Trauma, Verslaving en Burn-out

Greep op gedrag

Greep op gedrag

Inleiding

Hoe kunnen heftige gebeurtenissen je ontwikkeling in
de weg staan?

Kennismaken

Welkom op deze wiki. In het kader van de module, greep op gedrag voor onze Master Educational Needs gedragsspecialist hebben wij deze wiki gemaakt. Wij hebben gekozen om te kijken naar de ontwikkeling van trauma’s, verslaving en burn-out onder jongeren.

Op school kunnen zich gedragsproblemen voordoen die met deze aspecten te maken hebben.  Met deze wiki willen we jullie informatie en handvatten geven over deze drie onderwerpen om zo het gedrag van de leerlingen mogelijk (nog) beter te begrijpen en hier (beter) mee om te gaan.

Jan Post, Bodet Netjes en Jannette Eilander.

 

Inleiding algemeen

Ieder kind heeft, als het geboren wordt, verschillende ontwikkelingsmogelijkheden. Elke ontwikkeling zorgt voor nieuwe mogelijkheden. Aan het begin van het leven is het onmogelijk om te bepalen hoe het leven van een mens zal verlopen. Onze genetische aanleg, ervaringen die we in ons leven meemaken, relaties die we aangaan, en het sociaal economisch milieu waar we in opgroeien zijn een aantal factoren die het leven beïnvloeden. De verschillende uitdagingen die we tegenkomen en hoe we daar al dan niet met hulp doorheen komen, maken ons de mensen die we zijn. We leren hoe de wereld werkt en hoe we ons kunnen aanpassen om te overleven. Dat lukt soms goed maar soms ook niet ( Blaustein & Kinniburg, 2015). Wat als er heftige gebeurtenissen in je leven komen die zo heftig zijn dat ze je ontwikkeling in de weg staan? Of als er altijd het uiterste van je gevraagd word vanuit je omgeving?

Mindmap: onderlinge relatie tussen trauma, burn-out en verslaving (klik op afbeelding om te vergroten)
Mindmap: onderlinge relatie tussen trauma, burn-out en verslaving (klik op afbeelding om te vergroten)

Trauma

Algemeen

Inleiding

Dat kinderen, tussen nul en achttien, die nare gebeurtenissen meemaken en schade op kunnen lopen in hun ontwikkeling is bekend.  Er zijn twee ontwikkelingsprocessen waarvan bekend is dat deze negatief worden beïnvloed door een trauma. In de kindertijd heeft een trauma een negatieve invloed op de ontwikkeling van de hersenen, het zenuwstelsel en op de psychsociale ontwikkeling. De symptomen die een kind na een trauma laat zien zijn leeftijdsafhankelijk. Hoe jonger een kind is, des te minder specifiek de symptomen zijn. Wel hebben kinderen die een trauma hebben, vaak moeite met het reguleren van emoties en hechten zich moelijker aan ouders of zorgverleners. Door het trauma is hun gevoel van veiligheid weg (Landolt, Cloitre, & Schnyder, 2017).

Gelukkig krijgt lang niet ieder kind een trauma na een ramp of een gewelddadige gebeurtenis en ontwikkelt het overgrote deel van de kinderen die een traumatische ervaring heeft gehad geen trauma (Delfos, 2015). Ongeveer 80% van de kinderen die iets traumatisch hebben meegemaakt, houden daar geen trauma aan over (Bastiaensen, 2016). Zij hebben voldoende veerkracht om het trauma, al dan niet met hulp, te verwerken.

Hoe zit dat dan? Wat maakt dat het ene kind wel een trauma ontwikkelt na een heftige gebeurtenis en een ander kind niet? Wanneer spreek je eigenlijk van een trauma en zijn alle trauma’s gelijk? Welke symptomen zie bij iemand die een trauma heeft? Waar kun je op letten als docent.

In dit deel van de wiki wordt daar antwoord op gegeven.

 

Informatie over trauma

Met een trauma wordt van oorsprong lichamelijk letsel bedoeld. Daar wordt het nu ook nog voor gebruikt. In het ziekenhuis is er nog een afdeling traumatologie. Hier worden vaak botbreuken behandelt. Ook binnen de psychiatrie spreekt men van trauma. Dit wordt vaak gebruikt als afkorting van het woord psychotrauma. Dan is trauma een containerbegrip voor ingrijpende gebeurtenissen die de ontwikkeling doorkruisen. Het gaat om een heftige geestelijke schok die ontstaat door een nare ervaring waardoor blijvende psychische problemen ontstaan.

Bij een heftige gebeurtenis kan de ene persoon dit als een diepe schok ervaren, terwijl dezelfde gebeurtenis voor een ander een traumatische ervaring is. Je spreekt van een trauma op het moment dat de persoon die de heftige gebeurtenis ervaart, blijft steken in een intens gevoel van machteloosheid. Vaak komen daar dan nog gevoelens van angst, woede, eenzaamheid of afschuw bij. Bovendien is de persoon die de traumatische ervaring heeft meegemaakt niet in staat om die ervaring te verwerken.

Als de persoon aan de traumatische ervaring herinnerd wordt, kan opnieuw hetzelfde gevoel ervaren worden als op het moment dat de traumatische gebeurtenis plaats vond (Blaustein & Kinniburgh,2015; “Wat is een trauma? Psychotraumanet,”n.d.). Soms kan een geur, of een geluid ervoor zorgen dat de herinnering aan de ervaring weer terug komt. Zo’n geur of geluid wordt ook wel een trigger genoemd.

Een trauma wordt vaak gebruikt als verwijzing naar een heftige gebeurtenis zoals een moord of een oorlog maar het gaat om de gevolgen die zo’n heftige gebeurtenis veroorzaken.

Psychotrauma


Wat zegt de expert? A. de Jong

Wat is een trauma? Na een schokkende gebeurtenis nemen we vaak de tijd niet (die er soms simpelweg niet is) om te ontladen. Neem nu een shocktrauma, dat is een heftige gebeurtenis. Als mens kun je daar in principe op drie manieren op reageren. Door te vechten, te vluchten of te bevriezen. Bij een trauma kun je zeggen dat eigenlijk de primaire reactie niet is afgemaakt.

Peter Levine zegt het als volgt. “Traumasymptomen ontstaan niet door de gebeurtenis. Ze ontstaan wanneer de restenergie van de ervaring niet ontladen is uit het lichaam. De energie blijft gevangen in het zenuwsysteem waar het chaos veroorzaakt in het lichaam en denken “(“Somatic Experiencing - lichaamsgerichte traumatherapie | Bodymindopleidingen,” n.d.). Bij vluchten, vechten of bevriezen zorgt het lichaam ervoor dat er veel energie aanwezig is om te reageren. Je staat op scherp om dat te doen zodat je de situatie overleeft. De energie die in je lichaam zit moet worden ontladen. Als dat niet gebeurt blijft er een staat van alertheid aanwezig.


 

Oorzaak en gevolgen

Oorzaak van een trauma

De oorzaak kan van een trauma kan heel verschillend zijn. Toch zitten er in het ontstaan van een trauma ook overeenkomsten.

Het ontstaan en de gevolgen van een trauma.

Soorten trauma:

Hoe een trauma ontstaat is afhankelijk van de oorzaak. Er zijn twee typen traumatische ervaringen waarbij een trauma kan ontstaan. Bij beide typen zijn de traumatische ervaringen zo heftig dat de jongere psychische klachten krijgt als gevolg van een schokkende gebeurtenis.

1 Een shocktrauma

Dit is een eenmalige of serie heftige gebeurtenissen die relatief kort duren. Voorbeelden hiervan zijn:

  • een verkeersongeluk;
  • meemaken van een natuurramp;
  • iemand zien sterven;
  • getuige zijn van of zelf slachtoffer zijn van een vechtpartij;
  • aanranding of verkrachting;
  • slecht nieuws.

 

Kinderen kunnen bij zo’n heftige gebeurtenis overweldigd worden door hun gevoelens, gedachten en lichamelijke reacties. Ze reageren op het gevaar en proberen te bedenken hoe ze dit kunnen overleven of veiligheid kunnen vinden (Coppens& Kregten, 2018).


Voorbeeld, Joanna (12) ligt op bed en hoort beneden veel lawaai. Ze besluit om even boven aan de trap te gaan kijken wat er aan de hand is. Als ze naar beneden kijkt, ziet ze de voordeur open staan. Haar vader ligt op de grond in de gang beneden. Er staan twee ambulancebroeders over haar vader heen gebogen. De broeders stellen allerlei vragen aan haar vader, ze ziet dat hij niet reageert. Binnen de kortste keren ligt haar vader op de brancard en wordt afgevoerd naar het ziekenhuis. Achteraf blijkt vader een herseninfarct te hebben en is het afwachten of hij weer kan praten en lopen. Joanna is de weken daarna stil en teruggetrokken in de klas. Ze zondert zich af van haar vriendinnen en is soms niet aanwezig in de les. Docenten vinden haar verandert en ook haar resultaten zijn minder dan voorheen. Alle keren als de lichten in de klas aangaan schrikt ze.


 

2 Een chronisch trauma

Bij jongeren worden daar de schadelijke biologische, psychologische en sociale gevolgen onder verstaan, die veroorzaakt zijn door een stressvolle, mogelijk traumatische  gebeurtenissen in hun jongere jaren.  Een chronisch trauma ontstaat als een kind meerdere keren of een langere tijd traumatische gebeurtenissen ervaart. Deze gebeurtenissen kunnen negatieve gevolgen hebben voor hun ontwikkeling. Voorbeelden hiervan zijn:

  • langdurige periode van mishandeling;
  • aanhoudend seksueel misbruik;
  • langdurige emotionele mishandeling;
    • pesten;
    • narcistisch of sadistisch misbruik;
  • langdurige ( emotionele) verwaarlozing;
  • langdurige ziekte van een gezinslid;
  • getuige zijn van aanhoudend geweld in het gezin;
  • moeten vluchten;
  • vaak vervelende medische behandelingen ondergaan(Jong en Jong,2013).

     

Vaak is er sprake van meerdere vormen van traumatisering tegelijk. Zo kan seksueel geweld samen gaan met verwaarlozing. Jongeren die dergelijke traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt hebben een grotere kans op het ontwikkelen van een trauma gerelateerde stoornis. Hierbij kun je denken aan reactieve hechtingsstoornis, posttraumatische stressstoornis, chronische aanpassingsstoornis, separatiestoornis, gedragsstoornis en eetstoornissen. Maar ook andere stoornissen kunnen voorkomen (“chronisch trauma bij kinderen en adolescenten-Kenniscentrum Kinder en Jeugdpsychiatrie,”2018).


Voorbeeld, Pim (16) neemt nooit vrienden mee naar huis. Vader en moeder zijn allebei druk met hun werk. Al jaren is Pim degene die zorgt voor zijn jongere broertje en zusje. Hij zorgt dat ze eten en naar bed gaan. Zijn ouders zijn iedere avond laat thuis. Pim zorgt dat hij dan op zijn kamer is voor zijn ouders thuis komen. Hij hoort zijn ouders geregeld ruzie maken en als ze in de weekenden dronken van een feestje terug komen, is het soms slaande ruzie. Op  school zien ze Pim als een brutale puber, die soms lusteloos en traag is en een andere keer erg prikkelbaar is. Pim is ondertussen afgestoomd van 1 vwo naar 4 tl waar het niet zo goed gaat.


 

Gevolgen van een trauma

Hoe jonger een kind is, hoe groter de gevolgen kunnen zijn omdat dan de hersenen nog aan het begin van de ontwikkeling zijn. Ervaringen die we in het dagelijks leven hebben, zorgen voor de ontwikkeling van onze hersenen. De ontwikkeling start van onder naar boven. Als eerste is het primitieve deel van de hersenen ontwikkeld om te kunnen overleven. Vervolgens worden de meer complexe delen van de hersenen gevormd.

Als een ervaring steeds wordt herhaald, wordt de verbinding in de hersenen sterker. Deze verbindingen vormen een netwerk maar een chronisch trauma zorgt ervoor dat de hersenen zich vooral ontwikkelen om te overleven. Een kind zal steeds alert zijn en opletten of er gevaar dreigt. Het interne alarmsysteem staat steeds aan en is overactief. Ook gewone prikkels worden als gevaar beschouwd waardoor het kind gestrest reageert. Dit wordt ook wel toxische stress genoemd. Toxische stress leidt tot problemen bij cognitieve, sociale en emotionele vaardigheden. Het gevolg is dat plannen, evalueren, ordenen, concentreren, informatie opslaan en ophalen uit het geheugen niet of nauweijks lukt. Hoe jonger het kind een chronisch trauma heeft gehad hoe groter de kans dat er een achterstand ontstaat in de ontwikkeling van de executieve functies (Blaustein, & Kinniburgh, 2015; Coppens & Van Kregten, 2018).

Figuur 1. De ruimte waarin de hersenen optimaal kunnen werken.
Figuur 1. De ruimte waarin de hersenen optimaal kunnen werken.

Ieder mens heeft te maken met stress in het leven. Waarbij het stresshormoon en de hartslag  tijdelijk iets verhoogd zijn. Denk aan een valpartij of een wedstrijd die verloren is. Stress kan ook langer duren omdat ouders scheiden of er iemand overlijd. Meestal kan een kind door eigen veerkracht en met hulp dit doorstaan. Ondanks de heftige gebeurtenis zijn de hersenen in staat om dan informatie te verwerken en kan het kind leren. Het kind is dan in optimale arousel. Als er gevaar dreigt werkt het anders in de hersenen.

In de hersenen zelf is er een korte route naar herinneringen die gevaarlijk waren. Op basis van herinneringen maken de hersenen een inschatting over hoe gevaarlijk de situatie is. In de herenen wordt vervolgens bepaald wat er voor nodig is om te overleven en welke strategie daar het beste voor is. Als het gevaar groot is, worden er bepaalde delen van de hersenen actief en andere delen worden op non-actief gezet. Bij teveel gevaar komen je hersenen in hyperarousel of hypoarousel. Als het stressniveau zakt komen de hersenen weer in optimale arousel (Bastiaensen, 2016; Coppens & Van Kregten, 2018). Bij een chronisch trauma blijven de hersenen vast staan in de hyper- of hypoarousel en zijn dus niet in staat om te leren (Zie figuur1).

Wat gebeurt er in de hersenen als iemand een trauma heeft.


Wat zegt de expert? A.de Jong.

Er zijn twee soorten trauma. Een shock trauma. Dat is een plotselinge heftige gebeurtenis die veel impact heeft. Waarbij als de gebeurtenis er is het lichaam een vecht, vlucht of vries reactie laat zien. Bij een trauma kun je die reactie niet afmaken. Dat kun je ook herkennen in de lichamelijke reactie. Dan heb je ook het ontwikkelingstrauma. Dat gaat het over het jonge kind, dat eigenlijk voortdurend onder spanning staat en daar niets mee kan omdat het een kind is. Bijvoorbeeld als je in een omgeving opgroeit waar vaak sprake is van geweld of incest. Dan is er voortdurend die angst en spanning, dat stapelt zich op.  Het kind kan zichzelf niet zijn en het zenuwstelsel en de hersenen reageren daarop. Mensen worden dan soms gewoon ziek.

Je ziet van alles gebeuren in het lichaam. Bij mensen die een chronisch trauma hebben zie je,als ze een verhaal vertellen, spanning in het lichaam. Denk bijvoorbeeld aan gebalde vuisten. Vaak zie dat de ademhaling hoog zit. Ze kunnen eigenlijk niet meer ontspannen. Soms kunnen ze mensen niet meer in aankijken want dat vinden ze eng. Soms kun je het gedrag wat je ziet, bij de persoon, niet plaatsen. Of het kind staat voortdurend in de actiestand. Je zou kunnen zeggen het zenuwstelsel staat altijd op aan. Het omgekeerde kan ook, dan leeft het kind in dissociatie. Dan heeft het kind zich eigenlijk afgesloten van de omgeving. De gevolgen kunnen dan depressie, uitputting, afstand houden en geen verbinding aan gaan zijn.  Bij de verschillende trauma’s is vaak een bepaald soort gedrag wat je kunt zien. Bijvoorbeeld bij kinderen die in het ziekenhuis hebben gelegen en die daar geïsoleerd waren, zie je vaak dat ze het zelf willen oplossen of dat ze het idee hebben dat ze iets tekort komen. Kortom het is een heel breed gebied.  Vaak zie je symptomen waar iets achter schuilt. De lichaamstaal die een kind laat zien, laat ook zien hoe het kind zich voelt.


 

Misvattingen

Misvattingen over Trauma’s

1.  Een Traumatische gebeurtenis kan je leven vernietigen.

Het traject naar herstel kan lastig zijn maar met therapie kan een mens veranderen en sterker worden.

 

2.  Een Trauma is een psychische aandoening.

Een persoon die een trauma heeft is psychisch gewond. De aard van de wonden kunnen emotioneel of moreel van aard zijn.

 

3.  Een schokkende gebeurtenis leidt altijd tot een trauma.

Ongeveer 20 procent van de kinderen die een heftige gebeurtenis meemaakt krijgt problemen en ontwikkelen een trauma. De andere 80 procent verwerkt de gebeurtenis op zijn eigen manier.

 

4.  Een trauma is alleen een lichamelijke herbeleving.

Kinderen kunnen door hun ervaringen een negatief beeld van zichzelf en de wereld om hen heen ontwikkelen.

 

5.  Het is mogelijk om je trauma alleen te verwerken, als je maar sterk genoeg bent.

Hoe sterk je ook bent, een trauma heeft zo’n diepe impact dat iemand die mentaal en emotioneel kapot is toch echt beter om hulp kan vragen.

 

6  Ieder kind dat een oorlog meegemaakt heeft, heeft een trauma..

Het overgrote deel van de kinderen kan, door eigen veerkracht en met hulp van de omgeving, na een oorlog gewoon functioneren en ontwikkelt geen trauma.

 

7.  Door een vragenlijst in te vullen, kan al snel duidelijk worden of iemand een trauma heeft.

Bij een chronisch trauma is iemand op alle vlakken ontregeld (emotie, concentratie, gedrag, zelfbeeld en lichamelijk). Dit kan niet duidelijk genoeg in beeld gebracht worden met een vragenlijst. Om deze vervolgens naast het diagnostisch en statistisch handboek van psychische stoornissen (DSM-5) te leggen zodat er duidelijk is aan welke stoornis iemand heeft. (De Jong & De Jong, 2013; “Vier interessante misvattingen over...,” 2018).

 

Omgang in de klas

In de klas

Kort na een traumatische ervaring hebben kinderen last van stressklachten. Ze zijn bijvoorbeeld snel prikkelbaar, slapen slecht, trekken zich terug en kunnen zich moeilijk concentreren. Deze klachten zijn normaal na een heftige gebeurtenis en gaan meestal na een paar weken weer over. Vooral de kinderen met een chronisch trauma hebben tijd nodig. Bij een docent is vaak niet bekend welke leerling een chronisch trauma heeft. Toch zijn er signalen die er op zouden kunnen wijzen dat een leerling een chronisch trauma ervaart of in het verleden heeft ervaren.

 

Signalen

Pubers en adolescenten laten voor een groot deel hetzelfde gedrag zien als volwassenen. Niet iedere adolescent met een trauma reageert op dezelfde manier. Bovendien zijn er veel leerlingen die sommige van deze reacties ook vertonen in de klas, terwijl zij geen trauma hebben.

Een aantal reacties die kunnen voorkomen bij leerlingen die een trauma hebben ervaren of soms nog steeds ervaren zijn:

  • stressreacties: steeds terugkerende herinneringen aan de traumatische gebeurtenis;
  • slecht slapen;
  • heftige emotionele en lichamelijke reacties als iets aan de traumatische gebeurtenis herinnert;
  • vermijding van gesprekken en activiteiten. Relatie met volwassenen uit de weg gaan. Bepaalde plekken of situaties vermijden;
  • gedragsverandering, woedeaanvallen, verzet;
  • de leerling laat weinig emoties zien, is lusteloos en of traag;
  • lichamelijke klachten zoals huiduitslag, hoofd- en buikpijn;
  • overdreven schrikreactie, prikkelbaar, overdreven waakzaam;
  • gefocust op gevaar;
  • concentratieproblemen;
  • roekeloos gedrag;
  • alcohol en drugsgebruik. Om de emoties te verzwakken;
  • depressief en apathisch gedrag;
  • moeilijkheden in relaties met vrienden en ouders;
  • zich verliezen in gamen;
  • problemen op school;
  • schaamte voor kwetsbaarheid en afhankelijkheid van ouders;
  • angst om controle te verliezen;
  • weinig toekomst perspectief(Bastiaensen, 2016; Blaustein & Kinniburgh, 2015; “Chronisch trauma bij kinderen en adolescenten – Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie,” 2018; De Jong & De Jong, 2013).

 

Wat zie je in de klas bij twaalf tot achttien jarigen

De leerling:

  • kan angst laten zien;
  • kan hyperactief zijn;
  • veel aandacht vragen van met name de docent;
  • kan zich voor het leerproces afhankelijk opstellen van de docent;
  • kan bij frustratie vijandig zijn naar de docent en naar leerlingen toe;
  • vindt het lastig om zonder hulp van de docent te beginnen met het werk;
  • is bang om de aandacht van de docent kwijt te raken, waardoor de leerling moeite heeft om op het werk te focussen;
  • kan zich vaak verbaal goed verwoorden;
  • lijkt soms niet gemotiveerd;
  • is soms teruggetrokken;
  • kan tijdelijk emotieloos overkomen;
  • kan mogelijk onderpresteren (De Jong & De Jong, 2013; “Traumasensitief onderwijs - Gedragsproblemen in de klas,” 2019).

 

Wat kan een docent doen  om een leerling te helpen bij het verwerken van een traumatische ervaring:

  • analyseer het gedrag van de leerling. Het gedrag heeft altijd een oorzaak;
  • de relatie met de leerling is erg belangrijk. Connect before correct;
  • zorg voor een veilige omgeving. Leerlingen met een trauma hebben vaak moeite met het vertrouwen van volwassenen;
  • help met prioriteiten stellen. Bijvoorbeeld welke opdracht moet eerst gebeuren;
  • reageer consequent op situaties. dan weet de leerling waar hij of zij aan toe is;
  • zorg dat de leerling weet waar hij of zij aan toe is in de les. Dus wees voorspelbaar en zorg voor routine;  
  • probeer de stress bij de leerling te verminderen;
  • probleemgedrag komt vaak voor uit onmacht;
  • leer het gewenste gedrag aan;
  • probeer de autonomie van de leerling te vergroten;
  • geef als het nodig is een time-out om meteen een eind te maken aan het ongewenste gedrag. Maar wees zorgvuldig. Het kan ook zo zijn dat het juist het zelfbeeld van het kind versterkt. Bijvoorbeeld als een leerling even op de gang gestuurd wordt om tot zichzelf te komen. Dat kan voor de leerling anders over komen. Het kan voor de leerling een bevestiging zijn in de gevoelens dat hij of zij er toch niet toe doet (De Jong& De Jong, 2013; Blaustein& Kinniburgh, 2015; Horeweg, 2018).

Als docent ben en blijf je docent en is het niet handig om op de stoel van de therapeut te gaan zitten. Blijf je realiseren welke impact je op de leerling hebt maar ook welke impact de leerlinge op de docent heeft. Schakel indien nodig de leerlingbegeleider in (De Jong & De Jong,2013).

 


Wat zegt de expert? A. de Jong.


Geef een kind de tijd en stel open vragen zonder oordeel. Bijvoorbeeld; “hey het valt mij op dat..”. Wees nieuwsgierig met een open hart. Probeer in contact te komen en zorg dat je het kind ziet. Ik ben van overtuigd dat een docent van ontzettend groot belang is. Een client hier gaf aan dat ze op school nooit gesteund was. Maar dat ze ervan overtuigt was dat docenten het aan haar gemerkt moeten hebben.

Probeer een band op te bouwen want in de ogen van een kind met een chronisch trauma is alles onveilig. Zorg dat een kind weet waar het aan toe is in de les. Ook als je bijvoorbeeld weet dat ouders in scheiding leven dan kan school juist net die veiligheid bieden want school is dan een stabiele factor die gewoon door gaat en leraren zijn bekend. Voor kinderen is het belangrijk dat het ritme van school vast houden want voor de meeste kinderen is veiligheid, vertrouwen en bekendheid erg fijn als je voortdurend onder spanning staat. School is vaak een van de veilige plekken ook als het thuis niet veilig is. Het kan overigens ook andersom als het kind gepest wordt op school. Maar het staat of valt met het contact dat je hebt met het kind. Je bent docent en geen therapeut dus als je iets niet vertrouwd ga er mee naar de juiste persoon op school. Er komen niet veel meldingen van uit het onderwijs over kindertrauma’s zoals kindermishandling. Gelukkig is er meer aandacht voor trauma’s. Ik denk dat er vroeger ook veel gebeurde maar verzwegen werd en dat er nu oog voor is.


 

Externe hulp

Leerlingen met een chronisch trauma hebben vaak meerdere problemen die niet altijd direct met het trauma in verband worden gebracht. Het komt voor dat ouders met hun kinderen hulp zoeken voor teruggetrokken, antisociaal, somber of oppositioneel gedrag. Binnen de diagnostiek en behandeling zijn twee richtlijnen om tot een diagnose te komen. Er is een richtlijn met betrekking tot meervoudig trauma en een richtlijn voor trauma gerelateerde dissociatieve symptomen opgesteld. Na een diagnose zijn er verschillende behandelingen mogelijk.

Een aantal van de mogelijke handelingen zijn:

Preventief handelen

Preventief handelen bij trauma

Op school is preventief handelen om een trauma te voorkomen haast onmogelijk, maar het is wel mogelijk om een leerling die een traumatische gebeurtenis heeft ervaren helpen. Uit onderzoek (Olff, 2012) blijkt dat sociale steun en het erkennen van de gebeurtenis er voor kan zorgen dat de kansen op bijvoorbeeld een post traumatische stoornis kleiner worden.  Na een shocktrauma is vooral het zich veilig voelen van belang. Een chronisch trauma is vaak al een poos aan de gang voordat dit duidelijk wordt. Waardoor het van belang is om te signaleren en de leerlingbegeleider in te schakelen (“Chronisch trauma bij kinderen en adolescenten – Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie,” 2018).

Verslaving

Algemeen

Inleiding

Bij het begrip verslaving komt er bij iedereen wel wat naar boven. Weten welke verslavingen er zijn, iemand kennen met een verslaving of misschien zelf verslaafd of verslaafd geweest.

Verslavingen lijken onschuldig zoals koffie of chocola. Echter als het woord wordt opgezocht in de Dikke van Dale blijkt dat het (op den duur) schadelijk is voor hem. Dit kan zowel middelen gebruik zijn als social media-, shop-, game-, medicatie-, seks- of een suikerverslaving. Dit zijn bekende verslavingen. Onbekende verslavingen zijn: verzamelen, haren uit je hoofd trekken, onstoppelijk liegen, gek eten (zoals krijt, zand, etc), enzovoort.

In deze wikiwijs wordt vooral de verslaving van jongeren aan middelen uitgelegd.

 

Informatie over verslaving

Wanneer er gedacht wordt aan verslaafden is men gauw geneigd te denken aan junks die rondzwerven. Om aan bepaalde middelen te komen speelt criminaliteit een grote rol. Echter is dit niet de realiteit. Veel verslaafden in Nederland, zo’n 1,2 miljoen mensen, wonen samen, hebben een gezin en een baan. Veelal weten zij dit goed verborgen te houden voor de buitenwereld. Zoals hierboven al genoemd is de definitie van het woord verslaving: ‘Lichamelijk of geestelijk afhankelijk zijn van een bepaald middel door gewenning’. Het kan zijn dat het functioneren van een verslaafde afhankelijk is van de verslaving. Bijvoorbeeld roken, een verslaafde aan roken kan niet de deur uit zonder pakje sigaretten of shag. Maar (vaak) is het niet zo dat het werk niet of anders gedaan wordt door een roker. Dit geldt eveneens voor dagelijks gebruik van alcohol, slaap- of kalmeringsmiddelen of het roken van cannabis. Wanneer wordt er gesproken van het effect op het dagelijks functioneren? Dan is er vaak al sprake van jarenlang en toenemend middelengebruik. Bij gokken en gamen (verslavend gedrag) ligt dit anders. Deze levens kunnen behoorlijk ontwricht raken door dit gedrag en kan ingrijpender zijn (Van Der Nagel & Den Ouden, 2011).


Wat zegt de expert? M. Schrotenboer (Verslavingszorg Noord Nederland, VNN)

Bij ons in de kliniek hanteren wij het DSM-systeem. Dit is het belangrijkste systeem wereldwijd bij het classificeren van psychische stoornissen. Inmiddels is het vijfde model hiervan uit gekomen en wordt het ook wel afgekort met DSM-5 (Rigter, 2013). Wanneer een persoon bij ons de kliniek binnen komt met een verslaving gaan wij aan de hand van dit model kijken of er sprake is van een verslaving. Ook zien of merken wij of de persoon lichamelijk en geestelijk afhankelijk is van het middel, denk hierbij aan het steeds meer gebruiken of effect te krijgen. Wanneer dit alles overeen komt spreken wij van een verslaving.


Hieronder is een eenvoudige animatie te zien hoe een verslaving werkt.

 

Oorzaak en gevolgen

Oorzaak

Bekend is dat er geen éénduidige oorzaak is bij middelengebruik, oftewel verslaving. Wel spelen diverse factoren een rol:

  • het middel;
  • biologische factoren;
  • psychische factoren;
  • sociaal-maatschappelijke factoren.

Deze factoren bepalen samen de gezondheid van de mens. Dit wordt meer zichtbaar in het biopsychosociaal model. Meer uitleg over dit model wordt gegeven in de kleine gids (Van Der Nagel & Den Ouden, 2011).

Biopsychosociaalmodel, G. Engel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het vier fasen model wordt weergegeven wat er in iedere fase plaatsvindt.  

Fase 1.  Experimenteren

Jongeren gaan voor een instant kick. Ergens is er één keer start gemaakt met het proberen van een sigaret, alcohol, drugs, etc. Doordat jongeren nog veel flexibiliteit hebben in de hersenen kunnen zij zich snel aanpassen aan nieuwe sociale omstandigheden zoals mode, muziek, social media maar ook middelengebruik. Als dit gekoppeld wordt aan het verschijnsel dat pubers zeer gevoelig zijn voor acceptatie en goedkeuring van vrienden is het begrijpelijk dat jongeren risicovol gedrag opzoeken. In de prefrontale cortex is het stukje overzien van consequenties nog niet ontwikkeld. In feite is het normaal dat jongeren in groepsverband sensatie opzoeken (roken, alcohol, seks, zelf vuurwerk maken, scheuren met opgevoerde brommers, uitdagen van opvoeders, etc). Middelengebruik levert jongeren direct sociale beloning op (lachen, lol, bewondering, aanzien) die zeer motiverend is.  

Fase 2. Veelvuldig en ongecontroleerd gebruik

Jongeren gebruiken veel ongecontroleerd om onder andere stress tegen te gaan. Hierdoor kunnen zij zich meer ‘ontspannen’. Hier wordt aangezet tot het terugtrekken uit bepaalde groepen, wegblijven van school of verminderde schoolresultaten.  

Fase 3. Misbruik

Bij de inmiddels stevig gebruiker heeft het middelengebruik een centrale plaats ingenomen. Hierdoor worden de verplichtingen zowel thuis als op school en eventueel bijbaantje niet meer nagekomen. Mogelijk beginnen in deze fase ook de eerste aanrakingen met politie.  

Fase 4. Verslaafd!

Het middel wordt nu dwangmatig gebruikt. De jongere is afhankelijk van het middel. Er is een hoge tolerantie voor het middel, geen controle meer over de hoeveelheid en vele tijd die eraan besteed wordt. Normaal functioneren is niet meer mogelijk (met uitzondering van roken). De meeste jongeren belanden niet in dit stadium omdat ze tegen de tijd dat ze als verslaafd beschouwd worden al adolescent of volwassen zijn.  

 

In de bovenstaande fasen wordt met name het onderdeel experimenteren belicht. Echter kunnen er (ook) andere factoren een rol spelen bij het ontstaan van een verslaving, dit worden ook wel de risicofactoren genoemd. Deze risicofactoren kunnen vanuit het bio-ecologischmodel van Bronfenbrenner per niveau beschreven worden, zie hieronder:

Bio-ecologischmodel, U. Bronfenbrenner.

Risicofactoren op het niveau van het kind (het individu):

  • erfelijkheid;
  • prenatale programmering;
  • persoonlijkheidskenmerken;
  • psychische stoornissen;
  • cognitieve kenmerken;
  • niet goed functioneren in de basisschoolleeftijd;
  • jonge leeftijd bij de start van middelengebruik;
  • behoren tot een risicogroep.

Risicofactoren op het niveau van de ouders en het gezin (het microsysteem):

  • ouders die zelf problemen hebben;
  • voorbeeldgedrag en positieve opvattingen;
  • stress;
  • handhaven van regels;
  • broertjes en zusjes.

Risicofactoren op het niveau van de omgeving (het meso-, exo- en macrosyteem):

  • maatschappelijke normen;
  • verkrijgbaarheid;
  • criminaliseren;
  • leeftijdsgenoten (peergroup);
  • na-apen;
  • maatschappelijke omstandigheden;
  • negatieve levensgebeurtenissen;
  • emigratie of vluchten.

Al het bovenstaande bepaalt of een jongere gevoelig is voor een verslaving (Rigter, 2013).

 

Gevolgen

Er zijn diverse gevolgen voor iemand die verslaafd is. Er zijn lichamelijke gevolgen, psychische gevolgen maar ook sociale gevolgen.


Jip (14). Het is zo fijn als ik een blowtje heb gehad. Alles wordt trager en ook positiever. Gewoon een heel fijn gevoel, wat ik vooral leuk vind is dat er vaak een lachkick bij komt. Dan kan ik al lachen om het woord kaasblokje. Soms merk ik wel dat ik er echt slaperig van word. Ik weet dat ik wel moet oppassen met een blowtje want het is wel gauw te herkennen aan mijn rode ogen. Het kan ook effect hebben op mijn pupillen.

Wat ik lastig vind is als ik geen blow heb gehad en ik moet dan naar school. Ik merk dan vooral dat ik ga trillen en zweten. Hierdoor kan ik mij ook echt niet meer concentreren.


Lichamelijke gevolgen:

De lichamelijke gevolgen van een middelenverslaving kunnen gevolgen zijn op korte maar ook op lange termijn. Op korte termijn kunnen bijvoorbeeld een verhoogde hartslag, afname of juist toename van eetlust zijn of trillen, duizeligheid, misselijkheid en hoofdpijn zijn. Op lange termijn zijn de lichamelijke gevolgen behoorlijk heftig, denk hierbij aan hersenschade, hart- en vaatziekten, lage of hoge bloeddruk maar ook tandschade of schade aan bijvoorbeeld binnenkant van de neus. Het lichamelijke effect kan bij ieder middel anders zijn. Meer weten over welke lichamelijke gevolgen onstaan bij welk soort middel? Op deze wiki over soorten verslavingen en middelengebruik staat meer informatie.

Psychische gevolgen:

Naast lichamelijke gevolgen zijn er ook psychische gevolgen. Deze gevolgen hebben, afhankelijk per middel, een korte of lange termijn effect. Voorbeelden van korte termijn gevolgen zijn: ontspanning, relaxed zijn, een lachkick krijgen, verwardheid, roekeloosheid en moeite met concentreren. Lange termijn gevolgen kunnen zijn: psychose, flashbacks, invloed op concentratie maar ook invloeden op het opnemen van informatie. Meer weten over welke psychische gevolgen ontstaan bij welk soort middel? Op deze wiki over soorten verslavingen en middelengebruik staat meer informatie.

Sociale gevolgen:

Naast de lichamelijke en psychische gevolgen kunnen verslaafden ook sociale gevolgen ervaren. Door het overmatig gebruiken van middelen kunnen verslaafden in een isolement raken. Bang dat iemand in hun sociale omgeving erachter komt dat hij/zij verslaafd is, maar ook stug blijft gebruiken zonder rekening te houden met zijn of haar omgeving. In het biografische boek 'Parttime Junkie' van Renee Kelder vertelt zij wat het effect is van haar GHB-gebruik. Hieronder een kort fragement over haar verslaving en de gevolgen hiervan.

 

 

 

Hieronder is een aflevering van Drugslab te zien. Hier wordt Paulien (22) geïnterviewd. Zij is verslaafd (geweest) aan vooral 'uppers' (speed, cocaïne, XTC(MDMA)). Tijdens dit interview legt Paulien de gevolgen uit van haar verslaving aan drugs.

 

Drugslab | Jong en verslaafd | Paulien

Misvattingen

Misvattingen

Er zijn (helaas) ook misvattingen over verslavingen. Hieronder staan een aantal veel voorkomende misvattingen beschreven, wellicht worden de opvattingen herkend.

  1. Veel Nederlanders zien een verslaving nog steeds als een ziekte of stoornis.

Een verslaving is iets wat ontstaat doordat iemand niet meer zonder kan. Het is geen ziekte of stoornis.

 

  1. ‘Een verslaving in mijn omgeving? Dat gebeurt niet!’

Vaak wordt verslaving gezien als een probleem in de grote stad. Wanneer gevraagd wordt naar verslavingen wordt alcohol vaak als eerste benoemd maar niet altijd als verslavend gezien.

 

  1. ‘Jong geleerd is oud gedaan’

Deze uitspraak klopt gedeeltelijk. Wanneer er jong gestart wordt met middelengebruik is er een verhoogd risico op het ontwikkelen van een verslaving. Toch is het geen reden om direct in paniek te raken. De puberteit en adolescentie worden gekarakteriseerd met een experimenteerfase.  

 

  1. ‘Cannabisgebruikers worden harddruggebruikers’

Volgens de stepping stone theorie (theorie uit de jaren ‘70)  leidt het gebruik van cannabis altijd tot het gebruiken van harddrugs. Ondanks wetenschappelijke onderzoeken is bij vermoedelijk maar 5% van de gevallen deze theorie van toepassing.

(Van Der Nagel & Den Ouden, 2011)


Jip (14). Wat ik écht een misvatting vind over verslaving is dat als je verslaafd bent dat je dan direct een junk bent. Ik heb gehoord van mijn omgeving dat dit niet klopt. Ik ben ook geen junk! Een junk is iemand die blowt, pillen gebruikt en harddrugs neemt. Daarbij heeft een junk geen geld.


 

Omgang in de klas

Een vermoeden van een leerling met een verslaving? Waar moet op gelet worden? Wat kan er wel gezegd worden en wat kan juist niet? En hoe voelt het om middelen te hebben gebruikt in de klas?

Signalering


Wat zegt de expert? M. Schrotenboer (Verslavingszorg Noord Nederland, VNN)

Wanneer je een leerling in de klas hebt die zich moeilijk kan concentreren, raar en zenuwachtig gedrag vertoont, weg blijft van school, veel uitstelt of geen initiatief toont of juist bewegelijker is dan normaal (PAS OP! met leerlingen met ADHD), snelle stemmingswisselingen heeft waaronder bijvoorbeeld een kort lontje maar er ook anders uit gaat zien. Zoals  ogen die anders staan of magerder wordt zijn dit signalen die erop kunnen wijzen dat een leerling aan middelen gebruik doet of al verslaafd is.


Er zijn diverse signalen die erop wijzen dat een leerling (veel) middelen gebruikt. Het is voor een jongere met verslavingsproblematieken lastig om hulp te vragen. De drang naar de verslaving is immers groot. De omgeving herkent vaak wel signalen waaruit blijkt dat het niet goed gaat met de jongere maar het is complex om grip op de situatie te krijgen. Echter wordt het voor de jongere steeds lastiger om het sociale leven te blijven onderhouden zoals het was. Er zijn algemene signalen die kunnen wijzen op verslavingsproblemen:

Veranderd psychisch functioneren:

  • sterk afwisselende emoties en gedragingen;
  • concentratieproblemen;
  • minder genieten van bezigheden die eerder waardevol waren.

Werk- of schoolproblemen:

  • toegenomen school- of werkverzuim, maandagmorgenverzuim;
  • afnemende prestaties op school of werk;
  • nalatigheid met afspraken en nakomen van verplichtingen;
  • vaak tussendoor naar het toilet willen.

Sociale problemen:

  • verandering van vriendenkring;
  • relatieproblemen;
  • verlies van vrienden en andere waardevolle contacten (sociaal isolement).

Overig:

  • veel praten over middelen of verslavend gedrag;
  • geldtekort, financiële problemen;
  • veel (bijna) ongelukken;
  • verminderde zelfzorg;
  • verminderde zorg voor huishouding;
  • verslechterende gezondheid (fysiek en psychisch);
  • minder interesse in hobby's.

LET OP! Signalen zijn aspecifiek. Dit betekent dat er ook wat anders aan de hand kan zijn. Signalen zijn dan geen bewijs van verslavingsgedrag of zelfs een verslaving!

Naast de bovenstaande signalen zijn er ook nog signalen die opgevangen kunnen worden op school die te maken hebben met het middelengebruik. Dit worden ook wel middelengerelateerde signalen genoemd. Denk hierbij aan (kleine) criminaliteit, prostitutie of uitbuiting (Van Der Nagel & Den Ouden, 2011).

 

Gesignaleerd en dan?

Het is relevant om een stappenplan te volgen om tot de juiste actie te komen. Nadat het signaal is opgepikt, een link is gelegd met een verslaving en andere oorzaken zijn overwogen is het verstandig om in gesprek te gaan met de jongere (Van Der Nagel & Den Ouden, 2011).


Jip (14). Wanneer ik een blowtje heb gehad dan kun je mij het beste met rust laten. Het interesseert mij toch allemaal niet. Daarbij heb ik nergens zin in. Als ik niets heb gehad vind ik het moeilijk om mij te concentreren op mijn schoolwerk, dan raak ik snel geirriteerd, je kunt mij dan beter met rust laten.


Wat zegt de expert? M. Schrotenboer (Verslavingszorg Noord Nederland, VNN)

Geef vooral aan wat je is opgevallen qua kenmerken, benoem wat je hebt gezien en geef aan dat je je zorgen maakt. 'Er zijn dingen die mij opvallen, zoals ..., ik maak mij zorgen, zijn die terecht? of 'Als je ergens mee zit kan je altijd bij mij terecht'. Het is niet handig om direct aan te geven dat een leerling een verslaving heeft. Hierdoor kan de leerling zich aangevallen voelen en geen vertrouwen meer hebben. Wanneer je dit éénmaal aangegeven hebt en de leerling geeft aan dat er niets aan de hand is maar de kenmerken blijven, blijf stevig in je schoenen staan en benoem het nog eens dat er zorgen zijn.


Wanneer er een gesprek gevoerd wordt is het goed om rekening te houden met het puberbrein, dat nog niet zo ver ontwikkeld is als een volwassen brein. Vooral het stukje communicatie is belangrijk:

  1. Geef duidelijke boodschappen.
  2. Bied informatie via meerdere zintuigen aan (niet alleen praten).
  3. Het is niet vanzelfsprekend dat de jongere op basis van de informatie een vervolgtrekking maakt.
  4. Jongeren hebben moeite met plannen en lange termijn beslissingen, houd rekening hiermee.
  5. Maak gebruik van de behoefte aan (positieve) rolmodellen.
  6. Beloon positief gedrag!!

Mocht een leerling vaak afwezig zijn, neem altijd contact op met ouders maar ook met de leerling, mocht het telefoonnummer bekend zijn. Hou vol in het bellen naar ouders en leerling. Met name voor de leerling is het van belang dat hij/zij gezien wordt. Wanneer de leerling niet gemist wordt/opgemerkt wordt zal dit een onbewuste vorm van verwaarlozing zijn. Er worden geen grenzen aangegeven dus de leerling weet ook niet waar hij/zij aan toe is (Van Der Nagel & Den Ouden, 2011).

 

Externe hulp

Externe hulp

Stadia van gedragsverandering.

Onder het kopje omgang in de klas valt te lezen dat het voor de omgeving steeds complexer wordt om grip te krijgen op de jongere die verslaafd is. Het is van belang dat de jongere zijn gedrag omtrent de verslaving gaat veranderen. Deze verandering wordt ook wel weergegeven in de stadia van gedragsverandering, van Prochaska & DiClemente.

Stadia van gedragsverandering, Prochaska & DiClemente

1. Voorbeschouwing: jongere denkt over wel of niet veranderen van gedrag.

2. Overpeizing: het eerste stapje in het veranderingsproces, jongere denkt na over de voors en tegens van de verslaving.

3. Beslissing: de jongere beslist om dan al niet te veranderen op basis van de voors en tegens van de verslaving.

4. Verandering: de jongere zal moeten gaan handelen naar de keuze. Wanneer hij/zij wil veranderen betekent dat dit de daadwerkelijke gedragsverandering is. Als dit lukt is op dat moment de cirkel niet van toepassing. Wil de jongere niet veranderen dan zal hij/zij terug vallen in het 'oude' gedrag.

5. Consolidatie: dit wordt ook wel het bestendigen van het nieuwe gedrag genoemd. Dit is (helaas) vaak een onderschatte fase maar wel belangrijk in het proces. Het overgrote deel van de mensen zal de ingrijpende gedragsverandering niet zomaar langdurig volhouden. Jongeren met een verslaving zijn hier geen uitzondering.

6. Terugval: wanneer een jongere de gedragsverandering niet volhoudt zal er een terugval plaatsvinden. Wanneer dit gebeurt is de cirkel rond en ontstaat er een nieuwe mogelijkheid om opnieuw te gaan nadenken over een verandering.

Handig om te weten is dat stadia van gedragsverandering geen absolute categorieën zijn. Dit zijn aanknopingspunten om een schatting te maken hoe iemand ten opzichte van zijn gedrag staat. De motivatie om over gedrag na te denken of juist te veranderen zijn zelf ook aan de verandering onderhevig.

In het onderstaande filmpje vertelt Romano aan Sahil, presentator van het programma spuiten en slikken, wat de verslaving met hem doet. Hij wil graag zijn verslaving aanpakken en zijn gedrag veranderen.

Een aantal maanden later gaat Sahil weer op bezoek bij Romano. Romano vertelt dat hij de vorige keer een terugval had. Hij heeft na enige tijd opnieuw een voorbeschouwing gemaakt om vervolgens het stadia van gedragsverandering te doorlopen. Ditmaal voelt hij zich sterker. Hierdoor verwacht hij dat hij na de kliniek niet meer in aanraking te komen met drugs, mits hij zijn omgeving hierop aanpast. Meer hierover hier onder het kopje triggers.

Verslavingszorg

Als de verslaving boven macht van ouders en school is, is het van belang dat er een gesprek gevoerd wordt met de jongere. Het is van belang dat hij/zij de noodzaak van het veranderen in ziet omdat er kans is, tijdens een verslaving, op diverse gevolgen (lees oorzaak en gevolgen). Wanneer de jongere hier voor open staat zijn er diverse instellingen voor verslavingszorg (Van Der Nagel & Den Ouden, 2011):

  • Arkin (Amsterdam, Noord-Holland)
  • Bouman (Regio Noord-Holland)
  • Brijder (Noord- en Zuid-Holland)
  • De Hoop GGZ (Dordrecht, Houten, Amersfoort, Vlissingen, Rotterdam en Veenendaal)
  • Emergis Verslavingszorg (Goes, Zeeland)
  • GGZ Noord- en Midden-Limburg (Limburg)
  • Iriszorg (Apeldoorn, Arnhem, Beekbergen, Deventer, Doetichem, Flevoland, Harderwijk, Tiel en Nijmegen)
  • Jellinek (Amsterdam, Amersfoort, Regio Gooi- en Vechtstreek, Utrecht)
  • Mondriaan Verslavingszorg (Heerlen en Maastricht)
  • Tactus Verslavingszorg (Flevoland, Overijssel en Gelderland)
  • Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) (Groningen, Drenthe en Friesland)

Op de websites van de bovenstaande instellingen voor verslavingszorg worden diverse manieren van behandeling aangeboden. Tactus heeft een behandeling die heet '...de baas'. Dit zijn behandelingen die uitgevoerd worden als alcohol de baas of cannabis de baas is.

De organisatie Jellinek werkt met cognitieve gedragstherapie oftewel het veranderen van je gedrag.

Zo heeft iedere organisatie zijn eigen manier van het behandelen van de verslaving. Naast behandelingen is er ook ruimte voor crisisopvang wanneer de verslaafde een gevaar voor zichzelf is en anderen. Ook kunnen verslaafden terecht in een dagbehandeling, avondbehandeling of zich aanmelden voor een opname in het kliniek. Er zijn zelfs internetbehandelingen mogelijk. Kijk voor meer informatie over externe hulp die wordt aangeboden op de websites van de instellingen voor verslavingszorg.

Triggers en terugval

In het filmpje hierboven wordt duidelijk tijdens het laatste gesprek in het kliniek tussen Sahil en Romano dat Romano eigenlijk feestjes wil vermijden. Dit is een trigger voor hem om terug te vallen in zijn verslaving. Er zijn verschillende triggers voor verslaafden deze kunnen zowel klein als groot zijn.


Wat zegt de expert? M. Schrotenboer (Verslavingszorg Noord Nederland, VNN)

Er kunnen vele triggers zijn. Wat vaak een groot probleem is, is het emotionele probleem. Zoals wanneer men stress heeft of een financieel probleem. Maar ook het omgaan met (oude) vriendengroepen die weer druk uitoefenen kan een trigger zijn. Het vieren van iets vinden ex-verslaafden ook vaak lastig. Daar waar ze eerder drank of drugs gebruikten moeten ze nu clean blijven, terwijl er iets te vieren valt. Wat ook een trigger kan zijn is het tegen komen van (oude) dealers. Soms lijkt het wel alsof gebruikers en dealers een neus voor elkaar hebben en elkaar altijd maar weer tegen blijven komen. Hierdoor is de oude omgeving vaak ook een trigger. Een plek waar veel oude 'slechte' herinneringen zijn of juist fijn waardoor er een trigger ontstaat. Er kunnen ook kleine triggers zijn, bij het zien van een bepaald iets of het ruiken van bepaald wasmiddel waarnaar de kleding van de dealer altijd rook kunnen kleine maar heftige triggers zijn.

Op school kan de trigger kleiner zijn. Wat kenmerkend kan zijn bij een leerling die ex-verslaafd is, is dat hij/zij meer door de school wil zwerven. Waar op gelet kan worden zijn lange maffe handdrukken, dit kan een teken zijn van weer dealen. Ook kunnen ex-verslaafden onrustig worden en worden ze hoe verder de les vordert rumoeriger.


Door deze triggers kan er in het stadia van gedragsverandering de fase van condolisatie overtriggerd worden. Wanneer de verslaafde niet zijn of haar gedragsverandering lang genoeg volhoudt zal er een terugval plaatsvinden en opnieuw gestart kunnen worden met het stadia van gedragsverandering (Van Der Nagel & Den Ouden, 2011). En dan?


Wat zegt de expert? M. Schrotenboer (Verslavingszorg Noord Nederland, VNN)

Wanneer verslaafden merken dat ze een terugval krijgen, probeer aan te geven dat er altijd gepraat kan worden. Hierdoor kan de trigger verkleind worden waardoor een terugval kleiner kan zijn. Bij VNN hebben we ook hulplijnen waarbij onder andere ervaringsdeskundigen telefonisch kunnen helpen.

Blijf vooral communiceren met verschillende partijen! Wanneer een leerling een terugval heeft, geef weer aan dat bepaalde dingen opvallen en dat je je zorgen maakt. Link dit ook aan de vorige keer dat dingen herkend werden. Vragen als: 'Wat heb je nodig?' of 'Moeten we samen zorg zoeken?' of 'Heb je ideeën, als het je niet lukt, hoe je dit kan oplossen?' Vertel de leerling dat mocht hij/zij behoefte hebben om te praten dat je hier voor open staat.


 

Preventief handelen

Diverse persberichten over middelengebruik
Diverse persberichten over middelengebruik

 

Om de bovenstaande krantenkoppen te voorkomen is het zeker mogelijk om preventief te handelen. Preventief handelen kan op drie mogelijkheden voor groepen met een verhoogd risico op verslavingen.

  1. Universele preventie, deze is gericht op de algemene bevolking of subgroepen zonder problemen. Bijvoorbeeld accijnsverhogingen of het stellen van leeftijdsgrenzen. Dit zijn preventies die met name vanuit de overheid georganiseerd worden. Maar het kunnen ook interventies zijn op scholen. Ieder kind/jongere gaat naar school en scholen hebben in meer of mindere mate invloed op de kennisoverdracht van middelengebruik. Dit kan kennisoverdracht zijn maar PAS OP! schoolinterventies waarbij alleen informatie wordt gegeven hebben weinig tot geen effect. Wel hebben interventies vanuit sociale-invloedbenadering effect. Leerlingen leren omgaan met sociale druk. Hier wordt de weerbaarheid verhoogd en dit heeft een remmend effect op de stijging van het percentage rokers en het gebruik van alcohol. Denk hierbij aan weerbaarheidstrainingen zoals rots en water. Het bevorderen van de weerbaarheid tegen groepsdruk (Vermeulen - Smit, Van Den Eijnden, Verdurmen, Spruijt, & Schulten, 2010).  Als laatste hebben ouders grote invloed op de ontwikkeling van middelengebruik bij jongeren. Zij hebben een voorbeeldrol en hebben zo normen en waarden voor het gezin en dus de leefstijl van de jeugdige. Onder het kopje Oorzaken wordt het model van Bronfenbrenner beschreven. Dat geldt ook voor deze manier van preventief handelen (Zoon, 2012).

Wat zegt de expert? M. Schrotenboer (Verslavingszorg Noord Nederland, VNN)

Het is voor ouders en scholen van belang dat regels worden gesteld, ten aanzien van het middelengebruik maar ook ten aanzien van de acties die jongeren uitvoeren. Jongeren hebben namelijk een grote behoefte aan grenzen. Hierdoor stel je middelengebruik uit maar het vermindert ook het middelengebruik, dit staat ook beschreven in het boek intergrale aanpak (Vermeulen - Smit, Van Den Eijnden, Verdurmen, Spruijt, & Schulten, 2010).


  1. Selectieve preventie, deze preventie richt zich op subgroepen met een verhoogd risico op middelenproblemen. Dit zijn onder andere kinderen waarbij ouders een middelenprobleem hebben. Echter is er weinig aanbod voor deze groep. Hierdoor is er weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van preventieve interventies specifiek voor hoog-risicogroepen. Wel kunnen jeugdigen terecht op diverse websites, zie extra informatie (Zoon, 2012).

 

  1. Geïndiceerde preventie is gericht op jongeren die al stevig gebruiken maar nog geen diagnose hebben. Zij zien echter niet in dat zij een probleem hebben en er is weinig motivatie tot verandering. Preventieprogramma's zijn vaak gericht op het creëren voor verandering. Het sterkste effect wordt bereikt door motiverende gespreksvoering. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van cognitieve gedragstherapeutische strategieën om zo de intrinsieke motivatie te bevorderen zodat er een positieve gedragsverandering plaats vindt bij de (verslaafde) jongere (Zoon, 2012).

Bijvoorbeeld interventie: Er wordt gebruik gemaakt van de interventie MOTI-4. Het is een programma voor jeugdigen van 14 tot 24 jaar oud die beginnende verslavingen hebben als middelengebruik, gokken of gamen. De interventie bestaat uit vier individuele gesprekken van één uur. Ouders worden als dat mogelijk is ook betrokken bij de interventie. Door ouders advies te geven en jeugdigen ouders te laten betrekken bij het proces. Deze interventie is echter nog niet op effectiviteit onderzocht. Wel zijn er werkzame elementen als empathie,  discussies vermijden, zelf redzaamheid ondersteunen, feedback en advies geven en motiveren om gedrag te veranderen (Zoon, 2012) .


 

Extra informatie

Handige en nuttige websites

Informatieve sites voor jongeren:

  • www.drankendrugs.nl
  • mindyourownlife.nl
  • www.watdrinkjij.nl
  • www.yourmainstage.nl
  • www.digidrugs.nl
  • www.drugsenuitgaan.nl
  • www.watdoetdrank.nl
  • www.jellinek.nl/jongeren/index.php
  • www.b-open.nu
  • www.internetondercontrole.nl

Informatieve sites voor ouders/verzorgers:

  • www.mijnkindonline.nl
  • www.weetwatzegamen.nl
  • www.hoepakjijdataan.nl
  • www.uwkindenalcohol.nl
  • www.lsvod.nl
  • www.cokevanjou.nl
  • www.agog.nl
  • www.al-anon.nl
  • www.zelfhulpgroep-desleutel.net

Informatieve sites voor scholen:

  • www.dgsg.nl
  • www.optijdvoorbereid.nl
  • docenten.puberenco.nl

Informatieve sites voor kinderen van verslaafde ouders:

  • www.drankjewel.nl/jongeren.asp
  • www.drugsinfo.nl

Online hulpverlening:

  • www.alcoholdebaas.nl
  • www.cannabisdebaas.nl
  • www.eetproblemendebaas.nl
  • www.rokendebaas.nl
  • www.gelukiseenwerkwoord.nl
  • www.alcoholondercontrole.nl
  • www.cannabisondercontrole.nl
  • www.klaarmetalcohol.nl
  • www.watwiljijmetwiet.nl

Burn-out

Algemeen

Inleiding

Burn-out is letterlijk “opgebrand” zijn. De term is een Engelse metafoor die verwijst naar een toestand van psychische uitputting. Het gaat om lichamelijke, emotionele en psychische uitputting waardoor je niet meer in staat bent om normaal te functioneren in je dagelijkse werk. Bij een burn-out zijn eenvoudige dingen al te veel (Burn-out stand van zaken, (z.d.). In het artikel van GMS Health Technology Assessment (z.d.) wordt burn-out wetenschappelijk gezien beschouwd als een werk gerelateerd syndroom dat het gevolg is van chronische stress die niet met succes is behandeld.

Op 28 mei 2019 is burn-out opgenomen in de 11e herziening van de internationale classificatie van ziekten (ICD-11) als een beroepsfenomeen. Het is niet geclassificeerd als een medische aandoening (WHO.int, 2019).

 

Informatie over burn-out

In het onderzoeksrapport ‘Stress’, 2014 van Eenvandaag samen met de jongerenkrant 7Days komt naar voren dat veel jongeren stress hebben over school en studiezaken. Aangegeven wordt dat de prestatiedruk erg hoog ligt. Op jonge leeftijd komt stress ook al voor. 60% van de ondervraagde jongeren ervaren een of meerdere keren stress over huiswerk, proefwerken, examens en de dagelijkse schoolsleur en de druk van de sociale leven en de kijk op de toekomst.

 

Oorzaak en gevolgen

Oorzaken van een burn-out

Er zijn verschillende oorzaken van stress en burn-out bij jongeren. De verschillen zijn driedelig in werk gerelateerde, persoonlijke of psychische en maatschappelijke factoren. Samen spelen deze oorzaken een rol bij het ontstaan van een burn-out. Burn-out komt veel voor bij jongeren die steeds meer over hun grenzen gaan en daarbij de signalen van hun lichaam negeren. Met als gevolg dat de hormoonhuishouding ernstig van slag raakt. Bij langdurige stress, worden de hormonen adrenaline en cortisol aangemaakt. Deze hormonen zorgen ervoor, dat je lichaam in een staat van paraatheid komt. Je hersenen krijgen door deze overactiviteit geen rust, waardoor er slapeloosheid ontstaat. Bovendien zorgen de stresshormonen ervoor, dat je meer gaat piekeren (rumineren)(Rigter, 2016). Piekeren veroorzaakt weer stress en zo kom je in een vicieuze cirkel terecht, die moeilijk te doorbreken is (burn-out expert, 2019).

Volgens Meulenberg (z.d) is de prestatiedrang een van de grote oorzaken. Jongeren willen in alles wat ze doen excellent zijn om tot de top te behoren. Doordat je in de maatschappij steeds hoger op moet komen moet je blijven presenteren.  Deze prestatiedruk wordt helder weergegeven in de Een andere oorzaak is de angst om iets te missen. Via allerlei kanalen ( Facebook, Instagram, Whatsapp) krijgen we voortdurend informatie. Social media wordt steeds meer gezien van het ontstaan van een burn-out. Er is bijna geen moment zonder een prikkel en informatie. Het brein krijgt hierdoor geen gelegenheid om nog te kunnen ontspannen. Dit begint al op jonge leeftijd (burn-out expert, 2019).het film van ‘Stress to Impress’. Tevens mag je niet falen. Faalangst en keuzestress is een van de oorzaken van burn-out. We leven in een samenleving waarin alles maakbaar is en worden overspoeld met informatie en daardoor kan keuzestress ontstaan. Als je een keuze maakt ben je bang dat je de verkeerde maakt. Het moet altijd beter, gekker en mooier.

Gevolgen

Volgens Burn-out expert (2019) heeft burn-out ook een lichamelijk component. De balans tussen het systematische en parasympatische deel van het zenuwstelsel is verstoord. Hierdoor raakt de hormoonhuishouding van slag. Bij langdurige stress, worden de hormonen adrenaline en cortisol aangemaakt. Deze hormonen zorgen ervoor dat je lichaam in een staat van paraatheid komt. Je hersenen krijgen door deze overactiviteit geen rust, waardoor er slapeloosheid ontstaat. Bovendien zorgen de stresshormonen ervoor dat je meer gaat piekeren. Piekeren veroorzaakt weer stress en zo kom je in een vicieuze cirkel terecht, die moeilijk te doorbreken is. Dit heeft tot gevolg dat er continu het gevoel van sterke onrust is’

De gevolgen van de onrust uiten zich door; het niet kunnen ontspannen, vermoeidheid, minder sociale belangstelling, prikkelbaarheid, lichamelijke klachten zoals spierpin, hoofdpijn, zweten en kortademigheid, concentratieproblemen en vergeetachtigheid, moeilijk beslissingen kunnen nemen, met alles en niets tegelijk bezig zijn, angst die zich kan uiten tot paniekaanvallen en hyperventilatie tot slot moeilijkgedrag.

 

Misvattingen

 

Burn-out en depressie, wat zijn de verschillen?

Wat zijn nu de verschillen tussen burn-out en depressie? Bij een burn-out ken je lusteloos en neerslachtig zijn. Vaak oververmoeid, ervaren problemen op school en daarnaast ook het gevoel hebben tekort te schieten in het sociale leven. Het voelt als een ‘depressie’. Gevoel is dan echter niet het gevolg van een daadwerkelijke depressie, maar van een burn-out. Maar hoe herken je de verschillen tussen depressiviteit en een burn-out als de klachten veel op elkaar lijken?

Rigter (2016) benoemt depressie en stress als volgt: “de kernsymptomen van een depressie, dat wil zeggen matte, afgevlakte, sombere droevige stemming en een onvermogen om plezier te hebben en te genieten van dingen en een verlies aan interesse en motivatie voor activiteiten. Stress wordt beschreven dat het niet altijd slecht is. Een beetje stress is zelfs goed om te concentreren en dingen goed te onthouden. Stress wordt ondermijnend als die extreem en/of chronisch is, waardoor het lichaam in een permanente staat van alarm verkeert. Dat is niet gezond, want dat put lichaam en geest uit”

  • Een van belangrijkste verschillen tussen een burn-out en depressie is dat een burn-out over het algemeen vrij specifiek is (meestal werk gerelateerd), waar een depressie zich uitstrekt over verschillende levensgebieden. Bij burn-out klachten heb je over het algemeen plezier te ervaren in dingen die niet werk gerelateerd zijn en die niet teveel energie kosten. Mensen die depressief zijn ervaren vaak een algehele depressieve stemming.

 

  • Een ander verschil is bij een burn-out heb je over het algemeen meer vitaliteit dan bij een depressie. Een van de symptomen van een depressie is dat de fysieke activiteit vertraagt, bijvoorbeeld vertraagd gaan spreken en bewegen. Deze fysieke ‘traagheid’ komt in de meeste gevallen niet voor bij burn-out klachten.

 

  • Een specifiek kenmerk van een depressie is algemeen het leven minder de moeite waard vinden. Dit kan zelfs gepaard gaan met suïcidegedachten. Bij burn-outklachten is het leven over het algemeen juist wel de moeite waard en willen mensen graag ‘beter worden’ om verder te kunnen gaan met leven.

 

  • Een depressie kan resulteren in een sterke gewichtsafname, maar ook juist in een sterke gewichtstoename. Bij een burn-out is er vaak geen (direct) effect op gewicht.

 

  • Bij een burn-out zijn er vaak slaapproblemen. De stress die ervaren wordt door problemen kan leiden tot piekergedrag, wat weer kan zorgen voor slapeloosheid. Dit versterkt vervolgens vermoeidheid klachten. Een depressie kan doorgaans ook slaapproblemen opleveren maar de klachten zijn vaak wat gevarieerder. Bijvoorbeeld heel veel en anderen juist heel weinig slapen.

 

  • Tot slot is er nog een verschil in behandeling bij een burn-out ten opzichte van een depressie. Een depressie kan behandeld worden met antidepressiva. Dit leidt tot een verhoogd serotonine-level, wat zorgt voor een verbetering van de stemming. De symptomen van een burn-out zijn echter niet het gevolg van een tekort aan serotonine. Antidepressiva zal daarom voor de behandeling van een burn-out niet veel doen.

Omgang in de klas

De wijze waarop les gegeven wordt vormen eveneens een risicofactor. Een gebrekkige communicatie, onvoldoende aansturing, gebrek aan motivatie of waardering kunnen stress in de hand werken. Open communicatie, respectvolle benadering en duidelijke belangstelling bevorderen de openheid. Ook de contacten van klasgenoten kunnen een bron van stress zijn, verschillen in werkwijze en normen en waarden, pesterijen en negeren kunnen leiden tot conflicten. Docenten moeten hierop alert zijn en dergelijk gedrag nooit toelaten (Dam & Leeuw, 2004).

 

Klachten en klachtenverloop

Onderstaande symptomen kunnen ontstaan bij jongeren die bezig zijn op te branden. Deze symptomen kunnen echter per persoon verschillend zijn van klacht en omvang. (Dam & Leeuw, 2004).

Invloed op het leren

  • Concentratieproblemen;
  • Slaapproblemen;
  • Vergeetachtigheid;
  • Moeilijk beslissingen kunnen nemen;
  • Met alles en niets tegelijk bezig zijn.

Invloed op gedrag

  • Niet kunnen ontspannen;
  • Vermoeidheid;
  • Minder sociale belangstelling;
  • Prikkelbaarheid;
  • Lichamelijke klachten zoals spierpin, hoofdpijn, zweten en kortademigheid;
  • Moeilijk gedrag;
  • Angst die zich kan uiten tot paniekaanvallen.

Rol van de docent

Door het stellen van oplossingsgerichte vragen wordt de jongere uitgenodigd om zijn eigen expertise van het probleem te ontdekken (Bannink, 2013).

De docent moet duidelijk de grenzen aangeven van wat hij wel en niet kan betekenen voor deze studenten. De valkuil voor docenten is dat ze niet op de stoel van een professional moeten gaan zitten. Zeg op tijd nee, ga niet te lang door.

Geef aan bij de student dat hij met iemand kan praten ‘met de zorgcoördinator om zo een beweging te komen of richting gedragsverandering bij een signaal’.

Gekeken wordt wat de student nog wel kan en inventariseren wat mogelijk is door het rooster van de student aan te passen. Belangrijk is dat er ritme blijft in de dagelijkse activiteiten.

Externe hulp

Jongeren maatschappelijk werker

Bij het inzetten van professionele hulp kan de school gebruik maken van jongeren maatschappelijk werker die werkt voor de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Dat is een vorm van preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jongeren tot 18 jaar. De taak van een JGZ is vooral een perfectieve ondersteuning. Een ondersteuning om te voorkomen dat de studenten voor langere tijd zijn  uitgeschakeld. De studenten komen geheel vrijwillig of op advies van bijvoorbeeld de zorgcoördinator naar een JGZ. Die op zijn beurt de studenten kan doorsturen naar bijvoorbeeld een psycholoog.


Wat zegt de expert?

In een gesprek met een jongeren maatschappelijk werker uit Almere wordt het duidelijk wat een docent kan betekenen voor een studenten. De meeste jongeren die zich aanmelden zijn in een leeftijd van 12 tot 23 jaar. De gesprekken gaan over het hier en nu en er wordt gekeken waar hulp geboden kan worden. Waar nodig kan er door gestuurd worden naar andere externe hulp.’

Met de vraag wat de docent kan betekenen geeft de Jongeren maatschappelijk werker aan dat het belangrijk is om te weten wat je als docent wel en niet kan doen wanneer er sprake is van (persoonlijke) problematiek bij studenten. Dit om verwachtingen te managen en om zo preventief mogelijk passende ondersteuning te kunnen bieden. Dit verschilt natuurlijk per rol; een mentor of bijvoorbeeld zorgcoördinator heeft een andere rol en betekenis bij persoonlijke problematiek dan een (vak)docent. De valkuil kan zijn dat er niet tijdig om consult wordt gevraagd en er hierdoor niet tijdig de juiste hulp wordt ingezet. Geef op tijd de grenzen van je mogelijkheden aan, ga niet te lang alleen door. De meeste docenten geven hulp vanuit hun hart en emotie. Dat is mooi geeft de Jongeren maatschappelijk werker aan en vanuit de ontstane band kun je grote invloed hebben op toe leiden naar (externe) ondersteuning indien nodig. Een docent is vaak een stabiele factor voor de student en kan dit dan alsnog blijven. Geef de student aan dat hij met iemand kan praten om zo een beweging in gang te krijgen om richting gedragsverandering te werken. Ook kunnen de ouders erbij betrokken worden maar dat is vaak aan de student. Dit wordt wel aangemoedigd om voortgang te krijgen in de hulpverlening.


Wat zegt de expert? van Meulenberg training en Coaching

In een gesprek met van Meulenberg training en coaching wordt aangegeven dat er nog weinig wetenschappelijk onderzoek is naar burn-out bij jongeren. Het is meer een container begrip. De onderbouwing is vooral uit eigen bevindingen en ervaringen. Het ontstaan en de kenmerken moeten vooral gezocht worden aan de thuis situatie. Het kan een traumatische gebeurtenis zijn, maar ook narcistische ouders kunnen een factor zijn voor een burn-out bij een jongere. Een gedragsverandering kan een zwaksignaal zijn, “er is iets aan de hand”. Vaak zijn er eerst stress klachten, gevolgd door burn-out klachten. Bij stress ben je nog wel in staat om te werken. Bij een burn-out ben je niet meer in staat om te werken (je kunt niet meer functioneren). Burn-out is een uitputting en kan leiden tot een depressie. Het komt steeds  meer voor bij jongeren tussen de 19 en 23 jaar die in de eindexamenperiode van school zitten. Maar ook het succes van andere huisgenoten waaraan ze niet kunnen voldoen wordt als oorzaak aangegeven. Ook externe factoren spelen een rol. Het gaat bijvoorbeeld om  maatschappelijke veranderingen en missing out. Meulenberg geeft aan als het lichaam op is houdt het op (uitputting).

 

Met de vraag wat de school kan doen?

Maak burn-out bespreekbaar op school en zorg dat er preventie trainingen gegeven worden om uitval te voorkomen. Het gaat vaak om verantwoordelijke en gevoelige type jongeren. Bij het zien van gedragsveranderingen moet erop gelet worden dat er geen patroon ontstaat met het risico van langdurige uitval.

Van Meulenberg training en coaching heeft een missie die luidt “Blijf je bij de pakken neerzitten, of ga je je huidige situatie gebruiken om een beter leven op te bouwen na de burn-out?

"Vooruitgang gebeurt niet door te zitten en te luisteren, maar door te ervaren en te doen"

Zij willen de jongeren met een burn-out in beweging krijgen en  door het  handteren van de BERG methode. Deze methode is ontwikkeld door Meulenberg Training en Coaching en staat voor:

  • Bewegen
  • Eten
  • Rust
  • Gedrag

We hebben bewust gekozen voor deze methode. Door het lezen van boeken, volgen van cursussen, studies en natuurlijk door eigen ervaringen en die van onze klanten zijn we er van overtuigd dat deze vier punten het meest effectief zijn in het succesvol uit een burn-out te komen, of om te leren met stress om te gaan.

Het herstellen van burn-out is als het klimmen van een berg: soms zit het mee, soms is er een terugval en soms klim je door. Beweging in een natuurlijke omgeving zorgt voor een activerende prikkel blijkt uit onderzoek. Goede voeding is als hout op een kachel; de juiste voeding zorgt voor warmte en energie. Rust betekent niet per definitie slapen. Het kan ook een ontspannen rondje in het bos zijn, een boottocht, een eenvoudig boek lezen etc. De laatste factor is de meest belangrijke factor; de factor gedrag heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat iemand burn-out is gegaan. De kern van gedragsverandering om van burn-out af te komen heet autonomie.

 

 

Preventief handelen

Voorkomen is beter dan genezen geldt in het bijzonder voor burn-out. Herstel kost veel tijd en in een aantal gevallen blijven restverschijnselen bestaan. Burn-out heeft niet voor de persoon alleen gevolgen maar ook voor de omgeving. De basis van preventie ligt in het tijdig herkennen en erkennen van de stress en de factoren die aan de stress ten grondslag liggen (Dam & Leeuw, 2004).

 

Time management

Het managen van tijd en taken is een vaardigheid die bestaat uit het maken van een planning op basis van prioriteiten. Daarnaast gaat het om zelf management en management van de omgeving. Om dit te bereiken is begeleiding of ondersteuning van grote waarde.

 

Het is belangrijk bij een burn-out om regelmaat aan te brengen. Dat houdt in niet te laat naar bed gaan en ook weer niet te laat opstaan. Het lichaam is namelijk ontregeld en moet weer in een gezond ritme komen. Gezond te eten en te drinken en het matig gebruik van alcohol en koffie.

Volgens Meulenberg (z.d.) is het belangrijk de zintuigen weer te gebruiken om het herstel te bevorderen. Door het gebruik van de zintuigen, wordt het lijf in beweging gezet waardoor de gedachten weer terugkomen. De vicieuze cirkels waarin het denken vaak ronddraait, kunnen dan ook doorbroken worden. Belangrijk is om verhaal te kunnen delen. Jongeren zijn geneigd om alles alleen te doen.

Probeer de symptomen van een burn-out te voorkomen. Reinheid, rust en regelmaat zijn begrippen die voor velen leiden tot rust. Probeer als jongere niet constant te pieken. Ook wordt er aangeraden om naar buiten te gaan, met regelmaat te bewegen en veel te slapen. Verder is het belangrijk dat je “nee” leert zeggen. Wanneer de balans tussen rust en drukte naar de verkeerde kant doorslaat, trek dan vroegtijdig aan de bel en durf ‘nee’ te zeggen. Al is het tegen je familie, vrienden en docenten

 

Wat kan de zorg van de school aan ondersteuning bieden?

Om verzuim voor langere tijd te voorkomen is het belangrijk dat de docent bij de zorgcoördinator van school aangeven dat er gedragproblemen zijn bij een jongere. De zorgcoördinator kan doormiddel van een ronde tafelgesprek achterhalen wat het probleem is en eventueel doorverwijzen naar andere experts. Bijvoorbeeld de huisarts of psycholoog. De student kan met behulp van de zorgcoördinator of gedragspecialist eerst orde scheppen in chaos die ontstaan is en om een negatieve spiraal te doorbreken. Gekeken wordt wat de student nog wel kan en inventariseren wat mogelijk is door het rooster van de student aan te passen. Belangrijk is dat er ritme blijft in de dagelijkse activiteiten. Het is onverstandig om langer dan twee weken thuis te zitten, daardoor wordt het alleen maar moeilijker om weer aan de slag te gaan. Tot slot geeft de zorgcoördinator aan dat “het welbevinden eerst op orde te brengen en daarna komt de rest”.

Onderlinge relaties

Naast de opzich staande problemen hebben trauma, verslaving en burn-out ook met elkaar te maken. Hieronder wordt beschreven wat de onderlinge relaties zijn.

De relatie tussen trauma en verslaving

Hoewel verslaving onder jongeren voor een deel voortkomt uit experimenteren, is er ook een deel van de jongeren die verslaafd raken omdat ze te maken hebben met complexe traumaproblematiek.

Jongeren die last hebben van het steeds herbeleven van de traumatische gebeurtenis, gaan zoeken naar mogelijkheden om minder last te hebben van de herbeleving. Soms gebeurt dit door het gebruik van verdovende middelen zoals alcohol en drugs. Waardoor een verslaving ontstaat. Vooral posttraumatische stress stoornis en verslaving blijkt vaak voor te komen. Stoppen met gebruiken zorgt ervoor dat de traumaklachten zoals: het herbeleven, nachtmerries en continue alertheid juist weer meer word (Stöfsel & Mooren, 2010).

 

Relatie tussen trauma en burn-out

Als iemand een burn-out heeft is de persoon emotioneel uitgeput en de klachten kunnen lichamelijke en psychisch zijn: slaapproblemen, paniekaanvallen, somberheid en verschillende lichamelijke klachten. Iemand met een trauma kan ook slaapproblemen en somber zijn.  omdat de persoon altijd gespannen is en bijvoorbeeld zich altijd heeft moeten bewijzen of om welke reden dan ook. Volgens (“NRC: Burn-out lijkt veel voor te komen, maar wat is het nu eigenlijk? - Burn-out,” 2018) heeft iemand met een burn-out een cynische houding ten opzichte van werk en omgeving.  Dit is bij een trauma in mindere mate aan de orde. Er zijn veel overeenkomsten waardoor soms de diagnose burn-out of depressie word gesteld en de traumatische klachten worden niet altijd herkend (“ggz.nl”, 2017; ten Berge, van de Wiel, & Weel, 2004).  

 

Relatie tussen burn-out en verslaving

Er is weinig tot niets te vinden over de relatie tussen burn-out en verslaving. Echter wordt op de website jongburnout.nl > home > voorkomen > Wordt burn-out veroorzaakt door verslaving?  Hierin wordt gesteld dat een belangrijke factor tijdens een verslaving verbondenheid is. Tijdens een burn-out worden sociale contacten over het algemeen steeds minder, des ondanks de sociale druk die er heerst. De maanden voor de burn-out  kan het zijn wegens de bevestiging en de prestatiedruk dat er behoefte is om op de telefoon diverse zaken bij te houden. Hierdoor ontstaat een verslaving qua gebruik van de telefoon tijdens een burn-out. Hoe wordt dit probleem opgelost? Door meer verbondenheid. Dit kan op drie niveau's. Als individu, door de werkgever en door de maatschappij. Nieuwsgierig welke tips hiervoor zijn kijk op de website jongburnout.nl (Thurlings, 2017) .

  • Het arrangement Greep op gedrag is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2019-06-15 22:27:37
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Bronvermelding trauma:

    Bastiaensen, P. (2016). De kleine Gids hechting en trauma. Alphen aan den Rijn: wolters KluwerN.V.

    Blaustein, M. E., Kinniburgh, K. M., & Nijon, S. G. (2015). Het behandelen van trauma bij kinderen en jongeren: hoe veerkracht door hechting, zelfregulatie en competenties versterkt kan worden. Uitgeverij SWP.

    Chronisch trauma bij kinderen en adolescenten – Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. (2018a, December 7). Geraadpleegd  op 28 mei 2019, van https://www.kenniscentrum-kjp.nl/professionals/chronisch-trauma/

    Coppens, L., & Van Kregten, C. (2018). Zorgen voor getraumatiseerde kinderen: een training voor opvoeders. Handleiding voor trainers. Houten, The Netherlands: Bohn Stafleu van Loghum.

    De Jong, A. (n.d.). Werkwijze traumatherapie. Geraadpleegd op 7juni 2019, van https://www.verte.nl/traumatherapie/werkwijze-traumatherapie/

    De Jong, W., & De Jong, A. (2013). Ontwrichte kinderen in het onderwijs. Een verborgen epidemie. Huizen, The Netherlands: Pica.

    Delfos, M. F. (2015). Trauma vanuit een ontwikkelingsperspectief. Amsterdam, The Netherlands: SWP.

    Ggz nieuws. (2017, 30 september). Geraadpleegd 7 juni 2019, van https://www.ggznieuws.nl/home/overzicht-psychische-aandoeningen/ptss/

    Horeweg, A. (2018). De traumasensitieve school: een andere kijk op gedragsproblemen in de klas. Houten: LannooCampus.

    Landolt, M. A., Cloitre, M., & Schnyder, U. (2017). Evidence-Based Treatments for Trauma Related Disorders in Children and Adolescents. Springer International Publishing.

    Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie. (n.d.). Geraadpleegd  7 mei 2019, van https://www.trauma.nl/publiek

    NRC: Burn-out lijkt veel voor te komen, maar wat is het nu eigenlijk? - Burn-out. (2018, 26 april). Geraadpleegd 7 juni 2019, van https://www.burnout.expert/nrc-burn-out-lijkt-komen-is-nu-eigenlijk/

    Olff, M. (2012). Bonding after trauma: on the role of social support and the oxytocin system in traumatic stress’. European Journal of Psychotraumatology, 3., 3. https://doi.org/i0.3402/ejpt.v3i0.i8597

    Somatic Experiencing - lichaamsgerichte traumatherapie | Bodymindopleidingen. (n.d.). Geraadpleegd op 16 mei 2019, van https://bodymindopleidingen.nl/traumahealing/somatic-experiencing-lichaamsgerichte-traumatherapie

    Stöfsel, M., & Mooren, T. (2010). Complex Trauma. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

    Ten Berge, E. E., van de Wiel, H. B. M., & Weel, A. N. H. (2004). Dilemma voor de bedrijfsarts: Posttraumatische stressstoornis of burn-out, waar ligt de prioriteit? TBV – Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, 12(7), 212–216. https://doi.org/10.1007/BF03074042

    Traumasensitief onderwijs - Gedragsproblemen in de klas. (2019). Geraadpleegd op 4 juni 2019, van https://gedragsproblemenindeklas.nl/gedragsproblemen/traumasensitief-onderwijs/

    Vier interessante misvattingen over... (2018, November 2). Geraadpleegd op 4 juni 2019, van https://verkenjegeest.com/vier-interessante-misvattingen-over-trauma/

    Wat is een trauma? | Psychotraumanet. (n.d.). Geraadpleegd op 7 mei 2019, van https://psychotraumanet.org/nl/wat-een-trauma

     

    Bronvermelding verslaving:

    Rigter, J. (2013). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum: Coutinho.

    Ruiter, M., Bransen, E., Van Der Poel, A., & Boon, B. (2013). GGZ- en verslavingspreventie in het nieuwe zorglandschap. Trimbos.

    Van Der Nagel, J., & Den Ouden, R. (2011). De kleine gids jongeren en verslaving, moeilijke zaken makkelijk uitgelegd. Deventer, Nederland: Kluwer.

    Van Der Stel, J. (2017). Wat elke professional over verslaving moet weten (Herz. ed.). Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.

    Vermeulen - Smit, E., Van Den Eijnden, R., Verdurmen, J., Spruijt, R., & Schulten, I. (2010). Integrale aanpak van opvoedingsadviezen ten aanzien van roken, drinken, drugsgebruik, seksueel risicogedrag en gehoorschade. Utrecht: Trimbos-Instituut.

    Zoon, M. (2012). Wat werkt bij middelengebruik? Wat Werkt Bij Middelengebruik?, Nederlands Jeugd Instituut, 1–15.

     

    Interview met M. Schrotenboer (Verslavingszorg Noord Nederland, VNN)

    Interview met Jip

     

    Onderlinge relaties burn-out en verslaving:

    Thurlings, N. (2017, 4 september). Wordt burn-out veroorzaakt door verslaving? Hoe gebrek aan verbinding ons diep ongelukkig maakt ⋆ Jong Burnout. Geraadpleegd 10 juni 2019, van https://jongburnout.nl/burnout/burnout-voorkomen/burnout-verslaving

     

    Bronvermelding burn-out:

     

    Artikelen van GMS Health Technology Assessment. (z.d.). Geraadpleegd op 1 juni 2019, van https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3010892/

    Bannink, F. (2019). Oplossingsgerichte vragen: Handboek oplossingsgerichte gespreksvoering.  Amsterdam: Pearson.

    Burn-out en depressie, wat zijn de verschillen. (z.d.). Geraadpleegd op 20 mei 2019, van https://www.depsycholoog.nl/burnout-en-depressie/

    Burn-out expert (z.d.). Geraadpleegd op 20 mei 2019, van https://www.burnout.expert/betekenis-burn-out/

    Burn-out stand van zaken. (z.d.). Geraadpleegd op 5  juni 2019, van https://unio.care/themes/un/docs/burnout_stand_van_zaken.pdf

    Burn-out onder studenten. (z.d.). Geraadpleegd op  20 mei 2019, van https://ruudmeulenberg.nl/burnout/burnout-onder-studenten/

    Dam, A .V. , & Leeuw, F. D. (2004). Uit de brand: Omgaan met mensen met burn-out. Amsterdam: Harcourt Assessment.

    Rigter, J. (2016). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

    Wereldgezondheidsorganisatie WHO.(2019). Geraadpleegd op 1 juni 2019, van https://www.who.int/mental_health/evidence/burn-out/en/

     

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Greep op gedrag gaat over de ontwikkeling van trauma's, verslaving en burn-out.
    Eindgebruiker
    leraar
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Trefwoorden
    burn-out, trauma, verslaving

    Bronnen

    Bron Type
    Psychotrauma
    https://www.youtube.com/watch?v=trScrZ9jYxw
    Video
    Het ontstaan en de gevolgen van een trauma.
    https://www.youtube.com/watch?v=hqZfpwRMJv4
    Video
    Wat gebeurt er in de hersenen als iemand een trauma heeft.
    https://www.youtube.com/watch?v=t3q2O6oPjjU
    Video
    https://www.youtube.com/watch?v=sGGN3d9z-A8
    https://www.youtube.com/watch?v=sGGN3d9z-A8
    Video
    Drugslab | Jong en verslaafd | Paulien
    https://www.youtube.com/watch?v=0EJNvGovypA
    Video