Preventief handelen

Diverse persberichten over middelengebruik

 

Om de bovenstaande krantenkoppen te voorkomen is het zeker mogelijk om preventief te handelen. Preventief handelen kan op drie mogelijkheden voor groepen met een verhoogd risico op verslavingen.

  1. Universele preventie, deze is gericht op de algemene bevolking of subgroepen zonder problemen. Bijvoorbeeld accijnsverhogingen of het stellen van leeftijdsgrenzen. Dit zijn preventies die met name vanuit de overheid georganiseerd worden. Maar het kunnen ook interventies zijn op scholen. Ieder kind/jongere gaat naar school en scholen hebben in meer of mindere mate invloed op de kennisoverdracht van middelengebruik. Dit kan kennisoverdracht zijn maar PAS OP! schoolinterventies waarbij alleen informatie wordt gegeven hebben weinig tot geen effect. Wel hebben interventies vanuit sociale-invloedbenadering effect. Leerlingen leren omgaan met sociale druk. Hier wordt de weerbaarheid verhoogd en dit heeft een remmend effect op de stijging van het percentage rokers en het gebruik van alcohol. Denk hierbij aan weerbaarheidstrainingen zoals rots en water. Het bevorderen van de weerbaarheid tegen groepsdruk (Vermeulen - Smit, Van Den Eijnden, Verdurmen, Spruijt, & Schulten, 2010).  Als laatste hebben ouders grote invloed op de ontwikkeling van middelengebruik bij jongeren. Zij hebben een voorbeeldrol en hebben zo normen en waarden voor het gezin en dus de leefstijl van de jeugdige. Onder het kopje Oorzaken wordt het model van Bronfenbrenner beschreven. Dat geldt ook voor deze manier van preventief handelen (Zoon, 2012).

Wat zegt de expert? M. Schrotenboer (Verslavingszorg Noord Nederland, VNN)

Het is voor ouders en scholen van belang dat regels worden gesteld, ten aanzien van het middelengebruik maar ook ten aanzien van de acties die jongeren uitvoeren. Jongeren hebben namelijk een grote behoefte aan grenzen. Hierdoor stel je middelengebruik uit maar het vermindert ook het middelengebruik, dit staat ook beschreven in het boek intergrale aanpak (Vermeulen - Smit, Van Den Eijnden, Verdurmen, Spruijt, & Schulten, 2010).


  1. Selectieve preventie, deze preventie richt zich op subgroepen met een verhoogd risico op middelenproblemen. Dit zijn onder andere kinderen waarbij ouders een middelenprobleem hebben. Echter is er weinig aanbod voor deze groep. Hierdoor is er weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van preventieve interventies specifiek voor hoog-risicogroepen. Wel kunnen jeugdigen terecht op diverse websites, zie extra informatie (Zoon, 2012).

 

  1. Geïndiceerde preventie is gericht op jongeren die al stevig gebruiken maar nog geen diagnose hebben. Zij zien echter niet in dat zij een probleem hebben en er is weinig motivatie tot verandering. Preventieprogramma's zijn vaak gericht op het creëren voor verandering. Het sterkste effect wordt bereikt door motiverende gespreksvoering. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van cognitieve gedragstherapeutische strategieën om zo de intrinsieke motivatie te bevorderen zodat er een positieve gedragsverandering plaats vindt bij de (verslaafde) jongere (Zoon, 2012).

Bijvoorbeeld interventie: Er wordt gebruik gemaakt van de interventie MOTI-4. Het is een programma voor jeugdigen van 14 tot 24 jaar oud die beginnende verslavingen hebben als middelengebruik, gokken of gamen. De interventie bestaat uit vier individuele gesprekken van één uur. Ouders worden als dat mogelijk is ook betrokken bij de interventie. Door ouders advies te geven en jeugdigen ouders te laten betrekken bij het proces. Deze interventie is echter nog niet op effectiviteit onderzocht. Wel zijn er werkzame elementen als empathie,  discussies vermijden, zelf redzaamheid ondersteunen, feedback en advies geven en motiveren om gedrag te veranderen (Zoon, 2012) .