Thema: Waarneming en Regeling

Thema: Waarneming en Regeling

Inleiding

Thema

In dit thema gaan we kijken naar hoe je lichaam allerlei processen regelt.
Om dit te kunnen doen heeft je lichaam instrumenten nodig om de omgeving te kunnen waarnemen, een plek waar deze informatie kan worden verwerkt, en dingen om te kunnen reageren op de omstandigheden uit die omgeving.

Waarnemen

In klas 1 hebben we al kennis gemaakt met de 5 zintuigen van de mens.

Zintuigen heb je nodig om de wereld om je heen waar te nemen. Het zijn de sensoren van je lichaam; zoals bijvoorbeeld een thermometer de temperatuur van de omgeving meet. Deze informatie uit je omgeving noemen we een prikkel.

Verwerken van de informatie

Je zintuigen zijn dus gewoon instrumenten waarmee je waarnemingen doet. Ze doen alleen waarnemingen en geven deze via een zenuw door aan het ruggenmerg en de hersenen. Zo'n signaal dat door een zenuw loopt, noemen we een impuls. Als de informatie in de hersenen aankomt, bepalen deze wat er met de waarneming gebeurd.
Dan pas reageer je op de prikkel uit de omgeving.

Reageren

De hersenen bepalen dus wat er gebeurd met de informatie die ze krijgen van de zintuigen. Als de hersenen het nodig vinden om te reageren, dan maken ze nieuwe impulsen, die ook weer via zenuwen gestuurd worden naar spieren en klieren.
Je biceps kan bijvoorbeeld de opdracht krijgen om samen te trekken. Hierdoor buig je je arm en trek je deze terug van een heet voorwerp.
Je alvleesklier kan bijvoorbeeld een signaal krijgen om het hormoon insuline te maken. Dit gebeurd als de zintuigen meten dat er teveel suiker in je bloed zit. De insuline die vrijkomt zorgt er voor dat er suiker uit je bloed wordt gehaald, waardoor het suikergehalte weer daalt.

Twee systemen

Het lichaam heeft 2 systemen om zaken te regelen.

1. Via het zenuwstelsel: Gaat via hersenen, zenuwen en electrische impulsen = Snel en kortdurend

2. Via het hormoonstelsel: Gaat via hersenen, hormoonklieren en hormonen = Langzaam en langdurend

 

- ? - Maak eerst opdracht 1 in je werkboek voor je verder gaat

Leerdoelen

Kennis
Als je de module van Regeling hebt doorgewerkt , kun je:

 

  • de werking van zintuigen beschrijven. Je kunt de zintuigen noemen, waar ze liggen en wat de adequate prikkel is.
  • Je kunt uitleggen wat de drempelwaarde van een zintuig is.
  • beschrijven hoe een prikkel wordt opgevangen door een zintuig en hoe deze wordt doorgegeven naar de hersenen.
  • beschrijven dat bewust gedrag vanuit de hersenen gestuurd wordt.
  • uitleggen hoe het hormoonstelsel de groei en stofwisseling van de mens regelt.
  • de hypofyse in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
  • de schildklier in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
  • de eilandjes van Langerhans in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
  • de bijnieren in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven

 

Werkplan en Werkboek

Het thema Regeling bestudeer je door de hoofdstukken in deze Wikiwijs te maken. Het thema wordt afgerond met een schriftelijke toets.
In het schema hieronder staat een tijdsinschatting.

Hoofdstuk Aantal lessen
Inleiding en 1.1 1
1.2 Het oog 1
1.3 Het oor 1
1.4 Neus en Tong 1/2
1.5 De huid 1
2. Het zenuwstelsel 1/2
3. Zenuwcellen en zenuwen 1
4. De hersenen 1
5. Het hormoonstelsel 2
Diagnostische toets 2
Totaal 11

 

 

Het is belangrijk dat je goed bijhoudt wat je gedaan hebt.
Om je hierbij te helpen is er een werkplan gemaakt.
Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.
Download het Werkplan Regeling door op onderstaande link te klikken:

Open bestand Werkplan Thema Waarneming en Regeling.docx

Download het Werkboek Waarneming & Regeling door op onderstaande link te klikken:

Open bestand Werkboek thema Waarneming en Regeling

1. Zintuigen

In klas 1 hebben we het al gehad over zintuigen. Zintuigen zijn de antennes en sensoren van je lichaam. Ze nemen de wereld waarin je je beweegt waar. Deze informatie wordt doorgestuurd naar je hersenen, zodat je je bewust wordt van deze omgeving en daar eventueel op kunt reageren.

In dit eerste hoofdstuk kijken we nog eens goed naar onze 5 zintuigen.

Leerdoelen

Na afronding van dit hoofdstuk kun je:

  • de werking van zintuigen beschrijven.
  • Je kunt de zintuigen noemen, en beschrijven waar ze liggen en wat de bijbehorende adequate prikkel is.
  • Je kunt uitleggen wat de drempelwaarde van een zintuig is.

1.1 Adequate prikkel en drempelwaarde

Adequate prikkel

Elk zintuig reageert maar op 1 soort prikkel.
De prikkel die bij een zintuig hoort noemen we de adequate prikkel (adequaat betekent bijpassend). Als je bijvoorbeeld met een lampje in je oor schijnt, zul je met je oor niets zien en het licht van het lampje zul je ook niet horen. De adequate prikkel voor je gehoorzintuig is namelijk niet licht, maar geluid.

 

- ? - Maak opdracht 2 in je werkboek

Dremelwaarde

Elk type zintuigcel heeft voor elk soort prikkel ook een bepaalde drempelwaarde. Dit betekent dat een prikkel sterk genoeg moet zijn om de zintuigcel te laten reageren op deze prikkel met het sturen van een impuls door de zenuw.
De kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt, heet de drempelwaarde.
Als een docent fluistert, zal een leerling die vooraan in de klas zit wel horen dat er wat wordt gezegd, en een leerling achteraan niet. De drempelwaarde voor het geluid wordt dan bij de leerling die vooraan zit wel overschreden en die voor de leerling achteraan niet. In de afbeelding hiernaast zie je dat er alleen een impuls onstaat als de drempelwaarde wordt overschreven in de linkergrafiek.

De drempelwaarde voor een prikkel is niet altijd even hoog. Wanneer een bepaalde prikkel lange tijd duurt, ontstaan er in de zintuigcellen minder impulsen. Dit heet gewenning. De drukzintuigen in je huid sturen impulsen naar je hersenen als je kleren aantrek, omdat deze druk uitoefenen op je huid. Maar al snel gaan de drukzintuigen geen signalen meer sturen, omdat ze gewend zijn aan de druk. Je zou ook helemaal gek worden als al je zintuigen maar impulsen zouden blijven sturen!
Een andere factor die een rol speelt is motivatie. Als je nu gaat letten op de druk die je kleding op je huid uitoefend, voel je hem wel weer.
Een derde factor die meespeelt is je leeftijd. Als je ouder wordt werken je zintuigcellen niet meer optimaal, en wordt de drempelwaarde vaak hoger. Een voorbeeld hiervan is je gehoor. Bij oudere mensen moet je vaak harder praten om je verstaanbaar te maken.
En als laatste kunnen je grote hersenen je waarnemingen beïnvloeden. Een goed voorbeeld hiervan is gezichtsbedrog. Bij het verwerken van de impulsen gaan je hersenen op basis van ervaring sommige dingen invullen die er eigenlijk niet zijn.
Kijk maar naar het voorbeeld hieronder:

De lijnen lijken niet recht te zijn, maar dat zijn ze wel.

- ? - Maak opdracht 3 in je werkboek

1.2 Het oog

Het zintuig waarmee je lichtprikkels uit je omgeving opvangt, is je oog. Het netvlies van het oog bevat zintuigcellen die licht opvangen en omzetten in impulsen die via je oogzenuw naar je hersenen gaan.

Bouw van het oog

Onderdelen van het oog

Hoornvlies Voorste deel van het harde oogvlies. Het is stevig, doorzichtig en beschermt het oog.
Lens Dubbelbolle lens achter de pupil. De lens in het oog kan van vorm veranderen. De lens verandert van vorm om iets goed scherp te kunnen zien.
pupil De pupil is een gaatje in de iris. Dat hij zwart is, komt doordat het in je oog donker is.
De pupil kan groter en kleiner worden door kleine spiertjes in de iris. Door de pupil groter of kleiner te maken wordt de hoeveelheid licht die op het netvlies valt geregeld. Als er veel licht op het netvlies valt, gaat er een signaal naar de spiertjes in de iris die de pupil kleiner maken.
Iris Dit is het gekleurde rondje in het oog. De iris is een deel van het vaatvlies.
Straalvormig lichaam Kringspier en lensbandjes die ervoor zorgen dat het oog kan accommoderen.
Oogspier Draait oog in de gewenste kijkrichting.
Harde oogvlies Het witte gedeelte van het oog dat je ziet is het voorste gedeelte van het harde oogvlies. Het harde oogvlies zit om de hele oogbol heen. Het is een bescherming van het oog en houdt ook het oog in vorm.
Vaatvlies Vlies dat veel bloedvaten bevat. Zorgt voor de voeding van het buitenste deel van het netvlies.
Netvlies Bevat zintuigcellen waarin onder invloed van licht impulsen ontstaan.
Glasachtig lichaam Heldere, geleiachtige substantie in het midden van het oog.
Gele vlek Centrum van het netvlies. Met dit deel van het netvlies zie je het scherpst.
Blinde vlek Deel van het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat en waar zintuigcellen ontbreken.
Oogzenuw Zenuw die impulsen van het oog naar de hersenen doorgeeft.

 

Bescherming

Je ogen worden beschermd door oogleden en wimpers. Die houden het meeste vuil tegen. De oogleden verspreiden ook traanvocht over het oog. Traanvocht houdt het oog schoon en vochtig, doodt bacteriën en neemt stof mee. Het vuile traanvocht loopt via de traanbuis naar de neusholte. Het traanvocht wordt gemaakt in de traanklier.

Werking van het oog

De ooglens zorgt ervoor dat lichtstralen worden afgebogen. Evenwijdige lichtstralen die op het oog vallen, gaan door het brandpunt van de lens.


Op het netvlies ontstaat een scherp beeld met behulp van staafjes en kegeltjes en met behulp van kleine spiertjes die aan de lens vastzitten die de vorm van de ooglens kunnen veranderen.

De staafjes en kegeltjes hebben allebei een ander functie in je oog.

C:\Users\Alex en Anne\Desktop\peacock-feathers-3013486_1920.jpgStaafjes
Zijn heel erg gevoelig voor fel licht.
Ze kunnen alleen grijstinten en contrasten waarnemen, geen kleuren.
Ze worden met name gebruikt in het schemer en in het donker.  
Ze zitten vooral aan de buitenrand van het netvlies.

 

C:\Users\Alex en Anne\Downloads\peacock-feathers-3013486_1920.jpgKegeltjes
Hebben licht nodig om te kunnen werken.
Met kegeltjes kun je kleuren en details waarnemen.
Ze zitten vooral in het midden van het netvlies.
In de gele vlek zitten alleen maar kegeltjes.

Accomoderen

Kleine spiertjes in het oog kunnen de ooglens boller of holler maken.
Dit heet accommoderen.
Het zorgt ervoor dat je oog op verschillende afstanden scherp kan zien.

Bijziendheid

Bij een bijziend oog ligt het brandpunt vóór het netvlies.
Je ziet dingen die veraf zijn niet scherp.
De ooglens kan niet meer plat genoeg worden.
Om veraf scherp te zien heeft een bijziende een bril met holle glazen nodig.

Verziendheid

Bij een verziend oog ligt het brandpunt achter het netvlies.
Je ziet dingen die dichtbij zijn niet scherp.
De ooglens kan niet meer bol genoeg worden.
Om dichtbij ook scherp te zien heeft een bijziende een bril met bolle glazen nodig.

Pupilreflex

Een reflex is een snelle, onbewuste reactie die wordt veroorzaakt door een
bepaalde prikkel (aanraking, pijn).
Een voorbeeld van een reflex is de pupilreflex.
Je pupil wordt automatisch kleiner als er veel licht is en groter als er weinig licht is.

- ? - Oefening het oog

Maak nu de eindtoets over het oog om te zien of je deze paragraaf hebt begrepen:

Oefening:Eindtoets Het oog

1.3 Het oor

Het oor is het orgaan dat geluidstrillingen opvangt en omzet in impulsen die via de gehoorzenuw naar de hersenen worden gestuurd.

Bouw van het oor

Onderdelen van het oor

Oorschelp Uitwendig deel van het gehoor, helpt om de geluidstrillingen op te vangen.
Gehoorgang De weg van oorschelp naar trommelvlies.
Hamer, aambeeld, stijgbeugel Gehoorbeentjes. Geven trillingen door van het trommelvies naar het ovale venster op het slakkenhuis.
Evenwichtszintuig Zintuig dat net naast het oor ligt en de richting van bewegingen waarneemt.
Gehoorzenuw Geeft impulsen door aan de grote hersenen.
Slakkenhuis Gevuld met vloeistof en trilharen. De zintuigcellen geven impulsen door aan de gehoorzenuw.
Buis van Eustachius Verbinding tussen oor en keelholte, waardoor de druk in het middenoor gelijkt blijft met het uitwendige oor.
Trommelholte Middenoor met de gehoorbeentjes. Gevuld met lucht.
Trommelvlies Vlies op de grens tussen uitwendige oor en middenoor, dat de trillingen doorgeeft naar de hamer.

Bewust worden

Geluid is een trilling van de lucht. Een geluidstrilling gaat door de gehoorgang naar het trommelvlies, dat gaat meetrillen.
In het midden van het oor zitten de gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel.
De trilling van het trommelvlies wordt doorgegeven aan de hamer, daarna aan het aambeeld en tenslotte aan de stijgbeugel.
Via het vlies (venster) komt de trilling terecht in het inwendige oor.
In het slakkenhuis gaan vloeistof en trilharen meetrillen met de geluidstrilling.
Iedere haar is gevoelig voor een bepaald geluid.
Hoe vaak een geluidstrilling plaatsvindt, noemen we de trillingsfrequentie.
Een hogere trillingsfrequentie betekent dus dat er meer trillingen per seconde zijn.
Door geluidstrillingen kan je trommelvlies tussen de 20 en 20.000 keer per seconde trillen.De zintuigcellen in het slakkenhuis zorgen voor elektrische signalen ofwel impulsen.

Impulsen worden doorgegeven aan de gehoorzenuw.
Via de gehoorzenuw komen de impulsen terecht in het gehoorcentrum in de hersenen.
Daar word je je van het geluid bewust en dan spreek je van het werkwoord 'horen'.

Decibel

Geluidssterkte wordt uitgedrukt in decibel (dB). Een klaslokaal met geroezemoes produceert zo’n 50 dB, een disco vaak meer dan 100 dB. Geluid boven 80 decibel is schadelijk voor het gehoor. Hoe langer je te maken hebt met hard geluid, hoe schadelijker. Als het geluid te hard is, gaan er zintuigcellen dood. Elke keer dat er zintuigcellen dood gaan word je een beetje dover.

Te harde muziek in je oordopjes is schadelijk voor je gehoor.

Werkgevers zijn verplicht om voor geluidsbescherming te zorgen als er veel lawaai is op het werk.
Elke verhoging van 3 dB boven de 80 dB halveert de tijd die je aan het geluid mag blootstaan.

Hoeveel decibel is het geluid van vallende bladeren?
En van een stofzuiger?
En van een startend vliegtuig?
Bekijk de afbeeldingen bij de paarse getallen.

- ? - Oefening het oor

Maak nu de eindtoets over het oor om te zien of je deze paragraaf hebt begrepen:

Oefening:Eindtoets Het oor

1.4 Neus en Tong

Ruiken doe je met je neus, en proeven doe je met je tong.
Maar proeven doe je niet alleen met je tong. Je neus speelt daarbij ook een belangrijke rol.

Het reukzintuig

De neus heeft twee neusholten met daartussen een neustussenschot. De neusholten lopen van de neusgaten tot de keelholte.
De neusholte is bedekt met neusslijmvlies. In het neusslijmvlies lossen de geurstoffen op die via het neusgat de neusholten binnenkomen.

Onderdelen van het reukzintuig

Neusslijmvlies Laagje slijm dat de neusholten bedekt en waarin de geurstoffen oplossen die via het neusgat de neusholten binnenkomen.
Reukharen Kleine, dunne haartjes die geurstoffen kunnen waarnemen die zijn opgelost in het neuslijmvlies.
Zintuigcel Kan geurprikkels omzetten in impulsen. De impulsen gaan via zenuwen naar het centrale zenuwstelsel. Je hebt verschillende soorten zintuigcellen, die elk reageren op andere geurstoffen.
Zenuw Geeft impulsen door naar de hersenen.

Het smaakzintuig

De smaakzintuigen liggen op de tong.

Onderdelen van het smaakzintuig

Zenuw Geeft impulsen door naar de hersenen.
Groef Ruimte waarin de opgeloste vloeistof stroomt.
Smaakknopje Zintuigje voor de smaak.
Zintuigcel Kan smaakprikkels omzetten in impulsen. De impulsen gaan via zenuwen naar het centrale zenuwstelsel.

 

Vijf smaken

De zintuigcellen in de smaakknopjes kunnen vijf soorten smaakstoffen waarnemen: zoet, zuur, zout, bitter en umami.

Als je eet en drinkt lossen de smaakstoffen gedeeltelijk op in het speeksel. Ze komen in contact met de smaakknopjes. Via de zenuwen gaan er impulsen van de zintuigcellen naar de hersenen en zo wordt het mogelijk om een smaak te proeven.

Je proeft niet alleen met je tong

Als je een banaan, snoepje of ijsje eet, nemen de smaakzintuigen telkens zoet waar.
Toch kun je de verschillende zoetigheden gemakkelijk herkennen.
Bij het herkennen van verschillende smaken kunnen zowel smaakzintuigen als reukzintuigen, gehoorzintuigen en gezichtszintuigen een rol spelen.




















1. In je tong liggen tastzintuigen, warmtezintuigen en koudezintuigen. De tastknopjes in je tong voelen of iets vloeibaar is, vast, rul, zacht of hard. De warmte- en koudezintuigen in je tong nemen de temperatuur van je eten en drinken waar.

2. Tijdens het kauwen en slikken komen er niet alleen smaakstoffen vrij maar ook geurstoffen. Tussen de mondholte en de neusholten is er een open verbinding. Geurstoffen worden waargenomen door het reukzintuig boven in de neus. De zintuigcellen van het reukzintuig geven aan de hersenen door welke geur ze waarnemen.

3. Het gezichtszintuig speelt ook een belangrijke rol bij het herkennen van een product. Probeer maar eens: als je een blinddoek om hebt is het veel moeilijker om snel te zeggen wat je proeft.

4. Als je een blikje fris drinkt, hoor je een zacht gesis van ontsnappende belletjes koolstofdioxide. Je gehoorzintuig speelt ook een rol bij het herkennen van een product.

- ? - Oefening ruiken en proeven

Maak nu de eindtoets over ruiken en proeven om te zien of je deze paragraaf hebt begrepen:

Oefening:Ruiken en proeven

1.5 De huid

De huid bedekt je hele lichaam aan de buitenkant.
De huid biedt bescherming tegen verschillende gevaren van buitenaf, zoals tegen virussen die tot griep zouden kunnen leiden. Op deze manier is de huid onderdeel van het afweersysteem. Je spreekt van mechanische bescherming.

Onderdelen van de huid

Talgklier Hier wordt talg (een vetachtige stof) gemaakt.
Talg Afscheiding van talgklieren. Doodt bacteriën en houdt de huid soepel.
Opperhuid Bovenste 1-2 mm van de huid die een ondoordringbare laag vormt. Bevat kleurstof ofwel pigment.
Lederhuid Huidlaag onder de opperhuid waarin zweetklieren, talgklieren en zintuigen liggen.
Onderhuids bindweefsel Huidlaag onder de lederhuid waarin veel vet zit. Isolatie van het lichaam.
Haar Alle zoogdieren hebben een huidbedekking met haren (vacht). Dit houdt de warmte vast en dient als bescherming.
Haarspiertje Kan de haar laten bewegen. Bij kou gaan de haren rechtop staan.
Hoornlaag Bovenste laag van de opperhuid. De hoornlaag bestaat uit meerdere lagen dode, (verhoornde) cellen. De hoornlaag biedt bescherming tegen uitdroging en ziekteverwekkers als bacteriën en virussen.
Kiemlaag Onderste deel van de opperhuid waar groei plaatsvindt.
Bloedvat Transporteren zuurstof en voedsel naar de huid. Ook brengen ze warmte naar de huid waardoor je kunt afkoelen.
Haarzakje Hier ontstaan de haren.
Zweetklier Maakt zweet. Door zweet te verdampen koel je af.
Vet Houdt warmte vast (isolatie) en dient als reservevoedsel.

De hoornlaag beschermt

De opperhuid bestaat uit verschillende lagen: de hoornlaag en de kiemlaag.
De bovenste laag, de hoornlaag, bestaat uit dode cellen. De hoornlaag heeft verschillende functies.

1 Tegen vochtverlies
De huid kan gemakkelijk uitdrogen omdat de lucht droger is dan ons lichaam. De hoornlaag is slecht doorlaatbaar voor water.

2 Tegen bacteriën en schimmels
Als schimmels en bacteriën ons lichaam binnendringen, worden we ziek. De hoornlaag biedt bescherming en houdt deze organismen tegen.

3 Eelt tegen slijtage
De huid slijt voortdurend door het contact met de buitenwereld. Op plekken waar de huid veel slijt, wordt de hoornlaag dikker en ontstaat eelt. Eelt beschermt het lichaam tegen contact met zware en ruwe voorwerpen.

4 Zweet tegen warmte
Als het warm is, maken de zweetklieren zweet. Het zweet verdampt op de hoornlaag en neemt dan warmte mee. Zo blijft ons lichaam op temperatuur.

De kiemlaag repareert

Onder de hoornlaag bevindt zich de kiemlaag.
Beneden in de kiemlaag bevinden zich cellen die zich kunnen delen (vermenigvuldigen).
Naar boven toe sterven deze cellen langzaam af.



Bij een wondje kunnen de cellen uit de kiemlaag sneller gaan delen.
Hierdoor groeit het wondje weer dicht.

De pigmentlaag houdt straling tegen

Ultraviolette straling (UV) in zonnestraling kan de cellen van de kiemlaag beschadigen. Dat kan leiden tot huidkanker. De meeste vormen van huidkanker zijn gelukkig onschuldig, maar er zijn ook vormen die levensgevaarlijk zijn.

Om de kiemcellen te beschermen bevat de kiemlaag pigmentcellen.
Deze cellen bevatten een kleurstof die de gevaarlijke UV straling kan opnemen.

Huidzintuigen geven informatie

De huid heeft zintuigcellen waarmee je prikkels waarneemt en die een impuls sturen naar je hersenen. Soms wijst de impuls je op een gevaar en reageer je onbewust, in een reflex. Soms is je reactie op de impuls een bewuste reactie.
De zintuigen in je huid zijn de tastzintuigen, pijnzintuigen, drukzintuigen, koudezintuigen en warmtezintuigen. Met deze zintuigen kun je voelen.


Tastzintuig

Geeft je informatie over wat je aanraakt, bijvoorbeeld of iets scherp of ruw is.



Pijnzintuig
Waarschuwt je als de huid beschadigd wordt.



Drukzintuig
Geeft je informatie over de breekbaarheid van iets dat je oppakt.



Koudezintuig
Waarschuwt je als je huid iets kouds voelt.



Warmtezintuig
Waarschuwt je als je huid iets warms voelt.

 

 

 

Practicum: Koude- en warmtezintuigen


Met de volgende proef wordt de werking van warmte- en koudezintuigen onderzocht.

Benodigdheden:

  • Een bekerglas met koud water van ongeveer 4°C met ijsblokjes erin.
  • Een bekerglas met warm water van ongeveer 40°C.
  • Een bekerglas met lauw water van ongeveer 20°C.
  • Een thermometer om de temperaturen te controleren.

Uitvoering:

  • Steek een vinger van je linkerhand in het bekerglas met warm water.
  • Steek een vinger van je rechterhand in het bekerglas met koud water.
  • Wacht ongeveer één minuut.
  • Doe dan de vingers van beide handen in het bekerglas met lauw water.


Wat zal je opmerken het moment dat je beide vingers in het lauwe water doet?
Maak onderstaand verslag van de proef af door de juiste woorden naar de tekst te slepen.

Oefening:Practicum: Koude- en warmtezintuigen

- ? - Oefening de huid

Maak nu de volgende oefening door op de link te klikken:

https://biologiepagina.nl/Oefeningen/Huid/huid.htm

2. Het zenuwstelsel

Het zenuwstelsel is het orgaanstelsel van je lichaam dat kan worden beschouwd als het centrale controle centrum.

De functie van ons zenuwstelsel is het ontvangen en verwerken van prikkels uit de omgeving en ons eigen lichaam. En op basis van deze informatie spieren en klieren aansturen.

Je zenuwstelsel zorgt er dus voor dat je weet wat er in je omgeving en je lichaam gebeurt, zodat het er voor kan zorgen dat je lichaam optimaal functioneert en dat je kunt reageren op wat er om je heen gebeurt.

 

Leerdoelen

Als je dit hoofdstuk hebt afgewerkt kun je:

  • Delen van het zenuwstelsel noemen, in afbeeldingen aanwijzen, en functies en werking ervan beschrijven

2.1 Onderdelen van het zenuwstelsel

Het zenuwstelsel bestaat uit 2 delen:

1. Het centrale zenuwstelsel

2. Het perifere zenuwstelsel

Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.

Het perifere zenuwstelsel bestaat uit zenuwen die alle lichaamsdelen verbinden met het centrale zenuwstelsel.

Het zenuwstelsel speelt een belangrijke rol in je vermogen om te reageren op de omgeving. Je zou de zenuwen kunnen vergelijken met een glasvezelnetwerk dat alle onderdelen van je lichaam verbindt met de centrale computer (je hersenen). Je hersenen registreren alle informatie die je binnenkrijgt en kunnen vervolgens reageren door lichaamsdelen aan te sturen.

Zien je ogen bijvoorbeeld een loslopende leeuw, dan geven ze dat via de zenuwen door aan je hersenen. Je hersenen denken ‘Gevaar!’. Vervolgens geven ze via de zenuwen een seintje aan je beenspieren: Kom in beweging. Rennen!

Het centrale zenuwstelsel is een erg belangrijk onderdeel van je lichaam. Als een deel ervan kapot gaat dan is de kans groot dat je bepaalde functies verliest, zoals bijvoorbeeld het vermogen om te lopen, praten of na te denken. Het centraal zenuwstelsel wordt daarom beschermd door sterke botten : de schedel en wervelkolom.

 

- ? - Maak opdracht 4 in je werkboek

2.2 Werking van het zenuwstelsel

Prikkels en Impulsen

Bekijk de onderstaande video om te zien hoe prikkels een reactie kunnen opleveren

Prikkels zijn dus invloeden uit het milieu op een organisme. Een organisme, bijvoorbeeld een konijn, leeft in een bepaald milieu. Om te overleven moet hij dit milieu, zijn omgeving, kunnen waarnemen.
Zo moet een konijn kunnen zien of ruiken waar voedsel te vinden is, amders kan hij niet eten en gaat hij dood. Ook moet een konijn kunnen zien, ruiken of horen of er een roofdier aan komt dat hem wil opeten.

Dit waarnemen van de prikkels uit de omgeving, gebeurt met de zintuigen. Zintuigen zijn een soort antennes die een organisme heeft om de omgeving af te scannen naar prikkels.

Als een zintuig zo'n prikkel waarneemt, ontstaat er een impuls. Een impuls is een elektrisch signaal dat door zenuwen kan worden voortgeleid. Deze impulsen komen aan in de hersenen, en deze verwerken de informatie, zodat je je bewust wordt van de omgeving.

- ? - Maak nu onderstaande oefening als afronding van dit hoofdstuk

Oefening:Prikkels en impulsen

Antwoorden opdrachten 1 t/m 4

Opdracht 1 Regeling

Leg uit wat waarnemen is. Noem 5 manier waarop je iets kan waarnemen.

Waarnemen is het opvangen van prikkels uit je omgeving door zintuigcellen, die deze prikkels omzetten in impulsen. Als deze impulsen aankomen in de grote hersenen, wordt je je gewaar van de invloed uit je omgeving

1. Zien

2. Horen

3. Proeven

4. Voelen

5. Ruiken

Wat zijn prikkels?

Prikkels zijn invloeden uit het milieu op een organisme.

Wat zijn impulsen?

Een impuls is een elektrisch signaal dat door zenuwen kan worden voortgeleid.

Vul in:

Prikkels worden opgevangen door zintuigen, dan ontstaan er impulsen die via zenuwen naar de hersenen worden geleid.

Via welke 2 systemen kan je lichaam zaken regelen?

1. Het zenuwstelsel

2. Het hormoonstelsel

Welke van deze 2 systemen is snel en duurt kort?

Het zenuwstelsel

Hoe komt het dat regeling via dit systeem sneller is?

Dit gaat via impulsen die razendsnel door zenuwen worden doorgegeven

Geef van elk systeem een voorbeeld:

Zenuwstelsel: aansturen van spieren voor beweging

Hormoonstelsel: Regelen van bloedsuikergehalte in bloed / Ontstaan van secundaire geslachtskenmerken / groei

Opdracht 2 Adequate prikkel

ZINTUIG

In welk orgaan ligt het zintuig?

ADEQUATE PRIKKEL

WAARNEMING

gehoorzintuig

oor

geluid

horen

gezichtszintuig

oog

licht

zien

smaakzintuig

tong

smaak

proeven

reukzintuig

neus

geur

ruiken

Druk/tastzintuig

huid

aanraking/druk

voelen

 

Opdracht 3 Drempelwaarde

Welk zintuig is het gevoeligst voor een bepaalde prikkel: een zintuigcel met een hoge drempelwaarde voor die prikkel of een zintuigcel met een lage drempelwaarde voor die prikkel? Leg uit.

Lage drempelwaarde. Hoe lager de drempelwaarde, hoe eerder een zintuig een impuls zal genereren.

Als op je hand een muntje wordt gelegd, voel je dit. Deze drukwaarneming verdwijnt echter snel. Hoe noemen we dit verschijnsel?

Gewenning

Geef nog een ander voorbeeld van dit verschijnsel.

Als je dicht bij het spoor woont, hoor je een voorbijkomende trein na verloop van tijd niet meer.

Opdracht 4: Het zenuwstelsel

Uit welke 2 delen bestaat het zenuwstelsel:

  1. Het centrale zenuwstelsel
  2. Zenuwen die alle delen van je lichaam verbinden met het centrale zenuwstelsel

Uit welke delen bestaat het centrale zenuwstelsel:

  1. Hersenen
  2. Het ruggenmerg

Noem 2 functies van het zenuwstelsel:

  1. ontvangen en verwerken van prikkels uit de omgeving en ons eigen lichaam.
  2. Op basis van deze informatie spieren en klieren aansturen.

3. Zenuwcellen en zenuwen

Het zenuwstelsel bestaat uit miljoenen zenuwcellen.

Elke zenuwcel is opgebouwd uit een cellichaam en een uitloper. De uitlopers kun je vergelijken met de koperen draden die in een huis de electrische stroom doorvoeren naar lampen en stopcontacten.
De signalen (impulsen) die door de uitloper van een zenuwcel gaan, zijn ook daadwerkelijk kleine stroompjes. Daarom zit er om de uitlopers een isolerend laagje (net als het gekleurde plastic bij een electriciteitsdraad).

Opbouw van een zenuwcel
Electriciteitsdraad

 

Leerdoelen

In dit hoofdstuk leer je het volgende:

  • Je kunt de ligging van de 3 typen zenuwcellen aanwijzen en hun functie noemen

3.1 Typen zenuwcellen

Er zijn 3 typen zenuwcellen: de bewegingszenuwcel, de gevoelszenuwcel en de schakelcel.

Alle drie zien ze er net iets anders uit:

Gevoelszenuwcellen geleiden inpulsen van zintuigen naar het centrale cenuwstelsel. Het rode knopje aan het begin van een gevoelszenuwcel is de zintuigcel. Deze vangt prikkels op uit de omgeving. Deze prikkel wordt omgezet in een impuls en via de uitloper doorgegeven aan het centrale zenuwstelsel.
De uitlopers van gevoelszenuwcellen kunnen erg lang zijn. Neem bijvoorbeeld de zintuigcellen in de huid van je voetzool. De uitlopers van deze zenuwcellen moeten helemaal naar de onderzijde van je ruggenmerg lopen en kunnen dan wel een meter lang zijn.

Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar klieren of spieren. De cellichamen van bewegingszenuwcellen liggen in het centrale zenuwstelsel. Deze kunnen dus ook lange uitlopers hebben, afhankelijk van waar de spieren of klieren liggen ten op zichte van het centrale zenuwstelsel.

De schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. Ze verbinden de uitlopers van gevoelszenuwcellen met de uitlopers van bewegingszenuwcellen. De schakelcellen liggen helemaal in het centrale zenuwstelsel en zijn onderling verbonden door uitlopers.

In een schematische afbeelding ziet dit er als volgt uit:

Het blauwe blok met de zwarte rand stelt het centrale zenuwstelsel voor, dus het ruggenmerg en de hersenen. Je ziet dat de schakelcellen geheel binnen het centrale zenuwstelsel vallen. Van de bewegingszenuwcellen vallen de cellichamen binnen het centrale cenuwstelsel en van de gevoelszenuwcellen zitten alleen kleine uitlopers in het centrale cenuwstelsel. De cellichamen liggen wel vlakbij het centrale zenuwstelsel.

 

- ? - Oefening typen cenuwcellen

Klik op de onderstaande link en maak de oefening over verschillende typen zenuwcellen:

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Zenuwen/zenuwcellenob.htm

- ? - Maak opdracht 5 in je werkboek

3.2 Zenuwen

Eén uitloper van een zenuwcel maakt nog geen zenuw. Hiervoor heb je duizenden uitlopers van zenuwcellen nodig. De uitlopers liggen bij elkaar in een zenuw. Elke uitloper heeft zijn eigen isolatielaagje en om de bundel uitlopers heen zit een laag bindweefsel. Dit zorgt voor de bescherming van de zenuw.

Ook wordt er in werkelijkheid nooit één impuls via één uitloper naar het centrale zenuwstelsel of naar een spier of klier gestuurd. In werkelijkheid worden via duizenden uitlopers tegelijk impulsen voort geleid.

 

Er zijn 3 typen zenuwen:

1. Gevoelszenuwen: hierin zitten alleen uitlopers van gevoelszenuwcellen

2. Bewegingszenuwen: hierin zitten alleen uitlopers van bewegingszenuwcellen

3. Gemengde zenuwen: deze bevatten uitlopers van gevoels- en bewegingszenuwcellen.

De meeste zenuwen in je lichaam zijn gemengde zenuwen.

De zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle delen van het lichaam. Delen van het hoofd en de hals zijn rechtstreeks verbonden met de hersenen. Delen van de romp en de ledematen zijn door zenuwen verbonden met het ruggenmerg. Via het ruggenmerg gaan de inpulsen dan weer naar de hersenen.

- ? - Maak opdracht 6 in je werkboek

 

 

 

Afronding hoofdstuk 3

Om hoofdstuk 3 over het zenuwstelsel en de zenuwen af te ronden maak je de volgende toets.

Laat het resultaat aan je docent zien, of maak een screenshot en bewaar deze, zodat je die later kunt laten zien.

- ? - Eindtoets zenuwstelsel en zenuwen

Antwoorden hoofdstuk 3

Opdracht 3: zenuwcellen

 

 

Gevoelszenuwcellen

Bewegingszenuwcellen

1. In welke richting geleiden ze impulsen

naar het centrale zenuwstelsel toe

van het centrale zenuwstelsel af

2. Van wat voor cellen ontvangen ze impulsen

van zintuigcellen

van schakelcellen 

3. Naar wat voor cellen geleiden ze impulsen

naar schakelcellen 

naar spiercellen of kliercellen

4. Waar liggen de cellichamen

 

vlak bij het centrale zenuwstelsel

in het centrale zenuwstelsel

 

Waar liggen alle schakelcellen?

In het cenrale zenuwstelsel

Opdracht 4: zenuwen

Wat is een zenuw?

Een zenuw is een bundel van uitlopers van zenuwcellen

Wat is de functie van het laagje om elke uitloper van een zenuw?

Het laagje isoleert de uitloper, zodat het elektrische signaal goed door wordt gegeven

Een zenuw met zowel uitlopers van bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcellen heet een

gemengde zenuw

Noem 2 voorbeelden van zintuigen waarvan de uitlopers van de gevoelszenuwcellen rechtstreeks verbonden zijn met de hersenen:

Oogzenuw

Gehoorzenuw

4. De hersenen

De hersenen vormen samen met het ruggenmerg het centrale zenuwstelsel.
Je hersenen vormen de supercomputer van je lichaam waarin alle processen die zich in je lichaam afspelen worden geregeld en bijgestuurd.

Net als het ruggenmerg worden ze goed beschermd. De bescherming voor je hersenen is de schedel.

Leerdoelen

In dit hoofdstuk leer je het volgende:

  • Je kunt beschrijven dat bewust gedrag vanuit de hersenen gestuurd wordt.
  • Je kunt de onderdelen van de hersenen aanwijzen en hun functies benoemen

4.1 De hersenen

De hersenen bestaan uit 3 delen:
1. De hersenstam
2. De kleine hersenen
3. De grote hersenen

Elk van deze delen heeft zijn eigen functie.

De hersenstam

De hersenstam is het verlengde van het ruggenmerg. Delen van het hoofd zijn via hersenzenuwen verbonden met de hersenstam.
De hersenstam stuurt functies aan die je niet bewust kunt beïnvloeden. Zo gaat bijvoorbeeld je ademhaling gewoon door als je slaapt, zonder dat je daarbij hoeft na te denken. Ook zaken als je bloedsomloop en je bloeddruk gaat via de hersenstam.
De hersenstam regelt dus een aantal zeer belangrijke zaken. Als je hersenstam niet meer werkt ben je hersendood.

De kleine hersenen

De kleine hersenen zorgen voor de fijne coördinatie van bewegingen. Neem bijvoorbeeld fietsen. Dat je langzaam of snel fietst, regel je via je grote hersenen. Die sturen de beenspieren aan om te gaan trappen. Maar dat je niet omvalt en recht fietst, wordt geregeld door je kleine hersenen.
Ze zorgen ervoor dat alle bewegingen op elkaar worden afgestemd en dat je je evenwicht kunt bewaren.

De grote hersenen

In je grote hersenen worden alle impulsen van je zintuigen verwerkt. Hier wordt je je bewust van een prikkel. Ze zorgen ook voor je geheugen, je spraak, je gevoel.
In de volgende paragraaf kijken we meer in detail naar de verschillende centra van de grote hersenen.

- ? - Maak opdracht 7 in je werkboek

 

5. Het hormoonstelsel

Net als het zenuwstelsel, regelt het hormoonstelsel veel processen in je lichaam.

Het grote verschil tussen regeling via het zenuwstelsel en het hormoonstelsel is de snelheid en de duur waarmee iets wordt geregeld.
Impulsen die worden doorgegeven via het zenuwstelsel lopen razendsnel en zijn van korte duur.

Regeling via het hormoonstelsel gaat over het algemeen trager en duurt langer.
Dit komt omdat hormonen stofjes zijn die door hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven. De bloedsomloop moet er voor zorgen dat de hormonen bij de juiste organen komen om efect te hebben.

Ergens is dit ook wel logisch. Een bekend proces dat via hormonen wordt geregeld is de puberteit. Dit gebeurd nu eenmaal niet in een fractie van een seconde. De puberteit is een proces wat enkele jaren duurt en de ontwikkeling van je lichaam over langere tijd beinvloedt.

Leerdoelen

In dit hoofdstuk leer je het volgende:

  • uitleggen hoe het hormoonstelsel de groei en stofwisseling van de mens regelt.
  • de hypofyse in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
  • de schildklier in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
  • de eilandjes van Langerhans in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
  • de bijnieren in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven

5.1 Het hormoonstelsel

Je lichaam bevat een aantal hormoonklieren die allemaal hun eigen hormonen maken met een bepaalde functie.
Hieronder zie je een afbeelding waarin de hormoonklieren in het menselijk lichaam zijn aangegeven:

Een hormoon is een chemische stof met een specifieke werking. Je hebt bijvoorbeeld hormonen die invloed hebben op de groei. Andere hormonen beïnvloeden de voortplanting en weer andere hormonen hebben effect op de stofwisseling. Hormonen kunnen een proces stimuleren of juist afremmen, daarom worden hormonen ook wel 'regulerende stoffen' genoemd.

Hormonen worden gemaakt in hormoonklieren. Deze hormoonklieren geven de hormonen af aan het bloed. Het bloed vervoert de hormonen naar de plaats van bestemming. Alle hormoonklieren samen worden wel het hormoonstelsel genoemd.

Hormoonklieren hebben in tegenstelling tot andere klieren geen afvoerbuis. Ze geven hun hormonen direct af aan het bloed.

 

- ? - Oefeningen hormoonstelsel

Klik op de onderstaande links en maak de oefeningen over verschillende hormoonklieren:

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Hormonen/hormoonstelsel.htm

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Begrippen/regelinghormonenvmbo.htm

 

- ? - Maak opdracht 8 en 9 in het werkboek

5.2 Hypofyse

Een belangrijke hormoonklier is de hypofyse. Deze bevindt zich in de hersenen en is niet groter dan een erwt.

De hypofyse produceert verschillende hormonen en regelt daarmee diverse processen in het lichaam.

3 belangrijke hormonen zijn:

- Groeihormonen die de groei van botten en spieren bevorderd.

- FSH en LH hormoon die invloed uitoefenen op de eierstokken en testikels

- Hormoon dat de schildklier stimuleert om schildklierhormonen te maken

De hypofyse is dus vooral een klier, die hormonen produceert die andere klieren weer aanzetten tot de productie van andere hormonen.
De hypofyse zelf produceert dus geen geslachtshormonen, maar de hormonen FSH en LH zorgen er voor dat in de geslachtsorganen van vrouwen en mannen wel gelachtshormonen gemaakt worden.
Bij de vrouw is dat in de eierstokken het hormoon oestrogeen.
Bij mannen is dat in de teelballen testosteron.

- ? - Maak opdracht 10 in het werkboek

5.3 Schildklier en bijnieren

Schildklier

De schildklier ligt in de hals, voor het strottenhoofd, en maakt het schildklierhormoon. Schildklierhormonen beïnvloeden de stofwisseling en de groei en ontwikkeling.
Schildklierhormonen stimuleren de verbranding in cellen. Als je dus gaat sporten zullen er meer schildklierhormonen worden aangemaakt, zodat je extra energie krijgt.
Stop je met sporten, dan zal vanuit de hypofyse een seintje worden afgegeven om de de aanmaak van schildklierhormonen te verminderen.

Te veel of te weinig schildklierhormonen

Iemand die een te actieve schildklier heeft, en dus te veel schildklierhormonen aanmaakt, zal dus veel verbranding in zijn cellen hebben. Zo iemand wordt dan rusteloos en zal sterk vermageren, omdat er veel brandstof wordt verbruikt.

Bij iemand waar te weinig schildklierhormonen worden aangemaakt, zal de verbranding langzamer gaan. Zo iemand zal het snel koud hebben en snel moe worden.
Ook kan er dwerggroei optreden, als er vanaf de geboorte te weinig schildklierhormonen worden gemaakt.

 

Bijnieren

Het hormoon adrenaline staat ook wel bekend als het vecht- of vluchthormoon. Het hormoon wordt gemaakt in de bijnieren. De bijnieren liggen als kapjes bovenop de nieren.

 

Adrenaline wordt gemaakt als je korte tijd zeer actief bent. Het stelt je in staat om een extra inspanning te verrichten of met gevaar en stress om te gaan.
Door het hormoon ga je onder andere sneller ademen en gaat je hartslag omhoog. Verder zorgt adrenaline er voor dat glycogeen in de lever en de spieren wordt omgezet in glucose.
Je lichaam is dus klaar om te vluchten of te vechten. De brandstof (glucose) komt in je bloed en doordat je sneller gaat ademen komt er meer zuurstof in je bloed. Als dan ook nog je hart sneller gaat slaan, komen de brandstof en zuurstof sneller bij je cellen terecht.

 

- ? - Maak opdracht 11 in het werkboek

5.4 Eilandjes van Langerhans

Een van de processen die geregeld wordt via hormonen is het constant houden van het glucosegehalte in je bloed. Bloed bevat gemiddeld 0,1% glucose. Dat is de toestand waarin je lichaam het beste functioneert. Je hersenen meten continu het glucosegehalte in je bloed.

In de alvleesklier liggen de eilandjes van Langehans. Deze produceren de hormonen insuline en glucagon. Als je glucosegehalte boven de 0,1% komt, sturen je hersenen een signaal naar je alvleesklier. De eilandjes van Langerhans gaan dan insuline produceren. Deze insuline komt in de bloedbaan terecht en uiteindelijk bij de lever en de spieren. Zodra de lever en de spieren insuline waarnemen in het bloed, reageren ze daarop door glucose uit het bloed te halen en vast te leggen in glycogeen. Hierdoor wordt glucose uit het bloed gehaald en daalt het glucosegehalte weer naar 0,1%.

Als er te weinig glucose in het bloed zit, sturen de hersenen een signaal naar de eilandjes van Langerhans om glucagon te produceren. Glucagon komt in het bloed, bij de lever en de spieren, en die doen nu het omgekeerde. Ze zetten glycogeen weer om in glucose en dat komt in het bloed terecht, waardoor het glucose gehalte weer stijgt.

In de onderstaande figuur is deze regeling weergegeven:

 

Maak nu onderstaande opdracht door op de link te klikken:

- ? - Opdracht: Oefenen met insuline en glucagon

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Insuline/glucoseregeling.htm

 

- ? - Maak opdracht 12 in je werkboek

Afronding hoofdstuk 5

Om hoofdstuk 7 over het hormoonstelsel af te ronden maak je de volgende toets.

Laat het resultaat aan je docent zien, of maak een screenshot en bewaar deze, zodat je die later kunt laten zien.

- ? - Eindtoets hormoonstelsel

Oefening:Hormonen

Antwoorden hoofdstuk 5

Opdracht 10: Hormonen

  1. Noem een verschil tussen een speekselklier en een hormoonklier.

Speekselklieren hebben een afvoerbuis en een hormoonklier geeft hormonen af aan het bloed

  1. De eierstokken produceren hormonen. Komen de hormonen uit de eierstokken ook voor in het bloed in een vinger van een vrouw? Leg uit.

Ja, hormonen komen via het bloed overal in het lichaam terecht. Ze werken alleen daar waar organen zitten die reageren op dat hormoon.

  1. Vul onderstaande tabel in en gebruik de volgende woorden:
    ‘impulsen’, ‘hoog’, ‘via het bloed’, ‘via uitlopers van zenuwcellen’, ‘hormonen’, ‘kort’, ‘laag’ en ‘lang’.

 

 

Zenuwstelsel

Hormoonstelsel

Regeling vindt plaats door middel van …

impulsen

hormonen

De snelheid van de regeling is …

hoog

laag

De duur van de regeling

is …

kort

lang

De regeling bereikt de plaats van werking via …

via uitlopers van zenuwen

via het bloed

 

 

Opdracht 11: Hormoonklieren

Noteer de namen van de hiernaast aangegeven hormoonklieren.

2 = hypofyse

3 = schildklier

5 = bijnier

6 = eilandjes van Langerhans

7 = eierstokken

8 = teelballen

Opdracht 12: Hypofyse

 

Waar zit de hypofyse:

In de hersenen

Hoe geeft de hypofyse de hormonen af aan het lichaam:

Via het bloed

Welke 3 hormonen produceert de hypofyse en wat doen deze hormonen:

HORMOON:

DOET/REGELT:

FSH en LH

stimuleer aanmaak geslachtshormonen in de teelballen en eierstokken

groeihormoon

zrogt voor lichaamsgroei door groei van botten en spieren

hormoon dat schildklier stimuleert

aanmaak schildklierhormoon in schildklier

 

Opdracht 13: Schildklier en bijnieren

  1. De schildklier STIMLEERT  de verbranding in de cellen.
  2. Een verhoogde schildklier activiteit zal dus niet leiden tot:
  1. Een persoon die het snel koud heeft
  2. Een persoon die snel dikker zal worden
  3. Een persoon die snel zal afvallen
  1. Hoe kan een probleem in de hypofyse leiden tot een probleem in de schildklier?
    Als de hypofyse het hormoon niet maakt dat de schildklier beïnvloed het schildklierhormoon te produceren zal de schildklier niet goed werken

2. De bijnieren produceren het hormoon adrenaline: het vecht of vlucht hormoon. Je lichaam moet dus in de meest actieve stand terecht komen om snel en sterk te zijn.
Welke van de volgende effecten zal adrenaline dus niet hebben?

  1. Versnelde ademhaling
  2. Verhoogde hartslag
  3. Vergroting van pupillen voor beter zicht
  4. Meer bloed naar spijsverteringskanaal (dit gebeurt in rust)
  1. Vul onderstaande tabel in:

Overzicht hormoonklieren en productie hormonen

Hormoonklier

Produceert

Leidt tot

Hypofyse

  • FSH en LH
  • Groeihormoon
  • Schildklier stimulerend hormoon
  • maken van geslachtshormonen in teelballen en eierstokken
  • lichaamsgroei (botten en spieren)
  • maken van schildklierhormoon in schildklier

Schildklier

Schildklierhormoon

Stimuleert de verbranding in de cellen

Bijnieren

Adrenaline

Stijging hartslag en ademhaling en vrijkomen glucose

Eilandjes van Langerhans

  • Insuline
  • Glucagon
  • Omzetten glucose in glycogeen
  • Omzetten van glycogeen in glucose

Teelballen

Testosteron

Maken van zaadcellen in teelballen

Eierstokken

Oestrogeen

Rijping follikels en eisprong (ovulatie)

 

Opdracht 14: Regeling glucosegehalte

  1. Vul in:

Als het glucosegehalte van het bloed hoger wordt dat 0,1%, reageren de eilandjes van Langerhans hierop door veel insuline te produceren. Dit heeft tot gevolg dat er glucose wordt omgezet in glycogeen en dat daardoor het bloed minder glucose gaat bevatten. De bloedsuikerspiegel daalt dan. Als het glucosegehalte van het bloed lager wordt dan 0,1%, reageren de eilandjes van Langerhans hierop door veel glucagon te produceren. Dit heeft tot gevolg dat er glycogeen wordt omgezet in glucose en dat daardoor het bloed meer glucose gaat bevatten.
De bloedsuikerspiegel stijgt dan.

 

2. Vul ook onderstaand schema in. Zet op de stippellijntjes de volgende woorden op de goed plek


Vul in:

Iemand heeft net gegeten. Het glucosegehalte in zijn bloed zal nu stijgen. De eilandjes van Langerhans in de alvleesklier zullen nu insuline gaan maken. Hierdoor zal de glucose in het bloed worden omgezet in glygogeen en worden opgeslagen in de lever en de spieren, waardoor het glucosegehalte in het bloed weer daalt .

Extra stof

Werking zenuwstelsel

In onderstaande video wordt de werking van het zenuwstelsel nogmaals uitgelegd:

Bloedsuikerspiegel

In onderstaand filmpje wordt nogmaals de werking van glucagon en insuline uitgelegd:

Wanneer pijn vanuit de rug in een been uitstraalt, zou er sprake kunnen zijn van een rughernia.
Hernia kan pijn in één been geven die doortrekt tot in het onderbeen, soms tot in de voet.
De pijn in het been is scherp.
Bepaalde houdingen of bewegingen, maar ook hoesten, niezen of persen, kunnen de uitstralende pijn oproepen of versterken.
De meeste mensen met een hernia hebben ook pijn in de onderrug, maar meestal staat de pijn in het been op de voorgrond.
Soms is er krachtverlies in het been of een gevoel alsof het been slaapt.
 
Oorzaak
Een hernia van de rug wordt veroorzaakt doordat een tussenwervelschijf uitpuilt en een zenuwwortel prikkelt. De klachten zoals hierboven beschreven vormen dan ook het patroon van die ene zenuwwortel. Zo kan er, door te kijken waar de pijnklachten en krachts- en/of gevoelsverlies zitten, worden vastgesteld op welke hoogte de hernia zit.
 
- ? - Opdracht
Beantwoord de volgende vragen met behulp van onderstaande afbeeldingen.
1. Een patient heeft last van pijn in zijn bil. Waar zal de hernia dan ongeveer zitten in de wervelkolom?
A. In de buurt van de nek
B. In de buurt van de borstholte
C. In de buurt van het staartbeen
 
2. Een patient heeft last van uitstralende pijn in zijn handen.
Waar zal de hernia dan ongeveer zitten in de wervelkolom?
A. In de buurt van de nek
B. In de buurt van de borstholte
C. In de buurt van het staartbeen
Namen van de wervels in de wervelkolom
Zenuwbanen naar verschillende lichaamsdelen

Puzzel

Door de puzzel te maken op de volgende pagina, oefen je in dit hoofdstuk veel gebruikte begrippen:

http://biologiepagina.nl/Puzzels/puzzelh4regeling.htm

Examenopgaven

Maak als extra oefening de onderstaande examenopgaven over regeling:

http://biologiepagina.nl/Toetsen/Regelingvmbo/regeling.htm

 

Diagnostische Toets

Samenvatting

Door op de onderstaande link te klikken download je een samenvatting van het thema Regeling

In deze samenvatting staan ook de leerdoelen van dit thema. Ga voor jezelf na of je deze ook daadwerkelijk beheerst. Heb je nog vragen stel ze dan tijdens de les.

Open bestand Samenvatting thema Waarneming & Regeling

De onderstaande linkjes verwijzen naar pagina's met samenvattingen van examenstof:

samenvatting CE zenuwstelsel

samenvatting CE hormonen

 

 

 

  • Het arrangement Thema: Waarneming en Regeling is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Biologie ALC Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2019-05-20 09:48:07
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Thema Regeling Mavo 2
    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 3;
    Leerinhoud en doelen
    Biologie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Trefwoorden
    zintuigen hormonen

    Bronnen

    Bron Type
    https://youtu.be/X7wk_cXFlfU
    https://youtu.be/X7wk_cXFlfU
    Video
    Werking van het zenuwstelsel
    https://www.youtube.com/watch?time_continue=211&v=cKqm0ipv7eQ
    Video
    https://youtu.be/l3izvsyH7FQ
    https://youtu.be/l3izvsyH7FQ
    Video

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    ALC, Biologie. (z.d.).

    Thema 2: Waarneming & Regeling

    https://maken.wikiwijs.nl/117809/Thema_2__Waarneming___Regeling