Samengestelde zinnen stap voor stap leren ontleden
Samengestelde zinnen stap voor stap leren ontleden
Les 1: Introductie samengestelde zinnen
Kennismaken met enkelvoudige en samengestelde zinnen
Wat weet je nog van enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen?
In deze lessenserie kun je zelfstandig alles te weten komen over enkelvoudige en samengestelde zinnen.
Door middel van verschillende soorten opdrachten, gecombineerd met stukjes theorie krijg je spelenderwijs door hoe het zit met deze complexe zinnen.
De lessen zijn steeds hetzelfde opgebouwd: na een stukje uitleg krijg je als eerste een gewone oefening. Mocht het nog niet helemaal duidelijk zijn, kun je de verrijkingsopdrachten maken die als tweede oefening vermeld staat.
Mocht je het snel snappen en meer uitdaging willen, dan kun je de verdiepingsoefeningen maken. Deze zijn wat lastiger om te maken, maar handig als je bijvoorbeeld meer wilt oefenen.
Ook kun je, als je iets niet meer zo goed weet, even een stapje terug gaan en de stof herhalen en daarna weer verder gaan waar je gebleven was.
De laatste les is een toets, die kun je verschillende keren maken. De toets genereert omdraaikaartjes om te oefenen.
Succes met het uitvoeren van deze lessenserie over de samengestelde zinnen!
Even herhalen
We hebben tijdens de introductielessen al vaker over samengestelde zinnen gesproken.
Je schrijft nu een uitleg voor iemand die niet weet weet wat een samengestelde zin is en je gebruikt daarbij de onderstaande woorden:
1. Samengestelde zin
2. Meerdere persoonsvormen
3. Hoofdzin
4. Bijzin
5. Onderschikking
6. Nevenschikking
7 Voegwoord
Deze opdracht lever je via de openstaande opdracht in Magister in.
Drie verschillende soorten oefeningen om de theorie toe te passen
Oefening: 1: Noteer van de onderstaande zinnen of ze Enkelvoudig (E) zijn of samengesteld (S).
Les 2: Leer de voegwoorden: nevenschikkend en onderschikkend
Theorie over nevenschikkende voegwoorden
Samengestelde zinnen bestaan uit gelijkwaardige of uit ongelijkwaardige delen. Als de delen van een zin gelijkwaardig zijn, kunnen ze ieder apart en zelfstandig als zin worden opgeschreven.
Voegwoorden kunnen twee zinnen aan elkaar koppelen, dat heb je al geleerd tijdens de introductieles.
Nu gaan we eens kijken hoe het precies met voegwoorden zit:
Als je naar het volgende voorbeeld kijkt:
Louis kuste Elizabeth
Jenny streelde Marcellus.
Louis kuste Elizabeth en Jenny streelde Marcellus.
Het woord en noemen we een voegwoord omdat het de twee zelfstandige losse zinnen aan elkaar koppelt. De woordvolgorde in de beide zinnen verandert niet en ze blijven gelijkwaardige zinnen. Het aantal voegwoorden dat wij moeten kennen en dat gelijkwaardige zinnen maakt, is heel beperkt: slechts vijf voegwoorden maken nevenschikkende of gelijkwaardige zinnen.
Deze voegwoorden kun je uit je hoofd leren: en, maar, want, dus en of bij een keuze, maar daar kom ik straks nog terug.
Jan gaat weg en Marie blijft thuis.
Jan gaat weg, maar Marie blijft thuis.
Jan gaat weg want Marie blijft thuis.
Jan gaat weg, dus Marie blijft thuis.
Jan gaat weg of Marie gaat weg --> bij het laatste voorbeeld heb je te maken met een keuze en hierdoor is de zinsopbouw gelijk aan de hoofdzin en heb je dus te maken met twee gelijkwaardige zinnen.
Oefeningen om de kennis uit te proberen
Oefening: 4: Welk voegwoord wordt in de onderstaande zin gebruikt?
We gebruiken nog even de zinnen die we daarnet in de theorie hebben behandeld:
Louis kuste Elizabeth
Jenny streelde Marcellus.
Bij het ontleden van een nevenschikkende samengestelde zin ontleed je ieder stukje van de zin apart en laat je het voegwoord buiten beschouwing. Je ontleedt dus eerst Louis kuste Elizabeth op de gebruikelijke wijze en daarna Jenny streelde Marcellus.
Wanneer de delen van de samengestelde zin ongelijkwaardig zijn, kun je niet elk deel als zelfstandige in opschrijven:
Karel zei, dat Jan vanmiddag naar huis zou komen.
Het stuk ‘dat Jan vanmiddag naar huis zou komen’ is geen zelfstandige zin, maar een zinsdeel bij 'Karel zei'. Dit noemen we een onderschikkend verband. Je kunt het tweede deel van de zin vervangen door ‘iets’ en dan ontstaat de zin:
Karel zei iets.
Je vervangt dus de bijzin door één woord. Het woordje ‘dat’ is een onderschikkend voegwoord omdat het een bijzin inleidt.
De woordvolgorde in een bijzin is anders dan in de hoofdzin. Een bijzin is dus een zinsgedeelte uit de hoofdzin, maar dan met een persoonsvorm. Deze bijzin maakt altijd deel uit van de hoofdzin.
Kijk maar:
Of Jan Marie zijn geheim zou vertellen, was niet zeker.
Die mededeling was niet zeker.
Hierbij is de ‘mededeling’ in de plaats gekomen van: ‘Of Jan Marie zijn geheim zou vertellen’.
Bij een bijzin staat de persoonsvorm en het onderwerp niet altijd direct naast elkaar en je kunt iets tussen de pv en ow plaatsen. Ook komt het voor dat de persoonsvorm helemaal achteraan in de zin staat.
Alle voegwoorden die je kent buiten de nevenschikkende voegwoorden zijn onderschikkende voegwoorden en maken allemaal een bijzin die past in een hoofdzin.
Samengestelde zinnen kunnen bestaan uit twee of meer hoofdzinnen, het verband is dan nevenschikkend, maar ze kunnen ook bestaan uit een één hoofdzin en één of meer bijzinnen.
Om te weten wat een bijzin is, moet je eerst weten wat voor kenmerken een hoofdzin heeft.
De kenmerken van een hoofdzin zijn:
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar en kunnen niet gescheiden worden door andere zinsdelen.
De zin is een goede grammaticale zin zonder dat je volgorde hoeft te veranderen.
De samengestelde zin bevat een nevenschikkend voegwoord.
De kenmerken van een bijzin zijn:
Persoonsvorm en onderwerp zijn gescheiden of kunnen gescheiden worden door andere zinsdelen.
De persoonsvorm staat vaak helemaal achteraan in de zin.
De bijzin kan vervangen worden door één woord.
Op welke manier kun je een bijzin herkennen?
Kijk naar de zinsbouw: waar staan de pv en ow? Staan deze naast elkaar en kun je er niet het woordje 'niet' tussen zetten, dan heb je te maken met een hoofdzin.
Kijk naar het voegwoord, met wat voor soort voegwoord begint de zin? Is dit een onderschikkend voegwoord, dan heb je een bijzin.
Maak de zin vragend en de hoofdzin komt vooraan te staan.
In de oefeningen die volgen, kun je de verschillende manieren van herkennen oefenen.
Oefeningen om hoofd- en bijzinnen te onderscheiden
Oefening: 5: Kijk wat de bijzin is en zoek het voegwoord. Vul dat in als antwoord.
Uitleg over voegwoorden
In deze video wordt nog een keer op een andere manier uitleg gegeven over de voegwoorden.
Het benoemen van hoofd- en bijzinnen
Theorie over hoofd- en bijzinnen
Vandaag maken we weer een volgende stap: het benoemen van hoofd- en bijzinnen.
In deze les krijg je een aantal zinnen en daarin staan de voegwoorden door elkaar en de oefeningen bevatten zinnen waarin geen voegwoord staat. Dat komt in ons dagelijks taalgebruik natuurlijk ook voor, denk maar eens aan een conversatie die je hebt gevoerd met je vriendinnen of vriendjes.
Lees de volgende conversatie maar eens:
"Hé Kathy, heb jij nog gekeken naar pretty little liars?"
“Nee, die heb ik gisteren niet gezien omdat ik naar de hockeytraining was, ik had daar wel aan gedacht, maar ik kon niet afzeggen. Lisanne was ook aan het trainen en zij is altijd zo fanatiek, dan moet je echt komen.”
In dit kleine voorbeeld van een discussie tussen twee meisjes zie je dat veel gebruik wordt gemaakt van samengestelde zinnen zonder dat je daar eigenlijk erg in hebt.
Even herhalen: bij een hoofdzin staat de pv en ow dicht bij elkaar, daar kan niets tussen, zelfs geen niet:
Karel hoorde zijn buurvrouw gillen.
Karel niet hoorde zijn buurvrouw gillen.
Sylvia liep naakt voor de camera.
Sylvia niet liep naakt voor de camera.
Je ziet het, het woord ‘niet’ dat kan niet zomaar tussen de persoonsvorm en het onderwerp worden gezet, dat is nou juist een kenmerk van een hoofdzin. In een bijzin kan er wel iets tussen de persoonsvorm en het onderwerp komen te staan:
Kijk maar:
Ik hoorde dat Sylvia gisteravond tijdens de Gouden Kalf uitreiking niet naakt voor de camera liep.
Deze specifieke volgorde heet de bijzinvolgorde. Meestal begint een bijzin met een onderschikkend voegwoord, gevolgd het onderwerp en dan de rest van de zin en aan het eind komt de persoonsvorm te staan.
We maken weer een stapje in de richting van het ontleden van een samengestelde zin.
Nu maak je van de bijzin een woord en die plaats je in de hoofdzin.
Let op:
De directie van de school heeft de ouders per brief meegedeeld dat de school na de zomer gesloten wordt.
Het schuingedrukte gedeelte kun je vervangen door het woordje ‘dat’.
Let maar op:
De directie heeft dat de ouders per brief meegedeeld.
Je ziet nu dat het woord ‘dat’ in de zin is komen te staan en onderdeel uitmaakt van de hele zin. Er is nu geen aparte zin meer: ‘dat de school na de zomer gesloten wordt’.
Natuurlijk kun je ook andere woorden voor dat in de plaats zetten, maar blijf zo dicht mogelijk bij iets dat al in de zin staat.
Drie verschillende oefeningen om de theorie toe te passen
Zinsdelen in een zin
De volgende oefening heeft alles te maken of het onderstreepte gedeelte een zinsdeel of een zinsdeelstuk is. Mocht je niet meer weten hoe het zit met een zinsdeel, kijk dan nog even dit filmpje:
In deze les maken we de stap om de bijzin te benoemen als onderwerpszin, gezegdezin, lijdendvoorwerpszin, meewerkendvoorwerpszin, voorzetselvoorwerpszin en bijwoordelijke bijzin.
De soorten zinnen worden ieder afzonderlijk behandeld.
Eerst krijg je een stukje uitleg en daarna pas je het toe in verschillende zinnen.
Het stappenplan in het kader is wel voor iedere soort zin hetzelfde.
Stappenplan:
1. Bepaal wat de bijzin is.
2. Vervang de bijzin door een woord of een aantal woorden zonder werkwoord.
3. Wat is de functie van dat woord in de hoofdzin? Dat is ook de functie van de bijzin.
Bij een onderwerpszin is de bijzin het onderwerp van de hele samengestelde zin.
Kijk maar:
Wat hij zegt, is een feit.
Dat is een feit.
In de tweede zin hebben we wat hij zegt vervangen door dat en dat is te onderwerp, maar omdat we met een zin te maken hebben noemen we dit een onderwerpszin.
Soms staat de onderwerpszin aan het eind van de samengestelde zin en begint de hele zin met ‘het’ of ‘er’, dat noemen we dan een voorlopig onderwerp.
Controle:
Het is zeker dat we morgen niet naar school hoeven.
Bij de meewerkend voorwerpszin is de bijzin het meewerkend voorwerp van de hele samengestelde zin.
Menno heeft een cd gegeven aan wie hij het leukst vindt.
Menno heeft aan haar een cd gegeven.
Hier is 'wie hij het leukst vindt' vervangen door 'haar'.
Meewerkend voorwerpszinnen beginnen vaak met ‘(aan/voor) wie’.
Maar niet elke zin is een meewerkend voorwerpszin:
Wie nog geen zestien is verkoopt een slijter geen alcohol.
Hier is het wel een meewerkend voorwerpszin.
Wie het eerste punt van de wedstrijd maakt, krijgt een cadeaubon.
Hier is het geen meewerkendvoorwerpszin maar een onderwerpszin, want je kunt in plaats van 'Wie het eerste punt van de wedstrijd' maakt een naam zetten: 'Piet' krijgt een cadeaubon.
Bij een voorzetselvoorwerpszin is de bijzin het voorzetselvoorwerp van de hele samengestelde zin.
Bas vertrouwde erop dat zijn ervaring hem zou helpen.
Bas vertrouwde op zijn ervaring.
In de tweede zin hebben we 'dat zijn ervaring hem'zou helpen' vervangen door 'op zijn ervaring'.
In de tweede zin is ‘op zijn ervaring’ voorzetselvoorwerp (vaste combinatie: vertrouwen op)
In de hoofdzin kom je vaak ‘er + voorzetsel’ tegen als de bijzin een voorzetselvoorwerpszin is. ‘Er + voorzetsel’ noemen we een voorlopig voorzetsel en is vaak gescheiden door andere zinsdelen. Als je dus ‘er’ ziet staan in een zin, kijk dan goed of je niet een voorzetsel alleen ziet staan en of dat niet een vaste combinatie vormt met het werkwoord dat in de zin staat.
Bij de bijwoordelijke bijzin is de bijzin de bijwoordelijke bepaling van de hele samengestelde zin.
Omdat het mooi weer was, las ik een boek in de tuin.
Daarom las ik een boek in de tuin.
De bijzin: ‘omdat het mooi weer was’ kun je vervangen door ‘daarom’.
De bijzinnen worden vaak ingeleid door een voegwoord en het meest praktische is om naar een vervangende bijwoordelijke bepaling te zoeken die goed herkenbaar is.
Nu hebben jullie alle gewone samengestelde zinnen gehad, behalve een speciale de bijvoeglijke bijzin, die behandelen we apart.
Als laatste staat nog een toets tot jullie beschikking.
Even de uitleg over samengestelde zinnen herhalen
Uitleg samengestelde zinnen
Voordat je de toets maakt, kun je nog even dit filmpje bekijken. Hier wordt alles nog heel snel uitgelegd, wat je doet met een samengestelde zin.
Hier tref je de link aan om de toets te maken. Veel succes!
Het arrangement Samengestelde zinnen stap voor stap leren ontleden is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Anita De Graaff
Laatst gewijzigd
2021-03-24 14:02:02
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0
Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
1: Noteer van de onderstaande zinnen of ze Enkelvoudig (E) zijn of samengesteld (S).
2: Verrijkingsoefeningen enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen
3: Verdiepingsoefeningen enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen
4: Welk voegwoord wordt in de onderstaande zin gebruikt?
5: Kijk wat de bijzin is en zoek het voegwoord. Vul dat in als antwoord.
6: Geef aan wat in bijzin tussen het onderwerp en de persoonsvorm staat.
7. Kijk wat het voegwoord in de zin is. Geef ook aan of het onderschikkend of nevenschikkend is.
8: Maak van de zin een vraagzin
9: Geef aan wat de hoofdzin en bijzin is en kijk ook naar het voegwoord
10: Verrijkingsoefeningen
11: Verdiepingsoefeningen
12: Vervang de bijzin door een woord
13: Verrijkingsoefeningen
14: Verdiepingsoefeningen
15: Kan ik de zinsdelen of zinsdeelzinnen herkennen?
16: Maak van de onderstreepte zinnen een zinsdeel
17: Verdieping
18: Verdieping
19: Onderwerpszin
20: Onderstreep de onderwerpzinnen
21: Verrijking
22: Verdieping
22: Gezegdezinnen
23: Verrijking
24: Verdieping
25: Lijdendvoorwepszinnen
26: Verrijking
27: Verdieping
28: Meewerkendvoorwerpszinnen
29: Voorzetselvoorwerpszinnen
30: Bijwoordelijke bijzinnen
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.