Oefening
1. Onderstreep de bijzinnen.
2. Schrijf het vervangende woord op.
3. Benoem de bijzin.
Let op: Het kan een andere zin dan een bijwoordelijke bijzin zijn.
Denk aan het stappenplan uit het begin van les 5.
Je hebt alle vragen beantwoord. Je kunt je antwoorden bekijken door terug te gaan naar de vragen.