Digitale kraamoduul voor VP3

Digitale kraamoduul voor VP3

Inleiding

Gedurende 20 weken ben je in het derde leerjaar van de opleiding tot verpleegkundige aan het Alfa-college, zelfstandig of met je subgroep bezig met het onderdeel kraamverpleging in het ziekenhuis.

Hierbij volg je geen lessen maar is de wiki zelf de virtuele docent. Met deze wiki word je door de leerstof geleid. De wiki bevat aanwijzingen welke theorie je uit het onderstaande boek moet lezen, aanvullende theorie en opdrachten, welke deels uit het werkboek komen. Het is niet noodzakelijk om het werkboek aan te schaffen. 

Werkboek niveau 4: Kraam, kind en jeugd in het ziekenhuis.

MBO Traject V&V verpleegkundige.

Auteurs: G. van den Aker, C. Dirkse, N. Dorenbos, M.B. Haak,  H.P.M. van der Maat.

Uitgever: Thieme Meulenhoff, Amersfoort, eerste druk, eerste oplage, 2017

Isbn: 9789006910681

 

De basis voor deze wiki is het boek Kraam, kind en jeugd in het ziekenhuis.

MBO Traject V&V verpleegkundige.

Auteurs: G. van den Aker, C. Dirkse, N. Dorenbos, M.B. Haak, H.P.M. van der Maat.

Uitgever: Thieme Meulenhoff, Amersfoort,  tweede druk, eerste oplage, 2017

Isbn: 9789006910391

 

De verpleegkundige op de kraamafdeling.

De verpleegkundige werkt in een omgeving waarin voortdurend nieuwe kennis ontstaat die omgezet wordt in behandelings- en benaderingswijzen. Ze beschikt over specifieke vaardigheden,  algemene en gespecialiseerde kennis die nodig zijn voor het waarborgen van de kwaliteit van de zorgverlening, het analyseren en op een creatieve en verantwoorde wijze oplossen van problemen, het zo nodig vertalen van de laatste ontwikkelingen naar haar werkuitvoering en die van haar collega’s en het deelname aan evidence based en practice based onderzoek.

Als verpleegkundige krijg je te maken met fysiologische processen, vaak gecompliceerde processen en acute situaties.

Het is belangrijk dat je eerst bestudeert wat gezond is, daarna wat ziek is. In deze logische volgorde is de moduul opgebouwd.

 

Verantwoording:

Deze kraamoduul heeft verbinding met het kwalificatiedossier van verpleegkundige 2018 crebo; 79140

De MBO-verpleegkundige kent 4 brancheverbijzonderingen:

B1: Ziekenhuizen (ZH)

B2: Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT)

B3: Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)

B4: Gehandicaptenzorg (GHZ)

 

B1-K1 Bieden van zorg en begeleiding in het verpleegkundig proces
B1-K1-W1 Neemt een anamnese af en stelt een verpleegkundige diagnose
B1-K1-W2 Onderkent dreigende of bestaande gezondheidsproblemen
B1-K1-W3 Stelt een verpleegplan op
B1-K1-W4 Biedt persoonlijke verzorging en monitort welbevinden
B1-K1-W5 Voert verpleegtechnische handelingen uit
B1-K1-W6 Begeleidt een zorgvrager
B1-K1-W7 Geeft voorlichting, advies en instructie
B1-K1-W8 Reageert op onvoorziene en crisissituaties
B1-K1-W9 Coördineert de zorgverlening van individuele zorgvragers
B1-K1-W10 Evalueert en legt de verpleegkundige zorg vast
B1-K2 Werken aan kwaliteit en deskundigheid
B1-K2-W1 Werkt aan de eigen deskundigheid
B1-K2-W2 Werkt samen met andere beroepsgroepen in de zorg
B1-K2-W3 Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg
B1-K2-W4 Begeleidt nieuwe collega's, stagiaires en/of vrijwilligers

 

Het is van belang dat je steeds de voorgeschreven literatuur uit je theorieboek doorneemt, de opdrachten maakt soms individueel of in je subgroep. De opdrachten maak je digitaal en deze verzamel je bij elkaar en doe je in de inleverbox van de map VP-ST op SharePoint binnen 20 weken. De docent beoordeelt binnen twee weken de opdrachten welke zijn ingeleverd. Nadat je de opdrachten hebt ingeleverd kun je de digitale toets doen. Hierbij krijg je 12 meerkeuzevragen, 10 open vragen waarbij je een kort antwoord dient te geven en 9 essay vragen waarin je je antwoord uitgebreider moet beschrijven. Je krijgt na afloop meteen te zien of je de toets hebt gehaald en kunt een certificaat uit printen, welke je bewaart in je portfolio van de opleiding.

 

Criteria van de opdrachten die je hebt verzameld voor de inleverbox.

  • Voorblad met naam, titel, opleiding, klas en datum.
  • Je hebt een inleiding toegevoegd met daarim een beschrijving wat je hebt gedaan.
  • Het bevat een inhoudsopgave.
  • Noteer met wie je een opdracht hebt gemaakt.
  • Alle opgegeven opdrachten zijn gemaakt.
  • Bladzijden zijn genummerd.
  • De opdrachten staan digitaal op de afgesproken datum.

 

 

Succes met de digitale moduul!

Les 1.

De conceptie

Lees vooraf hoofdstuk 5 uit het theorieboek.

Dit is een grote verandering voor een vrouw, zowel op lichamelijk-, psychisch- en sociaal gebied.

De levenstijl tijdens de zwangerschap is van groot belang voor een gezonde ontwikkeling van de vrucht. Tijdens de zwangerschap spelen een aantal hormonen een grote rol.

Er vinden veel controles plaats bij de verloskundige en de zwangere kan verschillende cursussen volgen om zich voor te bereiden op de bevalling.

In 280 dagen ontwikkelt de vrucht zich tot baby. Van week tot week groeit de vrucht en tijdens de eerste drie maanden worden de organen gevormd. De circulatie van de foetus is nog anders dan na de geboorte, dit komt omdat de longen nog niet ontplooid zijn en de zuurstofvoorziening gaat via de navelstreng.

 

 

 

1.1 De conceptie.

Een vrouw is het meest vruchtbaar rond de ovulatie en een dag na de ovulatie. Wanneer er dan seksuele gemeenschap is geweest dan is de bevruchting in de eileider.

Hierbij bevrucht 1 zaadcel een eicel. Het gele lichaam; corpus luteum (zo heet na de ovulatie de eicel met daaromheen liggende lagen) maakt de hormonen progesteron en oestrogeen. Na ongeveer twaalf weken zwangerschap neemt de placenta de hormoonproductie over van het gele lichaam en deze sterft dan.

Een bevruchte eicel wordt zygote genoemd. Na 3 tot 4 dagen bereikt  de bevruchte eicel de uterus, er worden meer cellen gemaakt; dit heet moerbeistadium (morulastadium).

Na 7 dagen vindt de innesteling plaats; dit heet het blastula stadium. De bevruchte eicel heet nu blastula. Uit de blastula ontstaat het embryo, zo heet de bevruchte eicel tot acht weken zwangerschap.

Tijdens innesteling; dit heet secretiefase, wordt het slijmvlies wordt dikker en is er meer bloedvoorziening, dit is nodig om de blastula te ontvangen en zich te nestelen in de uterus.

Uit embryonaalknop ontstaan ectoderm, endoderm, mesoderm dit zijn drie lagen waaruit de organen worden ontwikkeld.

Er ontstaan nog drie holten de amnionholte, chorionholte (vruchtzakken) en blastulaholte. De blastulaholte verdwijnt later en de twee vruchtzakken, amnion en chorion liggen tegen elkaar aan. Er wordt vruchtwater gemaakt door het amnion en de nieren van het embryo in de amnionholte.

De bronafbeelding bekijken

Figuur 1:  https://i.pinimg.com/originals/c4/b5/d2/c4b5d2fefbbfb235a7b00f884533f399.jpg

 

Na vier maanden drinkt het ongeboren kind vruchtwater en plast dit ook weer uit.

Het vruchtwater dient als een soort stootkussen, het zorgt voor een warme tempertuur, beschermt tegen infecties, traint de ademhaling en spijsvertering, voorkomt het dichtdrukken van de navelstreng en het ongeboren kind oefent zijn spieren.

 

 

 

De zwangerschap

Lees vooraf hoofdstuk 6, 7, en 8 uit het theorieboek.

1.2 Zwangerschap.

Om vast te stellen of een vrouw zwanger is kan de urine worden getest of het HCG- hormoon (humaan choriongonadotrofine) aanwezig is. De test kan een vrouw zelf uitvoeren of via de huisarts.

De volgende lichamelijke verschijnselen kunnen optreden;

  • Er is geen menstruatie (amenoerroe).
  • Misselijkheid, braken, moeheid, duizeligheid.
  • Sterkere doorbloeding geslachtsorganen, borsten groeien.
  • Gewicht neemt toe.
  • Pigment verkleuringen, striae.
  • In het begin lagere tensie, hartkloppingen.
  • Vaker urineren, verhoogde afscheiding van de slijmvliezen, obstipatie.
  • Spataderen, aambeien, jeuk.
  • Rug- en bandenpijn, spierkrampen, maagklachten.

 

Er kunnen ook psychische verschijnselen optreden:

  • De zwangere kan minder belangstelling hebben voor de omgeving.
  • Labiel zijn, ongerust, angstig.
  • Zwangerschapslusten; hierbij kan de zwangere trek hebben in bepaald voedsel.

De zwangere bezoekt rond de 12 week van de zwangerschap de verloskundige en gaat om de vier weken voor controle. Vanaf week 25 t/m 30 gaat ze om de drie weken voor controle. Vanaf week 31 t/m 36 om de twee weken en vanaf week 37 t/m 42 om de week.

 

De volgende gegevens worden gecheckt:

Anamnese met daarin algemene gegevens.

Familiaire-, gynaecologische- en verloskundige gegevens.

 

Rond de 10e week en de 18 week van de zwangerschap wordt er een echoscopie gemaakt.

Tijdens het bezoek aan de verloskundige worden de volgende gegevens bij gehouden:

  • De groei van de uterus en de groei van de foetus.
  • De cortonen van de foetus.
  • Het gewicht en tensie van de zwangere.
  • De urine en wordt er bloedonderzoek gedaan.

Gevaren tijdens de zwangerschap.

Er wordt afgeraden om te roken. Tijdens de zwangerschap wordt er nieuw weefsel gevormd en daarvoor is er extra zuurstof nodig. Nicotine neemt de plaats in van zuurstof binnen de bloedvaten, waardoor de vrucht minder zuurstof krijgt, ook via de placenta kunnen andere schadelijke stoffen door het roken binnenkomen. Er is een grotere kans op het loslaten van de placenta, prematuriteit,  groeiachterstand, ademhalingsproblemen, ontwikkelingsproblemen, voedingsproblemen en abortus.

Ook wordt het consumeren van alcohol afgeraden. Via de placenta komt alcohol bij het kind binnen. De kans op groeivertraging, aantasting van zenuwcellen, abortus. Bij overmatig gebruik kan het kind het foetaal alcohol syndroom (FAS) krijgen.

 

 

Les 2.

De embryonale en foetale periode

Les 3.

De pathologische zwangerschap.

3.1 Bloedverlies.

Er kan bloedverlies optreden in het begin van de zwangerschap. De zwangere kan hierbij een pijnlijke onderbuik aangeven. Hieronder worden de mogelijke oorzaken gegeven.

Innestelingsbloeding
Spontane abortus
Buitenbaarmoederlijke zwangerschap (EUG staat voor extra uteriene graviditeit)
Geslachtsgemeenschap
Onbekende oorzaak
 
Er kunnen ook bloedingen ontstaan na 12 weken zwangerschap. Dit kan bijvoorbeeld door
een placenta praevia (hierbij ligt de placenta gedeeldtelijk of helemaal voor de baarmoedermond) of door een solutio placenta (hierbij laat de placenta los van de wand) of soms door een onbekende oorzaak.

 

De verpleegkundige zorg bestaat uit:

Meten vitale functies.
Arts waarschuwen.
Observeren en rapporteren de hoeveelheid bloedverlies.
Infuus klaarzetten en assisteren bij inbrengen.
Bloedbeeld laten bepalen, bloed moet klaarliggen.
Zonodig weeën- remmende medicatie per order arts toedienen.
Echografie / ctg (cardiotocografie) uitvoeren of laten doen.
Pre-postoperatieve zorg en voorbereiding op een sectio caesarea.
Ingaan op emoties van de zwangere.
 

Abortus provocatus:

Sinds 1984 is het afbreken van de zwangerschap wettelijk toegestaan. Dit kan in abortusklinieken tot 13 weken en in het ziekenhuis tot 22 weken zwangerschap. Tussen verzoek en ingreep moeten 5 dagen zitten.

3.2  Ziekten tijdens de zwangerschap.

Hyperemesis gravidarum dit betekent het overmatig braken in zwangerschap.
Hierbij braakt de zwangere bijna voortdurend, kan ze klagen over een pijnlijke slokdarm, ze valt af, kan erg vermoeid zijn en kan dehydreren.
 

Zwangerschapshypertensie hierbij is de bloeddruk te hoog tijdens de zwangerschap. De zwangere kan het advies krijgen te stoppen met werken en rustiger aan te doen.

Er vinden vaker controles plaats met bloed- urinecontrole bijvoorbeeld op eiwitverlies. Via een CTG. wordt de conditie van het kind gecontroleerd.

Toxicose/Pre- eclampsie (zwangerschapsvergiftiging) hierbij zien we ook meer dan 300 gram eiwitverlies in de urine.

De volgende symptomen zijn bekend: hoofdpijn, wazig zien, een bandgevoel in de bovenbuik, tintelende vingers vanwege oedeem, misselijkheid, braken en algehele malaise.

De placenta kan minder goed functioneren en daardoor krijgt het ongeboren kind minder voedingsstoffen en zuurstof.

De zwangere wordt opgenomen in het ziekenhuis waarbij de bloeddruk gemonitord wordt, de lever- nierfunctie en stollingsfactoren in het bloed worden nagekeken, de urine wordt gecontroleerd op eiwitverlies. De foetus wordt via een CTG en echografie in de gaten gehouden.

Hellp-syndroom. Beantwoord de volgende vragen.

1.  Leg uit wat het HELLP syndroom inhoudt.

2.  Welke symptomen kunnen voorkomen als een zwangere het HELLP-syndroom

    heeft?

3.  Welke oorzaken ken je?

4.  Hoe is de behandeling?

5.  Welke verpleegkundige taken heb je als je een vrouw verpleegt met het HELLP-

    syndroom?

6.  Op welke afdeling wordt een zwangere verpleegd met het HELLP-syndroom?

7.  Als iemand het HELLP-syndroom heeft gehad is het belangrijk dat iemand tijd

    nodig heeft om te herstellen, wat is hierbij belangrijk?

8.  Is er een vereniging voor mensen die het HELLP-syndroom hebben gehad?

9.  Wat is het doel van zo’n vereniging?

 

Verwerk de antwoorden van bovenstaande vragen in een folder voor patiënten en zet de folder op SharePoint in de inleverbox.

 

Eclampsie; als de pre-eclampsie verergert kan de zwangere convulsies krijgen. Hierna kan ze in coma raken. Als behandeling wordt er medicatie toegediend om de convulsie te stoppen.
De verpleegkundige zorg bestaat uit: het meten van de vitale functies, waarbij ook het bewustzijn, de urineproductie. De zwangere zal op de intensive care belanden.
 

 

Lees vooraf hoofdstuk 7 en 8 uit het boek.

 

3.3 Infecties en ziekten tijdens de zwangerschap.

Rubella (rode hond); sinds 1987 kan hier tegen gevaccineerd worden (BMR).  De ziekte kan gevolgen hebben voor het ongeboren kind als de zwangere rode hond doormaakt. Deze gevolgen kunnen zijn: spontane abortus, kans op doodgeborene, oog-hart- en/of, oorafwijkingen, mentale retardatie, groeiachterstand.

Toxoplasmose; kan gevolgen hebben voor het ongeboren kind zoals vroeggeboorte, intra uteriëne vrucht dood (iuvd) dit betekent dat het kind in de baarmoeder overlijdt.  Aantasting van de hersenen, oogafwijkingen kunnen voorkomen. De zwangere kan besmet worden door het eten van rauw vlees, ook kan de parasiet in uitwerpselen zitten van katten en in de grond waar kattenontlasting in zit.

Herpes:dit is een virale infectie op de lip of kan ook op de genitaliën zitten. Type 1 kan een koortslip veroorzaken en type 2 kan op de geslachtsorganen zitten dit heet herpes genitalis. Dit kan dodelijk zijn voor pasgeborene, vaak meningitis.

Hepatitis B; (leverontsteking) de zwangere kan het virus ongemerkt bij zich dragen en tijdens de bevalling kan het kind besmet raken.
 
Syfilis; is een geslachtsziekte deze kan tijdens de zwangerschap worden overgedragen aan het kind, het kind kan hierdoor overlijden of congenitale afwijkingen hebben.
 
Listeriose; is een voedselinfectie door de bacterie Listeria monocytogenes veroorzaakt. Deze kan in rauwe melkproducten zitten. Als de zwangere hiermee besmet raakt kan dit ook een dodelijke afloop hebben voor het kind.
 
Hiv; dit virus kan via de placenta het kind bereiken, maar ook tijdens de partus of via de moedermelk. Het besmette kind kan Aids krijgen.
 

Congenitaal Zikavirus syndroom; besmetting door de gelekoortsmug. Het ongeboren kind kan besmet raken en aangeboren neurologische afwijkingen krijgen zoals microcefalie.

Lees de volgende site door en noteer de mogelijke behandelingen voor jezelf: https://www.rivm.nl
 
 

Les 4.

De normale bevalling.

Lees vooraf hoofdstuk 9, 10, 11 en 12 uit het theorieboek.

4.1 De anatomie van het geboortekanaal

 

Geboortekanaal bestaat uit:
 

  Week deel: baarmoederhals, baarmoedermond, vagina, bekkenbodemspieren

  Benig deel: bekken: heiligbeen, staartbeen, 2 heupbeenderen: darmbeen, schaambeen, zitbeen

 

Zie de afbeelding uit het boek blz 115

De baby heeft openingen tussen de schedelbeenderen (fontanellen) Deze kunnen tijdens de bevalling naar elkaar toe schuiven (moulage).

 

4.3 Pijnstilling tijdens de partus.

In het lichaam worden endorfinen aangemaakt door de hypofyse, ze geven een roes waardoor ontspannen makkelijker gaat. De vrouw reageert wat afwezig hierdoor.

Het is ook mogelijk om met het TENS-apparaat (Transcutane Elektrische Neuro Stimulatie) de baringspijn te verminderen. Hierbij worden op de huid elektroden aangebracht, er worden stroomstootjes afgegeven aan de zenuwen die de aanmaak van endorfinen stimuleren en de pijnprikkels worden geblokkerd zodat deze niet allemaal de hersenen bereiken.

 

Epidurale pijnstilling.

Bekijk het youtubefilmpje over een ruggenprik

 

 

Filmpje 2:

https://www.youtube.com/watch?v=ZfZV-5Jhyg4

 

De anesthesioloog dient de ruggenprik toe.

Er wordt voorafgaand een infuus met extra vocht gegeven. Als voorbereiding krijg de zwangere een infuus met extra vocht, dit wordt preloading genoemd, verder wordt de conditie van het kind gemonitord met een CTG. Ook wordt vooraf een catheter ingebracht bij de zwangere om de urineproductie te kunnen meten. De anesthesioloog brengt een verdovingsvloeistof in de ruimte tussen de ruggenwervels met een catheter. Hier lopen de zenuwen die pijnprikkels van de uterus en bekkenbodem vervoeren. Deze zenuwen worden uitgeschakeld, waardoor de pijn veel minder wordt opgemerkt.  Er lopen ook zenuwen naar de beenspieren, hierdoor kan ook de spierkracht hier afnemen. In benen en onderbuik zal minder gevoeld worden.

Na ongeveer 15 minuten werkt deze verdoving.

Er volgens geregeld controles van tensie,hartactie en urineproductie. Er wordt aldoor gecontroleerd of de pijnstilling voldoende is. De dosis wordt met een pompje op maat bepaald.

De bronafbeelding bekijken

Figuur 2:  https://www.bing.com/images/search?view=detailV2&id=D24C869A9BDB7141AB25E73DD5A8466B924F0896&thid=OIP.G_whrnLojX6e1hB4pEVDDQHaIW&mediaurl=https%3A%2F%2Fwww.bernhoven.nl%2Fmedia%2F1712%2Fspinale-pijnbestrijding1.jpg&exph=267&expw=237&q=epidurale+anathesie&selectedindex=8&ajaxhist=0&vt=0&eim=1,6

 

 

 

4.2 De partus.

De verloskundige/gynaecoloog zal door middel van een vaginaal toucher informatie verkrijgen over de volgende gegevens POVIAS. De afkorting staat voor;

P= de mate van verstrijken van de portio

O= ontsluiting; hoeveel cm 1- 10 cm de portio verstrijkt en open staat.

V= vliezen of deze wel of niet zijn gebroken.

I= indaling dit wordt gemeten aan de vlakken van Hodge, bijvoorbeeld H1= is de bekkeningang. Dit geeft informatie over waar het hoofd van de kind zich bevindt in het geboortekanaal.

A= aard van dat deel wat voor ligt bijvoorbeeld de schedel, de stuit.

S= stand van dat voorliggende deel bijvoorbeeld de achterhoofligging.

 

Wanneer de partus zich aandient zijn er zichtbare sigalen; tekenen (verlies van de slijmprop), breken van de vliezen, om de 5 minuten weeën en onzichtbare signalen; daling progesteron, oxytocine en prostaglandines komen vrij. Totale duur eerste partus 12-24 uur.

Soorten weeën:

1. Voorweeën; zorgen voor verweking portio en indaling van het hoofd.

2. Ontsluitingsweeën; zorgen voor het verstrijken van de cervix, hierbij wordt deze naar binnen getrokken en worden de wanden dunner, de portio wordt geopend.

Signalen bij volledige ontsluiting (10cm):

  • Tekenen
  • Bewustzijnsvernauwing
  • Rusteloosheid
  • Misselijk / braken, hikken
  • Transpireren
  • Welvend perineum
  • Openstaande anus
  • Verstrijken cervix en ontsluiting portio
  • Persdrang
3. Uitdrijvings-of persweeën; zorgen voor krachtige weeën a 2-4 minuten, ze drijven de baby naar buiten. De uterus voelt als een harde bal. De vrouw heeft geen controle meer over deze weeën.
Indien nodig zal de verloskundige of gyaecoloog een episiotomie zetten bijvoorbeeld als het perineum uit kan scheuren.
De uitdrijvingsperiode duurt 30-60 minuten, de baby draait in de uterus naar de zijkant; inwendige spildraai, daarna is de schedel van de baby zichtbaar; insnijden van het hoofd, het hoofd staat, doorsnijden van het hoofd, als laatste volgt de uitwendige spildraai, hierbij draait het lichaam een kwartslag als het hoofd is geboren.
 
Bekijk het volgende animatiefimpje van youtube
Figuur 3: https://www.youtube.com/watch?v=Xath6kOf0NE
 
4. Nageboorte weeën; om de placenta geboren te laten worden nadat het kind eruit is. Dit wordt ook wel de nageboorte periode genoemd. Het bloedverlies van de placenta is ongeveer 150-300 ml.
Er kan oxytocine worden gespoten, dit zorgt voor krachtige weën om de placenta geboren te laten worden.
 
5. Naweeën; tijdens het postplacentaire tijdperk; duurt ongeveer 2 uren, er kan eventueel gehecht worden, de lichamelijke verzorging van moeder en kind met daarbij de controles.
De periode hierna tot ongeveer 8 weken heet: puerperium.
 
Een onbeschreven regel is dat men de kraamvrouw pas feliciteert nadat ook de placenta is geboren en de hechtingen gezet zijn.

 

 

Les 5.

De pathologische bevalling.

Kunstverlossingen

De forcipale extractie

Dit is een tangverlossing.

Maternale indicaties:

Niet vorderende uitdrijving, hartproblematiek waarbij het niet verantwoord is om te persen, uitputting.

Foetale indicaties:

Foetale nood.

De zwangere heeft bij forcipale- en vacuümextractie een volledige ontsluiting. De darmen en blaas (mogelijk gecatheteriseerd) zijn voorafgaand geleegd. De kraamvrouw ligt in een dwarsbed. Er wordt meestal een episiotomie gegeven door de gynaecoloog die daarna twee lepels plaatst aan de zijkanten van het hoofd van de baby. Er zit een handvat aan het uiteinde van de lepels. Als het hoofd van de baby is ingedaald en de spildraai is geweest kunnen de lepels geplaatst worden. Tijdens een wee trekt de gynaecoloog aan het handvat. Er volgt een vlotte partus omdat de baby een verlaagde hartactie kan krijgen.

De bronafbeelding bekijken

Figuur 3: www.babystuf.nl

 

De vacuümextractie.
Dit is een kunstverlossing met behulp van de zuignap. Dit kan alleen worden uitgevoerd door de gynaecoloog als het grootste deel van de schedel langs de bekkeningang is gegaan.
Er wordt een cub van rubber op het hoofd gezet, met behulp van het vacuümapparaat wordt druk opgebouwd en tijdens een wee trekt de gynaecoloog mee om de baby eruit te trekken.
Voor de indicaties van een vacuümextractie zie ook bij forceps extractie, alleen als de baby in een afwijkende houding ligt kan dit ook worden toegepast.
Nadien kan een zwelling op het hoofd optreden of haematoom bij de pasgeborene, waardoor er meer bloed wordt afgebroken.
 
De bronafbeelding bekijken
Figuur 4: www. babybytes.nl
 
 
De verpleegkundige zorg:
De kraamvrouw om de twee uren laten urineren wegens mogelijke mictieproblemen door gezwollen vulva en urethra.
Een ijsblaas op het perineum kan de pijn verminderen.
Wiegenrust voor de pasgeborene, wegens hoofdpijn, hierbij kan het kind hard huilen tijdens het verschonen. Eventueel kan de arts paracetamol suppositoria voorschrijven.
Het kind kan wat suf zijn waardoor de voeding extra aandacht verdient.
De verhoogde bloedafbraak kan het kind een hyperbilirubinemie hebben en hierbij een gele lichaamskleur laat zien.
 
 

Les 6.

De pathologische bevalling.

Sectio caesarea.

De eerste vermelding van een keizersnede werd uitgevoerd door een varkenscastreerder uit Zwitserland in 1500, die dit uitvoerde bij zijn vrouw nadat ze langdurig in barensnood had gezeten. Zowel moeder en kind overleefden de sectio.

 

Een sectio is een buikoperatie met een huidsnede van 10-15 cm breed. Er wordt door de huid, vet-, bindweefsel boven de buikspieren doorgesneden. De lange buikspieren worden opzij geschoven en de buikholte wordt geopend. De blaas wordt losgemaakt omdat deze voor een groot gedeelte over de blaas heen ligt.

De sectio kan horizontaal (Pfannenstiel incisie of bikinisnede) of verticaal worden uitgevoerd.

De laatst genoemd wordt in spoed gevallen uitgevoerd. Het nadeel is hierbij dat er bij een volgende bevalling meer kans is op een uterusruptuur.

 

Er zijn soorten sectio's; primaire; deze is gepland, de secundaire; is ongepland en gebeurt vaak in spoedsituaties tijdens ontsluitings-of uitdrijvingsperiode. Tegenwoordig bestaat er ook de "Gentle sectio"; de partner mag er van begin tot eind bij de sectio zijn, de kamertemperatuur is hoger in de operatiekamer en de geluiden zijn minder hard.

Een sectio duurt ongeveer 45 minuten en ongeveer 10 minuten komt het kind te voorschijn. Daarna verblijft de kraamvrouw nog een tijdje op de recoveryafdeling.

Totale opname duur zonder complicaties is 2 dagen.

Anesthesie kan algeheel, maar ook epiduraal. De vrouw kan hierbij de geboorte bewust meemaken.

 

Maternale indicatie voor een sectio:

  • Afwijking bekken, niet vorderende uitdrijving
  • Laagzittende, of voorliggende placenta, myoom
  • Hypertensie / pre eclampsie
  • Placenta praevia, solutio placenta
  • Persverbod bij hartafwijking
  • Epileptisch insult

Foetale indicaties:

  • Afwijkende ligging bijvoorbeeld dwarsligging
  • Foetale nood
  • Ernstige groeivertraging
  • Uitgezakte navelstreng

Pre operatieve zorg:

  • Onderzoek algehele gezondheidstoestand
  • Bloedafname voor kruisserum
  • Nuchter voor operatie, 4-6 uur niets eten / 2 uur voorafgaand geen drinken
  • Scheren afhankelijk van ziekenhuisbeleid
  • Sieraden af, prothese uit, make-up af, lenzen uit
  • Ok-kleding aan, ok- bed, polsband met persoonlijke gegevens
  • Ok- formulieren in orde maken
  • Blaas legen
  • Blaaskatheter/ infuus
  • Premedicatie, anti-coagulantia toedienen, antibiotica preventief
  • Reiscouveuse en resuscitatietafel mee
  • Couveuse afdeling waarschuwen en kinderarts

Licht de partner in over slurpende geluiden, huilen baby, resuscitatietafel, operatietafel, geur.

Postoperatieve zorg:

  • Controle vitale functies, vloeien, wond, hechtingen, misselijkheid, pijn
  • Stand fundus
  • Infuus;uit bij goed HB gehalte en voldoende vochtintake, vochtbalans bijhouden
  • Catheter, urineproductie, na 1 dag uit
  • Pijnmedicatie; paracetamol/diclofenac suppositoria, anti-coagulantia; Fraxiparine subcutaan injecteren
  • Wonddrain; productie noteren
  • hechtingen
  • Na epidurale anesthesie 6 uur platliggen
  • Helder, vloeibaar-lichtverteerbaar dieet
  • Mobiliseren wegens trombose gevaar
  • Stimuleer ademhaling en slijmophoesten
  • Laxeren indien 4 dagen geen defecatie

 

Complicaties:

Atelectase; is het samenvallen (collaberen) van een deel van de long of soms van een gehele long (collaps). De oorzaak is een verstopping of afsluiting van een bronchus, in de meeste gevallen door een slijmprop
Opengaan van de wond
Trombose – embolie
Paralytische ileus; dit is een darmverlamming waarbij geen of nauwelijks darmpassage is
Nabloeding
Urogenitale infecties
Wondinfecties
 
Leefregels:

6 week niet zwaar tillen, meer dan 5 kg

Geen bad

Na 6 week buikspieroefeningen

Na 6-12 maand komt het gevoel in de buik terug

Na 6 week poliklinische nacontrole

 

Ontslag.

Er volgt nog kraamzorg thuis, hiervoor moet een overdracht worden geschreven.

Lotgenotencontact

Vereniging Keizersnede-Ouders (VKO)
Postbus 233
2170 AE Sassenheim
Tel: 076-5037117

Filmpje 4:

Opdracht 10 Sectio caesarea. Maak de opdracht per tweetallen.

Maak een informatie folder over een sectio caesarea voor een zwangere.

Hiervoor kun je op internet bestaande folders bekijken.

Gebruik in de folder je eigen woorden.

Les 7.

De kraamvrouw.

Lees voor het starten van deze les hoofdstuk 12.3, 12.5 en 13 uit het boek aandachtig door.

De kraamvrouw.

De bevalling is achter de rug en de volgende fase is de kraamperiode. Deze periode is vanaf de bevalling tot 8 dagen erna.

In deze peride kunnen de meeste complicaties ontstaan, de observatiepunten worden later in de tekst benoemd.

De eerstelijnsverloskundige begeleid de bevallig thuis, de tweedelijnsverloskundige of gynaecoloog begeleidt de bevalling in het ziekenhuis als er sprake is van een medische indicatie.

Tijdens de kraamperiode worden de pols en temperatuur 2x daags gecontroleerd, zijn deze verhoogd kan er een infectie zijn of bloedarmoede.

 

De verpleegkundige controleert de 7 B's en rapporteert hierover.

1. Borsten; op harde, rode plekken.

2. Buik; of de kraamvrouw gedefeceert heeft, wenselijk is binnen 3-4 dagen.

3. Baarmoeder; de uterus wordt weer kleiner door de invloed van oxytocine, dit heet involueren. Na ongeveer 6 weken heeft de uterus weer zijn normale grootte. Dagelijks controleert de verpleegkundige de fundusstand, vanaf de navel meet je het aantal vingers naar naar beneden, waar de bovenkant van de uterus begint. Na de partus staat de fundus op twee vingersbreed onder de navel; N-2. Deze hoort stevig aan te voelen. Voorafgaand is het van belang dat de kraamvrouw urineert omdat een volle blaas de uterus omhoog duwt.

De lochia (kraamzuivering; bloederige afscheiding, wondvocht) wordt gecontroleerd, is eerst helder rood met stolsels wordt na een week donkerder en na ongeveer 4 weken geelwit. De geur is weeïg zoet.

Hygiënische maatregelen; draag disposable handschoenen tijdens het verschonen van het kraamverband, doe dit a 3 uur, omdat de kraamvrouw gevoelig is voor infecties.

4. Blaas; let op dat de kraamvrouw binnen 8 uren weer urineert. De urineproductie is hoger.

Pas vulvair toilet toe na de toiletgang; dit houdt in dat de vulva wordt nagespoeld met lauw water, deppend drogen.

Bij pijnlijke hechtingen kan een ijsblaas gegeven worden. Controleer hechtingen dagelijks.

5. Benen; let op het ontstaan van een trombosebeen door veranderingen in de vaatwand, hormoonspiegels, tragere circulatie, bloed wat sneller stolt, inmobiliteit en wanneer een vrouw varices heeft.

Ter preventie is het belangrijk dat de kraamvrouw geregeld mobiliseert om trombose te voorkomen.

6. Binding; Huid op huid contact is belagrijk om een goede binding tot stand te brengen. Dit is goed voor de ontwikkeling van de baby tot een emotioneel stabiele volwassene. Rust gunnen zodat de ouders en het kind elkaar leren kennenen op elkaar reageren.

7. Beleving; de eerste 24-48 uren is de kraamvrouw vaak opzichzelf gericht en kan veel over de bevalling praten. Hierna wordt de kraamvrouw actiever en is minder opzichzelf gericht.

De kraamvrouw (en partner) wordt meer betrokken in de zorg voor het kind.

 

 

Les 8.

Complicaties bij de kraamvrouw.

8.1 Ruptuur tijdens de partus.

Eerstegraads; alleen huid en vaginawand ingescheurd. Hoeft vaak niet gehecht.

Tweedegraads; huid, onderhuids weefsel, perineumspieren en vaginawand zijn ingescheurd. Wordt in- uitwendig gehecht.

Derdegraads; gaat door oppervlakkige en diepe bekkenbodemspieren heen, de anus niet gescheurd. Wordt in-uitwendig gehecht door gynaecoloog.

Vierdegraads; anus is gescheurd tot aan rectumslijmvlies. Wordt op de operatiekamer gehecht door gynaecoloog.

 

8.2 Complicaties bij de kraamvrouw.

Een fluxus is een nabloeding welke veroorzaakt kan worden door:

• volle blaas
• placenta wordt niet geboren of achtergebleven placentaresten
• overrekte uteruswand
• ruptuur
 
•Symptomen bij een fluxus:
bloedverlies 1liter of meer bloedverlies (bloed kan zich ook ophopen in de uterus)
fundusstand stijgt.
 
De verpleegkundige zal de volgende acties toepassen:
verloskundige/ gynaecoloog waarschuwen
controle tensie, hartactie, bewustzijn
stand fundus, mate van contracties
hoeveelheid bloed noteren
kraamvrouw laten urineren
infuus klaarzetten/ inbrengen
kind aanleggen bij borstvoeding
ijscompres geven
fundus masseren
Syntocinon toedienen per order arts (zorgt voor uteruscontracties)
labcontrole, hb, ht, bloedgroep, kruisproef
zonodig zuurstof p/o arts
 
Gevaar is dat de kraamvrouw in shock kan raken door de grote hoeveelheid bloedverlies.
 

8.3 Trombose

Oorzaken: door hormonale verandering zijn bloedvaten wijder en slapper, minder spieractiviteit, er zijn meer stollingsfactoren aangemaakt, waardoor een bloedstolsel in een ader aan de wand vastzit.

Symptomen:

kuit; dik, glanzend, rood, warm, pijnlijk
snellere pols, temperatuur is verhoogd.
 

Diagnose:

echodoppler, flebografie

 

Behandeling:
anticoagulantia subcutane injecties, en later 3 maanden oraal.

 

Vpk acties:

  • observeren; kleur, oedeem, warmte, glans, vitale functies meten
  • aansporen tot het mobiliseren van de kraamvrouw
  • kraamvrouw betrekken bij de zorg rond haar kind
  • medicatie verstrekken (bij borstvoeding zal de baby vitamine K extra krijgen)

Figuur 5: foto trombosebeen

 

 

8.4 Endometritis

Hierbij is de binnenkant van het slijmvlies van de uterus is ontstoken.

Symptomen:
  • griep gevoel, hoofdpijn
  • subfebriele temperatuur/ koorts
  • meer vloeien, riekende lochia/ pijn tijdens de controle van de fundus
  • uterus blijft hoog staan
 

Oorzaken:

  • als er placenta- of vliesresten achter zijn gebleven in de uterus
  • slechte hygiëne
  • vaginale infectie

 

Diagnose:

  • lichamelijk onderzoek, waaronder vaginoscopie (inwendig onderzoek)
  • echografie
  • bloedonderzoek

 

Verpleegkundige acties:

  • hygiënisch werken, perineum extra schoonspoelen
  • overnemen adl en zorg voor baby
  • controles tensie, temp, pols, vloeien
  • medicatie verstrekken per order arts voor uteruscontracties
  • voldoende rust voor kraamvrouw
  • kraamvrouw betrekken bij verzorging baby
 
Er kan antibiotica worden voorgeschreven.
 

Les 9.

Psychische problemen in de kraamperiode.

9.1 Tijdens de kraamperiode kunnen er psychische problemen zich voordoen bij de kraamvrouw.

Veel vrouwen hebben rond de derde- vierde dag na de partus last van huildagen ook wel babyblues genoemd. Dit komt veel voor en gaat wel weer over. Dit wordt veroorzaakt door een aantal factoren bijvoorbeeld vermoeidheid, verminderd oestrogeen gehalte en meer monoamineoxidase A, hierdoor wordt er minder serotonine en dopamine aangemaakt, waardoor een neerslachtig gevoel kan ontstaan.

 

Figuur 6: i.pinimg.com

 

Kraambedpsychose.

Dit komt niet veel voor. In veel ziekenhuizen wordt de kraamvrouw op de PAAZ (psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis) opgenomen.

Symptomen:

  • vaak zie je een manisch-depressieve toestand
  • opgewonden toestand met rusteloosheid/ manisch handelen, bepaalde rituelen hebben
  • slaapstoornissen
  • onsamenhangende gedachten
  • achterdochtig
  • lichte bewustzijnsstoornis
  • depersonalisatie / hallucinaties
  • suïcidale neigingen ook bij de baby

 

Oorzaak:

ontregeld immuunsteem

 

Verpleegkundige zorg:

  • dagprogramma opstellen met rustmomenten
  • bezoek reguleren
  • dagelijks begeleiding geven met een rustige benadering
  • dagboek bijhouden voor de kraamvrouw
  • aandacht ook voor de partner
  • verstrekken/ toedienen van de voorgeschreven medicatie

 

Tip: bekijk de fim: "de gelukkige huisvrouw".

9.2 Postpartum depressie

Deze kan ontstaan in drie maanden na de partus.

Symptomen:

  • neerslachtigheid, algeheel verlies van interesse en plezier
  • prikkelbaarheid, paniekaanvallen, hyperventilatie
  • slaapstoornissen, vermoeidheid, concentratiestoornisssen, suïcidewens
  • verstoord eetgedrag, matige zelfzorg
  • overmatige bezorgdheid richting de baby, vergeten het kind te verzorgen

 

Verpleegkundige zorg:

zorg voor voldoende rust

daprogramma aanbieden vanwege verstoord dag-en nachtritme

Luisteren, empathie tonen, geef gelegenheid om gevoelens te uiten.

Les 10.

De pasgeborene.

Lees vooraf hoofdstuk 12.4 en 15.

De pasgeborene.

Een pasgeborene heeft een aantal kenmerken:

Hoofd (fontanellen) is eenderde van het lichaam, bestaat uit 5 botplaten die niet met elkaar zijn vergroeid en over elkaar heen kunnen schuiven. Aan de voorkant ligt de grote fontanel; groeit in 2 jaar dicht en achterkant kleine fontanel; groeit in 2 maanden dicht de gemiddelde schedelomtrek is 33-38 cm.

Ogen; de pupillen reageren op licht, kunnen licht en donker onderscheiden, definitieve kleur ogen pas na paar maanden, de baby huilt zonder tranen; traankanaaltjes doen het nog niet.Vanaf 20 cm afstand kan het kind scherp zien.

Oren; liggen in het verlengde van de ogen.

Smaak; de baby heeft een voorkeur zoete voeding.

Houding; foetus-houding opgekrult.

Huidsmeer = vernix caseosa; beschermt de huid en gaat afkoelen tegen.
 
Heksenmelk; de baby produceert soms wat vocht uit de tepels door prolactine van de moeder wat in het lichaam zit van het kind. Dit verdwijnt weer.
 
Milia; verstopte talgkliertjes.
 
Mongolenvlek; donkere huidvlek met meer pigment, welke rond 5 jaar verdwijnt.
Ooievaarsbeet; plek op de huid met sterke vaatvoorziening, wordt na verloop van tijd minder zichtbaar.
 
Genitaliën; bij jongens in het eerste jaar dalen de testes in. Bij meisjes kan wat vaginaal bloedverlies optreden door nog aanwezige hormonen van de moeder, dit verdwijnt weer.
 
De vitale functie bij een pasgeborene:
Respiratie: 30-40 keer per minuut
Hartactie:   100-180 keer per minuut
Temperatuur: 36.5-37.5
 
De verloskundige/gynaecoloog onderzoekt het kind na de partus, doet de APGAR-score, lichamelijk- en neurologisch onderzoek.
De APGAR-score is een onderzoek om de conditie van het kind te beoordelen.

 

afk. Criterium 0 punten 1 punt 2 punten
A Ademhaling geen zwak goed doorhuilen
P Pols- / hartslag geen < 100/min > 100/min
G Spierspanning / -tonus slap enige flexie van de ledematen actieve beweging van de ledematen
A Aspect / kleur blauw / bleek blauw bij de extremiteiten hele lichaam roze
R Reactie op prikkels geen enige beweging krachtig huilen

Figuur 6: wikipedia

Lichamelijk onderzoek:

  • wervelkolom
  • vehemelte
  • geslachtsorganen
  • aangeboren afwijkingen
  • gewicht, temperatuur en schedelomtrek

 

Neurologisch onderzoek: reflexen

Grijpreflex: Het kindje zal alles vastgrijpen wat tegen zijn handje aankomt. Verdwijnt weer na 9 maanden.

Zoek-hap- of zuigreflex: Als je zachtjes over het wangetje van het kindje wrijft, zal hij zijn hoofdje draaien en zijn mond opendoen. Zodra hij iets in zijn mondje voelt, zal hij gaan zuigen. Na half jaar stopt dit reflex.

Babinski: vanaf hiel wordt naar de tenen gestreken en daarna over zijkant voet, de baby steekt grote teen omhoog, en spreidt daarna tenen, dit blijft een jaar bestaan.

Loopreflex: Dit reflex blijft hij houden tot de 3e-4e maand. Als je het kindje onder zijn oksels steunt en boven een vlakke ondergrond houdt, zal hij loopbewegingen maken.

Mororeflex: Dit reflex blijft tot half jaar. Als het kindje schrikt, zal hij een beweging maken met zijn armen en benen, de vingers zijn dan gespreid en gestrekt. Vaak volgt hierop een huilbui.

 

De verpleegkundige doet de volgende observaties:

Ademhaling; mogelijk rochelend. Een baby mag niet kreunen of neusvleugelen.

Temperatuur: bij 36 of 38 verloskundige/ gynaecoloog waarschuwen. Geef de pasgeborene een muts en temperatuur voor de voeding. Gebruik eventueel kruiken.

Gewicht; maximaal 10% geboortegewicht mag het kind afvallen en moet het gewicht toenemen per week 150-200 gr. het wegen wordt dag 1-3-5-8 gedaan. Een gemiddeld geboorte gebwicht is ongeveer 3300 gram.

Huid / kleur; de kleur is rozerood. Bij een afwijkende kleur kan er iets aan de hand zijn met het kind.

Schedel; ongeveer 37 cm dit wordt gemeten net boven oren.

Navelstreng; bevat gelei van Wharton, 2 slagaders en 1 ader. De navelstreng wordt afgeklemd 1-2 cm van buik baby.

Geslachtsorganen; pseudomenstruatie.

Voeding; binnen het uur geven na de geboorte, 6-7 keer per 24 uur. (zie verder het hoofdstuk over borstvoeding)

Uitscheiding; urine dient binnen 24 uur geplast en te hebben en meconium geloosd.

Spugen; dit kan optreden door inslikken vruchtwater of bloed.

Houding; de pasgeborene ligt in rugligging.

Slapen; 18 20 uren zal  het kind slapen. Rust is nodig voor groei.

Er kunnen verpleegproblemen ontstaan bij de pasgeborene met betrekking tot het spugen, darmkrampen, huilen.

 

Icterus neonatorum.

In de eerste levensweek kan de pasgeborene een gele lichaamskleur hebben. Pasgeborenen maken meer bilirubine. Bilirubine is een afbraakproduct van hemoglobine. De lever van een pasgebore, is nog steeds in ontwikkeling, is nog niet in staat om voldoende bilirubine uit het bloed te verwijderen, wat er voor zorgt dat een kind een gele lichaamskleur heeft. Na een paar dagen moet gele kleur verdwijnen.

Als het kind erg geel ziet en minder alert is kan het bilirubinegehalte per order verloskundige/ gynaecoloog geprikt worden.Het geven van extra voeding/vocht is belangrijk. Is het bilirubinegehalte te hoog volgens de standaardwaarden dan kan er fototherapie worden gegeven.

See the source image

Figuur 8: mijnkinderarts.nl

Postnatale screening.

Rond de zevende dag na de geboorte wordt de hielprik en gehoortest afgenomen.

Binnen 5 weken geen bericht betekent een goed bericht, anders neemt de huisarts contact op met de ouders.

De gemeente geeft gegevens door aan RCR (Regionale Coordinatie Programma’s) voorheen entadministratie (PEA) maken deel uit van RIVM (Rijksinstituut voor volksgezondheid en Milieu) deze organiseert de administratie rondom de hielprik.

Lees de volgende site door: https://www.rivm.nl/hielprik

Zoek en bekijk zelf een filmpje over de hielprik.

Wel moeten ouders toestemming geven, moeten ook hun handtekening zetten als ze willen horen dat hun kind drager is van erfelijke ziekte en ze dit beiden ook mogelijk hebben.

Er kunnen bijna 20 verschillende (erfelijke) ziekten mee worden opgespoord.

 

Gehoortest.

Via een apparaat met geluidsgolven wordt het gehoor getest, dit duurt 1 minuut en lukt beter als kind slaapt. Bekijk de hieronderstaande link van een fimpje.

https://www.youtube.com/watch?v=h_v0BmYkKr0

 

 

Opdracht 11. Het voorbaden.

Maak met je groepje een kort instructiefilmpje over het voorbaden van een baby. Hierbij is speelt een student de kraamvrouw, de andere de verpleegkundige en er is een student die filmopnamen maakt. Voeg dit filmpje later toe in de inleverbox van SharePoint.

  • Het filmpje duurt ongeveer 5 minuten.
  • Het beeld is duidelijk en er is genoeg licht.
  • Het geluid is goed verstaanbaar.
  • Het filmpje wordt alléén opgenomen in het praktijklokaal van de opleiding, aan andere aanwezigen wordt toestemming gevraagd om te mogen filmen.
  • Het filmpje heeft een goede mondelinge uitleg bij de handeling die je gaat demonstreren (laten zien).
  • Je mag je telefoon of een iPad/tablet gebruiken om het filmpje of de foto's mee te maken.

Les 11.

Voeding pasgeborene.

Lees voor het starten van deze les hoofdstuk 14.

 

11.1 Anatomie en fysiologie van de borsten.

 

Na deze les kun je:

de anatomie en fysiologie van de borst beschrijven.

Informatie geven over het geven van borstvoeding.

Informatie geven over flesvoeding.

 

De borst bestaat uit:

melkkliertjes liggen achter in de borst, lijken op kleine trosjes en bevatten melkproducerende cellen. Hier tussen zit bind- en vetweefsel. De melkkliertjes hebben een eigen melkgang met afvoergang (melkkanaal). Deze komen uit in de tepel, hierin zitten wel 20 kleine gaatjes, waadoor de melk naar buiten komt.

Melkproducerende cellen zorgen voor aanmaak van moedermelk.

Spiercellen trekken samen rond melkkliertjes en zorgen ervoor dat de melk eruit komt.

Tepelhof is de donker gekleurde huid (hyperpigmentatie) rondom de tepel. Hierin liggen geur-en zweetklieren.

In en rond de borst liggen lymfvaten en lymfklieren, deze voeren de overtollige melk weg tijdens en na het voeden en zorgen voor afvoer van bacteriën en infecties.

 

Hoe gaat bostvoeding?

Twee hormonen Prolactine en oxytocine spelen een rol.

Prolactine: produceert moedermelk.

Oxytocine: zorgt voor toechietreflex en samentrekken van de uterus.

 

Borstvoeding is een levend product, aangepast aan de ontwikkeling van het kind. Het vormt de overbrugging van het beschermde leven in de uterus naar de immunologische onafhankelijkheid.

De keus voor borstvoeding kan pas goed worden gemaakt als de moeder informatie erover heeft gehad. In principe kan iedere vrouw borstvoeding geven. De keus voor borstvoeding is een metaliteitskwestie en ongewild speelt emotie mee. Veelal kiezen vrouwen op grond van hun emotie.

Het is goed om vrouwen te laten kiezen voor borstvoeding op grond van kennis.

De samenstelling van borstvoeding:

- voormelk; deze bestaat uit 90% water

- achtermelk; deze bevat meer caloriën

- vitamine A en eiwitten

- antistoffen

- colostrum; dit is het eerste vocht, lijkt gelig van kleur, bevat veel eiwitten, mineralen, vitaminen en antistoffen. Is licht verteerbaar en laxerend.

 

Voordelen borstvoeding:

Voor de moeder:
*Minder kans op borstkanker, eierstokkanker.
*Minder last van osteoporose.
*Is goedkoop.
*Altijd bij de hand.
*Altijd vers.
*Uterus trekt sneller samen, daardoor korter vloeien.
*Moeder komt op natuurlijke wijze op oude gewicht.
*Menstruatiecyclus komt minder snel weer opgang.
*Goed voor relatie moeder-kind.
 
Voor het kind:
*Minder snel ziek / minder ziekenhuisopnames.
*Minder kans op overgewicht.
*Beter voor kaakontwikkeling / bevredigt zuigbehoefte / beter slapen.
*Beschermt tegen wiegendood.
*Minder klachten bij allergie.
*Minder kans op ziekte van Crohn, diabetes mellitus.
*IJzer uit moedermelk wordt goed opgenomen.
*Ontlasting is zacht, licht verteerbaar.
 

Voordelen voor de maatschappij:

* Minder kosten voor gezondheidszorg.

* Minder afwezigheid door zieke werkwerknemers.

* Besparing op het gezinsbudget.

* Minder belastend voor het milieu.

 

Nadelen borstvoeding:

*alleen de moeder kan het geven (anderen via afgekolfde melk).
*onbekend hoeveel voeding.
*kan moeilijk op gang komen.
*reactie op eten.
*kan pijnlijk zijn.
*gedronken hoeveelheid is onbekend.
*bevat weinig vitamine K en D
 

WHO en UNICEF.

De World Health Organisation heeft 10 vuistregels opgesteld voor instellingen met moeder- en kindzorg. Ook Unicef maakt zich sterk voor borstvoeding.

01 Beleid voor borstvoeding moet op papier staan en bekend zijn voor betrokken medewerkers.

02 Medewerkers moeten vaardigheden aanleren om dat beleid uit te voeren.

03 Zwangeren moeten voorlichting krijgen.

04 Moeder moeten binnen het uur geholpen worden met aanleggen.

05 Medewerkers moeten uitleg geven over aanleggen, hoe melkproductie in stand kan worden gehouden.

06 Baby’s mogen geen andere voeding krijgen, tenzij op medische indicatie.

07 Moeder en kind niet scheiden, rooming-in.

08 Voeding on demand.

09 Geen fopspeen of speen geven.

10 Verwijzen naar borstvoedingsbegeleidingsgroepen

 

Start borstvoeding.

Binnen het uur na de partus het kind aanleggen; het kind is dan alert, om snel de voeding opgang te krijgen, voor het opgang brengen van de stofwisselling zodat meconium kan worden geloosd, om de glucosespiegel op peil te houden van het kind. Ook is het van belang dat de uteruscontracties ontstaan waardoor er minder kans is op een nabloeding bij de kraamvrouw.

Belangrijk is dat het kind 7 of 8 keer voeding krijgt binnen 24 uur.

 

Houding bij het aanleggen.

Er zijn verschillende houdingen waarin borstvoeding gegeven kan worden.

Madonna houding; het hoofd van het kind ligt in de elleboog en benen liggen voor de buik van de moeder.

Rugby houding; hoofd van het kind ligt in de hand van de moeder, de benen liggen richting de rug van de moeder.

Liggende houding; de kraamvrouw ligt op zij, het hoofd van het kind ligt op de elleboog.

 

Signalen van goed drinken.

*Blijvend ritmisch drinken.
*Hoorbaar slikken, natte mond.
*Beweging bij de slapen.
*Bolle ronde wangen.
*Ontspannen handen, armen.
*Tevreden na voeding.
*Niet direct in slaap vallen tijdens drinken.
*6-7 natte luiers per dag.
*Niet meer dan 10% afvallen de 1e week, ongeveer 150 gram groeien per week.

 

 

Uitleg termen.

On demand voeden; is op vraag- en aanbod voeden.

Regeldagen; dit zijn dagen waarop het kind meer voeding wil, dan er opdat moment is. Dit kan voorkomen rond 10 dagen, 6 weken, 3 maanden na de geboorte.

 

Borstvoedingsorganisaties.

Het is mogelijk om informatie te krijgen en lotgenotencontact door een borstvoedingsorganisatie te raadplegen. Dit kun je als verpleegkundige als tip meegeven aan de kraamvrouw.

Vereniging Borstvoeding Natuurlijk www.vbn.borstvoeding.nl

La Leche League www.lll.borstvoeding.nl

 

11.2 Problemen bij borstvoeding.

Mastitis; dit is borstontsteking.

Dit kan ontstaan door te weinig doorstroming van de borst, niet goed leegdrinken, tepelkloven

slechte hygiëne
verstopt melkkanaaltje
spruw
 
 

Symptomen:

harde- pijnlijke plekken in de borst, een grieperig gevoel met hoofd- en spierpijn. Er kan een rode plek zijn op de de borst.

 

Adviezen;

  • Goed handen wassen en met regelmaat borstcompres verchonen.
  • Frequenter voeden waarbij de pijnlijke borst als eerste wordt gegeven.
  • Wisselende voedingshouding toepassen.
  • Koude compressen kunnen de pijn verzachten, maar voer 10 minuten voor de voeding warmte toe.
  • Tijdens de voeding zacht masseren in de richting van de tepel.
  • Kraamvrouw moet voldoende RUST nemen. En niet stoppen met de borstvoeding.
  • Eventueel kan de kraamvrouw een paracetamol innemen.
  • Bij hoge koorts kan de verloskundige antibiotica voorschrijven.

 

Spruw; een schimmelinfectie door de Candida albicans. De symptomen kunnen zijn branderige rode tepels. Dit kan een stekende pijn geven in de tepels.

 

Adviezen;

De verloskundige kan het medicijn Nystatine (schimmelbestrijdend middel) voorschrijven bij zowel de kraamvrouw als het kind.

11.3 Flesvoeding.

Soms kiezen vrouwen voor flesvoeding dit kan ook door een medische reden. Bijvoorbeeld door bepaald medicijn gebruik van een kraamvrouw.

Er zijn een aantal voor- en nadelen van flesvoeding, zoals de voeding bevat vitamine K en D of een nadeel is dat de voeding klaar gemaakt moet worden.

Er zijn drie soorten spenen verkrijgbaar; de dental-, kersmodel- en driestandenspeen.

Hoeveel voeding een baby nodig heeft is afhankelijk van het gewicht. In de regel wordt 150 ml per kilo lichaamsgewicht per 24 uur aangehouden.

Een voorbeeld van een opbouwschema van flesvoeding:

Dag 1  10 ml  6 a 7 keer per 24 uur

Dag 2  20 ml  6 a 7 keer per 24 uur

Dag 3  30 ml  6 a 7 keer per 24 uur

Dag 4  40 ml  6 a7 keer per 24 uur

Dag 5  50 ml  6 a 7 keer per 24 uur

Dag 6  60 ml  6 a 7 keer per 24 uur

Dag 7  70 ml  6 a 7 keer per 24 uur

Om de drie tot vier uur kan een kind op vaste tijdstippen gevoed worden, maar dit mag ook ondemand.

Flesvoeding zonder andere voeding wordt gemiddeld een half jaar lang gegeven daarna kan met andere voeding worden begonnen.

 

Zoek uit hoeveel voeding per keer gemaakt kan worden.

Zoek van internet de site van het  RIVM met het protocol van het schoonmaken van flessen en spenen, download dit op je laptop nadat je dit hebt doorgenomen.

Les 12.

Zorg voor zieke pasgeborene.

Een prematuur is te vroeg geboren tussen 28 en 37 weken zwangerschap. Als het kind voor 28 weken geboren wordt wordt dit een immature geboorte genoemd. Het kan ook voorkomen dat een kind een te laag gewicht heeft voor het aantal zwangerschaps-weken, dan wordt dit dysmatuur genoemd.

Een prematuur en of dysmatuur kan opgenomen worden op de NICU, dit is de neonatale intensivecare unit als aan de monitor, beademing ligt en extra bewaakt moet worden.

Foto

 

Figuur 10: Groene Hart ziekenhuis Gouda

Er zijn mogelijke oorzaken voor een premtuur geboren baby:

  • congenitale afwijkingen
  • afwijkingen aan uterus
  • meerlingzwangerschap
  • intra-uteriene infectie
  • hypertensie zwangere
  • placenta problemen
  • leefgewoonten
  • onbekend

 

Een prematuur kun je herkennen aan:

laag geoorte gewicht, veel huidsmeer, dunne huid, lanugobeharing, weinig voetzooltekening, slappe oortjes, de strekspieren meer ontwikkeld dan de buigspieren.

 

Er kunnen mogelijk problemen ontstaan bij een prematuur geborene.

Onrijpe longen; de alveoli zijn stug door tekort aan surfactans (dit is een eiwit in de slijmlaag dat de alveoli bedekt). Surfactans houdt de langblaasjes open. De baby ademt sneller, kan kreunen, cyanotisch, apnoe's vertonen door het onrijpe zenuwstelsel. Hierdoor kan het nodig zijn dat de baby in de couveuse aan de beademing ligt en intensieve zorg nodig heeft.
 
Maag-darmkanaal;  de darmperistaltiek kan minder zijn, waarbij het kind een bolle buik laat zien en onregelmatig ontlasting heeft.
 
Vocht huishouding; het kan nodig zijn dat de baby parenterale voeding krijgt toegediend omdat het niet zelfstandig kan drinken, als de geboorte voor 32 weken is, is de zuig-slikreflex nog niet op elkaar afgestemd. Er kan mogelijk ook sondevoeding worden afgesproken bijvoorbeeld 12 x per 24 uur.
 
Hersenbloeding; deze kunnen optreden door schommelingen in de bloeddruk en de bloedvaten zijn erg kwetsbaar.
 
Hypoglycemie; het kind heeft te weinig reserves om het glucosegehalte in evenwicht te houden.
 
Hypocalciëmie; de prematuur heeft een verhoogde behoefte aan calcium en heeft te weinig calcium in het bloed.
 
Icterus; doordat de lever nog erg onrijp is kan de afbraak van bilirubine nog niet goed worden verwerkt. Hiderdoor komt er teveel bilirubine in het bloed en huid. Als het kind binnen 24 uur geel ziet of de bilirubineconcentratie veel te hoog is of te lang aanwezig is, heet dit een pathologische icterus. Dit kan ook optreden bij bloedgroepantagonisme; hierbij maakt de moeder antistoffen welke via de placenta het kind bereiken tegen de bloedgroep van het kind. Als de baby Rhesus positief is wordt na de geboorte aan de moeder anti-D-immunoglobuline toegediend, zodat de moeder bij een volgend kind geen antistoffen aanmaakt.
De gevolgen van te veel bilirubine bij het kind kunnen een kernicterus geven, hierbij is het hersenweefsel zeer ernstig beschadigd.
 
Temperatuurregulatie; een prematuur heeft weinig onderhuids vet, weinig bruinvetweefsel waardoor lichaamswarmte wordt geproduceerd door de verbranding van vetzuren en glucose, een vrij groot hoofd met weinig haar, een dunne huid waardoor ze veel vocht verdampen waardoor ze zichzelf  moeilijk op temperatuur kunnen houden.
 
Vatbaar voor infecties; door minder afweerstoffen die het kind van de moeder heeft mee gekregen. Hierdoor moet er altijd heel hygiënisch worden gewerkt. Tenslotte is moedermelk belangrijk omdat het afweerstoffen meebrengt voor het kind.
 
Symptomen bij een infectie:
  • ondertemperatuur of een wisselende temperatuur
  • stil en te rustig kind
  • bleke- gemarmerde huid
  • meer apnoes en te snelle hartacties
  • voedingsretenties

 

Verpleegkundige zorg:

Observeren/rapporteren: respiratie, hartactie, temperatuur meten, vochtbalans bijhouden, wegen, uitscheiding bijhouden, lichaamskleur,  mondverzorging;  zeker als het kind geen voeding per os krijgt wordt de mond met een nat gaasje schoon gemaakt.

lichaamshouding; zijligging, zie ontwikkelingsgerichte zorg, dit wordt hierna uitgelegd.

fopspeen zo nodig geven; om alvast te kunnen oefenen met zuigen en ook om de zuigbehoefte te bevredigen.

sondevoeding toedienen / voedingsinfuus, let op of het kind niet op de draden ligt.

ouders begeleiden; zij kunnen zich schuldig voelen, ongerust zijn over de toekomst of bang zijn voor alle apparatuur.

Het is van belang dat er regelmatig gesprekken worden gevoerd met ouders en een vaste verpleegkundige. Er wordt een dagboekje voor de ouders bij gehouden over het kind dit is een hulpmiddel om de vroeggeboorte beter te kunnen verwerken. Ook is het aanbieden van lotgenotencontact door bijvoorbeeld de Vereniging van ouders van couveusekinderen en hulpmiddel voor de verwerking.

zorg voor RUST en verminderen van stress door bijvoorbeeld weinig lawaai te maken, het licht te dempen. Het aanbieden van kangeroeën is ook belangrijk, hierbij wordt huid-huidcontact geboden bij de ouders met hun kind. Hierdoor kan het kind de ouders voelen, ruiken, zien en horen waardoor het rustiger wordt en vaak minder apnoes laat zien. De ouders leren door kangeroeën beter hun kind kennen.

 

Individuele onntwikkelingsgerichte zorg, ook wel NIDCAP (Newborn Individualized Developmental Care and Assesment Program) dit houdt in zo goed mogelijk zorg te leveren op maat en zo comfortabel mogelijk. Het doel hiervan is zo min mogelijk stress toedienen, de ouder- en kindrelatie bevorderen en de ontwikkeling van het kind bevorderen. Tijdens het leven in de baarmoeder, was het daar warm, donker, de geluiden waren gedempt, de temperatuur was constant, het vruchtwater zorgde voor het bewegen zonder schokken. Na de geboorte veranderde dit allemaal, daarom is het van belang hier zo goed mogelijk rekening mee te houden.

Bekijk het onderstaande fimpje over ontwikkelingsgerichte zorg:

Filmpje 6:

https://www.youtube.com/watch?v=KNGQaWoPdno

Wat de prognose betreft is er een grotere kans op onder anderen bronchopulmonale dysplasie, oogafwijkingen, mentale retardatie, leermoeilijkheden.

Bekijk het volgende youtubefimpje over bronchopulmonale dysplasie.
Filmpje7:

Toets: Kraamtoets

Start

Les 13.

Klinisch redeneren.

Lees vooraf hoofdstuk 34 uit je theorieboek.

Klinisch redeneren.

Hierbij denk je na over hoe je tijdens de praktijk professioneel handelt. Je observaties en interpretaties koppel je aan medische- en verpleegkundige kennis. Je legt verbanden, neemt beslissingen, bespreekt situaties, legt de controles vast met behulp van redeneerhulpen.

De drie O's van het klinisch redeneren:

1.Het observeren; hierbij gaat het over feiten, die je ziet, symptomen, labuitslagen, onderzoekuitslagen.
2. Het ordenen; hierbij ga je je gedachten ordenen bij wat je ziet. Wat zie je, wat is het probleem, zie je verbanden met andere problemen? Hoe verwoord ik dit?
3.Het oordelen; dit gaat om het diagnosticeren, constateren of vaststellen.
 
De bronafbeelding bekijken
Figuur 15: expertcollege.com
 
Bij het klinisch redeneren kunnen de zes volgende stappen worden doorlopen.
 
Stap 1: Oriëntatie op de situatie/klinisch beeld
Hierbij vertel je de actuele gezondheidstoestand.
Je meet vitale functies.
Je beschrijft de aandoening met behulp van bijvoorbeeld de redeneerhulpen; SBARR, MEOWS, VALTIS-score, EMV-score, ABCD-methode o.a.
 
Stap 2: stel kernproblemen vast en beredeneer problemen, stel prioriteiten.
Wat is er aan de hand met het lichaam?
Hoe is de psychische of psycho-sociale toestand van de patiënt?
Welke invloed heeft dit op het dagelijks functioneren?
 
Stap 3: klinisch onderzoek; ontbrekende informatie.
De verpleegkundige hoort mee te denken over welke onderzoeken gedaan moeten worden om aan de ontbrekende informatie te komen en over te verwachte uitkomsten. Bovendien moet de verpleegkundige hierover kunnen communiceren met collega’s. Ook is het vanzelfsprekend dat laberatoriumuitslagen geïnterpreeerd kunnen worden.

 

Stap 4: beredeneer aanpak voor problemen, mogelijke ziektebeelden.

Natuurlijk is de arts altijd verantwoordelijk voor de diagnose en het beleid, maar als verpleegkundige denk je proactief mee. ‘Dit is het stadium waarin je als verpleegkundige goed je expertise kunt laten zien. Bijvoorbeeld door te bedenken dat een patiënt een infuus nodig heeft en dit alvast klaar te maken. Dit heeft te maken met anticiperen en assertief zijn.’ Dus je denkt na over de medische- verpleegkundige interventies of wanneer je een andere discipline wil consulteren.

 

Stap 5: klinisch verloop.

Een verpleegkundige moet kunnen beredeneren hoe het klinisch verloop op korte en lange termijn zal zijn, wat de prognose is, welke complicaties kunnen optreden en wat de risico’s van de behandeling zijn.

 

Stap 6: Nabeschouwing

Bij deze stap kijk je als verpleegkundige naar de kwaliteit van de zorgverlening en wat je daarvan hebt geleerd. Hierbij let je op patiëntveiligheid, kwaliteit van de beroepsuitoefening, eventuele ethische dilemma’s en je eigen competenties. Als verpleegkundige beoordeel je de situatie, de zorg en jouw aandeel.

 

 

 

 

Open bestand Bronnen

  • Het arrangement Digitale kraamoduul voor VP3 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Alina Boonstra Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2019-07-09 08:49:16
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Doel: Kennis en vaardigheden rond de verpleging van de zwangere, barende, kraamvrouw en pasgeborene. Niveau 4 Derde leerjaar opleiding verpleegkundige
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld