Lees vooraf hoofdstuk 34 uit je theorieboek.
Klinisch redeneren.
Hierbij denk je na over hoe je tijdens de praktijk professioneel handelt. Je observaties en interpretaties koppel je aan medische- en verpleegkundige kennis. Je legt verbanden, neemt beslissingen, bespreekt situaties, legt de controles vast met behulp van redeneerhulpen.
De drie O's van het klinisch redeneren:
Stap 4: beredeneer aanpak voor problemen, mogelijke ziektebeelden.
Natuurlijk is de arts altijd verantwoordelijk voor de diagnose en het beleid, maar als verpleegkundige denk je proactief mee. ‘Dit is het stadium waarin je als verpleegkundige goed je expertise kunt laten zien. Bijvoorbeeld door te bedenken dat een patiënt een infuus nodig heeft en dit alvast klaar te maken. Dit heeft te maken met anticiperen en assertief zijn.’ Dus je denkt na over de medische- verpleegkundige interventies of wanneer je een andere discipline wil consulteren.
Stap 5: klinisch verloop.
Een verpleegkundige moet kunnen beredeneren hoe het klinisch verloop op korte en lange termijn zal zijn, wat de prognose is, welke complicaties kunnen optreden en wat de risico’s van de behandeling zijn.
Stap 6: Nabeschouwing
Bij deze stap kijk je als verpleegkundige naar de kwaliteit van de zorgverlening en wat je daarvan hebt geleerd. Hierbij let je op patiëntveiligheid, kwaliteit van de beroepsuitoefening, eventuele ethische dilemma’s en je eigen competenties. Als verpleegkundige beoordeel je de situatie, de zorg en jouw aandeel.