Klinisch redeneren.

Lees vooraf hoofdstuk 34 uit je theorieboek.

Klinisch redeneren.

Hierbij denk je na over hoe je tijdens de praktijk professioneel handelt. Je observaties en interpretaties koppel je aan medische- en verpleegkundige kennis. Je legt verbanden, neemt beslissingen, bespreekt situaties, legt de controles vast met behulp van redeneerhulpen.

De drie O's van het klinisch redeneren:

1.Het observeren; hierbij gaat het over feiten, die je ziet, symptomen, labuitslagen, onderzoekuitslagen.
2. Het ordenen; hierbij ga je je gedachten ordenen bij wat je ziet. Wat zie je, wat is het probleem, zie je verbanden met andere problemen? Hoe verwoord ik dit?
3.Het oordelen; dit gaat om het diagnosticeren, constateren of vaststellen.
 
De bronafbeelding bekijken
Figuur 15: expertcollege.com
 
Bij het klinisch redeneren kunnen de zes volgende stappen worden doorlopen.
 
Stap 1: Oriëntatie op de situatie/klinisch beeld
Hierbij vertel je de actuele gezondheidstoestand.
Je meet vitale functies.
Je beschrijft de aandoening met behulp van bijvoorbeeld de redeneerhulpen; SBARR, MEOWS, VALTIS-score, EMV-score, ABCD-methode o.a.
 
Stap 2: stel kernproblemen vast en beredeneer problemen, stel prioriteiten.
Wat is er aan de hand met het lichaam?
Hoe is de psychische of psycho-sociale toestand van de patiënt?
Welke invloed heeft dit op het dagelijks functioneren?
 
Stap 3: klinisch onderzoek; ontbrekende informatie.
De verpleegkundige hoort mee te denken over welke onderzoeken gedaan moeten worden om aan de ontbrekende informatie te komen en over te verwachte uitkomsten. Bovendien moet de verpleegkundige hierover kunnen communiceren met collega’s. Ook is het vanzelfsprekend dat laberatoriumuitslagen geïnterpreeerd kunnen worden.

 

Stap 4: beredeneer aanpak voor problemen, mogelijke ziektebeelden.

Natuurlijk is de arts altijd verantwoordelijk voor de diagnose en het beleid, maar als verpleegkundige denk je proactief mee. ‘Dit is het stadium waarin je als verpleegkundige goed je expertise kunt laten zien. Bijvoorbeeld door te bedenken dat een patiënt een infuus nodig heeft en dit alvast klaar te maken. Dit heeft te maken met anticiperen en assertief zijn.’ Dus je denkt na over de medische- verpleegkundige interventies of wanneer je een andere discipline wil consulteren.

 

Stap 5: klinisch verloop.

Een verpleegkundige moet kunnen beredeneren hoe het klinisch verloop op korte en lange termijn zal zijn, wat de prognose is, welke complicaties kunnen optreden en wat de risico’s van de behandeling zijn.

 

Stap 6: Nabeschouwing

Bij deze stap kijk je als verpleegkundige naar de kwaliteit van de zorgverlening en wat je daarvan hebt geleerd. Hierbij let je op patiëntveiligheid, kwaliteit van de beroepsuitoefening, eventuele ethische dilemma’s en je eigen competenties. Als verpleegkundige beoordeel je de situatie, de zorg en jouw aandeel.

 

 

 

 

Bronnen