SET schrijfvaardigheid
In de set-week in december vindt de set schrijfvaardigheid plaats. Bij deze set is het de bedoeling dat je een betogende of
opiniërende tekst typt. Je hebt voor het maken van deze tekst 3 lesuren de tijd. De voorbereiding bij het maken van de tekst, het
verzamelen van voldoende informatie, vindt plaats tijdens de lesuren Nederlands voorafgaand aan de set-week.
In deze Wikiwijspagina vind je alle informatie die je voor de set schrijfvaardigheid nodig hebt. Zo vind je er de theorie bij de verschillende tekstsoorten, de voorbereidende opdrachten en het instructie- en beoordelingsmodel van de set.
De set schrijfvaardigheid kent weging 40, is herkansbaar.
Bedenk je wel: als je deze set wilt herkansen, moet je ook het onderdeel van de voorbereiding opnieuw maken
Planning
De komende weken staan de lessen Nederlands in het teken van de set schrijfvaardigheid. Er zal gewerkt worden volgens de volgende planning:
Week 44: Theorie tekstsoorten + inleidingen
Week 45: Theorie kern + slot
Week 46: Theorie citaten en bronverwerking
Week 47: Artikelen zoeken
Week 48: Oefenopdracht 1
Week 49: Oefenodpracht 2 en werken aan voorbereiding eigen tekst SET
Week 50: Vrijdag 7 december persoonlijk inleveren van de artikelen geprint bij docent EN inleveren via SOM.
Week 51: SET het maken van de tekst op basis van de ingeleverde voorbereiding
In de bijlages vind je de instructie bij de set schrijfvaardigheid, net als het beoordelingsmodel.
Algemeen
Bij de set mag je zelf kiezen of je een betogende of een beschouwende tekst maakt. Overleg met je docent wanneer je twijfelt welke tekstsoort voor jou het verstandigste is om te kiezen. Hieronder vind je een schematisch overzicht van de indeling van beide teksten. Dit overzicht is ook hier te downloaden.
Overzicht van indeling betogende en beschouwende tekst
Instructie en beoordeling set schrijfvaardigheid
Hieronder vind je de beide beoordelingsmodellen.
Je kunt ze hier ook zelf downloaden.
Beoordelingsmodel betogende tekst
Beoordelingsmodel beschouwende tekst
Overige materialen
Voorbereidende opdrachten
Via de verschillende tabbladen in het linkermenu kom je bij verschillende opdrachten.
Maak de opdrachten allemaal in hetzelfde Worddocument zodat jij alle antwoorden bij elkaar verzamelt. Lever dit document in wanneer je docent daarom vraagt.
Schrijfdoelen en tekstsoorten
Schrijfdoelen en tekstsoorten
De inhoud van de tekst wordt mede bepaald door het doel van de schrijver en de tekstsoort.
Schrijfdoel
Je wilt als schrijver met je tekst iets bereiken bij de lezer. Je hebt een bepaald doel met je tekst. Er zijn verschillende schrijfdoelen:
- amuseren: de lezer vermaken door te schrijven over iets wat leuk, spannend of ontroerend is;
- informeren: de lezer uitleggen hoe iets in elkaar zit, hoe iets is;
- opiniëren: de lezer zelf een mening laten vormen;
- overtuigen: de lezer jouw mening over laten nemen;
- activeren: de lezer aanzetten iets te gaan doen.
Tekstsoorten
Wat voor soort tekst je schrijft, hangt af van het doel. Een nieuwsbericht, een uiteenzetting en een gebruiksaanwijzing zijn teksten om de lezer te informeren. Een beschouwing is een tekst waarbij je de lezer een mening laat vorming. Wanneer het doel is de lezer te overtuigen van jouw mening, schrijf je een betoog.
Opdracht 1:
Koppel de tekstsoort aan het juiste tekstdoel.
uiteenzetting opiniëren
beschouwing informeren
betoog overtuigen
Hoofdgedachte
Elke tekst heeft een hoofdgedachte. De hoofdgedachte van een tekst is het belangrijkste wat je over het onderwerp wil vertellen, datgene wat de lezer absoluut moet onthouden. De hoofdgedachte is één meedelende zin (en dus geen vraag).
Voorbeeld:
Onderwerp: manieren om te reizen
Informerende hoofdgedachte: Sinds de Middeleeuwen zijn de mogelijkheden om te reizen veel groter geworden.
Overtuigende hoofdgedachte: Als je echt wil reizen, moet je zo min mogelijk met het vliegtuig gaan.
Opdracht 2
Kies 2 van de volgende onderwerpen:
- tatoeages
- Olympische Spelen
- kinderarbeid
- orgaandonatie
A Formuleer bij beide onderwerpen een hoofdgedachte voor een informerende tekst.
B Formuleer bij beide onderwerpen een hoofdgedachte voor een overtuigende tekst.
De inleiding
De inleiding
Een goede inleiding trekt de aandacht van de lezer en geeft aan waarover de tekst gaat.
Een goed geschreven tekst bevat een inleiding van één of enkele alinea’s. Na het lezen van de inleiding weet de lezer wat er komen gaat. Zo kan hij bepalen of de tekst voor hem interessant is om te lezen.
Een inleiding heeft twee functies:
- de aandacht van de lezer trekken, hem motiveren de hele tekst te lezen
- het onderwerp van de tekst introduceren.
De aandacht van de lezer trekken
Je moet er voor zorgen dat de inleiding pakkend is. Je wilt immers bereiken dat de lezer verder leest. In de eerst alinea maak je de lezer nieuwsgierig naar de rest van de tekst met behulp van:
- de actualiteit
- de geschiedenis
- een voorbeeld/anekdote
De aandacht trekken met behulp van de actualiteit
Als je kiest voor een inleiding waarin je de aandacht trekt met behulp van de actualiteit, begin je met iets wat nu (in de media, onder de mensen) in de belangstelling staat.
De aandacht trekken met behulp van de geschiedenis
Bij een begin vanuit de geschiedenis vertel je in het kort hoe er in het verleden over het onderwerp is gedacht of hoe ermee is omgegaan. Op deze manier maak je de lezer nieuwsgierig naar hoe het tegenwoordig zit en dat is dan meteen het onderwerp van de tekst. Een geschiedenisinleiding is goed te gebruiken bij een actueel onderwerp.
De aandacht trekken met behulp van een voorbeeld/anekdote
Een voorbeeld is een kort verhaaltje. Dit verhaaltje is een specifiek geval van het onderwerp van de tekst. Een bijzonder soort voorbeeld is de anekdote. Een anekdote is een kort, grappig (waargebeurd) verhaaltje.
De introductie van het onderwerp
In het tweede deel van de inleiding maak je duidelijk wat het onderwerp van de tekst is. Dat kun je doen door:
- één of meerdere vragen te stellen;
- de opbouw van de tekst aan te kondigen;
- een mening (standpunt) te verkondigen;
- een probleem te formuleren.
In het middenstuk, de kern, worden dan die vragen beantwoord, de verklaringen en/of oplossingen voor het probleem gegeven, of worden de argumenten bij het standpunt gegeven.
Opdracht 3
Lees tekst 1 tot en met 4. Deze vind je hier.
A Geef voor elke tekst aan op welke manier de schrijver de aandacht van de lezer trekt. Kies uit:
- de actualiteit
- de geschiedenis
- een voorbeeld/anekdote
- aangeven van het belang voor de lezer
Licht je antwoord telkens kort toe. Doe dat concreet. (dus niet: ik kies een voorbeeld, want de schrijver gebruikt een voorbeeld. Betrek de inhoud van de tekst in je antwoord).
B Geef voor elke tekst aan op welke manier de schrijver het onderwerp van de tekst introduceert. Kies uit:
- door een of meerdere vragen te stellen
- door de opbouw van de tekst aan te kondigen
- door een standpunt te verkondigen
- door een probleem te formuleren
Geef hierbij steeds kort aan in welke zin en/of zinsdelen je deze introductie herkent.
Opdracht 4
Kies een van de twee onderwerpen waarvoor je bij opdracht 1 twee hoofdgedachten hebt geformuleerd.
Schrijf bij de informerende hoofdgedachte een inleiding van twee alinea’s (samen minstens 100 woorden). Trek in de eerste alinea de aandacht van de lezer en introduceer in de tweede alinea het onderwerp. Kies voor beide alinea’s een van de hierboven besproken manieren.
Schrijf bij de overtuigende hoofdgedachte ook een inleiding van twee alinea’s (samen minstens 100 woorden). Trek nu op een andere manier de aandacht van de lezer en introduceer het onderwerp ook op een andere manier.
Wissel je inleidingen uit met die van een klasgenoot. Laat je klasgenoot van beide inleidingen vaststellen op welke manier jij de aandacht van de lezer hebt getrokken en op welke manier jij het onderwerp hebt geïntroduceerd. Welke inleiding vindt hij het aantrekkelijkst?
De kern
Het slot