Welkom op jullie wikiwijspagina voor het vak Nederlands. Op deze pagina vinden jullie de planning van de hele periode, per week de theorie en de opdrachten die je moet maken en extra informatie.
Ook staan er verschillende diagnostische toetsen waarmee je tussendoor kunt testen hoe je ervoor staat met de te leren stof.
Tijdens het schooljaar lees je minimaal 3 boeken, waarvan 1 voor een klassikale opdracht. Deze boeken moeten minimaal C-boeken zijn en mogen niet van dezelfde schrijver zijn. Bij deze boeken maak je verwerkingsopdrachten. Je kunt uit de onderstaande 5 opdrachten kiezen en je mag elke opdracht maar één keer gebruiken.
Je complete fictiedossier lever je aan het einde van het schooljaar in en zal in zijn geheel worden beoordeeld voor een cijfer.
VERWERKINGSOPDRACHTEN FICTIEDOSSIER
1 Mindmap
Een mindmap is een schema van alle belangrijke informatie uit je boek. Het is dus een soort getekende samenvatting. Het is belangrijk dat je zo weinig mogelijk woorden gebruikt. In plaats van woorden maak je tekeningen en die mogen best schematisch zijn. Je tekentalent speelt geen rol. Je hebt vast al een keer een mindmap gemaakt, maar hieronder wordt het principe toch nog een keer uitgelegd.
Je gaat werken met een mindmap programma op de computer (www.popplet.com of www.mindmeister.com). Klik op LOG IN en vervolgens op SIGN IN en vul je gegevens in. Kies vervolgens de gratis versie en je kunt aan het werkt! Print de mindmap uit voor je fictiedossier.
Werk je liever niet met de computer maar maak je liever zelf een getekende mindmap? Haal een poster bij mij en ga aan het werk!
Begin altijd in het midden met je thema of onderwerp. In jullie geval is dat de titel van het boek. Geef het thema of onderwerp de ruimte, want hier draait het om. In jouw mindmap moeten de volgende hoofdtakken terug te vinden zijn:
Jouw mening op 12 uur
Personages op 2 uur
Probleem op 4 uur
Alles over tijd op 6 uur
Alles over plaats op 8 uur
Thema op 10 uur
Elke tak heeft zijn eigen kleur. Gebruik alleen kernwoorden, beelden en symbolen. Maak vooral je eigen mindmap. Het gaat om jouw stijl en tekentalent is niet nodig.
2 Boekenposter
Ontwerp een poster om eventuele lezers enthousiast te maken over het boek. Denk hierbij aan bijvoorbeeld filmposters die kijkers naar bioscopen moeten trekken. Je mag GEEN niet de eventuele bestaande filmposter van jouw boek gebruiken. Gebruik een A4-blad voor je poster. Je mag de poster op de computer maken of zelf tekenen. Zorg dat alle belangrijke informatie duidelijk zichtbaar is.
3 Krantenbericht
Maak een krantenbericht bij een belangrijke gebeurtenis in het verhaal. Zorg ervoor dat het er uit ziet als een krantenbericht (dus kolommen, titel, plaatsnaam, schrijver, tussenkopjes, eerste alinea dikgedrukt). Zoek daarom eerst een bericht uit de krant (niet van internet) dat je als voorbeeld neemt en voeg dit artikel ook bij. Je krantenbericht is minimaal 150 woorden. Leg in een apart stukje tekst uit over welk fragment uit het boek het gaat en geef daarbij ook bladzijde- of hoofdstuknummers.
4 Lezers ‘tippen’ lezers
Jij krijgt van de uitgever de kans om in een korte tekst het boek aan te prijzen in de winkel. Deze tekst zal op het boek bevestigd worden en zodat eventuele kopers kunnen lezen wat ze van het boek kunnen verwachten. Deze tekst moet wel aan een aantal eisen voldoen:
Minimaal 75 woorden en maximaal 125 woorden (Titel van het boek en je eigen naam tellen niet mee);
Korte beschrijving van het verhaal zonder het einde te verklappen;
Wat vond je van het boek en waarom?
Waarom raad je iedereen aan om het boek te lezen?
Probeer op een pakkende manier te schrijven. Je doel is iedereen overtuigen om jouw boek te lezen. Denk bijvoorbeeld aan het gebruiken van een citaat uit het boek of beschrijf het gevoel wat je had terwijl je het boek aan het lezen was.
Citaat: "Ik draaide me naar het raam en staarde verbaasd naar buiten. De tuin liep vol kinderen, ik herkende hen bijna allemaal van de vergeelde foto's."
De 16-jarige Jacob reist naar een afgelegen eiland voor de kust van Wales op zoek naar het verleden van zijn opa. Hij ontmoet er in de ruïne van het tehuis waar zijn opa opgroeide, de bijzondere kinderen, maar hij is niet de enige die op zoek ging...
Een spannend en meeslepend verhaal, waarin oude speciale foto's de rode draad vormen die het verhaal aan elkaar weeft. Ik kon dit boek moeilijk neerleggen, het leest ook heel erg vlot en je wilt telkens weer verder tot aan de volgende foto en dan nog een foto en...
Een boek dat je gelezen moet hebben!
5 Interview met de hoofdpersoon
Houd een interview met de hoofdpersoon van het boek. Stel tenminste 10 vragen en bedenk wat de hoofdpersoon zou antwoorden. Je moet informatie uit het boek aan de orde laten komen in je interview en het moet begrijpelijk zijn voor iemand die het boek niet gelezen heeft. Maak je lezers nieuwsgierig naar het boek, maar verklap ook niet te veel. Je begint met een inleiding waarin je uitlegt wie je interviewt en eindigt met een slot waarin je de geïnterviewde bedankt en eventueel een conclusie trekt. Je mag eventueel een interview uit een krant of tijdschrift als inspiratiebron gebruiken.
LES 1 - Instructie Hoofdletters en leestekens
Je gebruikt hoofdletters en leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.
Zo gebruik je hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter:
aan het begin van een zin: Mijn teamgenoot is een kei in smashen.
Let op!
Begint een zin met een afkorting of een verkort woord, dan krijgt het eerste complete woord een hoofdletter. ‘s Ochtends heb ik altijd moeite met opstaan.
Begint een zin met een cijfer of een ander teken, dan volgt géén hoofdletter. 95 procent van deze klas is in zijn brief meerdere keren vergeten een zin met een hoofdletter te beginnen.
bij namen: Toon Verbraak, Noord-Brabant, Kinderdagverblijf ’t Boemeltje, Oosterplas, Stationsplein, Europese Unie, Marskramer.
Let op!
Tussenvoegsels, zoals de, van of van de schrijf je zonder hoofdletter als de voornaam of voorletter ervoor staat. Als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel een hoofdletter:Ans van der Meer, mevrouw A.J. van der Meer-de Graaf, mevrouw Van der Meer-de Graaf.
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Groningse, Spaans, Zuid-Afrikaanse.
Géén hoofdletter krijgen de namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken: vrijdag, oktober, herfst, westen.
Zo gebruik je leestekens
Je eindigt een zin met een punt, een vraagteken of een uitroepteken:
Een punt komt na een gewone zin: Mijn buurmeisje zingt in een band.
Een vraagteken zet je na een vraag: Wat is hun repertoire?
Met een uitroepteken geef je een zin extra nadruk:Dat is fantastisch!
Een komma gebruik je:
voor en na een aanspreking: Sven, heb jij je huiswerk af?
tussen delen van een opsomming: Onze docent spreekt Nederlands, Duits, Engels en Frans.
tussen twee persoonsvormen: Als Elena wint, mag ze door naar de finale.
voor verbindingswoorden als doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra.
Let op!
Zet in het algemeen geen komma voor en en of.
Woordenboek Ben je vergeten hoe je een woord schrijft? Zoek het dan op in een woordenboek zoals bijvoorbeeld bij:
Moeilijke Nederlandse woorden
Leenwoorden
Wel of geen hoofdletter
Werkwoordsvormen
Trappen van vergelijking
Meervouden van zelfstandig naamwoorden
Verkleinwoorden
LES 2 - Zelfstandig werken
Woordenboekspel
Maak groepjes van 4;
Beantwoord de vragen zo snel mogelijk;
Is jouw groepje het snelst met de minste fouten? Dan winnen jullie een kleine prijs.
Zelfstandig werken aan de weektaak!!!
LES 3 - Literatuur
Week 48 - 23 t/m 29 november 2020
WEEKTAAK (DEADLINE = 29 november 23.59u)
NN-online: H3 Spelling – Meervouden op -en → opdr. 1 t/m 3, 5
NN-online: H4 Spelling – Meervouden op -s → opdr. 1 t/m 4, 6
NN-online: Poëzie & Fictie – Deel C → opdr. 4 + 5
LES 1 - Instructie Meervoud op -en
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en: feest → feesten; uitnodiging → uitnodigingen; verjaardag → verjaardagen
Zo maak je een meervoud op -en
Zet -en achter het enkelvoud: taart → taarten; fooi → fooien; merk → merken
Soms moet je ook:
• de laatste letter verdubbelen: vlag → vlaggen; blik → blikken; bel → bellen
• een a, e, o of u weglaten: jaar → jaren; steen → stenen; boot → boten
• een -f veranderen in een -v-: schijf → schijven
• een -s veranderen in een -z-: muis → muizen
Zo maak je het meervoud van woorden op -ee en -ie
Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën: idee → ideeën; fee → feeën; trofee → trofeeën
Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of met -n. Dit is afhankelijk van de klemtoon:
als de klemtoon op -ie valt, dan voeg je -ën toe: theorie → theorieën
als de klemtoon op een andere lettergreep valt, dan krijgt de laatste e een trema en voeg je alleen -n toe: olie → oliën
Meervouden op -s
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en, maar er zijn ook zelfstandige naamwoorden met een meervoud op -s.
Je schrijft -’s (apostrof + s) achter het enkelvoud:
bij woorden op -a, -i, -o, -u of -y:pyjama → pyjama’s; kiwi → kiwi’s; jojo → jojo’s; sudoku → sudoku’s; lolly → lolly’s
bij afkortingen:pc’s, havo’s, tv’s, WK’s
Let op!
Bij woorden die eindigen op twee of drie klinkers die samen één klank vormen, schrijf je in het meervoud de -s aan het woord vast: milieu → milieus, etui → etuis, gameboy → gameboys.
Maar: cavia’s en radio’s, want hier klinken de klinkers niet samen: ca-vi-a, ra-di-o.
LES 2 - Zelfstandig werken
Kijk de behandelde stof nog een keer door. Bekijk het filmpje hierboven en kijk op Itslearning nog een keer de powerpoint.
Is alles duidelijk? Ga dan aan de slag met de weektaak. Kijk goed welke opdrachten je moet maken en controleer of je echt alles hebt gemaakt.
Veel succes en plezier!
LES 3 - Literatuur
Week 49 - 30 november t/m 06 december 2020
WEEKTAAK (DEADLINE = 06 december 2020 23.59u!!!)
NN-online: H5 Spelling – Bijvoeglijk naamwoord → opdr. 1 t/m 3, 5
NN-online: H6 Spelling – Komma, dubbele punt en aanhalingstekens → opdr. 1 t/m 3
NN-online: Poëzie & Fictie – Deel D → opdr. 2 + 3
LES 1 - Instructie Bijvoeglijk naamwoord
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm en een lange vorm (met een -e): mooi → mooie; dof → doffe; laag → lage.
Je zegt:Die tas is mooi. Dat is een mooie tas.
Manieren om de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord te maken
Zet een -e achter het woord: klein → kleine; sterk → sterke; nieuw → nieuwe.
Verdubbel de laatste letter en zet een -e achter het woord: fris → frisse; glad → gladde; wit → witte.
Haal een a, e, o of u weg en zet een -e achter het woord: traag → trage; leeg → lege; dood → dode; zuur → zure.
Verander een -f in een -v- of een -s in een -z- en zet een -e achter het woord: lief → lieve; naïef → naïeve; grijs → grijze; vlekkeloos → vlekkeloze.
Sommige bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een trema (twee puntjes boven een klinker): financieel → financiële; industrieel → industriële. Daarmee geef je aan dat bij die klinker een nieuwe lettergreep begint. Zo voorkom je dat het woord verkeerd wordt uitgesproken.
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen van welk materiaal (welke stof) iets is gemaakt. Ze hebben maar één vorm en eindigen meestal op -en (een houten pollepel, een zilveren ring), maar niet altijd (een nylon tas, een aluminium pan).
Komma, punt en aanhalingstekens Komma:
Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. Je zet een komma:
tussen twee persoonsvormen: Als jij de groente snijdt, bak ik het vlees.
tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en): Rianne spreekt Nederlands, Frans, Engels en Duits.
tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin: Heb jij je huiswerk al af, Ewoud?
Stop eens, ik heb een lekke band!
voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra: Mijn vriendin wil graag naar de bioscoop, maar ik kijk liever thuis naar een film.
Dubbele punt
Je schrijft een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:
een opsomming: Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
een toelichting: We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
een citaat: Vader zei: ‘Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’
Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel ‘citeren’. Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt: Hij zei: ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug.’
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt: ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug’, zei hij.
Je kunt iemands woorden ook weergeven in de indirecte rede. Dan gebruik je geen aanhalingstekens: Hij zei dat we vanmiddag om vier uur teruggaan.
In de indirecte rede veranderen vaak het onderwerp en het gezegde, vergeleken met de originele zin:
Directe rede:Vader zei: ‘Ikzet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’
Indirecte rede:Vader zei dat hij de vuile borden wel even in de vaatwasser zou zetten.
LES 2 - Zelfstandig werken
Alle stof uit het boek is nu behandeld. Is alles duidelijk? Heb je misschien nog vragen? Stel ze in deze les. Is alles duidelijk? Dan ga je aan de slag met de weektaak.
LES 3 - Literatuurles
Lees 20 minuten in je leesboek;
Samen met je docent bespreken jullie de fictieopdrachten van de afgelopen 2 weken. Daarna krijgen jullie uit leg over de onderstaande begrippen:
Ik-vorm
Hij/zij-vorm
Ga aan de slag met de opdrachten van de weektaak!
Week 50 - 07 t/m 13 december 2020
WEEKTAAK (DEADLINE = 13 december 2020 23.59u!!!)
Itslearning: Inleverbak ‘Stencil Werkwoordspelling’
NN-online: Poëzie & Fictie – Deel D → opdr. 4 + 5 Leren: H1 t/m H6 Spelling en het groene boekje ‘Werkwoordspelling’
LES 1
Hierboven vind je nogmaals het schema voor werkwoordspelling. Samen met je docent loop je nogmaals door het 'Groene boekje'. Is het allemaal weer duidelijk? Zo niet stel vragen!
LES 2 - ZELFWERKLES
Deze les ga je zelfstandig aan de slag met de weektaak. Je moet verschillende stencils maken die je kunt vinden op Itslearning.
Ga naar Itslearning.
Open de planner.
Klik op het mapje 'Werkbladen' in de planner van week 50.
Maak werkblad 1 t/m 6 als huiswerk voor de weektaak.
Zondag komen de antwoorden in dezelfde map te staan.
LES 3 - LITERATUUR Samen met de docent ga je het kort verhaal 'Voor vrienden door het vuur' van Buddy Tegenbosch lezen. Probeer daarna zoveel mogelijk begrippen die je al hebt geleerd bij de literatuurlessen toe te passen op het verhaal.
Vergeet niet om de fictieopdrachten van de weektaak te maken voor de deadline!
Week 51 - 14 t/m 20 december 2020
WEEKTAAK (DEADLINE = 18 december 2020)
BELANGRIJK: Deze week hebben jullie de SO SPELLING!!!
Itslearning: Oefentoets ‘SO Spelling’
LES 1 - Instructieles Leren SO Spelling
Leer de theorieblokjes (groene tekstblokken) van H1 t/m H6 spelling:
– H1: Leestekens → punt, uitroepteken, vraagteken, komma;
– H2: Spelling in het woordenboek;
– H3: Meervouden op -en;
– H4: Meervouden op -s;
– H5: Bijvoeglijk naamwoord
– H6: Leestekens → komma, dubbele punt, aanhalingstekens.
Leer het schema uit het groene boekje ‘Werkwoordspelling’;
Stel vragen aan je docent als je iets niet begrijpt.
Ken je alles en begrijp je alles? Maak de oefentoets op Itslearing.
LES 2 - SO SPELLING!!!
Schrijf je naam, klas en de datum op je proefwerkblaadje.
Schrijf de versie van je toets op je proefwerkblaadje.
Lees rustig je toets door.
Maak je toets.
Klaar? Controleer je antwoorden.
Leg de toets op de hoek van je tafel en ga lezen in je leesboek / werken voor een ander vak.
SUCCES!!!
LES 3 - KERSTLES Een leuke afsluitende les voordat de kerstvakantie begint!
Filmpjes
Werkwoordspelling - Uitgebreide uitleg
Werkwoordspelling - de ultieme uitleg
Werkwoordspellng in 2 minuten
Extra oefenen
Op deze pagina staan nog wat extra oefenbladen inclusief antwoorden. Gebruik dit als je meer wilt oefenen.
Daarnaast kun je je ook inschrijven voor de onderstaande websites (klik op het plaatje om rechtstreeks naar de site te gaan):
Beter Spellen: alles wat met spelling te maken heeft. (gratis)
Gespeld: dagelijks 4 opgaven van werkwoordspelling. (gratis)
Juf Melis: oefenen met spelling. (Deels gratis, volledige toegang €8,-)
Module Moordspel
Module Grammatica Deel 2
Week 04 - 25 t/m 31 januari 2021
WEEKTAAK (DEADLINE = 31 januari 2021 vóór 23.59u)
LOCKDOWN - Onderwijs Online
Itslearning: Inleverbak - Grammatica: Herhaling deel 1 → werkblad 1 + 2!!!
Itslearning: Inleverbak - Voor vrienden door het vuur: werkblad 1
LES 1 - Instructie Herhaling Grammatica (deel 1) - De stof samengevat Zinsontleden
Zinsdelen: een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Voor de persoonsvorm staat meestal maar één zinsdeel.
Er zijn twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel vormen.
Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel.
Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan als je de zin verandert. Die woorden zijn samen een zinsdeel.
Persoonsvorm (pv): de persoonsvorm geeft het getal en de tijd van de zin aan. Er zijn 3 manieren om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm is:
Maak de zin vragend → de persoonsvorm wordt dan het eerste werkwoord in de zin. Josefien wil zaterdag graag winkelen. → Wil Josefien zaterdag graag winkelen?
Zet de zin in een andere tijd → het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Josefien wil zaterdag graag winkelen. → Josefien wilde zaterdag graag winkelen.
Verander het getal van de zin → het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Josefien wil zaterdag graag winkelen. → Josefien en Lize willen zaterdag graag winkelen.
Onderwerp (ow): het onderwerp vertelt wie de actie van de zin uitvoert.
Wie / Wat + pv? = ow
LET OP: het onderwerp begint NOOIT met een voorzetsel.
Werkwoordelijkgezegde (wg):
Zoek alle werkwoorden in de zin (soms + te of + aan het). - Zullen | we | morgen | samen | een cadeau | kopen | in de stad? → wg = zullen kopen - Mijn zusjes | zitten | hun huiswerk | te maken. → wg = zitten te maken
- Zijn | die scholieren / over hun docent | aan het roddelen? → wg = zijn aan het roddelen
LET OP of er geen 'voorzetsel' in de zin staan dat eigenlijk bij het werkwoord hoort, dit hoort namelijk ook bij het werkwoordelijk gezegde. Peter | nodigt | familie en vrienden | uit | voor zijn verjaardag. → wg = nodigt uit (uitnodigen = infinitief)
Lijdendvoorwerp (lv): komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat 'overkomt' of 'ondergaat'. Het lijdend voorwerp is die persoon die iets 'overkomt' of het voorwerp dat iets 'ondergaat'.
Wie / Wat + wg + ow? = lv
LET OP: een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Woordsoorten
Lidwoord: een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden.
Bepaaldlidwoord(blw) = de en het
Onbepaald lidwoord (olw) = een
Zelfstandignaamwoord(zn): is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. Ook eigennamen zijn zelfstandig naamwoord.
Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er bijna altijd een lidwoord voor zetten.
Bijvoeglijknaamwoord(bn): vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welke stof iets is gemaakt.
Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord.
Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
Een bijvoeglijk naamwoord kent meestal de 'trappen van vergelijking': stellende trap (groot) - vergrotende trap (groter) - overtreffende trap (grootst).
Sommige bijvoeglijk naamwoorden zijn gemaakt van een werkwoord.
Werkwoord: werkwoorden geven acties/handelingen in de zin aan.
Zelfstandigwerkwoord(zww): kan het enige werkwoord in de zin zijn.
Hulpwerkwoord(hww): kan worden weggelaten uit de zin.
Zo bepaal het soort werkwoord:
Zoek alle werkwoorden in de zin.
Bepaal wat het belangrijkste werkwoord is. (Meestal het laatste werkwoord van de zin of het voltooid deelwoord) → belangrijkste werkwoord = zww
ALLE overige werkwoorden in de zin = hww
LES 2 - Zelfstandig werken
In deze les gaan jullie zelfstandig aan de slag met de stof uit les 1. Download hiervoor uit de planner op Itslearning werkblad 1 en werkblad2. Deze lever je beide in voor de weektaak in de Inleverbak - Grammatica: herhaling deel 1.
LES 3 - LITERATUUR
Deze les lees je gezamenlijk het verhaal 'Voor vrienden door het vuur' van Buddy Tegenbosch. Zorg dat je dit gedownload hebt uit de planner van Itslearning voordat de les begint.
Als het verhaal uit is, gaan jullie aan de slag met werkblad 1 (zie planner Itslearning). Ook dit werkblad moet je inleveren voor de weektaak in 'Inleverbak - 'Voor vrienden door het vuur': werkblad 1.
Week 05 - 01 t/m 07 februari 2021
WEEKTAAK (DEADLINE = 07 februari 2021 vóór 23.59u)
LES 1 - Instructie Meewerkend voorwerp (mv)
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan. Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (meedelen, uitleggen, zeggen) of met ‘geven’ (overhandigen, lenen, toesturen): – Marijn / heeft / zijn oude laptop / aan Jari (mv) / gegeven.
Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (ofvoor), maar dat hoeft niet. Als het niet met aan begint, kun je aan ervoor zetten. Als aan in de zin staat, moet je het weg kunnen laten. Soms moet je dan wel de woordvolgorde veranderen: – Marijn / heeft / Jari (mv) / zijn oude laptop / gegeven.
Als het meewerkend voorwerp met voor begint, is het onderwerp meestal iemand die iets voor een ander doet; die ander is het meewerkend voorwerp. Let op: je kunt voor niet zo gemakkelijk weglaten als aan: – Karen / zal / voor Fleur (mv) / een potje nagellak / kopen.
Zo vind je het meewerkend voorwerp: Aan/Voor wie/wat + wg + ow + lv?
- Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend voorwerp.
- Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.
Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer? – In de garage staat de oldtimer van Martin. (Waar?)
– De vakantie begint over drie weken. (Wanneer?)
– Het theater werd wegens een verbouwing gesloten. (Waarom?)
– Caro gaat op haar scooternaar de stad. (Hoe? Waarheen?)
Ook de vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn in een zin bijwoordelijke bepaling: – Waarom heb je dat leuke jurkje geruild?
LET OP: niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.
Zo vind je de bijwoordelijke bepalingen
1. Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
2. Zoek naar lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
3. De zinsdelen die dan nog overblijven, zijn meestal een bijwoordelijke bepaling.
LET OP: niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten.
LES 2 - Zelfstandig werken
Deze les ga je aan de slag met het huiswerk uit de weektaak. Je werkt hiervoor in Nieuw Nederlands Online. Controleer goed of je de juiste paragraaf maakt.
LES 3 - LITERATUUR
Deze les gaan we verder met het kort verhaal van vorige week. We bespreken het huiswerk van vorige week, daarna gaan jullie aan de slat met werkblad 2 (zie planner Itslearning). Dit werkblad moet je inleveren voor de weektaak in 'Inleverbak - 'Vrienden voor het leven': werkblad 2.
Week 06 - 08 t/m 14 februari 2021
WEEKTAAK (DEADLINE = 14 februari 2021 vóór 23.59u)
BELANGRIJK:
Deze week hebben jullie de SO GRAMMATICA - Zinsontleden!!!
LES 1 - Instructie Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst een mens, een dier of een ding aan: deze vrouw, dat paard, die fiets. Dit zijn aanwijzende voornaamwoorden: deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. Als het alleen staat, kun je het zelfstandig naamwoord er soms wel achter denken: – Deze rode fiets vind ik mooier dan zo’n zwarte (fiets). Vind jij dat ook?
LET OP:
De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten. Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.
Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs) zijn geen aanwijzend voornaamwoord.
Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vr.vnw): wie, wat, welk(e), wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraag: – Wie van jullie wil even een boodschap voor me doen? – Naar welk land gaat je vriendin op vakantie?
Soms staat een vragend voornaamwoord aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag: – Hij vroeg wie van ons even een boodschap voor hem wilde doen.
LET OP:
Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord: – Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde, loopt daarginds.
Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn geen vragende voornaamwoorden.
Voorzetsel
Een voorzetsel (vz) geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
plaats: aan het water; te Schiedam; bij de bushalte; op de zolder;
tijd: na de vakantie; tijdens de wandeling; gedurende de lente;
reden/oorzaak: vanwege de file; door het succes.
Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie: op iemands hulp rekenen; in verband met.
LET OP: delen van scheidbare werkwoorden (aankijken, namaken, uitzwaaien) noem je geen voorzetsel. Deze woordjes horen bij het werkwoord. – De intercity / komt / over drie minuten / aan. (aan is geen voorzetsel: het hoort bij het werkwoord aankomen)
– De turner / hing / kaarsrecht / aan de ringen. (aan is wel voorzetsel)
Zo herken je een voorzetsel
Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord: in de trommel, tussen die papieren, naast mij, over welke brug?
Als een voorzetsel áchter een zelfstandig naamwoord staat, geeft het vaak een richting aan: het bos in, de helling op, die kant uit.
Soms ontbreekt het lidwoord: op bed, aan tafel, in Noorwegen, wegens drukte.
LES 2 - Zelfstandig werken
In deze les kun je vragen stellen over het 'SO Grammatica - deel 1 (zinsdelen)' van deze week. Als alles duidelijk is, ga je leren voor je SO of opdrachten maken in Nieuw Nederlands Online. Let bij het maken van opdrachten goed op of je in de juiste paragraaf werkt.
LES 3 - SO GRAMMATICA (deel 1)
Week 08 - 22 t/m 28 februari 2021
WEEKTAAK (DEADLINE = 28 februari 2021 vóór 23.59u)
BELANGRIJK:
Deze week hebben jullie de SO GRAMMATICA - DEEL 2 (woordsoorten).
NN-online: H6 Grammatica - Bijwoord → opdr. 1, 2
LES 1 - Instructie Bijwoord
Als een bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dit als woordsoort een bijwoord (bw). Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn bijwoorden: – Wanneer (bwb) / zal / de gymzaal / worden opgeknapt?
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woord. Als je een zin in zinsdelen verdeelt, kan het bijwoord onderdeel zijn van een zinsdeel. Een bijwoord kan iets vertellen over:
een werkwoord (Eske / fietst / snel) ;
een bijvoeglijknaamwoord (De winkel / verkoopt / heel gezonde mueslirepen) ;
een ander bijwoord (Geert / liep / bijzonder hard / tijdens de wedstrijd).
LET OP:
Een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en een bijwoord niet: – Hidde kan goed (bw) pianospelen (zww). – De labyrintrenner is een goed (bn) boek (zn).
Een afgesplitst deel van een splitsbaar werkwoord benoem je als bijwoord en niet als voorzetsel: – Gelukkig legt de docent alles goed uit (bw). → hele werkwoord = uitleggen
LES 2 - Zelfstandig werken
In deze les kun je vragen stellen over het 'SO Grammatica - deel 1 (zinsdelen)' van deze week. Als alles duidelijk is, ga je leren voor je SO of opdrachten maken in Nieuw Nederlands Online. Let bij het maken van opdrachten goed op of je in de juiste paragraaf werkt.
Het arrangement HAVO 1 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Marloes Kuijpers
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2021-02-19 13:23:16
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.