WEEKTAAK (DEADLINE = 06 december 2020 23.59u!!!) |
NN-online: H5 Spelling – Bijvoeglijk naamwoord → opdr. 1 t/m 3, 5 NN-online: H6 Spelling – Komma, dubbele punt en aanhalingstekens → opdr. 1 t/m 3 NN-online: Poëzie & Fictie – Deel D → opdr. 2 + 3 |
LES 1 - Instructie
Bijvoeglijk naamwoord
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm en een lange vorm (met een -e):
mooi → mooie; dof → doffe; laag → lage.
Je zegt: Die tas is mooi. Dat is een mooie tas.
Manieren om de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord te maken
Sommige bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een trema (twee puntjes boven een klinker): financieel → financiële; industrieel → industriële. Daarmee geef je aan dat bij die klinker een nieuwe lettergreep begint. Zo voorkom je dat het woord verkeerd wordt uitgesproken.
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen van welk materiaal (welke stof) iets is gemaakt. Ze hebben maar één vorm en eindigen meestal op -en (een houten pollepel, een zilveren ring), maar niet altijd (een nylon tas, een aluminium pan).
Komma, punt en aanhalingstekens
Komma:
Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. Je zet een komma:
Dubbele punt
Je schrijft een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:
Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel ‘citeren’. Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt: Hij zei: ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug.’
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt: ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug’, zei hij.
Je kunt iemands woorden ook weergeven in de indirecte rede. Dan gebruik je geen aanhalingstekens: Hij zei dat we vanmiddag om vier uur teruggaan.
In de indirecte rede veranderen vaak het onderwerp en het gezegde, vergeleken met de originele zin:
LES 2 - Zelfstandig werken
Alle stof uit het boek is nu behandeld. Is alles duidelijk? Heb je misschien nog vragen? Stel ze in deze les. Is alles duidelijk? Dan ga je aan de slag met de weektaak.
LES 3 - Literatuurles