WEEKTAAK (DEADLINE = 14 februari 2021 vóór 23.59u) |
BELANGRIJK: NN-online: H4 Grammatica - Aanwijzend & vragend vnw → opdr. 1, 2, 4 |
LES 1 - Instructie
Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst een mens, een dier of een ding aan: deze vrouw, dat paard, die fiets. Dit zijn aanwijzende voornaamwoorden: deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. Als het alleen staat, kun je het zelfstandig naamwoord er soms wel achter denken:
– Deze rode fiets vind ik mooier dan zo’n zwarte (fiets). Vind jij dat ook?
LET OP:
Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vr.vnw): wie, wat, welk(e), wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraag:
– Wie van jullie wil even een boodschap voor me doen?
– Naar welk land gaat je vriendin op vakantie?
Soms staat een vragend voornaamwoord aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:
– Hij vroeg wie van ons even een boodschap voor hem wilde doen.
LET OP:
Voorzetsel
Een voorzetsel (vz) geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie:
op iemands hulp rekenen; in verband met.
LET OP: delen van scheidbare werkwoorden (aankijken, namaken, uitzwaaien) noem je geen voorzetsel. Deze woordjes horen bij het werkwoord.
– De intercity / komt / over drie minuten / aan. (aan is geen voorzetsel: het hoort bij het werkwoord aankomen)
– De turner / hing / kaarsrecht / aan de ringen. (aan is wel voorzetsel)
Zo herken je een voorzetsel
LES 2 - Zelfstandig werken
In deze les kun je vragen stellen over het 'SO Grammatica - deel 1 (zinsdelen)' van deze week. Als alles duidelijk is, ga je leren voor je SO of opdrachten maken in Nieuw Nederlands Online. Let bij het maken van opdrachten goed op of je in de juiste paragraaf werkt.
LES 3 - SO GRAMMATICA (deel 1)