Natuurlijke landschappen ontstaan doordat er een wisselwerking is tussen hun ondergrond (gesteenten en reliëf) en het klimaat ter plaatse. Dat zie je terug in namen van klimaten als woestijnklimaat en hooggebergteklimaat.
Bij die wederzijdse beïnvloeding van ondergrond en klimaat spelen allerlei andere factoren een rol, zoals water en planten en dieren. Aan de begroeiing kun je het beste zien wat voor klimaat er in een bepaald gebied heerst en dat zie je terug in klimaatnamen als steppeklimaat en toendraklimaat.
De Russische geleerde Köppen gebruikte kenmerken van de plantenwereld om klimaten van elkaar te onderscheiden en om te verklaren waarom allerlei regio’s op aarde hun eigen plantenwereld hebben.
Deze opdracht gaat over hoe de onderlinge beïnvloeding van ondergrond, klimaat en andere factoren vorm geeft aan landschappen.
Wat ga je leren?
Hoofdvraag
Hoe ontstaan natuurlijke landschappen onder invloed van hun ondergrond (gesteenten en reliëf) en het klimaat?
Deelvragen
Welke kenmerken van het natuurlandschap die we geofactoren noemen, zijn er te onderscheiden?
Hoe worden veel van die geofactoren door het heersende klimaat beïnvloed?
Hoe beïnvloeden die geofactoren het klimaat in een bepaald gebied?
Hoe beïnvloeden de geofactoren elkaar en hoe bepalen ze samen hoe een landschap eruitziet?
Welke landschapszones zijn er op aarde te onderscheiden (zie Bosatlas of Alcarta: kaart Ecologische Landschapszones)?
Welk klimaattype uit de klimaatindeling van Köppen hoort bij elk van die zones?
Begrippen
Geofactoren:
gesteente en reliëf
klimaat en lucht
bodem
water
plantenwereld
dierenwereld
albedo
Wat ga je doen?
Activiteiten
Vooraf
Voorkennis
Bestudeer de Kennisbank en maak de instaptoets.
Aan de slag
Stap 1
Je leest over de klimaatindeling door Köppen en wat de kenmerken zijn van klimaat A t/m E. Aan de hand van kaarten uit de Bosatlas beantwoord je vragen.
Stap 2
Je leest over de geofactoren, die bepalen hoe het landschap eruitziet en bekijkt de voorbeelden. Je leert wat albedo is en welke rol het landschap daarbij speelt. Je beantwoordt vragen.
Afronding
Samenvattend
Maak een begrippenlijst. Vergelijk de omschrijvingen met je klasgenoot.
Eindopdracht A
Maak de eindtoets.
Eindopdracht B
Lever een bijdrage aan een reisgids. De opdracht gaat over klimaatgroepen met bijpassende landschappen. Je levert een bijdrage door een verslag te maken.
Examenvragen
Oefen met de bijbehorende eindexamenvragen.
Terugkijken
Kijk terug op de opdracht.
Tijd
Voor deze opdracht staat een belasting van ongeveer 3 SLU.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Loofbossen zijn te vinden in gebieden met een C-klimaat en naaldbossen in gebieden met een D-klimaat.
De Russische geleerde Wladimir Köppen (1845-1940) heeft het klimaat op aarde in vijf soorten ingedeeld en elke soort weer onderverdeeld.
Bepalend voor de grenzen van de klimaatzones is het verspreidingsgebied van plantensoorten. Bepalend voor het wel of niet voorkomen van planten is de temperatuur en de neerslag. Dat inzicht is gebruikt voor de onderstaande indeling van klimaten.
1e. Grove indeling
Benaming
2e. Neerslagindeling
A
Tropische (regenwoud)klimaten
Af: regenwoud (zonder droog seizoen)
Am: moesson
Aw: savanne (met droge winter)
B
Woestijn- of droge klimaten
BW: Woestijn
BS: Steppe
C
Zee- of maritieme klimaten
Cs: (sommertrocken) droge zomer
Cw: (wintertrocken) droge winter
Cf: (fehlt) zonder droog seizoen
D
Land- of continentale klimaten
Ds: droge zomer
Dw: droge winter
Df: zonder droog seizoen
E
Poolklimaten
ET(undra): Toendra
EF(rost): IJskap
EH(ochgebirge): Hooggebergte
Bij A-klimaten of tropische klimaten is de gemiddelde temperatuur van de koudste maand van het jaar ten minste 18 graden Celsius.
Bij B-klimaten, de aride of droge klimaten, is er te weinig neerslag voor boomgroei. De B-klimaten krijgen een extra hoofdletter S bij een steppeklimaat en een W bij een woestijnklimaat. Het verschil wordt gelegd bij 200 mm p/j. Om precies te zijn: het gaat om het verschil tussen neerslag en verdamping. Daarbij is de temperatuur belangrijk. Dus bij een koud gebied met weinig neerslag kun je een BS aantreffen en met dezelfde hoeveelheid neerslag een BW in een warm gebied.
Bij C-klimaten of maritieme klimaten ligt de gemiddelde temperatuur van de koudste maand tussen -3 en 18 graden Celsius. De gemiddelde temperatuur van de warmste maand is hoger dan 10 graden Celsius.
Van een D-klimaat of landklimaat is sprake als de gemiddelde temperatuur van de koudste maand lager is dan -3 graden. De gemiddelde temperatuur van de warmste maand is hoger dan 10 graden Celsius
Bij E-klimaten of poolklimaten is de gemiddelde temperatuur van de warmste maand niet hoger dan 10 graden Celsius.
Om de volgende vragen te kunnen beantwoorden, zoek je de volgende kaarten in de Grote Bosatlas en/of Alcarta:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Op een landkaart en vanuit de ruimte gezien lijken fysisch-geografische zones scherpe grenzen te hebben. In werkelijkheid zit tussen twee van die zones een smal overgangsgebied.
Als je bijvoorbeeld vanuit een gebied met tropisch regenwoud een gebied met savanne inrijdt, zul je zien dat bomen en groepen bomen steeds verder uit elkaar staan tot je maar af en toe een boom of een groep bomen tegenkomt en daartussen grote ruimtes met lang gras.
Kijk naar onderstaande zes fragmenten in deze video. Beantwoord daarna de vragen.
1. Van 0.57 minuten “Hier in Burgers’ Zoo” tot 3.08 minuten afbeelding van weerhuisje.
2. Van 6.20 minuten “In het wild leven deze dieren" tot 6.58 “het hele jaar groen blijven”.
3. Van 7.13 minuten “Dit is dus de droge klimaatzone” tot 9.01 minuten “want overleven is hier moeilijk”.
4. Van 10.03 minuten “De gematigde zones liggen” tot 10.36 minuten “anders stukvriezen”.
5. Van 11.38 minuten “O, ja. De koude zone” tot 12.19 minuten “met sneeuw en ijs”.
6. Van 12.48 minuten “pinguïns in beeld” tot einde.
Stap 2: Alles in evenwicht
In een landschap hangt alles van alles af
In Stap 1 heb je gezien dat de bodem, de planten en de dieren mede bepalen hoe een landschap eruitziet en dat die drie zaken worden beïnvloed door het heersende klimaat. Het schema laat ook drie andere geofactoren zien die bepalen hoe landschappen eruitzien:
Substraat (gesteente en reliëf)
Water (als vloeistof op de bodem en als waterdamp in de lucht)
Lucht (een mengsel van zuurstof, stikstof, koolstofdioxide, enkele andere gassen en waterdamp).
Gesteente en reliëf (in het schema ‘substraat’ genoemd) en het klimaat maken samen landschappen. Daar is energie voor nodig. Bij gesteente en reliëf komt de energie vooral uit de aarde, bij klimaat voornamelijk van de zon. Ook laat het schema zien dat alle geofactoren elkaar beïnvloeden.
Enkele belangrijke voorbeelden:
De planten en de dieren in het landschap zijn afhankelijk van bodem, water en lucht. Planten en dieren hebben voedingsstoffen, lucht en water nodig om in leven te blijven. Planten halen hun voedingsstoffen en water uit de bodem. Dieren eten planten en/of andere dieren (die planten hebben gegeten) om aan voedingsstoffen te komen.
De planten en dieren beïnvloeden de bodem. Planten doen dat door gesteente in de bodem losser te maken en af te breken met hun wortels. Uitwerpselen van dieren komen op en in de bodem terecht en leveren voedingsstoffen aan de planten. Ook resten van planten en dieren die in of op de bodem zitten, leveren voedingsstoffen voor planten.
De planten en dieren beïnvloeden de lucht en het klimaat. Planten doen dat door kooldioxide op te nemen, waarbij ze koolstof opslaan en zuurstof weer aan de lucht afgeven. Door de opname van koolstofdioxide, een broeikasgas, remmen ze het broeikaseffect van de dampkring af. Dieren ademen zuurstof in en kooldioxide uit. Bovendien scheiden ze met hun uitwerpselen ook methaan uit, ook een broeikasgas. De door dieren afgegeven kooldioxide en methaan versterken het broeikaseffect. Planten geven naast zuurstof via hun bladeren ook waterdamp af aan de lucht.
Landschappen waar veel open water te vinden is (meren en brede rivieren) of die dicht bij zee liggen hebben vaak een vochtiger klimaat met minder grote dagelijkse en jaarlijkse schommelingen in temperatuur dan landschappen die ver van zee liggen en waar weinig of geen open water te vinden is. Water en daarmee ook de lucht erboven en in de omgeving warmt minder snel op en koelt minder snel af dan de bodem en water geeft waterdamp af aan de lucht.
Veel plantengroei in een landschap zorgt voor een vochtiger klimaat met minder grote dagelijkse temperatuurschommelingen. In landschappen waar weinig of geen planten groeien warmt de bodem overdag snel op, maar staat het de warmte 's nachts weer snel af.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Een kenmerk van elk landschap dat niet in het schema staat is albedo. Dat is het deel van het zonlicht dat door het aardoppervlak en de wolken in de lucht wordt teruggekaatst de ruimte in.
Hoe donkerder van kleur een landschap is en hoe minder bewolking er boven het landschap is, hoe lager het albedo van het landschap. Hoe lager het albedo, hoe meer energie uit zonlicht wordt opgenomen door de bodem en hoe sterker de bodem dus wordt verwarmd.
De mate waarin de bodem wordt verwarmd, bepaalt ook de mate waarin de lucht boven de bodem wordt verwarmd. De lucht wordt niet rechtstreeks door het zonlicht verwarmd, maar uitsluitend door warmte die door de bodem wordt afgegeven.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Natuurlandschappen op aarde en hoe ze vorm krijgen
Dit is de titel van de reisgids die jullie gaan maken. In Stap 1 is een indeling gemaakt in veertien verschillende klimaten die weer in vijf groepen ingedeeld zijn, elke groep aangeduid met een hoofdletter.
Bij elk klimaat hoort een apart type landschap. Jullie maken over elk van de vijf hoofdgroepen met de bijbehorende typen landschappen een hoofdstuk voor een reisgids.
Eerst deelt je docent de klas in vijf groepen in.
Kies een groep klimaten uit (A, B, C, D of E). Ga ermee aan de slag.
Let erop dat bij elke klimaatgroep twee of drie verschillende landschappen passen.
Maak een beschrijving van die landschappen en vertel hoe de verschillende geofactoren die in deze les aan bod zijn gekomen, samen die landschappen vormgeven. Laat daarbij zien hoe die factoren elkaar beïnvloeden.
Zoek op internet afbeeldingen en video's om je beschrijving aan te vullen en als je er behoefte aan hebt, extra informatie over een of meer van die factoren.
Je kunt de Gereedschapskist raadplegen voor het uitwerken van je verslag.
Als je klaar bent met je opdracht, lever je je aandeel bij je docent in. Die beoordeelt de bijdragen en stelt de uiteindelijke reisgids samen.
Beoordeling
Je docent zal je bijdrage aan de reisgids beoordelen op de volgende punten:
Is je verhaal helder en goed verzorgd?
Heb je de landschappen voldoende omschreven, als ook de geofactoren?
Ondersteunen de afbeeldingen die je gebruikt het verhaal goed?
Een verslag is een goede manier om een onderzoek te beschrijven dat je hebt uitgevoerd.
Examenvragen
Op deze pagina vind je examenvragen van ExamenKracht van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.
Maak bij het beantwoorden ook gebruik van dat wat je al eerder geleerd hebt. Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw. Nadat je een vraag beantwoord hebt, kun je deze zelf nakijken en je score aangeven.
Meer oefenen?
Wil je met nog meer examenvragen oefenen?
Als je school deelneemt aan VO-content kun je verder oefenen door in te loggen op ExamenKracht (www.examenkracht.nl).
Terugkijken
Intro
Lees de Introductie van de opdracht nog eens door.
Kun je uitleggen welke factoren de vorm van een landschap bepalen?
Kan ik wat ik moet kunnen?
Lees de hoofdvraag en deelvragen nog eens door.
Kun je van elk begrip verklaren, wat het met klimaat en landschap te maken heeft?
Hoe ging het?
Tijd
Voor deze opdracht staat ongeveer 3 SLU.
Had je voldoende tijd om alle vragen te beantwoorden en de eindopdracht te maken?
Inhoud
In de opdracht staat de relatie tussen klimaat en landschap centraal.
Kende je de klimaatindeling van Köppen al? Vind je het een goede indeling?
Kun je uitleggen waarom wel/niet?
Samenvattend
Was het eenvoudig om de genoemde begrippen te omschrijven?
Vond je het ook zinvol om de begrippen met een klasgenoot te bespreken?
Eindopdrachten
Welke eindopdracht heb je gedaan, de toetsvragen of de presentatie?
Ben je tevreden met het resultaat?
Examenvragen
Heb je de examenvragen gemaakt? Ging het goed?
Het arrangement Aan het landschap herken je het klimaat - h45 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor Aardrijkskunde voor HAVO leerjaar 4 & 5. In het domein "Aarde'' wordt het thema ''Aan het landschap herken je het klimaat'' besproken. In dit gedeelte wordt het koppenklimaat systeem besproken en de manier waarop het klimaat het uiterlijk van het landschap beïnvloedt. Het uiterlijk van een landschap wordt bepaald door verschillende geofactoren, die ook het klimaat beïnvloeden. Deze geofactoren omvatten het substraat (gesteente en reliëf), water en lucht. Er is echter nog een belangrijk kenmerk van elk landschap dat niet wordt genoemd in het schema, namelijk albedo. Albedo verwijst naar het percentage zonlicht dat wordt gereflecteerd door het aardoppervlak en de wolken in de atmosfeer, terug de ruimte in. Het albedo van een landschap hangt af van de kleur en het bewolkingsniveau. Over het algemeen geldt dat hoe donkerder van kleur een landschap is en hoe minder bewolking er boven het landschap is, hoe lager het albedo van dat landschap is. Met andere woorden, donkere landschappen absorberen meer zonlicht en reflecteren minder terug de ruimte in. Wanneer het albedo van een landschap lager is, wordt er meer energie uit het zonlicht geabsorbeerd door de bodem, waardoor de bodem sterker opwarmt. Dit heeft directe invloed op de temperatuur en het klimaat van het gebied. Als gevolg hiervan kunnen gebieden met een lager albedo warmer worden dan gebieden met een hoger albedo, omdat de bodem meer warmte vasthoudt.
Leerniveau
HAVO 4;
HAVO 5;
Leerinhoud en doelen
Landschappen (en menselijke activiteit);
Systeem aarde;
Aardrijkskunde;
Eindgebruiker
leerling/student
Moeilijkheidsgraad
gemiddeld
Studiebelasting
6 uur en 0 minuten
Trefwoorden
aardrijkskunde, albedo, arrangeerbaar, geofactoren, hv45, klimaat, koppen, relief, stercollectie, water
Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor Aardrijkskunde voor HAVO leerjaar 4 & 5. In het domein "Aarde'' wordt het thema ''Aan het landschap herken je het klimaat'' besproken. In dit gedeelte wordt het koppenklimaat systeem besproken en de manier waarop het klimaat het uiterlijk van het landschap beïnvloedt. Het uiterlijk van een landschap wordt bepaald door verschillende geofactoren, die ook het klimaat beïnvloeden. Deze geofactoren omvatten het substraat (gesteente en reliëf), water en lucht. Er is echter nog een belangrijk kenmerk van elk landschap dat niet wordt genoemd in het schema, namelijk albedo. Albedo verwijst naar het percentage zonlicht dat wordt gereflecteerd door het aardoppervlak en de wolken in de atmosfeer, terug de ruimte in. Het albedo van een landschap hangt af van de kleur en het bewolkingsniveau. Over het algemeen geldt dat hoe donkerder van kleur een landschap is en hoe minder bewolking er boven het landschap is, hoe lager het albedo van dat landschap is. Met andere woorden, donkere landschappen absorberen meer zonlicht en reflecteren minder terug de ruimte in. Wanneer het albedo van een landschap lager is, wordt er meer energie uit het zonlicht geabsorbeerd door de bodem, waardoor de bodem sterker opwarmt. Dit heeft directe invloed op de temperatuur en het klimaat van het gebied. Als gevolg hiervan kunnen gebieden met een lager albedo warmer worden dan gebieden met een hoger albedo, omdat de bodem meer warmte vasthoudt.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Aan het landschap herken je het klimaat
Relatie tussen klimaat en landschap
Alles in evenwicht
Alles in evenwicht
Aan het landschap herken je het klimaat
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.