Introductie

Natuurlijke landschappen ontstaan doordat er een wisselwerking is tussen hun ondergrond (gesteenten en reliëf) en het klimaat ter plaatse. Dat zie je terug in namen van klimaten als woestijnklimaat en hooggebergteklimaat.
Bij die wederzijdse beïnvloeding van ondergrond en klimaat spelen allerlei andere factoren een rol, zoals water en planten en dieren. Aan de begroeiing kun je het beste zien wat voor klimaat er in een bepaald gebied heerst en dat zie je terug in klimaatnamen als steppeklimaat en toendraklimaat.

De Russische geleerde Köppen gebruikte kenmerken van de plantenwereld om klimaten van elkaar te onderscheiden en om te verklaren waarom allerlei regio’s op aarde hun eigen plantenwereld hebben.

Deze opdracht gaat over hoe de onderlinge beïnvloeding van ondergrond, klimaat en andere factoren vorm geeft aan landschappen.