Literatuur
In havo 4 en havo 5 ga je aan de slag met literatuur. We 'starten' met de theorie van verhaalanalyse en vervolgens ga je zelf boeken lezen. Na elk gelezen boek werk je je leeslogboek bij.
In deze Wikiwijspagina vind je informatie over de boeken die je mag lezen, de inhoud van je leeslogboek en alle theorie en opdrachten die horen bij het blok verhaalanalyse.
Literatuur havo 4 en havo 5
Om het PTA literatuur af te ronden, moet je zowel in havo 4 als in havo 5 opdrachten vervullen.
Havo 4:
- je leest de boeken volgens de planner
- je werkt na elk boek je leeslogboek bij
- aan het einde van het schooljaar moet je leeslogboek 5 gelezen werken omvatten en een uitwerking van de afsluitende opdrachten (en groepspresentaties).
Havo 5:
- je leest de overige 2 boeken
- je werkt na elk boek je leeslogboek bij
- je maakt je leeslogboek compleet tot 10 werken en je voegt de uitwerking van de afsluitende opdrachten toe.
Je rondt literatuur in havo 5 af met een mondeling examen over de gelezen boeken en het opgebouwde leesdossier.
Boeken
In havo 4 ga je 5 boeken lezen. Geef altijd aan je docent door welk boek je gaat lezen. Op deze manier kan de docent
tijdig adviseren om eventueel een ander boek te kiezen.
De boeken op je leeslijst moeten aan een aantal eisen voldoen:
- De boeken moeten oorspronkelijk in de Nederlandse taal zijn geschreven. Dus geen vertaalde werken.
- Je leeslijst mag 1 literaire thriller bevatten.
- Er moet een ontwikkeling zichtbaar zijn in het niveau van de boeken die je leest.
Gebruik hiervoor http://www.lezenvoordelijst.nl/zoek-een-boek/nederlands-15-tm-19-jaar/
Lezen voor de lijst
Op de website Lezen voor de lijst vind je 6 verschillende leesniveaus (http://www.lezenvoordelijst.nl/zoek-een-boek/nederlands-15-tm-19-jaar/home/leesniveaus) Probeer te bepalen welk niveau bij de start van havo 4 het beste bij jou past. Probeer om in havo 4 in elk geval één boek van een hoger niveau te lezen. Bij het mondeling in havo 5 komt de ontwikkeling ook ter sprake. Wil je een boek lezen dat je niet terug kunt vinden op Lezen voor de lijst? Overleg dan met je docent over het niveau van het boek.
Planning schooljaar 2018 - 2019
In havo 4 ga je 5 boeken lezen. Bij elk boek update je het leeslogboek
Van je docent krijg je een schema met deadlines. Wanneer je dit schema volgt, weet je zeker dat je tijd genoeg hebt om alle boeken te lezen en je leeslogboek tijdig bij te werken.
Je mag maximaal één literaire thriller lezen.
De schrijfopdracht over boek 1 of 2 komt in de PWW van december!!
Planning
Leeslogboek starten zorg dat je leeslogboek uiterlijk maandag 10 september gemaakt is
Boek 1 periode 1 - 22 oktober 2018 leesverslag inleveren
Boek 2 periode 1 - 19 november 2018 leesverslag inleveren
Boek 3 periode 2 - 14 januari 2019 leesverslag inleveren
Boek 4 periode 3 - 11 maart 2019 leesverslag inleveren Boek 5 periode 4 - 6 mei 2019 leesverslag inleveren
Leeslogboek compleet bijgewerkt periode 4 uiterlijk 6 mei 2019 klaar
Beoordeling
Algemeen
In havo 4 ben je verantwoordelijk voor het eerste deel van je leeslogboek. Aan het einde van het schooljaar moeten er 5 boeken terug te vinden zijn in je logboek. Je docent zal tussentijds aangeven wanneer zij de leeslogboeken bekijkt. In havo 5 vul je het leeslogboek aan met nog 2 boeken. Het leeslogboek als geheel krijgt ook een score die meetelt als onderdeel van je eindcijfer literatuur.
Tussentijdse 'beoordeling'
Wanneer je docent tussentijds je leeslogboek bekijkt, zal ze letten op de volgende aspecten:
- Kwaliteit: heb je de juiste opdrachten gekozen die passen bij jouw visie op het gelezen boek? Heb je ook niet altijd de makkelijkste weg gekozen?
- Ontwikkeling: is er in de gelezen boeken een ontwikkeling in niveau waar te nemen? Zoek je uitdaging en ontwikkeling in de boeken die je leest?
- Volledigheid: geeft je opdracht een volledig beeld van jouw visie op het gelezen boek?
- Taalgebruik: heb je niet te veel spel- en taalfouten gemaakt?
Je krijgt feedback van je docente zodat je eventueel de gemaakte opdrachten kunt aanpassen. Natuurlijk kun je de feedback altijd gebruiken bij de komende opdrachten.
Leeslogboek
Je gaat in havo 4 en havo 5 een zogenaamd leeslogboek bijhouden. In dit logboek verzamel je relevante informatie over de boeken die je gelezen hebt. Je maakt je leeslogboek. Op deze manier ontwikkel je als het ware een eigen site die je zelf beheert en aanpast. Je gebrukt het leeslogboek ook in havo 5 en vult het aan met de boeken die je dat schooljaar leest.
Instructie
Je begint met het schrijven van een leesautobiografie waarin je jouw eigen ontwikkeling als lezer, luisteraar en kijker weergeeft. Met andere woorden: geef weer in een terugblik wat indruk op jou heeft gemaakt als fictie-consument (fictie = fantasie).
Het kan daarbij gaan om voorleesherinneringen thuis en op school, de rol die familieverhalen hebben gespeeld, boeken die indruk hebben gemaakt, de cultuur onder vrienden en vriendinnen, favoriete tv-programma's, films en video's enz.
Ook kun je je afvragen of je belangstelling voor lezen en fantasie in de loop der jaren is veranderd, versterkt of verminderd en waardoor dat komt.
Voorbereidingsfase
De volgende vragen kun je gebruiken om informatie te verzamelen:
- Zijn er verhalen uit je vroegste jeugd die werden voorgelezen en die je je nog goed herinnert? Kun je aangeven wat indruk op je maakte?
- Weet je nog wat het eerste boek was dat je kreeg? Wat was de betekenis van dat boek voor jou?
- Is er een hoofdpersoon in een boek waar je je goed mee kon vereenzelvigen?
- Zijn er illustraties in boeken waar je door werd geraakt?
- Werden op een gegeven moment ander media belangrijker voor jou dan boeken? Kun je aangeven waardoor dat kwam en wat je aansprak in die andere media? (film, radio/tv, tijdschriften, kranten enz.)
- Ben je op school door docenten in aanraking gekomen met boeken, films e.d. die je aanspraken of gebeurde misschien het omgekeerde: hield je het lezen wel voor gezien (verplicht, dus niet leuk)? Denk ook aan andere talen dan het Nederlands. - Wie hebben je beïnvloed in je lees-, kijk- en luistergedrag? Dit kunnen uiteraard ook andere mensen dan je docenten zijn.
- Welke boeken vormen jouw top 5?
Kortom: probeer eens te brainstormen over je lees-/kijk-/luisterervaringen uit het verleden waardoor je ideeën opdoet voor je leesautobiografie.
Verwerkingsfase
Beschrijf jezelf als "lezer" vanaf je vroegste jeugd tot nu. Beperk je daarbij tot hoogte- of dieptepunten, maar zorg er wel voor dat je een bepaalde ontwikkeling bij jezelf zichtbaar maakt. Maak gebruik van de bij de voorbereidingsfase aangegeven aanwijzingen en vragen.
De volgende onderdelen komen in je leesautobiografie voor:
- Inleiding
- De voorleesperiode
- De basisschoolperiode
- De middelbare schoolperiode Nederlands
- De middelbare schoolperiode andere talen
- Top 5 boeken
- Kranten
- Tijdschriften
- Radio
- Televisie
- Film
- Internet
Noem ook titels (én daarbij de auteur) in je verhaal en vertel bij enkele titels (boeken, films of tv-serie) kort (twee, drie zinnen) waar het verhaal over gaat.
Reflectiefase
In het slot kijk je terug op het werken aan je leesautobiografie. Je kunt jezelf de volgende vragen stellen:
- Heeft het werken aan deze opdracht me een beter beeld van mezelf gegeven als lezer?
- Trek ik conclusies uit deze opdracht over het kiezen van boeken dit jaar? Heb ik daar hulp bij nodig?
- Welke knelpunten kwam ik tegen bij het maken van deze opdracht?
- Heb ik iets geleerd voor het maken van een volgende opdracht?
logboek
Verwerk elk nieuw gelezen boek als aanvulling op je leesautobiografie. Hiervoor gebruik je de opdrachten op deze site. Vergeet niet om een verhaalanalyse te verwerken in het leesverslag én te vertellen waar het gelezen boek past in je leesautobiografie.
Hoe maak je het?
Instructie
Je begint met het schrijven van een leesautobiografie waarin je jouw eigen ontwikkeling als lezer, luisteraar en kijker weergeeft. Met andere woorden: geef weer in een terugblik wat indruk op jou heeft gemaakt als fictie-consument (fictie = fantasie).
Het kan daarbij gaan om voorleesherinneringen thuis en op school, de rol die familieverhalen hebben gespeeld, boeken die indruk hebben gemaakt, de cultuur onder vrienden en vriendinnen, favoriete tv-programma's, films en video's enz.
Ook kun je je afvragen of je belangstelling voor lezen en fantasie in de loop der jaren is veranderd, versterkt of verminderd en waardoor dat komt.
Voorbereidingsfase
De volgende vragen kun je gebruiken om informatie te verzamelen:
- Zijn er verhalen uit je vroegste jeugd die werden voorgelezen en die je je nog goed herinnert? Kun je aangeven wat indruk op je maakte?
- Weet je nog wat het eerste boek was dat je kreeg? Wat was de betekenis van dat boek voor jou?
- Is er een hoofdpersoon in een boek waar je je goed mee kon vereenzelvigen?
- Zijn er illustraties in boeken waar je door werd geraakt?
- Werden op een gegeven moment ander media belangrijker voor jou dan boeken? Kun je aangeven waardoor dat kwam en wat je aansprak in die andere media? (film, radio/tv, tijdschriften, kranten enz.)
- Ben je op school door docenten in aanraking gekomen met boeken, films e.d. die je aanspraken of gebeurde misschien het omgekeerde: hield je het lezen wel voor gezien (verplicht, dus niet leuk)? Denk ook aan andere talen dan het Nederlands. - Wie hebben je beïnvloed in je lees-, kijk- en luistergedrag? Dit kunnen uiteraard ook andere mensen dan je docenten zijn.
- Welke boeken vormen jouw top 5?
Kortom: probeer eens te brainstormen over je lees-/kijk-/luisterervaringen uit het verleden waardoor je ideeën opdoet voor je leesautobiografie.
Verwerkingsfase
Beschrijf jezelf als "lezer" vanaf je vroegste jeugd tot nu. Beperk je daarbij tot hoogte- of dieptepunten, maar zorg er wel voor dat je een bepaalde ontwikkeling bij jezelf zichtbaar maakt. Maak gebruik van de bij de voorbereidingsfase aangegeven aanwijzingen en vragen.
De volgende onderdelen komen in je leesautobiografie voor:
- Inleiding
- De voorleesperiode
- De basisschoolperiode
- De middelbare schoolperiode Nederlands
- De middelbare schoolperiode andere talen
- Top 5 boeken
- Kranten
- Tijdschriften
- Radio
- Televisie
- Film
- Internet
Noem ook titels (én daarbij de auteur) in je verhaal en vertel bij enkele titels (boeken, films of tv-serie) kort (twee, drie zinnen) waar het verhaal over gaat.
Reflectiefase
In het slot kijk je terug op het werken aan je leesautobiografie. Je kunt jezelf de volgende vragen stellen:
- Heeft het werken aan deze opdracht me een beter beeld van mezelf gegeven als lezer?
- Trek ik conclusies uit deze opdracht over het kiezen van boeken dit jaar? Heb ik daar hulp bij nodig?
- Welke knelpunten kwam ik tegen bij het maken van deze opdracht?
- Heb ik iets geleerd voor het maken van een volgende opdracht?
Leeslogboek
Na elk boek maak je een leesverslag waarin je de onderdelen van de literaire analyse verwerkt. Ook werk je leeslogboek bij waar je beschrijft hoe het nieuw gelezen boek past bij je leeservaring en wat het bijdraagt.
Inhoud
Leeslogboek opdrachten
In je leeslogboek is het van belang dat je bij elk gelezen boek vooral aangeeft wat je ervan vond en waarom. Je kunt hierbij kiezen uit een aantal vaste opdrachten of je maakt een eigen verslag waarin de voor jou belangrijkste informatie is opgenomen.
Neem bij elk boek sowieso op: titel - auteur
Op deze manier is het voor jouzelf en voor je docent direct duidelijk over welk boek het verslag gaat.
Kies voor een eigen verslag, of kies één van de volgende opdrachten om op te nemen in je leeslogboek:
Recensieopdracht
Schrijf een recensie waarin je elementen uit de samenvatting, de analyse, de schrijversinformatie en je eigen mening combineert. Let hierbij op het volgende:
- Je schrijft de recensie voor iemand die het boek niet gelezen heeft. Laat de lezer van de recensie dus eerst kennismaken met het boek. Vertel kort waar het over gaat / neem een stukje uit het boek letterlijk over. Maak de lezer nieuwsgierig naar het verhaal
- Vertel in de kern meer over de analyse en de schrijver. Combineer deze informatie met je eigen mening. Leg dus steeds uit wat jij ergens van vindt.
- In het slot geef je je eindoordeel. Je vertelt wat je uiteindelijk ‘over-all’ van het boek vond. Je geeft een tip aan mogelijke lezers of reageert op de verwachting die je had voordat je ging lezen.
- Je recensie krijgt een passende en pakkende titel. Dat kan een quote zijn uit het boek, het mag al iets zeggen over je eindoordeel. Als het maar origineel is en de aandacht trekt.
- Markeer in je recensie de zinnen / zinsdelen waarin je je eigen mening verwoordt.
Opdracht van Lezen voor de Lijst
Maak de opdrachten die op de site www.lezenvoordelijst.nl horen bij jouw boek. Als er bij jouw boek opdrachten horen op verschillende niveaus, kies dan de opdracht die het beste bij jou past. Neem bij de uitwerking van de opdracht telkens de opdracht over en het bijbehorende antwoord. Geef tot slot kort aan waarom je voor deze opdracht gekozen hebt.
Juryrapport
Je doet alsof het boek dat je hebt gelezen is ingezonden voor een landelijke boekenwedstrijd. Bij deze wedstrijd ben je als jurylid op zoek naar het beste Nederlandstalige boek. Om dit beste boek te kunnen kiezen, moet je eerst bepalen aan welke eisen het moet voldoen. 2 eisen zijn al bekend, namelijk: - het boek moet een verrassend einde hebben EN - de titel moet perfect de strekking van het verhaal weergeven.
Wat ga jij als jurylid op papier zetten:
- Je vult de gegeven eisen aan met 3 eigen eisen waarvan jij vindt dat het beste boek daaraan moet voldoen. Geef ook een korte motivatie / verantwoording bij elke eis: waarom vind je deze eis belangrijk?
- Uiteindelijk heb je een lijst van 5 eisen verzameld die je nu moet gaan koppelen aan het gelezen boek. Dit doe je door bij elke eis een omschrijving te geven van jouw boek. Dus bijvoorbeeld: heeft het boek een verrassend einde? Waarom wel of waarom niet? De antwoorden hoeven niet altijd positief te zijn.
- De laatste stap is bepalen of jouw boek het beste Nederlandstalige boek is. Dit doe je door een conclusie te schrijven bij de 5 eisen. Je geeft een korte samenvatting van jouw bevindingen en komt tot een eindoordeel. Dit eindoordeel hoeft niet altijd positief te zijn!
Brief van de uitgever
Bij deze opdracht kruip je in de huid van de uitgever. Je doet je alsof het boek dat je gelezen hebt, nog niet is uitgegeven.
Stel je voor: je werkt bij een uitgeverij. De schrijver van jouw boek komt binnen met zijn verhaal en vraagt of jij het werk wilt uitgeven. Je bent best enthousiast, maar je ziet nog wel ruimte voor verbeteringen. Je besluit om jouw reactie op papier te zetten en naar de schrijver te sturen.
De opdracht:
- Schrijf een brief aan de schrijver. Je begint natuurlijk met een korte inleiding.
- Vervolgens geef je jouw persoonlijke oordeel over het boek. Het is jouw oordeel, dat betekent dat het zowel positief als negatief kan zijn.
- Daarna ga je aangeven waarom je op dit moment het boek nog niet wilt uitgeven. Je geeft 3 elementen waarvan je vindt dat deze aangepast moeten worden en waarom. Denk bij elementen aan de theorie van verhaalanlyse.
- Als je hebt aangegeven wat je aangepast wilt hebben en waarom, ga je de schrijver advies geven in hoe hij/zij het moet aanpassen. Je hebt hier als uitgever natuurlijk een visie in. Dus: wat zou de schrijver moeten doen om ervoor te zorgen dat je het boek wel uitgeeft.
- Je rondt de brief netjes af.
Brief aan de uitgeverij
Stel je voor: het werk dat je gelezen hebt, heb je zelf geschreven. Je blijkt over bijzonder schrijftalent te beschikken. Het verhaal is nog niet gepubliceerd, maar je wilt graag dat een uitgeverij het uit gaat geven. Je besluit een uitgeverij te schrijven om je verhaal te promoten!
- Je schrijft een brief aan een uitgeverij. Ga eerst eens op zoek naar bestaande uitgeverijen en kies een geschikte uit voor jouw boek.
- Je introduceert jezelf als schrijver en je vertet kort waarom je deze brief schrijft.
- In de kern introduceer je het verhaal. Je geeft informatie over de titel, het thema, het plot en het perspectief.
- Je legt uit voor welk publiek jouw boek geschikt is. Koppel dit aan de niveaus van Lezen voor de Lijst en leg uit waarom dit het geschikte publiek is.
- Rond je brief netjes af.
Afsluitende opdrachten havo 4
Voeg aan het einde van het schooljaar twee eindopdrachten toe aan je leeslogboek
Leesautobiografie
Wat vind je van je boekkeuzes en de niveaus die je gelezen hebt in havo 4? Hoe heb je boeken gekozen? Hoe heb je gelezen? Wat viel mee wat viel tegen? Waarom? Waar wil je je volgend jaar op richten? Wat zijn de onderwerpen waar je over wilt lezen, op welke niveaus ga je je richten?
Beschrijf de terugblik en de vooruitblik in maximaal 750 woorden.
Rode draad in de boeken
Kijk eens naar de boeken die je hebt gelezen in havo 4. Wat is volgens jou de rode draad in deze boeken? Is die er eigenlijk wel?
Je gaat informatie van de boeken aan elkaar koppelen om op zoek te gaan naar overeenkomsten of juist verschillen tussen de gelezen boeken.
Bijvoorbeeld: je hebt 3 boeken met het thema oorlog gelezen. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen deze boeken? Of je hebt 2 boeken met een open einde gelezen. Is dit in beide gevallen goed gekozen of vind je het ene einde beter dan het andere?
Deze opdracht mag je vormgeven in een mindmap of een schema of een Worddocument; wat voor jou het meest overzichtelijk is. Neem een foto of het daadwerkelijke bestand op in je Wikiwijspagina.
Verhaalanalyse theorie
Thema
Thema
Het thema is eigenlijk waar het verhaal over gaat. Je kunt het thema kort en bondig weergeven, in één of een paar woorden. Je kunt ook kiezen voor een uitgebreid thema dat uit een hele zin bestaat.
Wanneer je meerdere verhalen of boeken aan hetzelfde thema wilt koppelen, is het beter om een kort thema te kiezen. Wanneer je graag meteen meer over het verhaal wilt vertellen, kies dan voor een uitgebreid thema.
Motieven
Bij het vertellen van het verhaal gebruikt de auteur allerlei bouwstenen. Hoe verschillend deze elementen ook kunnen zijn, ze moeten allemaal in dienst staan van het thema. Om het verhaal niet in chaos te laten verlopen, brengt de auteur structuur aan. Hij doet dit door het steeds laten terugkeren van bepaalde bouwstenen, zodat er een samenhang onstaat. Zo’n terugkerend element wordt een motief genoemd. In een boek kunnen verschillende motieven voorkomen. Alle motieven samen verduidelijken waar het boek eigenlijk over gaat: het thema. Het is soms moeilijk om thema en motieven duidelijk te herkennen.
Personages
In een verhaal komen personages voor. Deze personages zijn de spelers van het verhaal. Niet alle personages zijn even belangrijk en je komt waarschijnlijk niet over alle personages even veel te weten.
Er bestaan verschillende soorten personages:
- Hoofdpersonages
- Bijpersonages
- Achtergrondfiguren
Hoofdpersonages
Het hoofdpersonage is de figuur waar het verhaal om draait. Het is het belangrijkste personage in het verhaal en je komt over deze figuur het meeste te weten. Vaak probeert de schrijver ervoor te zorgen dat de lezer zich in kan leven in het hoofpersonage. Dat doet hij door veel informatie te geven over de figuur. Denk hierbij aan informatie over het uiterlijk, het karakter en de gevoelens en emoties.
Het kan natuurlijk ook zo zijn dat er meerdere hoofdpersonages in een verhaal zitten.
Bijpersonages
De bijpersonages vervullen een minder belangrijke rol in het verhaal. Ze komen wel vaker terug in het verhaal en zijn belangrijk voor het verloop van het verhaal / het hoofdpersonage. Over de bijpersonages krijg je als lezer minder informatie dan over het hoofdpersonage.
Achtergrondfiguren of figuranten
Elk verhaal kent achtergrondfiguren of figuranten. Dit zijn personages die in het verhaal zitten, omdat ze 'nu eenmaal' in de echte wereld ook voorkomen. Denk aan een postbode, klasgenoten, voorbijgangers, winkelmedewerkers etc. Het zijn personages die geen invloed uitoefenen op het verhaal, maar 'gewoon aanwezig zijn' in het verhaal.
Zoals je gelezen hebt, kent een verhaal soorten personages. Naast een keuze voor een soort personage, kan de schrijver er nog voor kiezen om zijn personages een vol karakter of een vlak karakter te geven.
Vol karakter
Er worden veel eigenschappen van dit personage gegeven. Zo krijg je informatie over het uiterlijk en het karakter. Ook maakt het personage vaak een verandering door en krijg je informatie over de gevoelsens van het personage. Met andere woorden: je komt veel te weten over een personage met een vol karakter.
Vlak karakter
Over een personage met een vlak karakter kom je relatief weinig te weten. Je weet als lezer niet meer dan het strikt noodzakelijke. Je kunt een vlak karakter herkennen aan: weinig informatie, nauwelijks verandering of ontwikkeling in het verhaal.
Perspectief
De manier waarop een verhaal aan de lezer wordt verteld, is van grote invloed op de leeservaring.
Er zijn globaal drie manieren waarop de auteur een verhaal kan vertellen: - de ik-verteller;
- de hij/zij- of personale verteller; - de alwetende of auctoriale verteller.
- de ik-verteller
De auteur voert een ik-figuur op. Vanuit het perspectief van deze ‘ik’ beleeft de lezer het verhaal. De lezer weet evenveel als de ik-figuur weet, denkt, voelt of beleeft. De ik-figuur hoeft daarbij niet dezelfde persoon als de auteur te zijn. Soms kan de ikfiguur in elk hoofdstuk iemand anders zijn om aan te geven dat iedere verteller slechts zijn eigen visie op het gebeuren kan geven. Dit perspectief kan onbetrouwbaar zijn!
De auteur vertelt het verhaal vanuit één persoon, een hij/zij-figuur, die een naam heeft. De lezer volgt de gebeurtenissen als het ware door de ogen van deze hij/zijfiguur. Ook nu weet de lezer evenveel als deze hij/zij-figuur weet, denkt, voelt of beleeft. Wel kan de auteur in de loop van het verhaal verschillende hij/zij-figuren volgen in verschillende fasen van het verhaal (een wisselend personaal perspectief).
Op die manier kan de lezer meer te weten komen dan de hoofdpersoon.
- de alwetende of auctoriale verteller
In sommige verhalen lijkt een mengvorm op te treden van de ik-verteller en de hij/zijverteller. Het verhaal komt over alsof de ‘ik’ een verhaal vertelt over een hij/zij-figuur. Maar de ‘ik’ neemt zelf niet deel aan het eigenlijke verhaal, waarvan hij het verloop volledig kent. Soms onderbreekt de ‘ik’ de hij/zij-figuur om zich rechtstreeks tot de lezer te richten. Zo kan hij commentaar leveren op de gebeurtenissen of de lezer daarover opheldering geven. Bijvoorbeeld: “Dat had Pietje beter niet kunnen doen, daar krijgt hij later spijt van.”
Ruimte
Ruimte
Bij het begrip ruimte onderscheid je de topografische plaats, dat wil zeggen waar speelt het verhaal zich af (bijvoorbeeld binnenshuis of buitenshuis, in welk land, stad of dorp, op school of in een kasteel) en de klimatologische omstandigheden, dat zijn elementen als jaargetijden en weersomstandigheden die nauw aansluiten bij de inhoud van het verhaal. Plaats en omstandigheden bepalen sterk de sfeer in een verhaal. De ruimte kan een psychologische of symbolische functie hebben in een verhaal.
Tijd
- Tijdsduur
Verhalen spelen zich af in een bepaalde tijd (historische tijd) en zij bestrijken een hoeveelheid tijd (tijdsduur). Soms wordt de tijd waarin een verhaal zich afspeelt duidelijk aangegeven. De handelingen die de personages in het verhaal verrichten spelen zich af in een ruimte en een historische tijd. De totale hoeveelheid tijd die alle beschreven gebeurtenissen in beslag nemen is de vertelde tijd. Deze staat tegenover de verteltijd, de tijd die het in beslag zou nemen om het hele verhaal hardop te vertellen. Het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd kan groot of klein zijn. Bij onbelangrijke zaken in het verhaal past de schrijver tijdversnelling toe, d.w.z. in een paar regels zijn we bijvoorbeeld 10 jaar verder in het verhaal. Het omgekeerde is tijdvertraging, d.w.z. dat een belangrijk onderdeel van het verhaal uitvoerig beschreven wordt. Vaak zijn dat gedachten van een persoon.
- Tijdsvolgorde
Daarnaast kan de auteur de gebeurtenissen op twee manieren beschrijven: chronologisch en niet-chronologisch. Eenvoudige verhalen en romans kennen een chronologisch verloop, dat wil zeggen dat de gebeurtenissen zich na elkaar afspelen. Maar als de auteur een of enkele gebeurtenissen uit het verleden wil beschrijven, onderbreekt hij de chronologie. Deze terugblikken in het verleden worden flashbacks genoemd. Het omgekeerde van de flashback, de vooruitwijzing, deelt mee wat later uitvoerig aan de orde komt.
- Structuur of opbouw
Het kan van belang zijn hoe het verhaal begint of eindigt. Wanneer je in het midden van een verhaal begint, weet je nog niets van de personen, wat er vooraf is gegaan, enz. Zo’n begin wordt een in medias res genoemd. Je kunt ook beginnen bij het einde en van daaruit terugblikken. Wanneer aan het einde van het verhaal er een duidelijke afloop is en er voor de lezer niets meer te raden overblijft, heeft het verhaal een gesloten einde. Maar als de afloop nog veel te raden geeft, bijvoorbeeld hoe het verder gaat met de hoofdpersoon, dan spreek je van een open einde. De lezer zal het verhaal zelf af moeten maken. Het slot kan ook vaak een verrassende ontknoping zijn.
- Ruimte
Bij het begrip ruimte onderscheid je de topografische plaats, dat wil zeggen waar speelt het verhaal zich af (bijvoorbeeld binnenshuis of buitenshuis, in welk land, stad of dorp, op school of in een kasteel) en de klimatologische omstandigheden, dat zijn elementen als jaargetijden en weersomstandigheden die nauw aansluiten bij de inhoud van het verhaal. Plaats en omstandigheden bepalen sterk de sfeer in een verhaal. De ruimte kan een psychologische of symbolische functie hebben in een verhaal.
Spanning
Spanning is niets meer dan ‘willen weten hoe de gebeurtenissen verder gaan en hoe het verhaal afloopt’. Spanning zorgt ervoor dat de lezer verder wil lezen; maakt hem nieuwsgierig naar het einde.
Gebeurtenissen, tijdsverloop, ruimte en vertelwijze zijn bouwstenen waarmee de auteur de spanning in een verhaal kan aanbrengen. Er kunnen in een verhaal verschillende spanningsmomenten zitten, die uiteindelijk tot de ontknoping leiden.
Einde
Titel
Titel, ondertitel en motto
Titels verwijzen vaak naar gebeurtenissen, het thema, de motieven en de personages. Vaak is het niet zo moeilijk om de titel te verklaren. Toch blijven er altijd raadselachtige titels over.
Soms hebben boeken een ondertitel. Zo’n ondertitel is vaak een nadere verwijzing naar het thema.
Tenslotte kan de schrijver de tekst vooraf laten gaan door een motto. Dat is vaak een klein stukje tekst, een citaat of een deel van een gedicht dat van toepassing is op het verhaal dat vervolgens wordt verteld. Ook motto’s kunnen soms moeilijk te verklaren zijn.
Verhaalanalyse opdrachten
1. Thema
Opdracht 1: Thema
Je krijgt de opdracht om een verhaal te gaan schrijven. Je mag voor dit verhaal kiezen uit de volgende overkoepelende thema's:
Leef je droom! Vriend of vijand? Niets is wat het lijkt!
Dit is het overkoepelende thema, dus je moet er zelf invulling aan geven. Wat wordt jouw verhaallijn? Welke droom staat centraal? Is het een droom of een doel? Wordt het amuserend of wil je een boodschap overbrengen?
Opdracht: Omschrijf globaal in minimaal 100 woorden het uitgewerkte thema van jouw verhaal. Vertel daarbij ook wat het doel is van jouw verhaal. Lever het resultaat in via de studiewijzer.
2. Personages
Opdracht 2: Personages
Bij de vorige opdracht heb je een thema bedacht dat je in je verhaal gaat uitwerken. Bij dit thema horen aanvullende elementen om je verhaal compleet te maken. De volgende stap bestaat uit het bedenken van personages die in je verhaal voorkomen.
Opdracht: Bedenk voor je verhaal 6 personages: 1 hoofdpersonage, 2 bijpersonages en 3 achtergrondfiguren. Beschrijf elk personage zo uitgebreid mogelijk. Houd wel rekening met de verschillende soorten personages (rond of vlak karakter)
De volgende onderdelen moeten in je beschrijving worden opgenomen:
- Naam
- Uiterlijk en kledingstijl
- Karaktereigenschappen
- De relatie tot de andere karakters
- Een foto, tekening, afbeelding van het personage zoals het er in jouw gedachten uitziet.
Als je wilt afwijken van bovenstaande indeling, dus je wilt bijvoorbeeld 2 hoofdpersonages gebruiken in plaats van 1, overleg dan even met je docent voor de opdracht uitwerkt.
Lever de opdracht in via de studiewijzer op het afgesproken moment.
3. Perspectief
Opdracht 3: Perspectief
Inmiddels heb je opdrachten gemaakt bij het thema en bij de personages. Je hebt dus een verhaallijn bedacht en je hebt de personages uit de verhaallijn uitgewerkt. De volgende stap is nadenken over het perspectief: vanuit wiens ogen ziet de lezer het verhaal? Wil je de lezer zich in laten leven in een personage of wil je juiste dat de lezer van meerdere personages iets afweet?
Kijk voor de verschillende mogelijkheden bij de theorie van perspectief.
Opdracht: Maak een keuze voor 1 van de perspectiefmogelijkheden. Omschrijf in 100 woorden waarom je voor deze mogelijkheid hebt gekozen. Licht ook kort de voordelen en nadelen toe. Hoe ga je het perspectief zo goed mogelijk gebruiken? En waar moet je misschien rekening mee houden?
4. Ruimte
Opdracht 4: Ruimte
Ruimte is een belangrijk onderdeel van het verhaal. Een goed gekozen en beschreven ruimte zorgt ervoor dat de lezer het verhaal zich goed kan voorstellen. Je kiest een ruimte die goed past bij jouw thema. Denk ook aan de sfeer die hoort bij een bepaalde ruimte.
Opdracht: Omschrijf in minimaal 100 woorden de ruimte(s) waarin het verhaal zich afspeelt. Zorg voor een volledige omschrijving. Denk daarbij aan:
- De locatie: de concrete omgeving, het gebouw, het land
- De details van de locatie: een sfeeromschrijving, details die belangrijk zijn voor het verhaal.
Als je verhaal zich binnen meerdere ruimtes afspeelt, maak dan voor elke ruimte een beschrijving. Meer ruimtes klinkt nu misschien als meer werk, maar het kan er ook zeker voor zorgen dat het verhaal beter wordt.
5. Tijd
Opdracht 5: Tijd
Je verhaal begint steeds meer vorm te krijgen. Het is nu belangrijk om na te denken over de tijd van het verhaal, over de vertelde tijd en over de verteltijd.
Opdracht: Omschrijf in 100 woorden de verantwoording voor je keuzes:
- Wat is de vertelde tijd van je verhaal? Licht ook je keuze toe. Dus, waarom verstrijkt er in jouw verhaal een week? Of waarom duren de gebeurtenissen in je verhaal maar een dag? Geef zo nauwkeurig en uitgebreid mogelijk antwoord op de vragen.
- Wat is de tijdvolgorde van je verhaal? Met andere woorden: is je verhaal chronologisch? Waarom wel of waarom niet? Welke flashbacks en/of flashforwards komen in je verhaal voor? Waarom?
Denk goed na over je tijdkeuzes. Zorg ervoor dat de vertelde tijd en de tijdvolgorde passen bij jouw verhaal.
6. Spanning
Opdracht 6: Spanning
Spanning is een lastig onderdeel. Spanning wordt vaak uitgelegd als: ‘er gebeurde veel in het verhaal’, of ‘je wilde verder blijven lezen, omdat je graag wilde weten hoe het af zou lopen’.
Opdracht: Omschrijf in minimaal 60 woorden de spanning in jouw verhaal. Probeer hierbij uit te leggen hoe jij ervoor gaat zorgen dat de lezer spanning voelt in jouw verhaal. Als je geen spannend verhaal schrijft, probeer er dan over na te denken hoe je ervoor kunt zorgen dat de lezer verder wil blijven lezen. Welke informatie houd je lang achter? Welke vraag blijft lang onbeantwoord?
7. Einde
Opdracht 7: Einde
Bij deze opdracht ga je goed nadenken over de afloop van je verhaal. Wat gebeurt er in de laatste zinnen van de tekst? Hoe eindigt de verhaallijn? Zoals je bij de theorie hebt gezien, onderscheiden we bij de verhaalanalyse twee verschillende verhaaleindes: een open einde en een gesloten einde.
Opdracht: Beschrijf in minimaal 100 woorden het einde van het verhaal. Vertel inhoudelijk hoe de verhaalgebeurtenissen eindigen. Maak ook een keuze voor een open of een gesloten einde. Licht je keuze toe. Waarom vind je jouw keuze goed passen bij het verhaal?
8. Titel
Opdracht 8: Titel
Inmiddels heb je veel elementen van je verhaal verzameld. Er ontbreekt echter nog een belangrijke stap: het bedenken van een passende titel.
Opdracht: Bedenk een passende titel bij je verhaal. Gebruik niet de titel ‘Leef je droom!’, maar kies een titel die beter past bij de inhoud van je verhaal.
9. Omslag
Opdracht 9: Omslag
Opdracht: Ontwerp je eigen omslag van jouw verhaal. Dat betekent dat je zowel de voorkant als de achterkant van de boekenkaft moet ontwerpen.
Op de voorkant verschijnt uiteraard de titel en de naam van de auteur, samen met een passende afbeelding.
Op de achterkant verschijnt de volgende informatie:
- Een stukje tekst over de inhoud van het verhaal
- Een afbeelding van de schrijver, inclusief informatie over de schrijver
- Een quote uit een recensie.
Voor voorbeelden en om inspiratie op te doen, kun je natuurlijk altijd een bezoek brengen aan de mediatheek en eens wat boeken bekijken.
Verhaalanalyse eindopdracht
Verhaalanalyse materiaal
Overig
Korte verhalen
Feedback op de opdracht