De manier waarop een verhaal aan de lezer wordt verteld, is van grote invloed op de leeservaring.
Er zijn globaal drie manieren waarop de auteur een verhaal kan vertellen: - de ik-verteller;
- de hij/zij- of personale verteller; - de alwetende of auctoriale verteller.
De auteur voert een ik-figuur op. Vanuit het perspectief van deze ‘ik’ beleeft de lezer het verhaal. De lezer weet evenveel als de ik-figuur weet, denkt, voelt of beleeft. De ik-figuur hoeft daarbij niet dezelfde persoon als de auteur te zijn. Soms kan de ikfiguur in elk hoofdstuk iemand anders zijn om aan te geven dat iedere verteller slechts zijn eigen visie op het gebeuren kan geven. Dit perspectief kan onbetrouwbaar zijn!
De auteur vertelt het verhaal vanuit één persoon, een hij/zij-figuur, die een naam heeft. De lezer volgt de gebeurtenissen als het ware door de ogen van deze hij/zijfiguur. Ook nu weet de lezer evenveel als deze hij/zij-figuur weet, denkt, voelt of beleeft. Wel kan de auteur in de loop van het verhaal verschillende hij/zij-figuren volgen in verschillende fasen van het verhaal (een wisselend personaal perspectief).
Op die manier kan de lezer meer te weten komen dan de hoofdpersoon.
In sommige verhalen lijkt een mengvorm op te treden van de ik-verteller en de hij/zijverteller. Het verhaal komt over alsof de ‘ik’ een verhaal vertelt over een hij/zij-figuur. Maar de ‘ik’ neemt zelf niet deel aan het eigenlijke verhaal, waarvan hij het verloop volledig kent. Soms onderbreekt de ‘ik’ de hij/zij-figuur om zich rechtstreeks tot de lezer te richten. Zo kan hij commentaar leveren op de gebeurtenissen of de lezer daarover opheldering geven. Bijvoorbeeld: “Dat had Pietje beter niet kunnen doen, daar krijgt hij later spijt van.”