Thema 5  

Deutsch Havo/vwo 2 Thema 5: Einkaufen

Start

Einleitung

Lieber Schüler, liebe Schülerin,

Willkommen beim Thema Einkaufen!
In diesem thema wirst du:
In dit thema zul je:

  • Etwas über Einkaufen (boodschappen), über Märkte (markten), Geschäfte (winkels) und ein Lied hören.
  • Texte über Einkaufen (winkelen) und Taschengeld (zakgeld) lesen.
  • Gespräche in verschiedenen Geschäften (winkels) und auf dem Markt führen.
  • Eine Einkaufsliste (boodschappenlijstje) machen und eine Beschwerde (klachtenbrief) schreiben.
  • Etwas über Weihnachtsmärkte (kerstmarkten) und ein großes Kaufhaus (warenhuis) erfahren.
  • Lernen über starke Verben (sterke werkwoorden) mit a/ä-Wechsel (wissel).
  • Lernen über den Dativ, 3. Fall (3e naamval), von Artikeln (lidwoorden) der/die/das.

 

Viel Erfolg!


​Inhalt - Inhoud
Het thema Einkaufen Das Thema Einkaufen besteht aus den folgenden Punkten:
Het thema Einkaufenbestaat uit de volgende onderdelen:

  • Start
  • Werkzeugkasten 1
  • Hören
  • Lesen
  • Werkzeugkasten 2
  • Sprechen
  • Schreiben
  • Landeskunde
  • Sprachaufgaben

 

Viel spaß - Veel plezier!

Was kannst du schon?

Wat kan je al?
Ik ben benieuwd of je al wat woorden/zinnen die met 'Einkaufen' te maken hebben, kent. Doe de volgende oefeningen om er in te komen.

Hieronder zie je vijf Nederlandse en vijf Duitse woorden.
Zoek bij ieder Nederlands woord het juiste Duitse woord.

 

Oefening:Wat kan je al?

Hoe ging het?
Wist je van de meeste Nederlandse woorden de Duitse vertaling te vinden?

Was wirst du lernen?

Ziele - Doelstellingen
Am Ende dieses Themas kannst du:

  • einfache Hörtexte über Einkaufen verstehen.
    eenvoudige luisterteksten over inkopen doen begrijpen.
  • einfache Lestexte über Einkaufen und Taschengeld verstehen.
    eenvoudige leesteksten over inkopen doen en zakgeld begrijpen;
  • einfache Einkaufsgespräche führen.
    eenvoudige gesprekken over inkopen doen voeren.
  • eine Einkaufsliste machen und einen einfachen Beschwerdebrief schreiben.
    een boodschappenlijstje maken en een eenvoudige klachtenbrief schrijven.
  • starke Verben mit a/ä-Wechsel konjugieren.
    sterke werkwoorden met a/ä-wisseling vervoegen.
  • den Dativ (3. Fall) von Artikeln machen.
    de 3e naamval van de lidwoorden gebruiken.
  • den neuen Wortschatz anwenden.
    de nieuwe woorden en uitdrukkingen gebruiken.

 

Bij Sprachaufgaben vind je realistische situaties waarin je alles wat je hebt geleerd kunt gebruiken.

Let daarbij op:

  • de uitspraak
  • de spelling
  • de woorden en zinnen
  • de grammatica

Het is echt niet erg als je dat nog niet kunt!
Je leert het namelijk pas in dit thema.
Aan de slag!

Veel succes!

Was weißt du schon?

Made in Germany
Warst du schon einmal im Aldi oder Lidl?
Hast du vielleicht die coole Hose oder das tolle T-Shirt im New Yorker gekauft?
Haben deine Eltern den neuen Fernseher im MediaMarkt geholt?

Heb je weleens je boodschappen bij de Aldi of de Lidl gedaan?
Heb je misschien die broek of dat leuke shirtje bij de NewYorker gekocht?
Hebben jullie de nieuwe tv bij de MediaMarkt gehaald?


Und die Drogerie im Einkaufszentrum – ist das zufällig ein Schlecker?
Stimmt: Das sind alles deutsche Geschäfte, die auch in den Niederlanden Filialen haben.

En de drogist in het winkelcentrum - is dat niet toevallig een Schlecker?
Klopt: allemaal Duitse winkelketens die ook in Nederland gevestigd zijn.


Und wenn du dich mal gut umguckst, siehst du noch viel mehr Dinge, die aus Deutschland kommen…
En als je goed om je heen kijkt, zie je nog veel meer dingen die uit Duitsland komen...

 

Maak de volgende opdracht met een aantal klasgenoten.

  • Schreibt Produkte auf, die aus Deutschland kommen. Denkt auch an Autos und Haushaltsgeräte.
    Schrijf in een groepje allemaal merken op die uit Duitsland komen. Denk ook aan auto's en huishoudelijke apparaten.
  • Vergleicht eure Liste mit den anderen Gruppen.
    Vergelijk het resultaat met de andere groepjes.

 

Wenn ihr nicht sicher seid, ob ein Produkt wirklich aus Deutschland kommt, könnt ihr im Internet nachsehen.
Weet je niet echt zeker of het een Duits merk is? Zoek het dan op het internet op.

  • Welche Produkte aus Deutschland habt ihr zu Hause?
    Kijk thuis welke producten uit Duitsland jullie allemaal hebben.
  • Frage deine Eltern, warum sie ein deutsches Produkt gekauft haben.
    Vraag aan je ouders waarom ze voor het Duitse product hebben gekozen.

Besprecht die Ergebnisse in der nächsten Stunde in der Klasse.
Bespreek de resultaten in de volgende les met je klasgenoten.

Arbeitsplan

Arbeitsplan

Ieder thema bestaat uit een groot aantal opdrachten.
Het is belangrijk dat je goed bijhoudt welke opdrachten je gedaan hebt.
Om je te helpen, hebben we een werkplan gemaakt.
Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.

Download hier het Arbeitsplan Einkaufen

Hier vind je een aantal oefeningen over Wortschatz en Aussagen.

Wortschatz

Einleitung

Dieser Werkzeugkasten ist eine Schatztruhe, wo du allerlei Informationen findest, zum Beispiel wichtige Wörter und Ausdrücke, die zum Thema Einkaufen gehören.
De Werkzeugkasten is een soort gereedschapskist, waar je allerlei informatie vindt, bijvoorbeeld woordjes en zinnen die horen bij het thema Einkaufen.

In Werkzeugkasten 1 vind je de onderdelen:

  • Wortschatz-StudioWozzol
  • Kleidung
  • Zahlen
  • Geschäfte
  • Hilfsmittel
  • Spiele

 

Veel succes!

- Wortschatz - 1

Wozzol - Einkaufen
Hier wirst du die Wörter zum Thema üben.
Für jedes Thema stehen in StudioWozzol fertige Wörterlisten, die du sofort zum üben benutzen kannst.

  Woordenlijst Wortschatz A

  Woordenlijst Wortschatz B

  Woordenlijst Wortschatz C

 

  Woordenlijst Aussagen A

  Woordenlijst Aussagen B

  Woordenlijst Aussagen C


Du hast die Wörterlisten geübt mit StudioWozzol.
Mit diesem Programm kannst du einfach und effizient Wörter lernen.
Klick auf die Taste StudioWozzol; hier gibt es noch viele andere Wörter um deinen Wortschatz zu vergrößern!

StudioWozzol

- Wortschatz - 2

Hier vind je een aantal oefeningen over Wortschatz en Aussagen.

Oefening:Wortschatz A

Oefening: Wortschatz B

Start

Oefening:Wortschatz C

Oefening:Aussagen A

Oefening:Aussagen B

Oefening:Aussagen C

- Kleidung

Los geht's
Je vindt hieronder links naar oefeningen en spelletjes over 'Kleidung' om je woordenschat te verbeteren!

 
een hoed
sokken
schoenen
een shirt
een overhemd
kleren
een zak
een zwembroek                         
een koffer
gympen
een horloge
een sjaaltje
handschoenen
een regenjas
een spijkerbroek
ein Hut
Socken
Schuhe
ein Hemd
eine Bluse
Kleider
eine Tasche
ein Badeanzug                      
ein Koffer
Turnschuhe
eine Uhr
ein Schal
Handschuhe
ein Regenmantel
Jeans
een slipper
een pyjama
katoen
fluweel
wollen
een paraplu                        
een pet
een vest
kousen
een vest
een rok
een bril
een jas
een broek
ein Hausschuh
ein Schlafanzug
Baumwolle
Samt
Wollen
ein Regenschirm
eine Kappe
eine Strickjacke
Strümpfe
eine Weste
ein Rock
eine Brille
ein Mantel
eine Hose

 

Maak nu onderstaande oefeningen.

  Oefening 1 - Invuloefening Nederlands-Duits


  Oefening 2 - Invuloefening Duits-Nederlands


  Oefening 3 - Invuloefening


 

Tip
Es ist auch gut, die unbekannten Wörter in dein Arbeitsheft zu schreiben.
Het is goed de onbekende woorden in je schrift te schrijven.

- Zahlen

Hier leer je de getallen van 1 t/m 20 en maak je bijbehorende oefeningen.

 eins 

zwei 

drei 

vier

fünf

sechs

sieben

acht

neun

zehn

elf

zwölf

dreizehn

vierzehn

fünfzehn

sechzehn

siebzehn

achtzehn

neunzehn

zwanzig

 

Oefening 1:Was gehört zusammen?

Schrijf bij oefening 2 de rekensom voluit.
bijvoorbeeld:
3 + 2 = drei und zwei ist fünf
5 - 2 = fünf minus zwei ist drei

Oefening 2:Wie viel ist ... ?

- Geschäfte

In de volgende oefeningen ga je in Duitse winkels boodschappen doen.
Let op de namen van de winkels!

Oefening 1:Die Geschäfte

Oefening 2:Wo bekomme ich das?

-Hilfsmittel

De volgende hulpmiddelen kun je gebruiken bij het leren van de Duitse taal.

1 Woordenboek
Zowel echte woordenboeken als digitale woordenboeken helpen je bij het opzoeken en leren van nieuwe woordjes.
Een bekend online woordenboek is: vertalen.nu
Probeer ook eens een ander woordenboek, bijvoorbeeld: www.interglot.nl

2 Tekstverwerkingsprogramma
Als je op de computer een tekst schrijft, bv. met Word, kun je natuurlijk de Duitse spellingscontrole gebruiken (bij Taal -> Duits standaard instellen).
Maar opgelet: het programma kan niet al je fouten opsporen; zelf blijven nadenken dus!

- Spiele

Los geht's
Im Internet findest du viele Websites , mit deutschen Spiele und Übungen zum Thema. Im folgenden findest du einen Link zu einer Website, die wir ausgewählt haben.
Op internet vind je veel websites met Duitse spelletjes/oefeningen die te maken hebben met het thema. Hieronder vind je een link naar een website die wij hebben geselecteerd.

Taschengeldtraining
Jeden Monat bekommst du dein Taschengeld. Du gibst es im Laufe des Monats für verschiedene Sachen aus. Mit Hilfe von einem "Taschengeldtraining" kannst du kontrollieren, ob du mit deinem Taschengeld auskommst, ohne dabei Pleite zu gehen.
Elke maand krijg je je zakgeld. Je geeft het in de loop van de maand aan leuke dingen uit. Met behulp van een 'Taschengeldtraining' kun je controleren of je met je zakgeld een maand uitkomt zonder failliet te gaan.

  1. Klicke auf den Link. - Klik op de link:
    Taschengeldtraining. - Flash
  2. Lies zuerst die Regeln von diesem Spiel und dann geht´s los!
    Lees eerst de regels van het spel en dan ... aan de slag!

Hören

Einleitung

Hier übst und verbesserst du dein Hörverständnis. Dafür machst du verschiedene Hörübungen.
In dit onderdeel oefen en verbeter je je luistervaardigheid. Dat doe je met behulp van verschillende soorten luisteroefeningen.

Je hoort iets over:

  • steigende Lebensmittelpreise und die Folgen davon für zwei Familien.
    de stijgende prijzen van levensmiddelen en de gevolgen daarvan voor twee gezinnen.
  • die steigende Popularität von Märkten.
    de stijgende populariteit van markten.
  • Bioläden.
    winkels die biologische producten verkopen.
  • Kaufrausch.
    iemand die koopziek is.

 

Viel Erfolg!

Lerntipp Hören

basis

Vor dem Hören: voordat je gaat luisteren:

  • Lies die Fragen gut durch. So kannst du dich besser auf die gesuchten Informationen konzentrieren.
    Lees de vragen goed. Dat helpt je om je te concentreren op de informatie die je zoekt.

 

Beim Hören: - terwijl je luistert:

  • Von Anfang an gut aufpassen! Konzentriere dich.
    Let vanaf het begin goed op! Concentreer je.
  • Schreibe die Antwort auf und lies gleich die nächste Frage.
    Schrijf het antwoord op en lees dan meteen de volgende vraag.
  • Es ging zu schnell? Wiederhole die Übung, wenn das geht.
    Ging het te snel? Luister nog een keer als dat kan.
  • Du verstehst nicht alles? Kein Problem! Nicht alle Wörter sind nötig, um den Text zu verstehen.
    Heb je niet alles begrepen? Het is niet nodig om alle Duitse woorden te begrijpen om te weten waar de tekst over gaat!

- Auf dem Markt

Immer mehr Leute gehen zum Einkaufen auf den Markt. Du hörst ein Beispiel aus Ungarn.
Steeds meer mensen gaan voor hun boodschappen naar de markt. Je gaat luisteren naar een voorbeeld uit Hongarije.

Starte den Audioplayer, höre dir den Text an und beantworte die Fragen (Oefening 1).
Start de audiospeler, luister naar de tekst en beantwoord de vragen.

Oefening 1:Auf dem Markt

 

Was gehört zusammen? 
Mache jetzt 'Oefening 2'. Wähle die passende Übersetzung.
Maak nu 'Oefening 2'. Kies de juiste vertaling.

Oefening 2:Auf dem Markt

 

Und du?
Märkte gibt es nicht nur in Ungarn, sondern auch in Deutschland und den Niederlanden. Auf manchen Märkten kann man einfach alles kaufen, andere Märkte haben nur bestimmte Waren, z.B. Blumen oder Autos.
Niet alleen in Hongarije maar ook in Duitsland en Nederland zijn er volop markten.
Op sommige markten kan je van alles kopen, andere zijn gespecialiseerd in bv. bloemen of auto's.


Denke kurz über die folgenden Fragen nach und besprich sie dann in einer Gruppe.
Denk even over de volgende vragen na en bespreek ze dan in een groepje.

  1. Wie oft gehst du auf den Markt?
    Hoe vaak ga jij naar de markt?
  2. Was kaufst du auf dem Markt?
    Wat koop je op de markt?
  3. Warum gehst du auf den Markt?
    Waarom ga je naar de markt?
  4. Bist du schon mal auf einem Markt in Deutschland gewesen?
    Ben je al eens op een Duitse markt geweest?
  5. Was war dort anders als auf einem niederländischen Markt?
    Wat was daar anders dan op een Nederlandse markt?

- Bioläden

Bioläden
Immer mehr Menschen achten auf ihre Gesundheit. Dabei ist es nicht nur wichtig, was man kauft, sondern auch wo man die Lebensmittel kauft. Bioläden werden darum in letzter Zeit immer populärer.
Steeds meer mensen letten op hun gezondheid. Daarvoor is het niet alleen belangrijk wat je koopt, maar ook waar je je eten koopt. Biologische winkels zijn de afgelopen jaren erg in opkomst.

Du hörst einen Bericht von Ralf Murmann, der so einen Bioladen hat.
Je gaat luisteren naar het verhaal van Ralf Murmann, de eigenaar van zo'n biologische winkel.

Oefening:Bioläden

 

Zusammenfassung
Füll das richtige Wort in.
Vul de juiste woorden in.

Oefening:Zusammenfassung

 

Und du?
Besprich die folgenden Fragen mit einem Mitschüler.
Bespreek de volgende vragen met een medeleerling.

  1. Welche Bioläden gibt es bei euch in der Nähe?
    Welke biologische winkels zijn er bij jullie in de buurt?
  2. Wie oft geht ihr (oder eure Eltern) in einen Bioladen?
    Hoe vaak gaan jullie (of jullie ouders) naar een biologische winkel?
  3. Was kauft ihr (oder eure Eltern) da?
    Wat kopen jullie (of jullie ouders) daar?
  4. Warum kauft ihr (oder eure Eltern) (nicht) in einem Bioladen ein?
    Waarom doen jullie (of jullie ouders) daar wel/geen boodschappen?

Verdieping

- Lied

Kaufrausch
Ist dir das schon einmal passiert: Du hast gerade etwas Schönes gekauft und dann siehst du noch mehr tolle Dinge, die du auch haben willst? Und dann kaufst du noch etwas und noch etwas und … kannst einfach nicht aufhören?
Is het je weleens overkomen dat je aan het winkelen was en dat je - nadat je al iets had gekocht - steeds weer leuke dingen zag die je graag wilde hebben?
En dat je dan nog iets kocht en nog iets en ... dat je gewoon niet kon stoppen met kopen?


So etwas nennt man Kaufrausch. Herbert Grönemeyer, ein sehr bekannter deutscher Popsänger, hat ein Lied darüber geschrieben.
Zoiets noemen we koopziekte. Herbert Grönemeyer, één van de bekendste Duitse popzangers, heeft hier een lied over gemaakt.


Höre dir das Lied an und lies dabei den Text mit.
Luister naar het liedje en lees de tekst mee.

Beantworte die Fragen.
Beantwoord de vragen in jouw schrift.


1. Hoe zegt Grönemeyer dat hij alles al heeft maar nog meer wil?
2. Hoe zegt hij dat hij winkelen ontzettend leuk vindt?
3. Hoe zegt hij dat het hem niet uitmaakt wat hij koopt?
4. Wat gebeurt er als hij net afgerekend heeft?
5. Hoe vraagt hij wat hij moet doen?
6. Waarop slaan de getallen 5 en 23 aan het einde van het filmpje?
7. Welke boodschap wil de zanger overbrengen?

 

Und du?
Besprich die folgenden Fragen mit einem Mitschüler.
Bespreek de volgende vragen met je klasgenoot.

  • Kommt dir das Thema des Liedes bekannt vor?
    Komt het thema van het lied je bekend voor?
  • Kennst du jemanden, der so ist?
    Ken jij iemand die ook zo is?
  • In wieweit bist du selbst so?
    In hoeverre ben jij zelf zo?
  • Welche Folgen kann so ein Kaufrausch haben?
    Welke gevolgen kan die koopziekte op het leven van iemand hebben?

Excellent

Lesen

Einleitung

Hier übst du das Lesen.
Du lernst, deutsche Texte besser zu verstehen.
In dit onderdeel oefen en verbeter je je leesvaardigheid.

Du liest etwas über: Je leest iets over:

  • Einkaufen im Bioladen - winkelen in een biologische supermarkt.
  • Einkaufen im Internet - winkelen via internet.
  • Taschengeld - zakgeld.

 

Viel Spaß!

Lerntipp Lesen

Vor dem Lesen:

  • Sieh dir Titel, Abbildungen und hervorgehobene Textstellen gut an.
    Vielleicht weißt du dann schon, worum es in dem Text geht.
  • Lies die Einleitung. Bestimme die Textsorte (z.B. Brief, Märchen).
  • Lies die Aufgaben.
  • Bestimme die Lesestrategie.
    - skimmen (global lesen, Hauptgedanken des Textes erfassen)
    - scannen (konkreten Informationen suchen, z.B. Namen)
    - intensiv lesen (Satz für Satz; Details verstehen)
  • Sieh dir bei Multiple-Choice-Fragen die Antworten gut an und achte auf die Unterschiede.

 

Beim Lesen:

  • Du verstehst nicht alles? Kein Problem! Nicht alle Wörter sind nötig, um den Text
    zu verstehen.
  • Rate die Bedeutung von Wörtern. Achte dabei auf den Kontext.
  • Vergleiche mit anderen Sprachen (z.B. Englisch, Französisch, Russisch).
  • Unter "Begrippen" findest du die Übersetzung schwieriger Wörter.

Voordat je gaat lezen:
  • Bekijk eerst de titel, de plaatjes en de apart gedrukte woorden.
  • Lees de inleiding.
  • Kijk wat voor soort tekst het is (bijv. brief, sprookje).
  • Lees de opdrachten.
  • Bepaal de leesstrategie:
    - skimmen (globaal lezen om hoofdgedachte van de tekst te achterhalen)
    - scannen (zoeken naar concrete informatie bijvoorbeeld namen)
    - intensief lezen (zin voor zin)
  • Als er meerkeuzevragen staan, bekijk dan alle antwoorden en kijk wat de verschillen zijn.

 

Terwijl je leest:

  • Kun je niet alles begrijpen? Het is niet nodig om alle Duitse woorden te begrijpen om te weten waar de tekst over gaat! Vaak kun je de betekenis wel ongeveer raden door de rest van de zin te bekijken of door te kijken op welk Nederlands (Engels, Frans, Russisch enz.) woord het lijkt.

Basis

- Einkauf im Internet

Einkaufen in einer Stadt oder Einkaufszentrum macht Spaß. Aber was machst du, wenn es regnet oder keine Zeit hast? Dann kann das Internet helfen.
Wie funktioniert das eigentlich: Einkaufen im Internet? Und worauf musst du achten? Im folgenden Text erfährst du mehr darüber.
Winkelen in een stad of winkelcentrum is leuk. Maar wat als het regent of je geen tijd hebt? Dan kan internet helpen. Maar hoe gaat dat in zijn werk? Waar moet je op letten? Lees het in de tekst.

Tekst 'Einkaufen im Internet? Wie soll das gehen?'

Im Internet kannst du einkaufen! Zwar betrittst du keine Geschäfte und die Ware lässt sich nicht anfassen, aber man kann am Bildschirm in "Online-Shops" - so nennt man Geschäfte im Internet - per Mausklick Dinge bestellen, die nach Hause geliefert werden. Die bestellte Ware bringt die Post oder der Paketdienst.

Wenn man krank ist, ist das eine tolle Sache! Oder wenn man abends nach der Arbeit den Ladenschluss verpasst hat oder Preise vergleichen möchte, ohne lange Wege zu gehen. Das Internet hat 24 Stunden am Tag geöffnet.

Nacheinander wählt man die Ware aus und legt sie per Mausklick in den Internet-Einkaufswagen. An der Internet-Kasse gibt es keine Kassierer, keine Scheine und kein Wechselgeld. Bezahlt wird per Kreditkarte, Bankeinzug oder per Nachnahme. Alle Geschäfte über das Internet nennen Fachleute "E-Commerce" (spricht man "I-kommörs").

Ist Online-Shopping besser als Einkaufen im echten Geschäft?

Hmm, da gibt es auch Nachteile.

•  Du kannst die Ware auf dem Foto nicht anfassen.
•  Ein Mausklick ist schnell getan, man bestellt vielleicht mehr als   man möchte oder bezahlen kann.
•  Es gibt viele Internet-Geschäfte und nicht alle sind zuverlässig.
  Manchmal kommt die Ware später als versprochen oder gar nicht.

Unser Hinweis:
Wenn du etwas über das Internet kaufen möchtest, dann nur zusammen mit deinen Eltern. Du musst sie um Erlaubnis fragen!

 

Welke zinnen zijn juist?
Kijk in het tekstblokje en geef aan welke beweringen juist zijn.

  1. Je koopt spullen in online-winkels.
  2. Met de besteltoets sluit je de bestelling af.
  3. De bestelde spullen worden thuis bezorgd.
  4. Online winkelen is handig als je na sluitingstijd nog iets wilt kopen.
  5. Soms moet je nog wel naar een winkel om prijzen te vergelijken.
  6. Je moet altijd bij het bestellen meteen betalen.
  7. Een nadeel is dat je het product alleen op een foto ziet.
  8. Alle online-winkels zijn betrouwbaar.
  9. Het is beter om aankopen via het internet samen met je ouders te doen.

Vergelijk je antwoord met een klasgenoot.

- Einkauf im Internet: Zusammenfassung

Zusammenfassung
In onderstaande tekst ontbreken nog de volgende woorden:

Nachteile - Kreditkarte - Stunden - Eltern - Geschäfte - Ware

Selecteer de tekst.
Plak hem in een tekstdocument en vul de ontbrekende woorden in.

Die ...1... im Internet heißen Online-Shops.
Man kann dort 24 ...2... am Tag einkaufen, ohne das Haus zu verlassen. Meistens bezahlt man per ...3... .
Die bestellte ...4... wird nach Hause geliefert.
Das ist alles sehr praktisch!
Aber es gibt auch ...5... . Darum: erst nachdenken und nur zusammen mit den ...6... im Internet bestellen!


1 = .....   2 = .....   3 = .....   4 = .....   5 = .....   en   6 = .....

 

Online-Geschäfte
Man kann fast alles im Internet kaufen. Hier findest du ein paar Beispiele. (Pass auf, dass du nicht aus Versehen etwas kaufst!)
Je kan bijna alles via het internet kopen. Hier volgen enkele voorbeelden. (Let wel op dat je niet per ongeluk iets koopt!)

  1. www.amazon.de
  2. www.digitalo.de
  3. www.eventim.de
  4. www.fleurop.de
  5. www.promod.de
  6. www.kasloechl.at
  7. www.weltweit-urlaub.de
  8. www.parfumdreams.de
  9. www.ticketmaster.de

Sieh dir die Websites der Online-Geschäfte an. Schreibe bei jeder Seite auf, was man dort verkauft.
Kijk even op de websites van de online-winkels. Schrijf bij elke site op welke producten er voornamelijk verkocht worden.

 

Und du?
Denke erst über die folgenden Fragen nach und besprich sie dann in der Klasse.
Denk eerst even over de volgende vragen na. Bespreek ze dan in de klas.

  1. Was haben du und deine Eltern schon im Internet gekauft?
    Wat hebben jij en je ouders tot nu toe via het internet gekocht?
  2. Wie habt ihr das gemacht?
    Hoe hebben jullie dat gedaan?
  3. Was hast du mit deinen Eltern über Einkaufen im Internet abgesprochen?
    Welke afspraken heb jij met jouw ouders over het bestellen via internet gemaakt?
  4. Welche guten/schlechten Erfahrungen habt ihr mit Einkaufen im Internet gemacht?
    Welke goede/slechte ervaringen hebben jullie met het kopen via internet?

- Einkauf in Deutschland

Kim kommt aus Amerika und nimmt an einem Schüleraustausch teil. Sie ist zu Gast bei Sabine.
Kim komt uit de VS en is voor een uitwisseling in Duitsland. Ze logeert in het gezin van Sabine.

Lies den Text 'Im Kaufhaus – Ein Lesestück für Anfänger' und beantworte die Fragen auf Niederländisch.
Lees de tekst 'Im Kaufhaus - Ein Lesestück für Anfänger' en beantwoord de vragen in het Nederlands.

Tekst 'Im Kaufhaus - Ein Lesestück für Anfänger'
Kim
kommt aus dem Bundesstaat Illinois. Zur Zeit wohnt sie als Austauschschülerin bei einer deutschen Familie.
Es ist Samstag nachmittag. Sabine, die Tochter, fragt Kim: „Was möchtest du gerne hier machen?“
Kim antwortet: „Am liebsten möchte ich einkaufen gehen. Das heißt ‘shopping’ bei uns.“
Sabine: „Ja klar, das machen wir! Ich gehe auch gern einkaufen! Wann willst du denn gehen?“
Kim: „Morgen vielleicht, geht das?“
Sabine: „Morgen? Nein, das geht nicht. Morgen sind alle Geschäfte geschlossen.“
Kim: „Geschlossen? Aber warum denn?“
Sabine: „Morgen ist doch Sonntag. Sonntags sind alle Läden in Deutschland geschlossen.“
Kim: „Das ist aber komisch! Können wir vielleicht heute noch gehen?“
Sabine: „Nein, das geht auch nicht. Es ist ja schon halb fünf, und Samstags machen die Geschäfte um 16 Uhr zu.“
Kim: „Vielleicht dann am Montag?“
Sabine: „Ja, das wird schon klappen. Wir gehen zu Hertie, die machen um halb zehn auf.“
 
  1. Welke dag is het?
  2. Wat wil Kim het liefst doen?
  3. Waarom gaat dat de volgende dag niet lukken?
  4. Waarom gaat dat ook vandaag niet meer lukken?
  5. Voor welke dag spreken ze af?

- Einkauf in Deutschland: die Fortsetzung

Lies die Fortsetzung von den Text und beantworte die Fragen auf Niederländisch.
Lees nu het vervolg van de tekst en beantwoord de vragen in het Nederlands.

Tekst 'Im Kaufhaus - Ein Lesestück für Anfänger (vervolg)
Montag morgen:
Sabine: „Am besten nehmen wir die Straßenbahn. Es ist immer schwer, einen Parkplatz zu finden.“
Kim: „Oh toll! Ich bin noch nie mit der Straßenbahn gefahren!“
Sabine: „Was willst du denn kaufen?“
Kim: „Ich muss meinem kleinen Bruder ein deutsches T-Shirt kaufen. Es soll typisch deutsch sein!“
Sabine: „Na, wir werden schon etwas finden. So, hier ist unsere Haltestelle und direkt gegenüber ist das Kaufhaus Hertie.“
Kim: „Wow! Das ist ja schon fast ein Wolkenkratzer! Wieviele Stockwerke hat das Gebäude denn?“
Sabine: „Es hat sieben Etagen. Wohin willst du denn zuerst?“
Kim: „Wo ist denn die Kinderkleidungsabteilung? Ich sehe nur »DAMENMODE« und »HERRENMODE«.“
Sabine: „Kindermode gibt es, glaube ich, im ersten Untergeschoss.“
Kim: „Hier ist eine Rolltreppe. Können wir die nehmen?“
Sabine: „Ja sicher. Schau mal, es gibt T-shirts im Ausverkauf! Da haben wir ja Glück!“
Kim: „Hier ist eins mit dem Brandenburger Tor darauf! Ist das nicht super?“
Sabine: „Hm. Wie wär's mit diesem? Da ist die ganze Landkarte von Deutschland drauf!“
Kim: „Die sind ja ziemlich teuer, aber ich nehme beide. In Chicago gibt es so was sicher nicht.“
Sabine: „Das stimmt. Ich muss mir auch noch ein Paar Jeans kaufen. Da fahren wir mit dem Aufzug in den ersten Stock.“
Kim: „Und danach in den siebten Stock, wo das Restaurant ist! Ich habe nämlich schon wieder Hunger. Einkaufen macht hungrig.“
 
  1. Hoe gaan ze naar de stad?
  2. Wat wil Kim voor haar broertje kopen?
  3. Hoeveel verdiepingen heeft het warenhuis?
  4. Op welke verdieping moeten ze zijn?
  5. Hoezo hebben ze geluk?
  6. Wat koopt Kim uiteindelijk?
  7. Wat wil Sabine kopen?
  8. Op welke verdieping is het restaurant?

- Im Kaufhaus

Große Kaufhäuser und Einkaufszentren haben oft mehrere Etagen. Dann ist es gut, wenn man weiß, in welcher Abteilung man die neue Hose, die CD oder die Süßigkeiten kaufen kann und wo sich diese Abteilung befindet. Zum Glück gibt es meistens Wegweiser. So auch im Kaufhaus Waldheim.
Grote warenhuizen en winkelcentra hebben vaak meerdere verdiepingen. Dan is het wel handig als je weet waar je moet zijn als je een broek, een nieuwe schoolagenda of een zakje snoep wilt kopen. Gelukkig staan er meestal wegwijzers die je helpen de weg te vinden. Zo ook in het warenhuis Waldheim.

Sie gehen einkaufen. In welches Stockwerk gehen Sie?

Lees eerst het voorbeeld (Beispiel).

Sie brauchen einen Regenschirm.



Lies dann die fünf Situationen. Suche im Wegweiser rechts die passende Etage und klicke sie an.
Lees vervolgens de vijf situaties. Zoek in de wegwijzer rechts telkens de juiste verdieping en vink deze aan.

Lesen Sie die Aufgaben 1 bis 5 und die Informationen im Kaufhaus.

Oefening:Kaufhaus Waldheim

Verdieping

- Taschengeld

Um etwas kaufen zu können, brauchst du Geld.
Wahrscheinlich kriegst du von deinen Eltern einen bestimmten Betrag pro Woche oder pro Monat, Taschengeld also.
Om iets te kunnen kopen, heb je wel geld nodig.
Waarschijnlijk krijg je van je ouders wekelijks of maandelijks een bepaald bedrag, zakgeld dus.


Mache diese Aufgabe, bevor du die Texte liest. Probiere es auf Deutsch.
Doe de volgende twee opdrachten. Probeer het in het Duits.

  1. Schreibe in dein Heft:
    Noteer in je schrift:
    - Wie viel Taschengeld du kriegst (hoeveel zakgeld jij krijgt).
    - Was du dir von deinem Taschengeld kaufst (waaraan jij je zakgeld uitgeeft).
  2. Befrage fünf Mitschüler und notiere:
    Vraag aan vijf medeleerlingen en noteer:
    - Wie viel Taschengeld sie bekommen (hoeveel zakgeld zij krijgen).
    - Was sie mit ihrem Taschengeld machen (waaraan zij hun zakgeld uitgeven).

- Taschengeld: die Fortsetzung

Lies nun die Texte und beantworte die Fragen auf Niederländisch.
Lees nu de teksten en beantwoord de vragen in het Nederlands.

Tekst 1 - 'Haben Kinder ein Recht auf Taschengeld?'
Viele von euch haben uns gefragt, ob Kinder ein Recht auf Taschengeld haben. Es ist so, dass Eltern gesetzlich nicht dazu verpflichtet sind, ihren Kindern Taschengeld zu geben. Kinder haben deswegen also kein offizielles Recht auf Taschengeld.

Das soll aber nicht heißen, dass Kinder gar kein Geld von ihren Eltern bekommen sollten! Weil es aber keine klaren Regeln gibt, führt die Frage des Taschengeldes in vielen Familien oft zu langen Diskussionen und Streitereien. Bestimmt kennen das viele von euch auch. Aber warum ist Taschengeld eigentlich überhaupt wichtig für Kinder? Zum Beispiel weil Kinder durch den Umgang mit Taschengeld lernen,
 
  • sich ihr Geld einzuteilen und damit auszukommen
  • selbstständig zu werden und Verantwortung zu übernehmen
  • selbst Entscheidungen zu treffen und unabhängiger von den Eltern zu sein
  • auch später im Erwachsenenalter sinnvoll und bewusst mit Geld umzugehen (viele nennen das auch mit dem Geld „haushalten“ können)
"Und wie viel Taschengeld sollte man bekommen?" Tja, das ist eine schwierige Frage, weil Eltern ihren Kindern das Taschengeld ja freiwillig geben. Die Jugendämter sagen dazu, dass sich die Höhe des Taschengeldes an die Möglichkeiten der Eltern anpassen sollte. Einige Eltern verdienen eben viel weniger Geld als andere und können ihren Kindern deswegen nur ein kleineres Taschengeld geben. Am besten ist es, wenn Eltern und Kinder es schaffen, sich gemeinsam auf einen Betrag zu einigen, mit dem alle einverstanden sind. Hilfe bekommt man dafür auch durch Näherungswerte des Jugendamts Nürnberg. Das Jugendamt gibt Tipps, wie viel Taschengeld angemessen ist und macht diese Vorschläge:
 
  • Unter 6 Jahren: 1 Euro pro Woche
  •  6-7 Jahre: 2 Euro pro Woche
  •  8-9 Jahre: 3 Euro pro Woche
  •  10 Jahre: 14 Euro pro Monat
  •  11 Jahre: 16 Euro pro Monat
  •  12 Jahre: 20 Euro pro Monat
  • 13 Jahre: 22 Euro pro Monat
  • 14 Jahre: 25 Euro pro Monat
  • 15 Jahre: 30 Euro pro Monat
  •  16 Jahre: 35 Euro pro Monat
  • 17 Jahre: 45 Euro pro Monat
  • 18 Jahre: 70 Euro pro Monat
[Die Angaben ab 16 Jahren gelten nur für Jugendliche, die noch kein eigenes Geld verdienen]

 

Tekst 2 - 'Ebersberger Taschengeldliste'
Diese Taschengeldliste soll eine grobe Orientierungshilfe für Eltern darstellen. Die Höhe des Taschengeldes soll sich aber auch nach individuellen Bedürfnissen der Kinder und den finanziellen Möglichkeiten der Eltern richten.

Die Liste wurde im Hinblick auf durchschnittliche Bedürfnisse errechnet. Der Wert in der ersten Spalte (Alter) zeigt das Alter in Jahren und Monaten; der Wert in der zweiten Spalte (Woche) ist das wöchentliche (am besten sonntags) auszuzahlende Taschengeld. Der dritte Wert (Monat) sollte bei monatlicher Zahlung verwendet werden.

Taschengeld soll solange bezahlt werden, wie kein eigenes regelmäßiges Einkommen zur Verfügung steht. Geringes Geld für Zeitungsaustragen oder kurzfristige Ferienjobs sollten nicht unmittelbar zur Taschengeldkürzung führen.
Taschengeld ist Taschengeld. Es sollte nicht für Schulmaterial oder regulärer Verpflegung bzw. Grundausstattung der Bekleidung etc. ausgegeben werden. Taschengeld sollte zuverlässig bezahlt werden und nicht "zur Strafe" gekürzt werden.

Kino, Kosmetik, Jugendzeitschrift, Volksfest, Mofabenzin, Zigaretten, Disco, Eis, Kassetten für den Walkman sollten z.B. vom Taschengeld bezahlt werden. Sicherlich reicht meist das Taschengeld nicht immer für alle diese Dinge. Da bleibt nur die Wahl: Verzichten oder z.B. durch Jobben die Einnahmen erhöhen.
Wenn Sie noch Fragen haben, wenden Sie sich bitte an das

Kreisjugendamt Ebersberg
Herr Stephan
Eichthalstr. 1 - 3
85560 Ebersberg
08092 / 823-300

 

Tekst 3 - 'Ebersberger Taschengeldliste 2012'
Diese Liste möchte Ihnen als Eltern Orientierungswerte zur Hand geben. Die Höhe des Taschengeldes richtet sich nach den individuellen Bedürfnissen der Kinder, aber auch nach den finanziellen Möglichkeiten der Familie. Sprechen Sie möglichst offen mit Ihren Kindern über Ihre finanziellen Möglichkeiten- besonders, wenn Sie die Orientierungswerte z.B. wegen Arbeitslosigkeit nicht einhalten können!

Wir empfehlen, Ihren Kindern schon mit vier, fünf Jahren regelmäßig wöchentlich Taschengeld zu geben, damit Sie den Umgang mit Geld erlernen können. Die wöchentliche Auszahlung sollten Sie bis zum 10. Lebensjahr fortsetzen. Kinder unter zehn haben meist noch große Schwierigkeiten über einen ganzen Monat hinweg zu planen.

Ab zehn Jahren können Sie mit der monatlichen Auszahlung des Taschengeldes beginnen. Jetzt ist es langsam an der Zeit, finanzielle Organisation zu lernen. Taschengeld soll solange bezahlt werden, wie kein eigenes regelmäßiges Einkommen zur Verfügung steht. Geringes Geld für Zeitungsaustragen oder kurzfristige Ferienjobs sollten nicht unmittelbar zur Taschengeldkürzung führen.

Taschengeld ist Taschengeld, es muss nicht gespart werden!

Es soll aber auch nicht für notwendige Anschaffungen wie Schulmaterial, reguläre Verpflegung oder Bekleidung ausgegeben werden. Vom Taschengeld können z.B. Konzertkarten, Kosmetik, Volksfest, CDs, DVDs, zusätzliche Süßigkeiten oder eine Zuzahlung zu Sonderwünschen (z.B. neuestes Handy) bezahlt werden.

Sicherlich reicht das Taschengeld nicht immer für all diese Dinge. Da bleibt nur die Wahl: Verzichten oder z.B. durch Jobben die Einnahmen erhöhen. Taschengeld sollte zuver­lässig bezahlt werden und nicht "zur Strafe" gekürzt werden. Für Teenager empfiehlt sich die monatliche Überweisung auf ein kostenloses Taschengeldkonto.


Fragen über die Texte:

  1. Bestaat er een recht op zakgeld?
  2. Wat is de 'Ebersberger Taschengeldliste'?
  3. Welke twee gegevens zijn belangrijk voor het bepalen van het zakgeld?
  4. Op welke dag kun je het zakgeld het beste krijgen?
  5. Is het de bedoeling dat je minder zakgeld krijgt als je een bijbaantje hebt?
  6. Is het de bedoeling dat je van je zakgeld schoolspullen moet betalen?
  7. Noem minimaal vijf dingen die je van je zakgeld zou moeten betalen.
  8. Welke twee opties heb je als je niet genoeg hebt aan je zakgeld?

Vergelijk je antwoorden en notities bij vraag 1 en 2 met de tabel in de tekst en praat er in de klas over.

- Witze

Snap je deze moppen?
Bespreek de vier moppen met een klasgenoot. Vinden jullie ze grappig?

Mop 1: Der Kassierer an der Kinokasse: "Das ist schon die siebte Eintrittskarte, die du kaufst." Fritzchen: "Ja, da vorne am Eingang steht einer, der sie mir immer wieder zerreißt."

Mop 2: Treffen sich zwei Holzwürmer im Käse. Fragt der eine: 'Na, auch Probleme mit den Zähnen?'

Mop 3: Fritzchen geht im Supermarkt zur Kasse und sagt:
"Sie haben sich gestern beim Herausgeben um zehn Euro geirrt."
"Das kann jeder sagen!", antwortet ihm die Kassiererin unfreundlich.
"Das hättest du gleich sagen müssen. Jetzt ist es zu spät!"
"Na gut, dann behalte ich das Geld eben..."

Mop 4: "Hast du schon gehört? Der Obsthändler von nebenan ist wegen Betrugs angezeigt worden!" - "Warum?" - "Er soll Stachelbeeren rasiert und als Weintrauben verkauft haben."

Excellent

Grammatik

Einleitung

Hier lernst du etwas über starke Verben mit a im Stamm und erfährst du mehr über den Dativ von Artikeln der, die, das.
Je gaat hier iets leren over sterke werkwoorden met een 'a' in de stam en hoe de derde naamval eruitziet van de lidwoorden de, een, het.

Wat weet je al over de vervoeging van Duitse werkwoorden?

  • Thema 2: schwachen, (regelmäßigen) Verben
    - zwakke (regelmatige) werkwoorden
  • Thema 3: Modalverben
    - modale hulpwerkwoorden
  • Thema 4: Starke Verben mit e im Stamm
    - sterke werkwoorden met een e in de stam

 

Wat ga je bijleren over de vervoeging van Duitse werkwoorden in dit thema?

  • Konjugation von starke Verben mit a im Stamm
    - vervoeging van sterke werkwoorden met een a in de stam

Basis

- der, die oder das?

Wann sind Substantive männlich, weiblich oder sächlich?
Lies 'Der, die oder das' gut durch.
Wanneer zijn zelfstandig naamwoorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Lees 'Der, die oder das' goed door.

 

Der, die oder das?

Mannelijke woorden
In het Duits zijn de volgende woorden altijd mannelijk.
Ze krijgen dan ook een mannelijk lidwoord (der of ein)
.

  • mannelijke dieren (der Stier)
  • mannelijke personen (der Lehrer)
  • Alle dagen (der Montag), alle maanden (der Januar), jaargetijden (der Winter) en windrichtingen (der Norden)

Vrouwelijke woorden
In het Duits zijn de volgende woorden altijd vrouwelijk. Ze krijgen dan ook een vrouwelijk lidwoord (die of eine):

  • vrouwelijke dieren (die Kuh)
  • vrouwelijke personen (die Lehrerin)
  • woorden met de uitgangen
  • -schaft (die Mannschaft)
  • -ei (die Fischerei)
  • -heit (die Gelegenheit)
  • -ung (die Vorstellung)
  • -keit (die Möglichkeit)
  • -ion (die Tradition)
  • -tät (die Identität)
  • -ik (die Republik)
  • -ie (die Phantasie)
  • -sicht (die Aussicht)

Veel woorden op een -e zijn vrouwelijk (die Liebe, die Rose, die Schule)

Onzijdige woorden
In het Duits zijn de volgende woorden altijd onzijdig:

  • Alle verkleinwoordjes (das Mädchen, das Büchlein); dat is ook in het Nederlands zo (de portemonnee, het portemonneetje).
  • Nederlandse 'het woordjes' zijn vaak ook in het Duits onzijdig (bijv. het glas / das Glas).

Deze woorden krijgen dus altijd een onzijdig lidwoord (das of ein).

Bekijk ook eens het onderstaande filmpje.

 

Mache die folgenden Übungen.
Maak nu de volgende oefening:

 

Oefening:Der, die oder das

- 1e en 4e naamval

1. und 4. Fall

Je hebt in dit thema al wat geleerd over de Duitse lidwoorden.
Weet je nog wat de Duitse lidwoorden waren voor mannelijk, vrouwelijk en onzijdig?
Weet je nog wat het verschil is tussen bepaalde en onbepaalde lidwoorden?

In het Duits zijn er vier naamvallen: nominatief, genitief, datief en accusatief. In welke naamval een woord staat heeft te maken met de functie die het woord heeft in een zin. Zowel lidwoorden als bezittelijke voornaamwoorden kunnen beïnvloed worden door de naamval waar ze in staan.

We gaan in de 'grammatik' van dit thema starten met de 1e en 4e naamval (de nominatief en accusatief).

De eerste en vierde naamval
De eerste naamval heet de nominatief. Eigenlijk betekent dit niets anders dan het onderwerp. Lidwoorden of bezittelijke voornaamwoorden die onderwerp van een zin zijn, krijgen de uitgangen van de 1e naamval.

Je vindt het onderwerp van een zin door een vraag te maken:
Wie / Wat + persoonsvorm? Het antwoord is het onderwerp van de zin.

De vierde naamval heet de accusatief. Daarmee bedoelen we het lijdend voorwerp. Lidwoorden of bezittelijke voornaamwoorden die lijdend voorwerp van een zin zijn, krijgen de uitgangen van de 4e naamval.

Je vindt het lijdend voorwerp van een zin door een vraag te maken:
Wie / Wat + persoonsvorm + onderwerp+werkwoordelijk gezegde?

Het antwoord is het lijdend voorwerp van de zin.
Pas op want niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp!

De Duitse lidwoorden in de eerste en vierde naamval
Hoe veranderen de lidwoorden dan in de verschillende naamvallen?

  Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
1e naamval (nominatief) der/ein die/eine das/ein die/keine*
  Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
4e naamval (accusatief) den/einen die/eine das/ein die/keine

* 'een' gaat niet samen met een woord in het meervoud. Zoals je ziet veranderen de uitgangen alleen bij mannelijke woorden in de vierde naamval.

Vrouwelijke woorden, onzijdige woorden en woorden in het meervoud veranderen in de 4e naamval niet van vorm.

Wat voorbeelden:

  • Der Mann lacht. (= de man lacht) --> Wie / Wat lacht? = de man (mannelijk, 1e naamval)
  • Ich habe einen Bruder. (= Ik heb een broer) --> Wie / Wat heb ik? = een broer (mannelijk, 4e naamval)

Je ziet dat ook hier alleen de vierde naamval van de mannelijke woorden anders is.
Wat voorbeelden:

  • Meine Mutter ist toll. (meine = onderwerp, vrouwelijk)
  • Ich mag meinen Bruder sehr gerne. (meinen = lijdend voorwerp, mannelijk)

 

De Duitse bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden - het woord zegt het al - geven bezit aan. Ze worden gebruikt samen met een zelfstandig naamwoord (dat aangeeft wat het bezit is).

Bijvoorbeeld: mijn fiets. In dit geval is 'mijn' het bezittelijk voornaamwoord (de fiets is van mij) en 'fiets' het zelfstandig naamwoord (het bezit zelf).

De Duitse bezittelijke voornaamwoorden zijn de volgende:

   
mein (mijn) unser (ons)
dein (jouw) euer (jullie)
sein (zijn) ihr (hun)
ihr (haar) Ihr (uw)


Bezittelijke voornaamwoorden volgen de regels van de vervoegingen van de onbepaalde lidwoorden (de 'ein-groep').
Ze gaan nooit samen met een lidwoord maar komen in plaats van het lidwoord.

De bezittelijke voornaamwoorden krijgen de volgende vormen in de 1e en 4e naamval. De Duitse bezittelijke voornaamwoorden zijn de volgende:

  Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
1e naamval (nominatief) mein meine mein meine
  Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
4e naamval (accusatief) meinen meine mein meine

 

Persoonlijke voornaamwoorden in het Duits
In dit onderdeel gaan we kijken naar persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval. Het persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Bijvoorbeeld:

Ik koop een brood. In deze zin is 'ik' een persoonlijk voornaamwoord.
'Ik' verwijst naar een persoon.
Hij ziet haar. In deze zin zijn zowel 'hij' als 'haar' persoonlijke voornaamwoorden.
Ze verwijzen allebei naar een persoon.
Zij zien het. In deze zin zijn zowel 'zij' als 'het' persoonlijke voornaamwoorden.
'Zij' verwijst naar een groep personen, 'het' verwijst naar iets.


Zoals je in de voorbeelden ziet kunnen persoonlijke voornaamwoorden op meerdere plaatsen in een zin voorkomen. Op verschillende posities nemen ze ook verschillende vormen aan, ook al bedoel je dezelfde persoon of hetzelfde ding.

Bijvoorbeeld:
Ik roep mijn vader. / Mijn vader roept mij. (en niet: Mijn vader roept ik).

In de voorbeeldzinnen is 'ik' één keer onderwerp en de andere keer lijdend voorwerp.
Als het lijdend voorwerp is neemt het een hele andere vorm aan 'mij' (en geen 'ik').
Zo zie je maar dat ook het Nederlands naamvallen heeft.

Nu even wat herhaling over de 1e en de 4e naamval: De eerste naamval heet de nominatief.
Eigenlijk betekent dit niets anders dan het onderwerp. Persoonlijk voornaamwoorden die onderwerp van een zin zijn, volgen de 1e naamval. Je vindt het onderwerp van een zin door een vraag te maken:
Wie / Wat + persoonsvorm?

Het antwoord is het onderwerp van de zin.

De vierde naamval heet de accusatief. Daarmee bedoelen we het lijdend voorwerp. Persoonlijke voornaamwoorden die lijdend voorwerp van een zin zijn, volgen de 4e naamval. Je vindt het lijdend voorwerp van een zin door een vraag te maken:
Wie / Wat + persoonsvorm + onderwerp?

Het antwoord is het lijdend voorwerp van de zin.
Pas op want niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp!

 

We hebben nu gezien dat in het Nederlands het persoonlijk voornaamwoord 'ik' (1e naamval) verandert in 'mij' als het lijdend voorwerp (4e naamval) is. Hoe gaat het dan in het Duits?

Onderwerp (Nominativ, 1e naamval) Lijdend voorwerp (Akkusativ, 4e naamval) Vertaling
ich mich ik, me/mij
du dich jij/je, jou/je
er ihn hij, hem
sie sie zij, haar
es es het, het
wir uns wij, ons
ihr euch jullie, jullie
sie sie zij, hen/hun
Sie Sie u, u


Zo werkt het in het Duits!
Nu enkele voorbeelden:

Hij belt mij op. > Er ruft mich an. (Er is onderwerp, mich is lijdend voorwerp)

Jullie roepen ons. > Ihr ruft uns. (Ihr is onderwerp, uns is lijdend voorwerp)

Voorzetsels en werkwoorden met een vierde naamval in het Duits

Tot nu toe moest je zinnen ontleden om erachter te komen of je met een lijdend voorwerp (in het Duits de 4e naamval) te maken had. Maar dat is niet altijd nodig! Soms geven bepaalde woordjes (voorzetsels) dat namelijk aan. En dat is veel makkelijker!
Je ziet zo'n voorzetsel en weet meteen: na dit woordje moet ik een vorm van de 4e naamval gebruiken. Het enige wat je moet doen is het rijtje met voorzetsels goed onthouden.

De vijf belangrijkste voorzetsels met de 4e naamval zijn:

durch (door) ohne (zonder) gegen (tegen)
für (voor) um (om)


Ook de voorzetsels bis (tot) en entlang (langs) horen in dit rijtje thuis, maar ze komen niet zo vaak voor. Je zult ze wel bij de oefeningen tegenkomen maar het is genoeg als je de vijf belangrijkste onthoudt.

Andere woorden met de vierde naamval
Niet alleen na de voorzetsels durch, für, ohne, um, gegen, (bis, entlang) staat in het Duits altijd de 4e naamval, ook na de woorden:

  • fragen (vragen in de zin van een vraag stellen)
  • bitten (vragen in de zin van verzoeken/om iets vragen)
  • es gibt (er is)
  • es gab (er was)

bv. Hans fragt den Ober, was für Eis er hat.
Na het werkwoord 'fragen' (hier in de persoonsvorm 'fragt') staat het lidwoord in de 4e naamval (dus niet 'der' maar 'den').

bv. In diesem Restaurant gibt es keinen Alkohol. In combinatie met 'es gibt' of 'es gab' (hier 'gibt es') staat het woord in de 4e naamval (dus niet 'kein' maar 'keinen').

Mache jetzt die folgenden Übungen.
Maak nu de volgende oefeningen.

 

Oefening:Naamval oefening 1

Oefening:Naamval oefening 2

Oefening:Naamval oefening 3

Toets:Persoonlijk voornaamwoord 1e en 4e naamvallen 1

Toets:Persoonlijk voornaamwoord 1e en 4e naamvallen 2

Toets:Persoonlijk voornaamwoord 1e en 4e naamvallen 3

Toets: Präpositionen Akkusativ

Start

- starke Verben

Sterke werkwoorden met een 'a' in de stam
Lies und lerne den Text über starke Verben mit a im Stamm (Kennisbank Duits).
Bestudeer de tekst over sterke werkwoorden met een 'a' in de stam (Kennisbank Duits).

KB: Sterke werkwoorden met een 'a' in de stam

Mache jetzt die Übungen.
Maak nu de volgende oefeningen.

Oefening 1:Sterke werkwoorden met een 'a'

Oefening 2:Sterke werkwoorden met een 'a'

Oefening 3:Sterke werkwoorden met een 'a'

Oefening 4:Sterke werkwoorden met een 'a'

Oefening 5:Sterke werkwoorden met een 'a'

Verdieping

- Dativ

Derde naamval (lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden)
Wat weet je al over de Duitse naamvallen?
Je hebt in eerdere thema's kennis gemaakt met de 1e en de 4e naamval.
Je hebt gezien hoe lidwoorden, persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden er in de 1e en 4e naamval uitzien. Je hebt ook kennis gemaakt met voorzetsels die de 4e naamval bij zich dragen.

Wat ga je in dit thema bijleren over de Duitse naamvallen?
Je gaat in dit thema kennis maken met de 3e naamval, ook wel de 'Dativ' genoemd in het Duits. Je gaat leren wanneer je de 3e naamval gebruikt en hoe lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden eruitzien in de 3e naamval.

Bestudiere aus 'Kennisbank Duits' den Text über den Dativ von Artikeln und der Possessivpronomina.
Bestudeer uit de Kennisbank Duits de tekst over de derde naamval van lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden.

KB: Derde naamval van lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden

Mache jetzt die Übungen:
Maak nu de volgende oefeningen:

Oefening 1:Derde naamval - der groep

Oefening 2:Derde naamval - ein groep

Oefening 3:Derde naamval - mix meerkeuze oefening

Oefening 4:Derde naamval - mix invuloefening

Excellent

Sprechen

Aussprache

Auf languageguide.org findest du der Aussprache der wichtige Wörter zum Thema Einkaufen.
Op languageguide.org vind je de uitspraak van een aantal belangrijke woorden die passen bij het thema Einkaufen.

Beweeg met je muis over de plaatjes.
Luister naar de woorden en oefen de uitspraak door ze hardop uit te spreken.
Kies de tien moeilijkste woorden uit elke oefening. Schrijf ze op in je schrift.
Lees ze hardop voor aan een medeleerling.

Hilfsmittel

De volgende hulpmiddelen kun je gebruiken bij het leren van de Duitse taal.

1 Woordenboek
Zowel echte woordenboeken als digitale woordenboeken helpen je bij het opzoeken en leren van nieuwe woordjes.
Een bekend online woordenboek is: vertalen.nu
Probeer ook eens een ander woordenboek, bijvoorbeeld: www.interglot.nl

2 Tekstverwerkingsprogramma
Als je op de computer een tekst schrijft, bv. met Word, kun je natuurlijk de Duitse spellingscontrole gebruiken (bij Taal -> Duits standaard instellen).
Maar opgelet: het programma kan niet al je fouten opsporen; zelf blijven nadenken dus!

Einleitung

Hier lernst du, besser Deutsch zu sprechen.
Dafür machst du verschiedene Übungen. Du führst selbst Gespräche.
In dit onderdeel leer je nog beter Duits te spreken.
Dat doe je door verschilllende oefeningen te maken. Je gaat zelf gesprekken voeren.

  • Sonst noch was? Eine Hose kaufen. Verder nog iets? Een broek kopen.
  • Auf dem Markt. Op de markt.
  • Beim Einkaufen. Bij het winkelen.

 

Viel Spaß!

Lerntipp Sprechen

Voordat je gaat spreken:

  • Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.
  • Schrijf NIET het hele gesprek op. Als je met trefwoorden werkt, klinkt het gesprek veel natuurlijker.

 

Terwijl je spreekt:

  • Kijk naar je partner of het publiek.
  • Spreek duidelijk, rustig en niet te zacht.
  • Omschrijf wat je bedoelt als je een woord niet weet.
  • Vraag om uitleg of herhaling als je je partner niet begrijpt.
  • Wees niet bang om fouten te maken. (De meeste mensen zullen het erg waarderen dat je hun taal spreekt.)

Basis

- Auf dem Markt

Du kaufst Bananen und Himbeeren auf dem Markt.
Je koopt bananen en frambozen op de markt.

A
Kombiniere die Sätze in der richtigen Reihenfolge. Klicke dazu auf den Buchstaben vor dem Satz.
Probiere es noch einmal, wenn du Fehler gemacht hast.
Schreibe das Gespräch (wenn es 100% stimmt) in dein Heft.
Zet de zinnen in de juiste volgorde. Dat doe je door op de letter voor de zin te klikken.
Als het niet klopt, probeer het dan opnieuw.
Schrijf het gesprek (als het helemaal goed is) in je schrift.


 

 

B
Übersetzt die Wörter ins Deutsche. Benutzt den Werkzeugkasten und/oder ein (Online-)Wörterbuch.
Vertaal de woorden naar het Duits. Gebruik de Werkzeugkasten en/of een (online) woordenboek.

 

C
Werk samen met een klasgenoot. Maak samen gesprekjes op de markt.
Gebruik de zinnen en woorden van onderdeel A en B. Wissel ook van rol.

- Beim Einkaufen

Situation
Thomas und Daniel kaufen ein. Dabei treffen sie Esther und Miriam.
Thomas en Daniel zijn aan het winkelen. Daarbij komen ze Esther en Miriam tegen.

Mache die Übungen auf Werkblad Beim Einkaufen.

Frage deine Lehrer ob und wann du die Antwortbogen herunterladen sollst.
Vraag je leraar of en wanneer je het antwoordblad mag downloaden.
Antwoordblad Beim Einkaufen

- Eine Hose kaufen

Beatrice hat in einer Zeitschrift eine tolle Hose gesehen. Sie geht ins Geschäft, um die Hose zu kaufen.
Beatrice heeft in een folder een leuke broek gezien. Ze gaat naar de winkel om de broek te kopen.

Mache die Übung auf Werkblad Eine Hose kaufen .

Frage deine Lehrer ob und wann du die Antwortbogen herunterladen sollst.
Vraag je leraar of en wanneer je het antwoordblad mag downloaden.
Antwoordblad Eine Hose kaufen.

Extra

Zusatzmaterial
Willst du noch mehr üben? Hier findest du extra Aufgaben.
Wil je nog meer oefenen? Hier vind je extra opdrachten.

Gespräch 1: Auf dem Markt
Gespräch 2: Im Kaufhaus

Verdieping

Excellent

Extra: LvoorL

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.

Derde naamval

Let op:
Als je een video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de pop-up weg.

Schreiben

Einleitung

In diesem Punkt wirst du das Schreiben üben und verbessern.
Bevor du mit den Aufgaben beginnst, kannst du zuerst die Lerntipps Schreiben durchlesen.
In dit onderdeel oefen en verbeter je je schrijfvaardigheid.
Voordat je begint te oefenen, kun je eerst de tips voor het schrijven doornemen.


Viel Vergnügen!

Lerntipp Schreiben

Vor dem Schreiben:

  • Lies zuerst die Hinweise gut durch.
  • Überlege dir, welche Wörter und Ausdrücke du brauchst.

 

Beim Schreiben:

  • Gebrauche ein Wörterbuch.
  • Wende die Grammatik an, die du gelernt hast.
  • Lies am Ende alles nochmal gut durch.

 

Voordat je gaat schrijven:

  • Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.

 

Terwijl je schrijft:

  • Gebruik een woordenboek.
  • Pas de grammatica, die je geleerd hebt, toe.
  • Lees aan het einde alles nog een keer goed door.

Basis

- Kleidung kaufen

Situatie
Du bist zu einem Fest eingeladen. Von deinen Eltern bekommst du Geld um ein neues Outfit zu kaufen.
Je bent uitgenodigd voor een feest. Je krijgt geld van je ouders om nieuwe kleding te kopen.

Wähle ein von den zwei Links und besuche die Website und wähle minimal 3 Kleidungsstücke und/oder Accessoires:
Kies minimaal een van de twee linkjes en kies daar minimaal 3 kledingstukken en/of accessoires:
für Damen
für Herren

  • Jacke oder Mantel (jas of mantel)
  • Hose oder Rock (broek of rok)
  • Pullover (trui)
  • Bluse oder T-shirt (blouse of t-shirt)
  • Unterwäsche (ondergoed)
  • Schuhe (schoenen)
  • Accessoires (accessoires)

 

Kleidungsstücke
Wähle minimal 3 Kleidungsstücke.
Kies minimaal 3 kledingstukken.

In einer Powerpoint-Präsentation oder einer Collage musst du diese Informationen, auf Deutsch, vermelden:
In een Powerpoint-presentatie of collage moet je de volgende informatie in het Duits vermelden (kijk hieronder):

  • Foto von deinem Einkauf
    (Foto van je inkopen)
  • Wie viel kostet dein Einkauf?
    (Hoeveel kosten je inkopen?)
  • In welcher Farbe und aus welchem Stoff ist es?
    (In welke kleur en van welke stof is het?)
  • Warum hast du dieses Kleidungstück/diese Accessoires ausgewählt?
    (Waarom heb je deze kledingstukken/accessoires uitgezocht?)

Achtung: Bei jedem Einkauf musst du mindestens 4 komplette deutsche Sätze aufschreiben.
Let op: Bij iedere aankoop moet je minstens drie zelfgemaakte Duitse zinnen opschrijven.

Präsentiere dein Resultat in der Klasse.
Presenteer je werk in de klas.

- Einkaufsliste

Eine Einkaufsliste machen
Je wilt je familie met een lekkere maaltijd verrassen. Voordat je begint te koken, heb je enkele ingrediënten nodig.
Snel naar de winkel en vergeet je boodschappenlijst niet.
Die ga je in deze opdracht schrijven.


Stappenplan

  • Bedenk of zoek een recept. (Tip: Je kunt ook een recept uit het thema Guten Appetit! gebruiken.)
  • Schrijf op een lijstje wat je allemaal moet kopen om dit recept te kunnen maken.
  • Verdeel de lijstjes in de klas en kijk elkaars boodschappenlijstjes na.

 

Viel Erfolg!

Verdieping

- Interaktive Geschichte

Die roten Jeans
Project: Maak een interactief verhaal
Je gaat een interactief verhaalspel maken over het kopen van een kledingstuk, bijvoorbeeld een rode spijkerbroek.

In het verhaal moeten 5 keuzemomenten voorkomen, bijvoorbeeld: welke winkel kies je, of wat doe je als ze geen rode spijkerbroek hebben?

De speler moet in het spel, in zo min mogelijk stappen, proberen de rode spijkerbroek te bemachtigen.

Tijd 4 lesuren:

  • 15 minuten: opstarten
  • 35 minuten: verhaallijn uitdenken
  • 50 minuten: verhaal schrijven en foto's, plaatjes enz. zoeken
  • 50 minuten: scènes en spel maken
  • 50 minuten: toetsing, evaluatie en beoordeling van de gemaakte spelen

 

Die Vorbereitung 1
Werkvorm
In een groep van 4 leerlingen bedenk je samen het verhaal en bedenk je ook welke zinnen je kunt gebruiken.

Je bedenkt ook de regels van het spel en hoe de speler punten verdient en bijhoudt. Ieder lid van de groep is verantwoordelijk voor een bepaald onderdeel, maar iedereen moet elkaar helpen.

In principe wordt veel in tweetallen gedaan, maar ieder heeft en houdt wel een eigen taak.

 

Die Vorbereitung 2
Taakverdeling
Dit zijn de hoofdtaken:

  • Voorzitter: is verantwoordelijk voor de planning, houdt afspraken bij, helpt waar nodig.
  • Schrijver: zorgt voor correcte en passende teksten.
  • Ontwerper: verzorgt foto’s, plaatjes, eventueel filmpjes of geluiden (teksten kunnen ook ingesproken worden).
  • Spelmaker: zorgt voor de technische uitvoering in PowerPoint.

 

Ein Spiel schreiben
Dit gebeurt in de volgende stappen:

  • Bedenk het verhaal, de keuzemomenten en de gevolgen die de keuzes hebben in het spel.
  • Werk op een groot vel papier, nog even niet op de computer.
  • Schrijf de zinnen op en maak een verhaal met verschillende verhaallijnen.
  • Verzamel er beeldmateriaal bij en eventueel geluiden.
  • Bekijk de handleiding van PowerPoint. Je moet leren om hyperlinks te maken.
  • Voeg alles samen tot één spel.
  • Laat het spel spelen door anderen.
  • Verbeter het spel op basis van de opmerkingen van andere leerlingen.

 

Tips

 

Benodigdheden:

  • een flapover of notitieblok,
  • een computer,
  • een camera (of je gebruikt foto's, tekeningen en filmpjes van internet),
  • een handleiding over PowerPoint.

- Interaktive Geschichte: die Fortsetzung

Das Storyboard
Het spel gaat over het bemachtigen van een rode spijkerbroek.
Hierbij kun je natuurlijk meerdere keuzes maken:

Keuze 1: Naar wat voor soort winkel ga je?
Mogelijkheden: supermarkt of kledingzaak.

1) een supermarkt: Als je naar de supermarkt gaat, zul je er geen spijkerbroek vinden (foute keuze, dus stap terug).
2) een kledingzaak: Je gaat naar de kledingzaak en je vraagt om een rode spijkerbroek.

Keuze 2: Ze hebben geen rode spijkerbroek, maar wel een groene.
Mogelijkheden: andere winkel of de groene kopen.

1) Je neemt de groene (spel is dan afgelopen, want je komt niet thuis met een rode spijkerbroek, of je moet een stap terug).
2) Je gaat naar een andere winkel op zoek naar een rode spijkerbroek.

Zo maak je nog meer keuzes, tot uiteindelijk een rode spijkerbroek gevonden is.
In dit voorbeeld is de volgende keuze een winkel waar ze óók weer geen rode spijkerbroek hebben. Maar de verkoper heeft wel een spiksplinternieuwe rode spijkerbroek aan...

Hier staat een Storyboard met een overzicht van verschillende mogelijkheden.

 

Die Präsentation speichern
Als het verhaal klaar is, moet het met behulp van PowerPoint digitaal gemaakt worden.
Hiervoor gebruik je de handleiding van PowerPoint op de vorige pagina's.
Als je de presentatie af hebt, sla deze dan op als een Powerpoint-voorstelling.
Zo'n presentatie begint direct te spelen als hij geopend wordt.

Wij hopen dat je veel plezier hebt beleefd aan het samen maken van het interactieve verhaal!
 

Evaluatie:
Laten we kort even terugkijken:

  • Wat heb je geleerd bij het maken van het verhaal?
  • Wat vond je van deze manier van leren?
  • Welke moeilijkheden zijn jullie tegengekomen?
  • Als je het werken aan dit verhaal een cijfer zou moeten geven (1-10), welk cijfer zou dit dan worden?

Excellent

- Beschwerdebrief

Einen Beschwerdebrief schreiben
Es kommt oft vor, dass man mit den gekauften Produkten nicht zufrieden ist.
Es gibt verschiedene Gründe dafür, zum Beispiel:

  • Das Produkt ist defekt.
  • Das Produkt kann nicht, was im Werbeblatt steht usw.

Wenn du das Produkt in einem Geschäft gekauft hast, bringst du es zurück.
Es wird komplizierter, wenn du es online kaufst. Dann musst du einen kurzen Beschwerdebrief schreiben.
Das werden wir in dieser Aufgabe üben.

Het komt vaak voor dat je met de gekochte producten niet tevreden bent. Er kunnen verschillende redenen voor zijn, bijvoorbeeld:

  • Het product is defect.
  • Het product kan niet wat in de folder staat enz.

Als je het product in een winkel hebt gekocht, breng je het terug.
Het wordt ingewikkelder als je het online koopt. Dan moet je een korte klachtenbrief schrijven. Dat gaan wij in deze opdracht oefenen.

 

Stappenplan

  1. Kijk goed naar de tips hieronder. Lees ze goed door en denk aan de tips bij het schrijven van je brief.

     

    Tips:

    1. Schicken Sie Ihren Beschwerdebrief wenn möglich nicht sofort ab. Schlafen Sie eine Nacht darüber und werfen Sie dann erneut einen kritischen Blick auf Ihre Formulierungen.
    2. Auch wenn es manchmal schwerfällt: Halten Sie sich an die Grundsätze der Höflichkeit. Dazu gehören eine förmliche Anrede und eine Grußformel.
    3. Beleidigungen haben in einem Beschwerdebrief nichts verloren.
    4. Bitten/ersuchen Sie anstatt zu befehlen.
    5. Wenn möglich, beginnen Sie Ihren Beschwerdebrief mit etwas Positivem, z. B., dass Sie mit der Leistung grundsätzlich zufrieden waren. Aber ...
    6. Formulieren Sie konkret, anstatt zu verallgemeinern.
    7. Bieten Sie in Ihrem Beschwerdeschreiben Lösungsvorschläge an. Ziehen Sie einen Kompromiss in Erwägung.
    8. Auch wichtig: Richten Sie Ihre Beschwerde direkt an die betreffende Person bzw. an die richtige Stelle. Wenden Sie sich an Vorgesetzte nur dann, wenn dies unumgänglich ist.

     

    Vertaling Tips:

    1. Brief niet direct versturen. Slaap er nog eens een nachtje over.
    2. Blijf altijd vriendelijk!
    3. Geen beledigingen!!
    4. Formuleer een vraag, geen eis.
    5. Begin met iets positiefs.
    6. Beschrijf precies het probleem, zonder algemeen te worden.
    7. Draag voorstellen voor een oplossing aan.
    8. Richt de brief aan de juiste persoon.

 

Beschwerdebrief

  1. Doe de volgende oefening. Sleep de woorden naar de juiste plek.
    Was passt? Wählen Sie aus.

     

     

Oefening:Einen Beschwerdebrief schreiben

 

  1. Situation: Du hast eine Playstation gekauft, aber die zwei beiliegenden Spiele funktionieren nicht.
    Deine Aufgabe: Schreibe einen eigenen Beschwerdebrief. Gebrauche dabei die Sätze aus der Aufgabe A, und/oder Online-Wörterbücher in 'Hilfsmittel'.
    Situatie: Je hebt een playstation gekocht, maar de twee bijgevoegde games werken niet.
    Je taak: schrijf je eigen klachtenbrief. Gebruik de zinnen uit opdracht A en/of de online woordenboeken die je in 'Hilfsmittel' vindt.

Landeskunde

Einleitung

Hier erfährst du:

  • wo die Deutschen am liebsten einkaufen,
  • was das berühmteste Kaufhaus Deutschlands ist und warum.

 

Du wirst:

  • Texte lesen,
  • Fragen beantworten.

 

In dit onderdeel kom je te weten:

  • waar de Duitsers het liefst winkelen en boodschappen doen,
  • wat het beroemdste warenhuis van Duitsland is en waarom.

 

Dat doe je door:

  • teksten te lezen,
  • vragen te beantwoorden.

 

Viel Vergnügen!

Basis

- Weihnachtsmarkt

Einkaufen auf dem Weihnachtsmarkt
Een bijzondere tijd voor boodschappen is in Duitsland de kersttijd.
Op de kerstmarkten kun je alles kopen wat je maar wilt.
Warme drankjes, vers gepofte kastanjes en lebkuchen brengen iedereen in
de juiste stemming.

Lees nu de volgende tekst over kerstmarkten: Weihnachtsmarkte

Doe daarna de volgende oefening.

Oefening:Einkaufen auf dem Weihnachtsmarkt

Weihnachtsmarkt: Informationen sammeln

Informationen sammeln
Bijna elke stad in Duitsland heeft zijn eigen kerstmarkt.
Vanaf eind november tot de laatste zondag voor kerst zijn deze markten geopend.

Je gaat in deze opdracht in tweetallen informatie verzamelen over de kerstmarkt in één van de Duitse steden. Lees daarvoor het stappenplan hieronder goed door.

Ook vind je hier veel informatie over kerstmarkten op verschillende websites van Duitse steden.

 

Stappenplan:

  1. Kies eerst een van de Duitse steden en bezoek die website.
    Gebruik bijvoorbeeld een van de volgende sites:
    www.duesseldorf-tourismus.de
    www.muenster.de
    www.koeln.de
    www.weihnachtsmarkt-deutschland.de
  2. Zoek de volgende informatie op deze website:
    1. Wat zijn de openingstijden van de kerstmarkt in deze stad?
    2. Waar in de stad vindt de kerstmarkt plaats?
    3. Hoeveel kraampjes zijn er dit jaar? Welke?
    4. Wat voor lekkers kun je op de kerstmarkt kopen?
    5. Wat kun je tijdens de kerstmarkt in de stad nog meer doen?
  3. Gebruik de verzamelde informatie en maak een Powerpoint-presentatie of een collage.
  4. Presenteer vervolgens je werk in de klas.

 

Viel Spaß!

- Das Kaufhaus des Westens

KaDeWe
Het Kaufhaus des Westens in Berlin is het grootste warenhuis van Europa.
Op 9 verdiepingen biedt het KaDeWe meer dan 380.000 artikelen.
Voor menig toerist is een bezoekje aan het warenhuis een must, al is het alleen maar om even een kijkje te nemen.
Lees hier meer over de historie van het KaDeWe: www.kadewe.de
Maak een rondgang door het KaDeWe: www.kadewe.de
Probeer antwoord te vinden op de volgende vier vragen.

  1. In welchem Jahr wurde das KaDeWe gegründet?
    1. 1905
    2. 1950
  2. Wanneer opende het KaDeWe voor het eerst zijn deuren voor het publiek?
    1. 1905
    2. 1907
  3. Waardoor werd het KaDeWe vernield?
    1. Een vliegtuig is in het warenhuis gevallen.
    2. Het warenhuis was door de bliksem getroffen.
  4. Waar is de klantenservice?
    1. op de tweede verdieping
    2. op de vijfde verdieping

 

Bummeln im KaDeWe
Wil je ook een keertje in het KaDeWe gaan winkelen?
Dat kan bijvoorbeeld door een virtuele rondgang te maken door het warenhuis.
Tijdens je uitstapje zul je een paar vragen moeten beantwoorden en bepaalde opdrachten maken.
Bekijk de volgende website: www.kadewe.de
Maak de volgende opdrachten:

Opdracht A
Je wil een paar souvenirs kopen. Waar moet je zijn?

Opdracht B
Welke service biedt het KaDeWe aan? Geef een korte beschrijving.

Opdracht C
Na een lange tocht door het warenhuis heb je zin in iets lekkers?
Welke keuzemogelijkheden heb je? Wat kies je tenslotte? En waarom?

Opdracht D
Waar kun je informatie krijgen of een klacht indienen?

- Memory Spiel

Memory Spiel
In deze les heb je al heel wat artikelen voorbij zien komen.
Samen met een medeleerling ga je in een tweetal een Memoryspel maken met alles wat je kunt kopen.
 

Punkt 1 - Auftrag
Jullie kunnen een memory-spel naar keuze maken:

  • bijvoorbeeld van plaatjes en de Duitse namen van jouw favoriete artikelen,
  • of van Duitse namen van jouw favoriete artikelen en de Nederlandse vertaling daarvan.

Zorg dat je voor het maken van het Memory-spel minimaal 8 setjes verzint!

 

Punkt 2 - Anmelden
Klik hier om naar de site van Memory Spelen te gaan.

  1. Kies voor Onderwijs.
  2. Kies voor Mijn spellen.
  3. Login met het e-mailadres en het wachtwoord dat je van de docent krijgt.
    (Je docent moet eerst een e-mailadres en wachtwoord aanmaken waarmee de hele klas kan werken.)
  4. Kies in het blokje mijn spellen voor een nieuw spel maken.
  5. Kies memoryspel.
  6. Klik op verder.

 

Punkt 3 - Details
Geef het spel een naam, bijvoorbeeld: Die schönsten Sachen.
Let erop dat de naam niet hetzelfde is als van een Memoryspel van andere leerlingen.

  1. Geef een omschrijving van het spel, bijvoorbeeld: Duitse winkelartikelen.
  2. Kies bij zichtbaarheid voor: voor iedereen zichtbaar.
  3. Kies bij sectie: onderwijs.
  4. Kies bij categorie: Duits.

Bij Kies een spelformaat kun je kiezen hoe groot het spel moet worden.
Denk eraan dat je wel over genoeg mogelijkheden (woorden en/of plaatjes) moet beschikken om het spel te maken.

  1. Kies voor 4 x 4. Dat betekent dus 8 artikelen en de vertaling of de plaatjes.
  2. Kies voor unieke afbeeldingen. Daarna kun je met het paarsgewijs invullen van de plaatjes en de teksten beginnen.
  3. Kies eerst voor klik om plaatje toe te voegen. En dan op tekst toevoegen.
  4. Je kunt nu een woord of aantal woorden invullen en de tekstkleur en de achtergrondkleur bepalen.
  5. Als je je tekst getypt hebt en je kleuren hebt bepaald, klik je op tekst toevoegen. Je komt dan terug in je vorige scherm en ziet je resultaat. Zo maak je alle 16 plaatjes.

 

Punkt 4 - Bewertung
Als je alle plaatjes hebt ingevuld, moet je het spel laten goedkeuren door de beheerder van de website: digischool.
Op het opgegeven e-mailadres komt er een bericht binnen of het spel is goedgekeurd of waarom het niet is goedgekeurd (bijvoorbeeld omdat het nog niet helemaal af is).

Als je spel is goedgekeurd, vind je het terug onder digischool . Onder het woord 'Applicaties' vind je 'Memory' (memoryspellen online). Klik daarop en je krijgt een scherm te zien met allerlei categorieën spellen. Zoek je spel onder Duits.

 

Punkt 5 - Spielen!
Laat als je thuis komt iedereen jullie spel spelen. Het is nu immers voor iedereen toegankelijk!!!

Het spel kun je spelen op digischool.

 

Tip voor je docent
Er kan ook per school een account van digischool aangevraagd worden, speciaal voor het maken van spellen.

Verdieping

Excellent

Sprachaufgaben

Einleitung

Hier findest du einige Sprachaufgaben, mit denen du dein Deutsch üben und verbessern kannst.
Je mehr du übst, desto besser kannst du dich im realen Leben zurechtfinden.
Du darfst selbst entscheiden, in welcher Reihenfolge du diese Aufgaben machst.
 

Hier vind je een aantal taaltaken (Sprachaufgaben), waarmee je je taalvaardigheid kunt verbeteren.
Hoe meer je oefent, hoe beter je je in levensechte situaties kunt redden.
Je mag zelf kiezen in welke volgorde je deze opdrachten maakt.


 

Viel Erfolg und viel Spaß!

Basis

- Schreiben

Einkaufszettel schreiben - A1
Je bent binnenkort jarig.
Je hebt al bedacht wat je gaat trakteren tijdens je verjaardagsfeestje.
 

Je taak
Maak een boodschappenlijst. Schrijf op wat en hoeveel je moet kopen.
 

Meine Ausgaben - A1
Elke maand krijg je zakgeld.
Je koopt er leuke dingen van of je maakt uitstapjes.
 

Je taak

  1. Maak een overzicht van je uitgaven van de afgelopen maand.
  2. Vermeld ook wat je die maand te besteden had.
  3. Kon je ook iets sparen?

 

Tip:

  • Noteer de informatie in de voorbeeldtabel.
  • Zoek er passende plaatjes bij.
  • Lever de tabel bij de docent(e) in.

Hier vind je een voorbeeldtabel om in te vullen.

- Sprechen

Einkaufen A1
Situatie
Je voert een gesprek met je docent over alles wat met winkelen te maken heeft.
Je docent zal je een paar vragen stellen.
Je probeert er korte en duidelijke antwoorden op te geven.
Geef in het gesprek met je docent antwoord op de volgende vragen:

  1. Hoeveel geld heb je maandelijks te besteden?
  2. Hoe vaak ga je in de week winkelen?
  3. Krijg je zakgeld van je ouders?
  4. Waaraan geef je het meeste geld uit?
  5. Koop je iets via internet of in een catalogus?
  6. Spaar je ook geld?
  7. Als je een miljoen zou winnen, wat zou je er mee doen?
  1. Schrijf voor jezelf 10 woorden op die je in het gesprek gehoord of gebruikt hebt en die je belangrijk genoeg vindt om te onthouden. Zet die in je eigen vocabulaire-schriftje.
  2. Natuurlijk helpt het heel veel als je eerst met een klasgenoot oefent!

 

In einer Imbissbude - A1
Situatie
Je bent met je buitenlandse vriend/vriendin in een snackbar.
Jullie willen iets kopen. Hij/zij vraagt wat je gaat bestellen.

Taak
Je kunt een bestelling doen.

Tip:
Ken je een paar woorden niet - zoek ze in een online-woordenboek, bijvoorbeeld www.uitmuntend.de , of in de StudioWozzol-lijsten.

 

In einem Geschäft - A2
Situatie
Je Duitse vriend/vriendin nodigt je uit om samen te gaan winkelen.
Hij/zij vraagt welke kleding je (niet) leuk vindt.

Taak
Je kunt uitleggen waarom je deze kleding of deze kleur (niet) leuk vindt.
Je kunt ook vertellen hoe duur de kleding is en of je dat kunt betalen.

Toelichting
Het gaat erom dat je niet blijft steken bij 'dat vind ik niet leuk' in je uitleg.

 

Kleidung kaufen - A2
Situatie:
Je kleding is tijdens je vakantie uit de tent gestolen. Je moet dus nieuwe kleding kopen. Gelukkig kun je veel kledingstukken benoemen en precies uitleggen welk kledingstuk en welke kleur je wilt hebben.

Stappenplan (online/offline bronnen):

  1. Zoek een tekening of afbeelding van een aangeklede persoon of pop op internet. Benoem de kledingstukken en de kleuren.
  2. Welke nieuwe woorden heb je moeten opzoeken? Schrijf ze op met de betekenis in het Nederlands. Welke woorden die je niet kende hoefde je niet op te zoeken, waarom niet?
  3. Spreek de kledingstukken in (bv op je telefoon) en verzin een gesprekje zoals dit in een kledingzaak in het buitenland zou kunnen verlopen.
  4. Maak er de juiste geluiden bij met stem of voorwerpen (bijv. deurbel rinkelt enz.)

 

Product:

  1. Afbeeldingen van aangeklede persoon/pop met benoemde kledingstukken.
  2. Geluidsopname (telefoon) over genoemde kledingstukken.
  3. Maak een rollenspel van een winkelbezoek.

Vaardigheid: Spreken.
Duur: 90 minuten.
Doeltaal: Duits.

- Auswertung

Auswertung - A1
Je hebt het goed gedaan als:

  • je een klein aantal woorden en eenvoudige vaste uitdrukkingen over persoonlijke details en bepaalde concrete situaties hebt kunnen gebruiken;
  • je een klein aantal eenvoudige grammaticale constructies en uit het hoofd geleerde uitdrukkingen hebt kunnen gebruiken;
  • je vragen hebt kunnen stellen én beantwoorden over persoonlijke details;
  • je korte uitingen hebt gebruikt, voornamelijk standaarduitdrukkingen, waarbij je veel pauzes hebt mogen gebruiken;
  • je de woorden 'en' of 'dan' hebt kunnen gebruiken;
  • je gesprekspartner jouw uitspraak heeft kunnen verstaan.

 

Auswertung - A2
Je hebt het goed gedaan als:

  • je met uit het hoofd geleerde zinnen en woorden beperkte informatie over hebt kunnen brengen;
  • je eenvoudige zinnen hebt gebruikt, die nog een paar kleine fouten mogen bevatten;
  • je korte zinnen hebt gebruikt, waarin nog veel pauzes, valse starts en herformuleringen mogen voorkomen;
  • je voegwoorden zoals: 'en', 'maar' en 'omdat' hebt gebruikt;
  • je uitspraak duidelijk genoeg is geweest om te kunnen volgen, ondanks een misschien hoorbaar accent;
  • luisteraars hebben af en toe om herhaling mogen vragen.

Verdieping

Excellent

Antworten

Antworten

Antworten
Bekijk hier of je de opdrachten goed hebt gemaakt.

Hören
Lied

  1. Ich hab schon alles, ich will noch mehr.
  2. Kaufen macht so viel Spaß./Kaufen ist wunderschön.
  3. Ich kauf, ich kauf - was, ist egal.
  4. Hij verliest meteen interesse in de nieuwe spullen./Hij gaat de nieuwe spullen meteen ruilen.
  5. Oh, was soll ich tun?
  6. 5 procent van de mensen in Duitsland is koopziek, 23 procent loopt gevaar koopziek te worden.
  7. Hij heeft kritiek op de consumptie-maatschappij: dat we dus alsmaar kopen zonder dat we dingen echt nodig hebben en dat we ook niet meer van nieuwe spullen kunnen genieten.

 

Lesen
Einkauf im Internet

  1. boeken en muziek
  2. electronica
  3. tickets voor concerten en optredens
  4. bloemen
  5. kleding
  6. kaas
  7. vakanties, reizen
  8. parfum, luchtjes
  9. tickets voor concerten en optredens

 

Einkauf in Deutschland

  1. zaterdag
  2. winkelen
  3. zondag zijn de winkels dicht
  4. te laat: zaterdag zijn de winkels maar tot 16 uur open, het is al 16.30 uur
  5. maandag
  6. tram
  7. typisch Duits shirt
  8. 7
  9. eerste benedenverdieping (-1)
  10. de shirts zijn in de aanbieding
  11. 2 shirts: met Brandenburger Tor en met kaart van Duitsland erop
  12. spijkerbroek
  13. 7e

 

Sprechen
Auf dem Markt

  1. zweihundertfünfzig Gramm Kirschen
  2. ein Pfund Weintrauben
  3. drei Kilo Kartoffeln
  4. eine Gurke
  5. ein Köpfchen Salat
  6. dreihundert Gramm Erdbeeren