Om een verhaal/boek te bespreken is het noodzakelijk dat je kennis hebt van een aantal begrippen waarmee je de samenhang van het verhaal kunt weergeven. Dat noemen we een verhaalanalyse.
Voor de analyse behandelen we hier achtereenvolgens: personages, tijd, spanning, handeling, het begin en einde van een verhaal en informatie over de schrijver. Daarnaast is er een pagina met beoordelingswoorden.
Voor vmbo-gt worden ook nog de volgende aspecten behandeld: ruimte, motief,symbolen en thema, perspectief en verteller, thematiek en stijl.
Personages
Personages - functie
Een personage in een verhaal omschrijf je door de belangrijkste eigenschappen te noemen. Die vind je letterlijk in de tekst, of je leidt het karakter af door wat hij/zij zegt of doet. We zoeken dan naar zoveel mogelijk kenmerken van een personage: uiterlijk, man/vrouw, leeftijd, karakter…
Hoe zou je de hoofdpersoon in deze film omschrijven? Doe dit in een paar woorden of zinnen.
Karakteromschrijving in tekst
Lees dit fragment uit het boek Siegfried van Harry Mulisch. Wat weet je over Herter? Wat weet je over Maria?
Bij de Baggage Claim rukte Maria een wagentje uit de in elkaar geschoven rij, terwijl Herter met zijn jas over zijn arm tegen een pilaar leunde. Het volle haar rondom zijn scherpe gezicht sloeg als vlammen uit zijn hoofd, maar tegelijk was het zo wit als het schuim van de branding. Hij droeg een groenig tweed pak met vest, dat tot taak leek te hebben zijn lange, smalle, breekbare, welhaast doorzichtige lichaam bij elkaar te houden; na twee kankeroperaties en een hersenbloeding voelde hij zich fysiek als een schaduw van de schaduw van wat hij eens was – maar alleen fysiek. Met zijn koele, grijsblauwe ogen keek hij naar Maria, die als een jachthond bij een vossenhol haar ogen gevestigd hield op de rubberen flappen, die het ene moment een kalfsleren tas van Hermès doorlieten, het volgende een armoedig, met touw dichtgebonden pakket. Ook zij was lang en slank, maar dertig jaar jonger dan hij en dertig keer sterker. Met krachtige zwaaien trok zij hun koffers van de lopende band en zette ze in dezelfde beweging op het karretje.
Hoofd- en bijpersonen
Je kunt de personages verdelen in drie categorieën:
hoofdpersonen
bijpersonen
achtergrondfiguren
De belangrijkste personages zijn de hoofdpersonen: zonder de hoofdpersonen is er eigenlijk geen verhaal. Meestal is er maar een hoofdpersoon, soms zijn het er twee of meer. Vaak probeert de schrijver ervoor te zorgen dat de lezer zich in kan leven in het hoofpersonage. Dat doet hij door veel informatie te geven over de figuur in het verhaal. Soms wordt er letterlijk iets gezegd, maar vaak moet je ‘tussen de regels doorlezen’ om te weten te komen hoe de hoofdpersoon is. Je leert de hoofdpersoon dan ook vaak beter kennen als je wat verder in het verhaal bent. Om de hoofdpersoon goed te kunnen beschrijven, is alles wat je over hem/haar leest van belang.
Kijk naar de volgende trailer van E.T. en probeer hem eens te beschrijven.
Hoe je personages leert kennen
Je leert de personen in verhalen dus op de volgende manier kennen:
1. door wat ze doen en zeggen
2. door hun reacties in moeilijke situaties en op anderen
3. door wat ze denken, voelen, willen, moeilijk vinden
4. door wat andere personen over hen denken of zeggen
5. door wat de verteller in het verhaal over hen zegt
Welke vragen kun je na deze trailer beantwoorden? Hoe zie jij Boy 7?
Bijfiguren en achtergrondfiguren
Bijfiguren
De bijfiguren vervullen een minder belangrijke rol in het verhaal. Wel komen ze vaker terug in het verhaal en zijn ze belangrijk voor het verloop van het verhaal. Maar je krijgt veel minder informatie over deze bijpersonen dan over het hoofdpersonage.
Achtergrondfiguren of figuranten
In elk verhaal komen ook nog achtergrondfiguren of figuranten voor. Dit zijn personages die in het verhaal zitten, omdat ze in de echte wereld ook voorkomen. Je moet hierbij denken aan een postbode, klasgenoten, voorbijgangers, winkelmedewerkers etc. Het zijn personages die niet belangrijk zijn voor het verhaal, maar 'gewoon aanwezig zijn' in het verhaal.
In bovenstaande strip zijn de drie verschillende functies van personages weergegeven.
Personages - vmbo gt
Karakterontwikkeling van de personages
Er zijn drie mogelijkheden wat betreft het karakter van de personages:
rond karakter (round character)
vlak karakter (flat character)
type
Een type is een personage waarvan slechts één karaktertrek is gegeven. In sprookjes komen bijvoorbeeld voortdurend typen voor (de boze stiefmoeder, de heks, de mooie prinses).
Een vlak karakter is een personage waarvan we weinig weten, meestal omdat het een bijfiguur is. Hij heeft vaak maar één of twee eigenschappen, bijvoorbeeld ‘jaloers’, of ‘zorgzaam’, omdat meer voor het verhaal niet nodig is. Bijvoorbeeld de vader van een leerling uit de klas van juf Ank in de tv-serie De luizenmoeder.
Een rond karakter is juist een personage dat we door en door lijken te kennen als het boek uit is. Zijn goede en slechte kanten komen aan de orde, zijn gewoonten en liefhebberijen, zijn opvattingen en gevoelens. Bijvoorbeeld Michiel uit Oorlogswinter van Jan Terlouw.
Tijd
Tijd
Tijd is een belangrijk onderdeel van een verhaal. Het verhaal speelt zich altijd af in een bepaalde tijd, maar ‘duurt’ ook een bepaalde tijd.
De historische tijd
In welke tijd een verhaal zich afspeelt, kun je vaak gemakkelijk uit het verhaal halen:
het speelt zich af in het heden: de tijd waarin we nu ongeveer leven
het speelt zich af in het verleden: Middeleeuwen, Gouden Eeuw, Romeinse tijd / WOII
het speelt zich af in de toekomst: een tijd die nog moet komen
Wanneer je dit weet, kijk je nog wat nauwkeuriger naar aanwijzingen over de tijd in het verhaal. Wat wordt er verteld over:
de historische feiten: inval van de Noormannen, de moord op Willem van Oranje, de ramp van Tsjernobil, de Olympische Spelen van 1936, Adolf Hitler, enz.
de gebeurtenissen in het verhaal: een kruistocht, Jodenvervolging, slavenhandel, asielzoekers, een ramp, enz.
een bepaalde cultuur, gebruiken, de leefomstandigheden, ras en geloof
de gebruiksvoorwerpen zoals een auto, telefoon, potten en pannen, enz.
Een schrijver speelt met de tijd om het verhaal spannend te maken. Elk verhaal duurt een zekere hoeveelheid tijd. Het duurt enkele uren, een aantal dagen, of een aantal jaren. Meestal is deze tijdsduur gemakkelijk te bepalen, maar soms zitten er grote gaten in de tijd. Dan worden bijvoorbeeld eerst de eerste tien levensjaren van een personage beschreven en in het volgende hoofdstuk verspringt het verhaal naar de tijd dat de personage zestig jaar is. Er zit dus een gat van vijftig jaar in het verhaal, maar toch zeggen we dat de totale tijdsduur ongeveer zestig jaar is. Deze tijdsduur noemen we ook wel de vertelde tijd: de tijd waarover wordt verteld.
++Nb. Naast de term vertelde tijd bestaat ook nog de term verteltijd. De verteltijd is de tijd die het je kost om het boek te lezen, de tijd die de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen. Als je moet uitleggen wat de verteltijd is, dan doe je dat met behulp van het aantal regels, pagina’s en hoofdstukken.
Tijdsvolgorde
Tijdsvolgorde
Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld, dan noem je het een chronologisch verhaal. Een verhaal begint bij A en eindigt bij Z en wordt ook zo verteld.
A (8.00 uur) --------------------------------------------------------------------------------> Z (21.00 uur)
Maar de schrijver kan ook met de tijdsvolgorde spelen. Hij gebruikt daarvoor flashbacks en de flashforwards (terugblikken en de vooruitblikken).
Bij een flashback wordt iets verteld dat eerder is gebeurd dan wat in de omringende passages staat . Je hebt te maken met een terugblik als een personage terugdenkt. Maar dat kan ook doordat een persoon in het verhaal iets vertelt over gebeurtenissen die eerder gebeurd zijn. Bijvoorbeeld: “Hij herinnerde zich hoe hij destijds…”.
Het verhaal begint niet bij A op de tijdslijn, maar bijvoorbeeld op punt G (14.00 uur) van de tijdslijn. Richting Z wordt onderweg het verhaal onderbroken om het stukje van A tot D (11.00 uur) te vertellen.
Een flashforward is het omgekeerde van de flashback. Een flashforward verwijst naar iets wat nog te gebeuren staat, het deelt iets mee dat later uitvoeriger aan de orde zal komen. Bijvoorbeeld: Hij keek nog een keer achterom, maar trapte toen stevig door en kwam gelukkig ruim voor de bel bij het fietsenhok aan. Opgelucht liep hij de school binnen. Maar Wouter wist niet dat die beslissing bij het spoor hem nog duur zou komen te staan!
De laatste zin in bovenstaand voorbeeld is een flashforward.
Beide afwijkingen in de tijdsvolgorde doorbreken de chronologie van de gebeurtenissen.
De schrijver kan een verhaal spannend maken door open plekken in het verhaal aan te brengen.
Een open plek is iets wat de schrijver op dat moment even verborgen houdt voor de lezer. Deze open plekken roepen vragen op bij de lezer en omdat de lezer antwoorden op deze vragen wil hebben, wil hij doorlezen.
Spanning kan veroorzaakt worden door:
geheim: het personage weet iets wat jij als lezer niet weet, bijvoorbeeld wat er op een briefje staat.
de plaats en de situatie: wanneer en waar speelt het verhaal zich af, hoe is het weer en de situatie waarin het personage zich bevindt.
dreiging: De lezer weet bijvoorbeeld dat er een gevaarlijke inbreker in huis is, maar de personages weten dat niet als ze de voordeur openen.
raadsel: de lezer én het personage weten iets niet. Dit komt vaak voor in detectives: de detective en de lezer vragen zich allebei af wie de moordenaar is.
tijdsdruk: de personages hebben bijvoorbeeld nog vijf minuten om een probleem op te lossen
onverwachte wending. Het gaat allemaal ineens heel anders dan je dacht. Personages blijken ineens een heel ander karakter te hebben dan je dacht (de leuke jongen waar de hoofdpersoon verliefd op was, blijkt ineens een loverboy te zijn)
In verhalen met meerdere hoofdpersonen kunnen er meerdere verhaallijnen zijn. De schrijver kan dan ook ineens van verhaallijn veranderen. Je leest bijvoorbeeld eerst iets over de eerste hoofdpersoon die achtervolgd wordt in een donker steegje en als hij bijna gepakt is.... gaat het verhaal ineens verder bij de tweede hoofdpersoon die thuis huiswerk zit te maken.
Een schrijver kan een verhaal op verschillende manieren beginnen te vertellen:
Met een inleiding: om je al wat informatie te geven voordat je begint met het lezen van het echte verhaal, introduceert de schrijver de hoofdpersonen, de plaats waar het zich afspeelt en hij vertelt een stukje van de voorgeschiedenis.. Zo’n inleiding wordt ook wel eens een ‘proloog’ genoemd.
Aan het begin van de echte gebeurtenissen: de schrijver begint te vertellen waar het verhaal ook echt begint.
In het midden van de gebeurtenissen: je valt midden in het verhaal. Je komt als lezer pas verderop in het boek te weten wat er daarvoor gebeurd is. Het verhaal wordt dus niet helemaal op de juiste volgorde verteld. Als het verhaal op deze manier begint, moet er altijd een terugblik komen naar de gebeurtenissen die aan het begin zijn geweest.
Aan het einde van de gebeurtenissen: de verteller begint met de afloop en vertelt achteraf het hele verhaal in een grote terugblik.
Elk verhaal heeft een einde, de laatste zinnen in een boek. Maar de meeste verhalen hebben niet echt een eindpunt: je leest niet met de personages mee tot deze overlijdt en er niets meer met hem/haar kan gebeuren. Toch worden alle verhalen wel min of meer afgerond, er komt een einde aan.
We onderscheiden bij fictie twee soorten eindes:
Het gesloten einde: houdt in dat het hoofdprobleem is opgelost, dat de hoofdvraag is beantwoord. Dus de grote vraag/ het grote avontuur dat speelde in het boek is tot een einde gekomen.
Het open einde: houdt in dat het hoofdprobleem niet is opgelost, de hoofdvraag blijft open, je weet dus niet hoe het verhaal zal aflopen.
Het gaat dus om de afloop van het hoofdprobleem in een bepaald boek. Als je een boek uit een serie leest (bijvoorbeeld een boek over Harry Potter), moet je per boek bepalen of het gaat om een open of gesloten einde.
Beoordelingswoorden
Beoordelingswoorden
Om op een goede manier je mening (dus jouw persoonlijke visie) te geven, is het handig om beoordelingswoorden te gebruiken. Meer informatie daarover vind je onder de volgende link.
Over de auteur kun je informatie opzoeken over o.a.:
wanneer is het boek geschreven
zijn of haar leven
waarom hij/zij is begonnen met het schrijven van boeken
welke andere boeken heeft hij/zij geschreven (je hoeft niet alle vijftig titels van de auteur te noteren)
schrijft hij/zij boeken die meestal tot hetzelfde genre behoren of juist niet?
schrijft hij/zij vaak over dezelfde onderwerpen of juist niet?
Ook het taalgebruik van een auteur kan opvallend zijn.
Taalgebruik - extra materiaal gt
Stijl van de auteur
Wat is opvallend aan het taalgebruik van de schrijver:
Zijn de zinnen lang of kort?
Is de tekst moeilijk of makkelijk geschreven?
Welke tijd gebruikt de schrijver om zijn verhaal te vertellen: verleden of tegenwoordige tijd?
Gebruikt de schrijver veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden?
Maakt de schrijver opvallend gebruik van bepaalde leestekens (puntjes, uitroeptekens enz.)?
Enzovoort
Extra materiaal voor vmbo-gt
Ruimte
Ruimte
De ruimte van het verhaal is het decor van het boek. Het kan een plaats zijn waar iets zich afspeelt, een situatie (bijvoorbeeld een dijkdoorbraak, een hittegolf enz.), of een politieke situatie (een dictatuur bijvoorbeeld) ten tijde van het verhaal. Ruimte is dus plaats, weer, politieke situatie en de sfeer. Dit zijn factoren die een grote invloed kunnen hebben op het verhaal, ze kunnen zelfs bepalend. Denk hierbij maar eens aan Zweinstein, kasteel en school in de boeken over Harry Potter. Of aan een verhaal over een jongen die wordt verkocht als slaaf.
De verhaalruimte geeft het verhaal dus een bepaalde sfeer, want het maakt echt verschil of het in een verhaal steeds regent of juist snikheet is; of het zich afspeelt in een donker, eenzaam landhuis in een onweersnacht of in een benauwde bovenwoning in de stad. Bovendien kan de verhaalruimte ook informatie verstrekken over de verhaalfiguren. Je krijgt bijvoorbeeld een indruk van iemands karakter, bezigheden of situatie als je weet hoe zijn woonruimte eruitziet. Een ordelijke kamer heeft over het algemeen een ordelijk mens als bewoner. Woont hij in een kale cel, dan is hij waarschijnlijk monnik of zit hij gevangen.
Ook kan de spanning worden verhoogd door de aandacht die een schrijver besteedt aan de verhaalruimte. Hieronder staan twee plaatjes van hetzelfde huis. Door de donkere wolken en de grillige takken van de bomen lijkt het linker huis enger dan het rechter huis. Dit effect kan een schrijver ook opwekken door het gebruik van zijn woorden.
Motief, symbolen en thema
Motieven zijn in een verhaal steeds terugkerende gebeurtenissen. Een gebeurtenis die maar één keer plaatsvindt in een verhaal is dus geen motief. Motieven zorgen ervoor dat het verhaal een eenheid wordt. Vaak zijn er in een verhaal meerdere motieven te vinden. Als in het verhaal een motief als een rode draad in het verhaal is verweven, dan noem je het een leidmotief.
Ook symbolen (voorwerpen met een vaste betekenis, bijv. roos, ringen, witte duif) kunnen herhaaldelijk voorkomen. Het opsporen van de verbanden tussen motieven leidt tot het ontdekken van de betekenis die ze hebben en uiteindelijk tot het zien van de betekenis van het hele verhaal: het thema
Thema
Het thema is een zeer korte samenvatting van het verhaal in hoogstens één of twee zinnen waarin het centrale probleem van het verhaal wordt gevat. Met het thema van het verhaal wordt iets anders bedoeld dan het onderwerp. Een onderwerp kan bijvoorbeeld ‘pesten’ of ‘liefde’ zijn, maar in het thema zit altijd een boodschap verborgen.
Een thema bij het onderwerp pesten kan bijvoorbeeld zijn ‘Je moet iedereen in zijn waarde laten’ of ‘Wat kan het effect zijn van ‘grapjes’ met anderen?’
Een thema bij het onderwerp liefde kan zijn ‘hoeveel mag je van iemand houden’ of ‘Is liefde altijd goed voor je?’
Het is niet altijd gemakkelijk om het thema van een verhaal te bepalen. Je moet echt over het hele verhaal nadenken om erachter te komen wat het thema van het verhaal is, omdat alles in het boek naar het thema toewerkt. Je kunt het thema vinden door je jezelf de volgende vragen stellen:
Wat is de ‘wijze les’ van het verhaal?
Wat wil de schrijver je meegeven over het onderwerp?
Met welk probleem (gevoel/gedachte) zit de hoofdpersoon?
Wat ontdekt de hoofdpersoon over het onderwerp? Verandert hij/zij van mening in de loop van het verhaal?
Zegt het boek iets over een probleem dat voor iedereen geldt?
Perspectief en verteller
Verhalen worden altijd verteld door iemand. Degene die het verhaal vertelt heet de verteller, verzonnen door de schrijver . Onthoud wel dat de verteller dus nooit dezelfde persoon is als de schrijver van het verhaal!
Vaak is de verteller een ik, een hij of een zij.
In een verhaal met een ik-verteller is er een ik-figuur die beschrijft wat hij/zij meemaakt of heeft meegemaakt. Je weet alleen niet hoe de anderen denken over de ik-persoon. Je weet dus evenveel als de ik.
In een verhaal met een hij- of zij-verteller is er een hij- of zij-figuur door wiens ogen je de gebeurtenissen meemaakt. De schrijver schrijft het verhaal in de hij- of in de zij-vorm. De meeste boeken zijn vanuit dit vertelperspectief geschreven. De verteller is niet aan te wijzen. Het verhaal ontrolt zich als het ware vanzelf.
+++
In een verhaal is een alwetende verteller die commentaar geeft op de gebeurtenissen. Deze alwetende verteller doet niet mee in het verhaal en kent alle gevoelens en gedachten van de personages. Hij leidt jou als lezer als het ware door het verhaal heen: hij introduceert nieuwe personages, legt bepaalde zaken uit die de lezer niet zo kunnen begrijpen, geeft commentaar op bepaald gedrag, enzovoort. Bijvoorbeeld: Meneer Zwart, een akelig mannetje, liep naar huis en wist nog niet wat hem te wachten stond. - Voordat we verder gaan, zal ik u eerst vertellen hoe het kon gebeuren dat meneer Zwart zo’n naar mannetje is geworden. Verhalen met zo’n perspectief zijn vooral in de negentiende eeuw geschreven, tegenwoordig wordt deze manier van vertellen niet echt meer gebruikt.
Opdracht mindmap
Maak een mindmap van het verhaal/boek dat je hebt gelezen. In het eerstvolgende wordbestand vind je de stappen die je moet maken om een mindmap te maken.
Na twee voorbeelden van een mindmap vind je bestanden met mindmapschema's die je moet gebruiken voor de opdracht. Let op het niveau waarvoor het bestand is gemaakt: het eerste is bedoeld voor de onderbouw en voor de bovenbouw basis en kader, het tweede bestand is bestemd voor de bovenbouw gt/mavo.
Hieronder zie je voorbeelden van een literaire mindmap (een mindmap van een boek). De zijtakken komen niet helemaal overeen met de mindmap die jij gaat maken, maar ze geven je wel een beeld van wat je moet maken voor deze opdracht.
Schema mindmap onderbouw en bovenbouw basis/kader
Schema mindmapopdracht onderbouw en bovenbouw basis/kader
Het arrangement Fictie - verhaalanalyse vmbo is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
M.A. Haanstra-Kuizenga
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2018-04-16 15:43:30
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
Overzicht van en theorie over de verschillende aspecten van de verhaalanalyse. Het eerste deel is bestemd voor de bovenbouw vmbo , het tweede deel bevat extra theorie voor de bovenbouw vmbo gt.
Eindgebruiker
leerling/student
Moeilijkheidsgraad
gemiddeld
Studiebelasting
4 uur en 0 minuten
Fictie - verhaalanalyse vmbo
nl
M.A. Haanstra-Kuizenga
2018-04-16 15:43:30
Overzicht van en theorie over de verschillende aspecten van de verhaalanalyse. Het eerste deel is bestemd voor de bovenbouw vmbo , het tweede deel bevat extra theorie voor de bovenbouw vmbo gt.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.