Spelling

Spelling

Blok 1

Werkwoordspelling

Persoonsvorm in de tegenwoordige en de verleden tijd

Begin met het maken van deze oefening. Ken je de regels nog?


Ik drink nooit thee, jij drinkt soms thee en hij drinkt altijd thee.

 

 

Er kunnen meerdere persoonvormen in de zin staan.
Oefening 1: Hoeveel persoonsvormen staan er in deze zinnen?
Oefening 2: Spel de persoonsvormen op de juiste manier.

 

Oefen nu met oefeningen op de volgende sites:

Oefensite 1

Oefensite 2

Gebiedende wijs

In een zin waar geen onderwerp, maar wel een bevel of opdracht staat, staat in de gebiedende wijs. De zin begint met een persoonsvorm, dit is de stam van het werkwoord.

Schop weg die bal!
Doe je jas uit!
Pak je tas!
Lees deze tekst!

 

Oefening

Stercollectie

 

Voltooid deelwoord

Om een voltooid deelwoord goed te spellen, moet je net als bij een persoonsvorm in de verleden tijd onderscheid maken tussen sterke en zwakke werkwoorden.
Weet je nog het verschil:
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd (loop - liep).
Zwakke werkwoorden blijven gelijk in klank in de verleden tijd (maak - maakte).

De regel voor het spellen van een zwak voltooid deelwoord is als volgt:

1. Je neemt het hele werkwoord, bijvoorbeeld raken

2. Je haalt er -en vanaf, rak

3. staat de laatste letter in kofschiptaxi? -k, JA
    dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -t op het eind. geraakt

Nog een keer met het werkwoord keren

1. keren
2. ker
3.
staat de laatste letter in kofschiptaxi? r, NEE
   
dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -d op het eind. gekeerd

 

kofschiptaxi is een ezelsbruggetje. De medeklinkers in het woord geven aan of er een -t of een -d achter het voltooid deelwoord komt te staan. Let op: de klinkers tellen niet mee! Eindigt je woord op een klinker (roeien- roei) dan krijg je altijd een -d!

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Een voltooid deelwoord wordt ook wel eens gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Het is dan geen werkwoord meer, maar vergelijkbaar met woorden als 'lang', 'groen' en 'sterk': het zegt iets over het woord dat erna komt.

Stap voor stap gaan we een bijvoeglijk naamwoord van een werkwoord maken.

Stap 1: begin met het werkwoord dat je wil gaan gebruiken. Bijvoorbeeld verven; ik  verf de deur, de deur is nu geverfd.
Stap 2: neem het voltooid deelwoord van het werkwoord dat je hebt gekozen; verven - geverfd.
Stap 3: eindigt je voltooid deelwoord op een d of t, dan plaats je er een -e achter.
            eindigt je voltooid deelwoord op -en, dan laat je het zo staan.
           Bijvoorbeeld: gekerfd  ⇒ gekerfde: de gekerfde boom
           Bijvoorbeeld: geraakt ⇒ geraakte: de geraakte appel
           Bijvoorbeeld: gelopen ⇒ gelopen: de gelopen race

Nog een keer:

Als het voltooid deelwoord eindigt op d of t

  • Ik  leerde voor mijn repetitie.
  • Ik heb mijn repetitie geleerd.
  • De geleerde repetitie heb ik goed gemaakt. (bijvoeglijk gebruikt)
  • Ik maakte mijn fiets.
  • Ik heb mijn fiets gemaakt.
  • De gemaakte fiets rijdt weer als een zonnetje. (bijvoeglijk gebruikt)

In bepaalde gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een korte klank + d of + t:

  • Ik redde het dier.
  • Het dier is gered.
  • Het geredde dier loopt weer in het bos. (bijvoeglijk gebruikt)
  • De vloer verrotte helemaal.
  • De vloer is helemaal verrot.
  • De verrotte vloer kraakt gevaarlijk. (bijvoeglijk gebruikt)

In bovenstaande voorbeelden wordt de eindletter verdubbeld, omdat je het anders verkeerd uitspreekt.

 

  Schrijf een bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk. Dus als de uitspraak het toestaat, schrijf je maar
één -d of -t !

 

Oefening 7: Vul het bijvoeglijk naamwoord in
Oefening 8: CAmbiumNED
Oefening 9: Vul het bijvoeglijk naamwoord in
Oefening 10: Vul in
Oefening 11: Vul in

Als het voltooid deelwoord eindigt op 'en'

Sommige sterke werkwoorden hebben een voltooid deelwoord op 'en'.

  • Ik braad het gehakt.
  • Ik heb het gehakt gebraden.
  • Het gebraden gehakt smaakt heerlijk.
  • Ik begrijp de uitleg.
  • De uitleg is begrepen.
  • De begrepen uitleg hoef ik niet meer op te zoeken. (bijvoeglijk gebruikt)
  • Ik stoot mijn hoofd.
  • Ik heb mijn hoofd gestoten.
  • Het gestoten hoofd doet flink pijn. (bijvoeglijk gebruikt)

In de bovenstaande voorbeelden zie je dat het voltooid deelwoord zijn eindletter n behoudt.

 

Onvoltooid deelwoord

Het onvoltooid deelwoord gebruik je voor handelingen die nog bezig zijn.
Het onvoltooid deelwoord is heel makkelijk te vormen: het is altijd hele werkwoord (infinitief) + d.

Gillend renden de meisjes het spookhuis uit.
Kees gaat rennend naar school.
Hij bereikte al schoppend het doel van de tegenstander.

Oefening 12: vul de zinnen aan met een onvoltooid deelwoord.

Engelse werkwoorden

Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, worden vervoegd volgens de Nederlandse regels.
Dus; is het de persoonsvorm? Dan gebruik je het volgende schema:

  tt vt
ik stam stam +te/de
hij stam+t stam +te/de
wij hele werkwoord stam +ten/den

 

Bijvoorbeeld: racen

  tt vt
ik race racete
hij racet racete
wij racen raceten

 

Denk niet: "Maar dat staat raar", werkwoordspelling is makkelijk als je de regels toepast. Let vooral op je stam! Want die komt steeds terug. De stam van racen is niet rac, want dat spreek je anders uit. Het is dus race.

Om erachter te komen of er nu -te of -de achter komt in de verleden tijd, gebruik je het 't kofschipx

Racen -en = rac; de c zit in het 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -te. stam+ te: racete
Bloggen - en = blog; de g zit niet in 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -de. stam+ de: blogde

 

Oefeningen:

Oefening 13: Citotrainer

Oefening 14: tegenwoordige tijd

Oefening15: verleden tijd

Oefening16: voltooid deelwoord

Oefening17: gemengde oefening

Oefening 18: Engelse werkwoorden vervoegen

Oefening 19: Doe de test


 

Herhaling klas 2

Lastige meervoudsvormen

Regels Voorbeelden

1. De meervoudsuitgang -s schrijf je aan het woord vast.

douches, cafés, repetities, bureaus, cowboys, kangoeroes

2. Als daardoor een verkeerde uitspraak mogelijk is, schrijf je -'s.

papa's, taxi's, auto's, accu's, baby's
3. Woorden eindigend op -ie met de klemtoon niet op de laatste lettergreep schrijf je met een -n e op de e komt een trema. koloniën, poriën
4. Woorden eindigend op -ie met de klemtoon wel op de laatste lettergreep schrijf je met -ën op het eind. industrieën, melodieën
5. Woorden eindigend op onbeklemtoonde -ik, -es of -et schrijf je met één medeklinker. dommeriken, luiwammesen, lemmeten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 1: Schrijf de volgende woorden in het meervoud.

1. arrestatie 6.  penalty 11. leeuwerik 16. perzik
2. risico 7.  fantasie 12. tosti 17. coupé
3. genie 8.  viezerik 13. kievit 18. symfonie
4. klamboe 9.  drama 14. dreumes 19. party
5. cadeau 10. calorie 15. paraplu 20. logé

 

Kijk ook eens op CambiumNED voor meer uitleg.

Het gebruik van de apostrof

Regels Voorbeelden
1. Bij het meervoud als het woord eindigt op i, o, u, a, y. foto's, oma's
2. Bij het meervoud of verkleinwoord van letters, afkortingen of cijfers. wc's, baby'tje, A4'tjes
3. Bij een achtervoegsel na afkortingen. AOW'er
4. Als woorden een bezit aanduiden.
    Als deze woorden op een sisklank eindigen, schrijf je alleen de apostrof.

Eva's agenda

Jos' mobieltje,
Dex' ouders

5. Als er letters zijn weggelaten. 's morgens, z'n, zo'n

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 2: Schrijf de onderstreepte woorden over. Zet waar nodig een apostrof.

1. Wouters fotos lagen op Frans tvtje.
2. Dr. Lorenz boek over het gedrag van gorillas is wereldberoemd.
3. Op het A5je staat 'annanassen' met twee ns en twee sen geschreven.
4. Een VPROer presenteerde s avonds programmas over waterskis.
5. Opas kleinkind uit s-Gravenhage kreeg een pak lollys en een glas jus dorange.
6. Ze typten smsjes tijdens ons uitje in de kanos.

 

Woorden die het vaakst fout worden gespeld.
 

A
1 abonnee
2 accelereren
3 accommodatie
4 adellijk
5 agressief
6 aluminium
7 aperitief
8 appartement
9 applaudisseren

B
10 baby’s
11 barbecue
12 begrafenis
13 begroeiing
14 blocnote
15 bureau
16 burgemeester
17 burgerlijk

C
18 cadeau
19 cafés
20 caissière
21 cappuccino
22 Celsius
23 chagrijnig
24 comité
25 conciërge
26 consciëntieus
27 controle
28 cosmetisch
29 crèche
30 cursus

D
31 daarentegen
32 diarree
33 dichtstbijzijnd
34 dieet
35 distantiëren (zich -)

E
36 eczeem
37 elektronisch
38 euthanasie

F
39 faillissement
40 faliekant
41 filet
42 financieel

G
43 gedachtegang
44 gerelaxt
45 gewelddadig
46 gezamenlijk
47 grenzeloos
48 guerrilla

H
49 hartstikke
50 hbo’er
51 hepatitis
52 hopelijk

I
53 impresario
54 interessant
55 interview

K
56 kangoeroe
57 karekiet
58 kosteloos
59 krokus

L
60 lasagne
61 liniaal
62 litteken
63 loep

M
64 macaroni
65 millimeter
66 monniken

N
67 namelijk
68 Nederlandse

O
69 oktober
70 omelet
71 onmiddellijk
72 opticien

P
73 parallel
74 per se
75 pijler(dam)
76 portemonnee
77 product
78 pyjama

R
79 rechtstreeks
80 rechtszaak
81 reclame
82 relaxed
83 represaille

S
84 saté
85 satelliet
86 seksualiteit
87 sieraad
88 sperzieboon
89 stiekem

T
90 te allen tijde
91 ten minste (= op z’n minst)
92 ten slotte (= aan het slot)
93 trukendoos

U
94 uittreksel

V
95 vacature
96 van tevoren
97 verrassing

W
98 weifelen

Y
99 yoghurt

Z
100 zone

Bron: taaladvies.nl

Dictee

Leer de volgende moeilijke woorden goed schrijven:

allochtone, architectuur, bioscoop, cassière, charmeur, etnische, faillissement, financiën, gerenommeerde, halsstarig, irriteren, juridisch, prullaria, recessie, sollicitaties

Blok 2

Zelfstandig gebruikte telwoorden

Met of zonder -n?

Telwoorden als alle(n), beide(n), dezelfde(n), enkele(n), sommige(n), weinige(n) en vele(n) schrijf je soms met -n en soms zonder -n.

Voorbeeld 1: Alle boterhammen zijn gesmeerd. Ze zijn alle in de pauze opgegeten.
Voorbeeld 2: De docent heeft vier leerlingen, die allen even slim zijn.

Bij beide voorbeelden is het woordje 'alle' in de eerste zin bijvoeglijk gebruikt. Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je altijd zo kort mogelijk, dus zonder -n.
In de tweede zin is het woordje 'alle' zelfstandig gebruikt. In voorbeeld 1 slaat alle terug op de brieven. In voorbeeld 2 slaat allen terug op de leerlingen. En daar zit het verschil!

Je schrijft de -n achter allen, beiden, dezelfden, enkelen, sommigen, weinigen en velen als het zelfstandig gebruikt is en terugslaat op personen.

Let op: soms lijkt het woord zelfstandig gebruikt, maar is het een geval van samentrekking.
Bijvoorbeeld: In de middag eten alle leerlingen hun brood op. Sommige lunchen op school, sommige lunchen thuis.
(Achter 'sommige' kun je gewoon 'leerlingen' invullen: sommige leerlingen lunchen op school, sommige leerlingen eten thuis.)
Je schrijft in dit geval dus geen -n achter het woord.

Telwoorden als tientallen, honderden, duizenden en miljoenen schrijf je altijd met een -n.

Oefeningen:

Oefening 1: meerkeuze
Oefening 2: meerkeuze
Oefening 3: CambiumNED

 

Bekijk dit filmpje voor een duidelijke uitleg van meneer Kuijpers

Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden

Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die zaken aanduiden, eindigen altijd op een -e.
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die personen aanduiden, eindigen in het enkelvoud op een -e en krijgen in het meervoud een -n.

Bijvoorbeeld: Wat een mooie pruimen. Geeft u mij maar een kistje van die grote.
Je ziet dat met grote de pruimen bedoeld worden. grote duidt dus iets aan.

Bijvoorbeeld: Waarom kijkt een dove naar het journaal voor slechthorenden?
Je ziet dat met dove één persoon wordt bedoeld en met slechthorenden meerdere personen

 

In de volgende oefening worden de zelfstandig gebruikte telwoorden en bijvoeglijke naamwoorden door elkaar gebruikt.

Oefening 4: Maak deze oefening binnen 5 minuten
Oefening 5: Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden, telwoorden en voornaamwoorden

Dictee

Dit dictee behandelt onder andere de volgende spellingsproblemen:

– ei/ij-, g/ch-, i/ie-, au/ou-, s/c/k/q-, b/p-, l/ll-, r/rr-, n/nn-, m/mm-klank;

– tussen-s/-n, werkwoorden;

– klinkerverenkeling en medeklinkerverdubbeling.

 

1 De burgemeester zal de discussie tussen de verschillende partijen in goede banen leiden.

2 Volgens de huisarts wijst de irritatie van de luchtwegen op een allergie voor huisstofmijt.

3 Raad eens hoeveel dit sieraad heeft gekost?

4 De goochelaar maakt bij zijn truc gebruik van een zelfgemaakte sterrenkijker.

5 Je kunt de accommodatie herkennen aan de grote fontein in de voortuin.

6 De sporter heeft een nauwkeurige analyse uitgevoerd om te onderzoeken hoe hij zijn concurrent kan verslaan.

7 Nadat de spits had gescoord, kon hij niet stoppen met grijnzen.

8 Weet jij of gorilla’s ook wenkbrauwen hebben?

9 De recensie vermeldde dat de voorstelling met de aanwezigheid van de prins een adellijk tintje kreeg.

10 Door wie word jij weleens schattebout genoemd?

Blok 3

Cijfers en getallen

In letters

Het is gebruikelijk om de volgende getallen in lopende tekst als woord te schrijven:

  • getallen tot twintig: twee, negen, zeventien, achtste, de negentiende eeuw;
  • tientallen tot honderd: twintig, vijftig, tachtigste;
  • honderdtallen tot duizend: driehonderd, negenhonderd;
  • duizendtallen tot en met twaalfduizend: zesduizend, tienduizendste;
  • de woorden miljoen, miljard, biljoen, enz.: vier miljoen, zeven miljardste.

In cijfers

In de volgende gevallen worden getallen in cijfers weergegeven:

  1. Getallen die niet binnen een van de onder ‘In letters’ genoemde categorieën vallen: 52, 365, de 21e/21ste eeuw.
  2. Exacte waarden, zoals maten, temperaturen, gewichten en jaartallen: ‘In de bebouwde kom is de maximumsnelheid 50 km/u’, ‘Morgen wordt het 14 ºC’, ‘Een hotelovernachting kost €  100,- (of: 100 euro) per persoon.’
    Ook bij het nummeren van de onderdelen van een groter geheel, of van een reeks, verdienen cijfers de voorkeur: ‘hoofdstuk 1’, ‘paragraaf 3.4’, ‘optie 1 en optie 2’, ‘deel 1t/m 7’, ‘klas 5’, ‘groep 6’.
  3. Cijfers hebben de voorkeur als er anders een rare mix van woorden en cijfers zou ontstaan. Dus niet: ‘Van de 45 deelnemers zijn er zeventien gezakt en 28 geslaagd’, maar liever: ‘Van de 45 deelnemers zijn er 17 gezakt en 28 geslaagd.’
  4. Bij de weergave van percentages wordt eerder voor cijfers gekozen: 50% van de Nederlanders, 15 procent. Als in een tekst maar een enkel percentage voorkomt, kan het geheel ook in woorden worden opgeschreven: twintig procent.

Hoe schrijf je getallen voluit?

Hele getallen in woorden worden aan elkaar geschreven, met de volgende uitzonderingen:

  • Na duizend komt een spatie.
  • Woorden als miljoen en miljard staan los.

Voorbeelden:

  • 108: honderdacht
  • 678: zeshonderdachtenzeventig
  • 2016: tweeduizend zestien
  • 2577: tweeduizend vijfhonderdzevenenzeventig / vijfentwintighonderdzevenenzeventig
  • 17.053.980: zeventien miljoen drieënvijftigduizend negenhonderdtachtig

In grote, (afge)ronde getallen met miljoen, miljard, etc. kunnen cijfers en letters gecombineerd worden. Bij getallen met duizend is dit ook mogelijk, maar wel iets minder gebruikelijk:

  • 30.000: dertigduizend, 30 duizend
  • 678.000: zeshonderdachtenzeventigduizend, 678 duizend
  • 25.000.000 euro: 25 miljoen euro, € 25 miljoen
  • 365.000.000 kilometer: 365 miljoen kilometer
  • 440.000.000.000: een staatsschuld van 440 miljard euro

Rangtelwoorden

Rangtelwoorden worden volgens dezelfde principes geschreven:

  • 108e: honderdachtste, honderdenachtste
  • 2016e: tweeduizend zestiende, tweeduizend en zestiende
  • 17.000.000e: zeventien miljoenste

Breuken

De teller en de noemer van een breuk worden los van elkaar geschreven:

  • 1/3: een derde
  • 2/5: twee vijfde(n)
  • 27/100: zevenentwintig honderdste(n)
  • 3 5/8: drie (en) vijf achtste(n)

De enige uitzondering is driekwart: dit wordt als één woord geschreven. Het synoniem drie vierde is wel met een spatie, net als de voorbeelden hierboven.

Getallen met half

Een getal met half is één woord als het eindigt op 'enhalf', zonder een. Als het op 'en een half' eindigt, worden die woorden los geschreven:

  • 2½: tweeënhalf, twee en een half
  • 5½: vijfenhalf, vijf en een half

De samenstelling tweederdemeerderheid wordt in één woord geschreven.

  • Voor die wetswijziging is een tweederdemeerderheid nodig.

Bron: https://onzetaal.nl/taaladvies/getallen-in-letters-of-cijfers

De uitleg in een video:

Laten we kijken of je het begrijpt. Maak de volgende oefeningen:

Oefening 1: CambiumNed
Oefening 2: CambiumNed
Oefening 3: Multiple-choice

Samenstellingen

Woorden aaneenschrijven

Een samenstelling is een woord dat uit twee of drie woorden bestaat. Deze woorden moet je in het Nederlands gewoon aan elkaar vast schrijven.

Bijvoorbeeld:

  • bovenbouw + leerling = bovenbouwleerling
  • rode wijn + glazen = rodewijnglazen (niet: rode wijnglazen)
  • lange afstand + loper = langeafstandloper (niet: lange afstandloper)
  • water + leiding = waterleiding
  • leiding + water = leidingwater

In veel gevallen heeft het eerste deel van de samenstelling een versterkende werking: ijzersterk is 'zeer sterk', kotsmisselijk is 'heel erg misselijk'.

Een samenstelling schrijf je in het Nederlands meestal gewoon aan elkaar vast, maar soms gebruik je, bijvoorbeeld om de leesbaarheid te vergroten of bij zogenaamde klinkerbotsing, in samenstellingen een koppelteken.

Bijvoorbeeld:

  • na + apen = na-apen
  • zo + even = zo-even
  • diploma + uitreiking = diploma-uitreiking

De tussen -s
In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken. Dus: moederskindje en scheepskok. Als het tweede gedeelte van de samenstelling met een -s begint, dan kun je het niet horen. Plaats dan een ander woord waarbij je het wel kan horen. Hoor je nu een -s, dan krijgt je samenstelling een tussen -s.

Bijvoorbeeld: Stationsstraat. In het woord stationsplein hoor je een tussen -s. Daarom worden alle samenstellingen met station- geschreven met een tussen -s. Stationsplein, stationsstraat, stationschef, etc.

De tussen -e of -en
De tussen -en wordt geschreven wanneer het eerste woord van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en.
Het is dus: kippenei, want het meervoud van kip is alleen kippen.

Als het meervoud eindigt op -s of kan eindigt op zowel -s als -en, dan schrijven we alleen de tussenletter -e. Het is dus aspergeteler en groentesoep, want het meervoud van asperge is asperges en het meervoud van groente kan zowel groenten als groentes zijn.

Uitzonderingen
Sommige woorden houden een -e als tussenletter:

1. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak: zonneklep of maneschijn

2. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel: boordevol, apetrots en beregoed.

3. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud: rijstepap en roggebrood.

4. Woorden die historisch gezien wel een samenstelling zijn, maar die niet meer als zodanig worden herkend (we noemen dit versteende samenstellingen: kattebelletje en elleboog).
Zie ook: PP in taal

5. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met een meervoud eindigend op -s: aspergekweker, etagewoning.

6. Het eerste deel van het woord is een bijvoeglijk naamwoord: hogeschool, blindedarm.

 

Oefening 1: CambiumNed
Oefening 2: Tussenklank
Oefening 3: Tussenklank
Oefening 4: juist of niet
Oefening 5: samenstellingen
Oefening 6: versteende uitdrukkingen

Oefening 7a: deze oefening is een echte uitdaging!
Oefening 7b: deze oefening is een echte uitdaging!

Oefening 8: Schrijf de woorden aaneen waar dat moet. Voeg zo nodig een koppelteken of een -s toe.

  1. brommer rijden
  2. chef kok
  3. er van door gaan
  4. gevangen zitten
  5. hoge snelheid trein
  6. lage lonen land
  7. hoge druk gebied
  8. massa ontslag
  9. minister president
  10. na apen
  11. snij ijzer
  12. social zekerheid wet
  13. tot stand komen
  14. successie eed
  15. televisie kijken
  16. trompet spelen
  17. lange afstand raket
  18. vrije tijd kleding
  19. zwarte markt prijzen
  20. bovenbouw leerling

 

Versterkende uitdrukkingen

De samenstellingen hierboven hebben allemaal een zelfstandig naamwoord als kern. Niet iedere samenstelling heeft een zelfstandig naamwoord als kern. In de volgende samenstellingen is het tweede deel van de samenstelling een bijvoeglijk naamwoord:

  • brood + mager = broodmager
  • ijzer + sterk = ijzersterk
  • licht + blauw = lichtblauw
  • kots(en) + misselijk = kotsmisselijk
  • wel + bekend = welbekend

Het eerste gedeelte van de samenstelling versterkt het tweede gedeelte. Je bent niet mager, maar heel erg mager (broodmager). Je bent niet sterk, maar heel erg sterk (ijzersterk).
Bijvoorbeeld: bikkelhard, boterzacht, broodnodig, eivol, glashelder, kurkdroog, lijkbleek, loodzwaar, pijlsnel, rotsvast, torenhoog.

Maak onderstaande oefening en kijk hoeveel versterkende uitdrukkingen jij kent.

Oefening 9

Werkwoordspelling

Engelse werkwoorden vervoegen

De lastigste werkwoorden om te vervoegen zijn de de werkwoorden die we uit het Engels hebben 'geleend'. In de volgende twee oefeningen kun je oefenen met Engelse werkwoorden.

Oefening A
Oefening B

Oefen op deze oefensites je werkwoordspelling

gespeld.nl

Oefensite 1

Oefensite 2

beterspellen.nl

Dictee

Leer de volgende moeilijke woorden goed schrijven:

abstracte - chemici - ethische - evaluatie - flexibel - frequent - geleidelijk - koloniën - naïef - perspectief - pyromaan - reëel - signaleren - syndroom - vacuüm.

 

Herhaling klas 1:

Weet je het nog? ei of ij. Doe hier de test.
Weet je het nog? au of ou. Doe hier de test.

Blok 4

Afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden en verkortingen

In het dagelijkse taalgebruik maken we veel gebruik van afkortingen: cv, wc, tv, de NS, de VVD. Daar is op zich niets tegen, sterker nog: in sommige gevallen zou je het vreemd of storend vinden als de volledige term werd gebruikt. Niemand zal wc uitspreken als watercloset.

Afkortingen:
Dit is een verkorte schrijfmanier van een woord(groep), naam of een andere aanduiding. Je schijft een afkorting met een of meer punten. De afkorting is met een hoofdletter als het woord zelf ook met een hoofdletter begint.

Voorbeelden: blz. - bladzijde, dr. – dokter, i.p.v. – in plaats van, KLM – Koninklijke Luchtvaartmaatschappij  

 

Symbool:
Is een teken/notatie van een eenheid, valuta of een wetenschappelijk begrip. De schrijfwijze van symbool is meestal internationaal. Je schrijft een symbool zonder punt. De hoofdletters en de kleine letters zijn internationaal afgesproken.

Voorbeelden:    H2O – Water, sec – seconden, km – kilometer

 

Initiaalwoord:
Is een afkorting van beginletters en wordt niet als één woord gelezen. Je spreekt een initiaalwoord als een stel losse letter.

Voorbeeld:     pk – Je spreekt de “p” en de “k” uit. (paardenkracht)

 

Letterwoord:
Een gebruikelijke term voor letterwoord is acroniem. Een acroniem bestaat uit losse letters van een woordgroep of naam. Je spreekt de korte vorm uit.

Voorbeeld:     Havo – Je spreekt uit: haaaavooo en niet “h” “ a” “ v”  “o”.

 

Verkorting:
Is een schrijfwijze voor twee of meer woorden maar je spreekt het uit alsof het een woord is.

Voorbeeld:    Benelux - (België, Nederland en Luxemburg),  horeca – (hotel, restaurants en café)

 

Uitleg in een prezi
Uitleg in een filmpje:

Werkwoordspelling

Sterke werkwoorden in de verleden tijd

Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd.

  Tegenwoordige tijd    Verleden tijd Voltooid deelwoord

worden

zingen

lopen

kijken

lezen

   werden

   zongen

   liepen

   keken

   lazen

geworden

gezongen

gelopen

gekeken

gelezen

 

Het Nederlands kent wel een paar sterke en onregelmatige werkwoorden. Deze houden zich niet helemaal aan de regels (bakken – bakte – gebakken) of zelfs helemaal niet (lopen – liep – gelopen). Waarom niet alle woorden regelmatig zijn, heeft te maken met taalontwikkeling.

 

Denk bijvoorbeeld aan nieuwe werkwoorden als googelen, whatsappen en twitteren. Vooral die laatste is interessant: soms zeggen mensen getweet, dan weer getwitterd. En is het nu twitterde of tweette? Kies je voor regelmaat, dan krijg je twitteren – twitterde –  getwitterd, maar mensen zijn geen regels.

Je zult dus de sterke en onregelmatige werkwoorden moeten leren. Gelukkig zijn dat er niet zo veel en de meeste ken je wel.

Download de lijst onregelmatige en sterke werkwoorden zodat je deze kunt leren. De lijst is opgedeeld in 11 delen.

Oefeningen:

5. makkelijke oefening
6. eenvoudige oefening
6. CambiumNED 1
7. CambiumNED 2
8. Vul in

Meer oefeningen

Werkblad

Dictee

Leer de volgende moeilijke woorden goed schrijven:

accessoires - alchemist - bravoure - cognitief/cognitieve - dialecten - efficiënt - identificeren - ingenieus/ingenieuze - initialen - oriënteren - procedures - reductie - sollicitant - triatleet - virtuoos/virtuoze

Blok 5

Werkwoordspelling

Korte herhaling werkwoordspelling

Oefening 1: invuloefening
Oefening 2: werkwoorden 3F

Leestekens

Uitleg

Welke leestekens hebben we ook alweer?

H ? ! . , : ""

 

Hoofdletter
Je gebruikt een hoofdletter aan het begin van elke zin. Ook gebruik je een hoofdletter bij namen, plaatsen en landen.

Komma

Tussen twee persoonsvormen

Als er twee persoonsvormen naast elkaar staan, komt daar een komma tussen.

• Omdat hij er niet was, gebeurde er weinig.

• Als jij niet belt, bel ik zelf wel even.

Bij heel korte zinnen hoeft het niet

• Wie dit leest is gek.

Voegwoord

Er komt vaak ook een komma als er midden in de zin een voegwoord staat. Bijvoorbeeld bij omdat, doordat, zoals, terwijl, aangezien, want en maar.

• Ik kan niet naar het feest, omdat ik dan op vakantie ben.

• Zij kon niet slapen, doordat haar broertje snurkte.

• Mijn vriendin heeft een 10 gehaald, terwijl ze niet geleerd had.

• Ik zou haar nog sms'en, maar dat is er niet van gekomen.

• Ik hou er nu over op, want dit heeft toch geen zin.

Opsomming

Na elk deel van een opsomming, maar meestal niet voor en.

• Hij was al op vakantie geweest naar Spanje, Frankrijk, Tsjechië en Duitsland.

• Ik vond dat meisje slim, sterk en aardig.

Aanspreking

Voor of na een aanspreking.

• Jim, kom je zo eten?

• Hou daarmee op, Esther!

• Luister, ik wil niet dat je me daarmee lastigvalt.

Dubbele punt

Een dubbele punt kan op verschillende manieren gebruikt worden.

Voor een opsomming

• Voor morgen staat op het programma: naar school, huiswerk maken en sporten.

Voor een direct citaat

Een direct citaat is een citaat met aanhalingstekens.

• Wannes zei: “We gaan straks weg.”

• Wannes zei:  ‘We gaan straks weg.’

Voor een verklaring of toelichting

• Ik ben er niet aan toegekomen: de gasten waren te laat weg.

• In het volgende zinsdeel staat een voorbeeld: dit is het voorbeeld.

Voor een conclusie

• Samengevat: het was een geweldig boek.

Voor een gedachte

• Ik dacht: dat lukt nooit!

Er komt geen spatie vóór een dubbele punt, wel erna.

Puntkomma in een zin

Een puntkomma is een leesteken midden in een zin. Er is een belangrijk verband tussen de delen voor en na de puntkomma, ook al zijn het vaak twee volwaardige zinnen en zou een punt ook gekund hebben. Een voorbeeld:

  • We stonden vroeg op; we hadden een lange reis voor de boeg.
  • Ik heb een hekel aan zwemmen; toch neem ik een zwembroek mee.

Uitroepteken
Het uitroepteken komt aan het eind van de zin als je iets roept of schreeuwt.Bijvoorbeeld: “Kijk uit erkomt een auto aan!”?

Punt
De punt komt aan het einde van de zin.

Aanhalingstekens
Aanhalingstekens komen als je gesproken tekst schrijft. Zoals: “Kijk uit!” riep de boze man.

Vraagteken
Het vraagteken komt aan het eind van de zin als je iets vraagt. Bijvoorbeeld: "Ben je moe?"

 

 

Oefenen

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4

Oefening 5

Oefening 6

Oefening 7

De laatste test
Maak deze test in de laatste les om te kijken of je alles nu weet!

Controleer je werk

  • Lees de zin.
  • Begint de zin met een hoofdletter?
  • Heb je alle namen/plaatsen/landen met een hoofdletter geschreven?
  • Staat gesproken tekst tussen aanhalingstekens?
  • Heb je een komma bij opsommingen of lange zinnen?
  • Heb je de zin gesloten met een punt?
  • Heb je een vraagteken gebruikt als het een vraagzin is?
  • Heb je ene uitroepteken gebruikt bij een roep/schreeuw of bevel?

Lees alles nog een keer over, klopt het helemaal?

Dictee

accijns - accijnzen - acrostichon - chronische - comfortabel - decennium/decennia - exotische - externe - hyperbool - inclusief - particulieren - prioriteit - reflectoren - retourtje - shoarma - vegetariër

 

We gaan deze week de hele week oefenen op Beterspellen.nl. Maak een account aan en oefen iedere dag.  Aan het einde van de week heb je 20 zinnen geoefend. Volgende week krijg je een dictee over 10 zinnen.

Blok 6

Spelling van je tekst controleren

Als je een tekst geschreven hebt, moet je die altijd controleren op spelfouten. Doe dat achteraf in een aparte controleronde. Maak daarbij gebruik van hulpmiddelen:

• Als je iets schrijft op de computer, gebruik dan de spelling- en grammaticacontrole van Word: spelfouten worden rood onderlijnd, grammaticale fouten groen;

• Gebruik het Groene Boekje: www.nederlandsewoorden.nl of http://woordenlijst.org.

• Gebruik je woordenboek: je mag in de toetsweek en op het examen ook een woordenboek meenemen.

De Spelling- en grammaticacontrole van Word kan niet alle spellingsproblemen voor je oplossen. Sommige fouten ziet het programma niet. Hoe nieuwer je programma, hoe meer fouten de computer eruit haalt.

Fouten die de spellingcontrole wel ziet:

- Het gras is greon. moet zijn: groen
- amerika moet zijn: Amerika
- welkomsdrankje moet zijn: welkomstdrankje

Fouten die de spellingcontrole niet herkent:

- de meeste fouten in de werkwoordsspelling:
Het boek dat ik je aanraadt, heet Groeten uit Londen.

- woorden die je aan elkaar had moeten schrijven:
De in zendingen waren niet op tijd.

- fouten met hoofdletters en leestekens:
hoe, gaat het met jou

 

Zo controleer je de spelling van je tekst

Controleer je tekst in stappen:
- controleer eerst of alle hoofdletters, leestekens, komma’s en punten op de juiste plaats staan;
- controleer dan de werkwoorden:
- zijn de persoonsvormen goed geschreven?
- zijn de werkwoorden die geen persoonsvorm zijn zo simpel mogelijk geschreven?
- zoek moeilijke woorden op: gebruik de hulpmiddelen.

Werkwoordspelling

Opfriscursus

Alle vormen door elkaar. Bedenk eerst welke werkwoordsvorm het is, bedenk vervolgens welke regel daarbij hoort en kijk dan wat de juiste vervoeging moet zijn.

OEFENINGEN:
werkwoordspelling gemengd – 01
werkwoordspelling gemengd – 02
werkwoordspelling gemengd – 03
werkwoordspelling gemengd – 04

Dictee

Leer de volgende woorden goed te schrijven:

adequaat - autistische - cabaretier - chauvinistisch - cryptische - expertise - hypotheken - introductie - privacy - proporties - publicatie - revue - scène - schrijnende - systematisch