In een zin waar geen onderwerp, maar wel een bevel of opdracht staat, staat in de gebiedende wijs. De zin begint met een persoonsvorm, dit is de stam van het werkwoord.
Schop weg die bal!
Doe je jas uit!
Pak je tas!
Lees deze tekst!
Om een voltooid deelwoord goed te spellen, moet je net als bij een persoonsvorm in de verleden tijd onderscheid maken tussen sterke en zwakke werkwoorden. Weet je nog het verschil: Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd (loop - liep). Zwakke werkwoorden blijven gelijk in klank in de verleden tijd (maak - maakte).
De regel voor het spellen van een zwak voltooid deelwoord is als volgt:
1. Je neemt het hele werkwoord, bijvoorbeeld raken
2. Je haalt er -en vanaf, rak
3. staat de laatste letter in kofschiptaxi? -k, JA
dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -t op het eind. geraakt
Nog een keer met het werkwoord keren
1. keren
2. ker
3. staat de laatste letter in kofschiptaxi? r, NEE dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -d op het eind. gekeerd
kofschiptaxi is een ezelsbruggetje. De medeklinkers in het woord geven aan of er een -t of een -d achter het voltooid deelwoord komt te staan. Let op: de klinkers tellen niet mee! Eindigt je woord op een klinker (roeien- roei) dan krijg je altijd een -d!
Een voltooid deelwoord wordt ook wel eens gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Het is dan geen werkwoord meer, maar vergelijkbaar met woorden als 'lang', 'groen' en 'sterk': het zegt iets over het woord dat erna komt.
Stap voor stap gaan we een bijvoeglijk naamwoord van een werkwoord maken.
Stap 1: begin met het werkwoord dat je wil gaan gebruiken. Bijvoorbeeld verven; ik verf de deur, de deur is nu geverfd.
Stap 2: neem het voltooid deelwoord van het werkwoord dat je hebt gekozen; verven - geverfd.
Stap 3: eindigt je voltooid deelwoord op een d of t, dan plaats je er een -e achter.
eindigt je voltooid deelwoord op -en, dan laat je het zo staan.
Bijvoorbeeld: gekerfd ⇒ gekerfde: de gekerfde boom
Bijvoorbeeld: geraakt ⇒ geraakte: de geraakte appel
Bijvoorbeeld: gelopen ⇒ gelopen: de gelopen race
Nog een keer:
Als het voltooid deelwoord eindigt op d of t
Ik leerde voor mijn repetitie.
Ik heb mijn repetitie geleerd.
De geleerde repetitie heb ik goed gemaakt. (bijvoeglijk gebruikt)
Ik maakte mijn fiets.
Ik heb mijn fiets gemaakt.
De gemaakte fiets rijdt weer als een zonnetje. (bijvoeglijk gebruikt)
In bepaalde gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een korte klank + d of + t:
Ik redde het dier.
Het dier is gered.
Het geredde dier loopt weer in het bos. (bijvoeglijk gebruikt)
De vloer verrotte helemaal.
De vloer is helemaal verrot.
De verrotte vloer kraakt gevaarlijk. (bijvoeglijk gebruikt)
In bovenstaande voorbeelden wordt de eindletter verdubbeld, omdat je het anders verkeerd uitspreekt.
Schrijf een bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk. Dus als de uitspraak het toestaat, schrijf je maar één -d of -t !
Sommige sterke werkwoorden hebben een voltooid deelwoord op 'en'.
Ik braad het gehakt.
Ik heb het gehakt gebraden.
Het gebraden gehakt smaakt heerlijk.
Ik begrijp de uitleg.
De uitleg is begrepen.
De begrepen uitleg hoef ik niet meer op te zoeken. (bijvoeglijk gebruikt)
Ik stoot mijn hoofd.
Ik heb mijn hoofd gestoten.
Het gestoten hoofd doet flink pijn. (bijvoeglijk gebruikt)
In de bovenstaande voorbeelden zie je dat het voltooid deelwoord zijn eindletter n behoudt.
Onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord gebruik je voor handelingen die nog bezig zijn. Het onvoltooid deelwoord is heel makkelijk te vormen: het is altijd hele werkwoord (infinitief) + d.
Gillend renden de meisjes het spookhuis uit.
Kees gaat rennend naar school.
Hij bereikte al schoppend het doel van de tegenstander.
Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, worden vervoegd volgens de Nederlandse regels. Dus; is het de persoonsvorm? Dan gebruik je het volgende schema:
tt
vt
ik
stam
stam +te/de
hij
stam+t
stam +te/de
wij
hele werkwoord
stam +ten/den
Bijvoorbeeld: racen
tt
vt
ik
race
racete
hij
racet
racete
wij
racen
raceten
Denk niet: "Maar dat staat raar", werkwoordspelling is makkelijk als je de regels toepast. Let vooral op je stam! Want die komt steeds terug. De stam van racen is niet rac, want dat spreek je anders uit. Het is dus race.
Om erachter te komen of er nu -te of -de achter komt in de verleden tijd, gebruik je het 't kofschipx
Racen -en = rac; de c zit in het 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -te. stam+ te: racete
Bloggen - en = blog; de g zit niet in 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -de. stam+ de: blogde
1. Bij het meervoud als het woord eindigt op i, o, u, a, y.
foto's, oma's
2. Bij het meervoud of verkleinwoord van letters, afkortingen of cijfers.
wc's, baby'tje, A4'tjes
3. Bij een achtervoegsel na afkortingen.
AOW'er
4. Als woorden een bezit aanduiden.
Als deze woorden op een sisklank eindigen, schrijf je alleen de apostrof.
Eva's agenda
Jos' mobieltje,
Dex' ouders
5. Als er letters zijn weggelaten.
's morgens, z'n, zo'n
Opdracht 2: Schrijf de onderstreepte woorden over. Zet waar nodig een apostrof.
1. Woutersfotos lagen op Franstvtje.
2. Dr. Lorenz boek over het gedrag van gorillas is wereldberoemd.
3. Op het A5je staat 'annanassen' met twee ns en twee sen geschreven.
4. Een VPROer presenteerde s avonds programmas over waterskis.
5. Opas kleinkind uit s-Gravenhage kreeg een pak lollys en een glas jus dorange.
6. Ze typten smsjes tijdens ons uitje in de kanos.
Telwoorden als alle(n), beide(n), dezelfde(n), enkele(n), sommige(n), weinige(n) en vele(n) schrijf je soms met -n en soms zonder -n.
Voorbeeld 1: Alle boterhammen zijn gesmeerd. Ze zijn alle in de pauze opgegeten.
Voorbeeld 2: De docent heeft vier leerlingen, die allen even slim zijn.
Bij beide voorbeelden is het woordje 'alle' in de eerste zin bijvoeglijk gebruikt. Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je altijd zo kort mogelijk, dus zonder -n.
In de tweede zin is het woordje 'alle' zelfstandig gebruikt. In voorbeeld 1 slaat alle terug op de brieven. In voorbeeld 2 slaat allen terug op de leerlingen. En daar zit het verschil!
Je schrijft de -n achter allen, beiden, dezelfden, enkelen, sommigen, weinigen en velen als het zelfstandig gebruikt is en terugslaat op personen.
Let op: soms lijkt het woord zelfstandig gebruikt, maar is het een geval van samentrekking. Bijvoorbeeld: In de middag eten alle leerlingen hun brood op. Sommige lunchen op school, sommige lunchen thuis.
(Achter 'sommige' kun je gewoon 'leerlingen' invullen: sommige leerlingen lunchen op school, sommige leerlingen eten thuis.)
Je schrijft in dit geval dus geen -n achter het woord.
Telwoorden als tientallen, honderden, duizenden en miljoenen schrijf je altijd met een -n.
Bekijk dit filmpje voor een duidelijke uitleg van meneer Kuijpers
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die zaken aanduiden, eindigen altijd op een -e.
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die personen aanduiden, eindigen in het enkelvoud op een -e en krijgen in het meervoud een -n.
Bijvoorbeeld: Wat een mooie pruimen. Geeft u mij maar een kistje van die grote.
Je ziet dat met grotede pruimen bedoeld worden. grote duidt dus iets aan.
Bijvoorbeeld:Waarom kijkt een dove naar het journaal voor slechthorenden?
Je ziet dat met dove één persoon wordt bedoeld en met slechthorendenmeerdere personen
In de volgende oefening worden de zelfstandig gebruikte telwoorden en bijvoeglijke naamwoorden door elkaar gebruikt.
1 De burgemeester zal de discussie tussen de verschillende partijen in goede banen leiden.
2 Volgens de huisarts wijst de irritatie van de luchtwegen op een allergie voor huisstofmijt.
3 Raad eens hoeveel dit sieraad heeft gekost?
4 De goochelaar maakt bij zijn truc gebruik van een zelfgemaakte sterrenkijker.
5 Je kunt de accommodatie herkennen aan de grote fontein in de voortuin.
6 De sporter heeft een nauwkeurige analyse uitgevoerd om te onderzoeken hoe hij zijn concurrent kan verslaan.
7 Nadat de spits had gescoord, kon hij niet stoppen met grijnzen.
8 Weet jij of gorilla’s ook wenkbrauwen hebben?
9 De recensie vermeldde dat de voorstelling met de aanwezigheid van de prins een adellijk tintje kreeg.
10 Door wie word jij weleens schattebout genoemd?
Blok 3
Cijfers en getallen
In letters
Het is gebruikelijk om de volgende getallen in lopende tekst als woord te schrijven:
getallen tot twintig: twee, negen, zeventien, achtste, de negentiende eeuw;
tientallen tot honderd: twintig, vijftig, tachtigste;
honderdtallen tot duizend: driehonderd, negenhonderd;
duizendtallen tot en met twaalfduizend: zesduizend, tienduizendste;
de woorden miljoen, miljard, biljoen, enz.: vier miljoen, zeven miljardste.
In cijfers
In de volgende gevallen worden getallen in cijfers weergegeven:
Getallen die niet binnen een van de onder ‘In letters’ genoemde categorieën vallen: 52, 365, de 21e/21ste eeuw.
Exacte waarden, zoals maten, temperaturen, gewichten en jaartallen: ‘In de bebouwde kom is de maximumsnelheid 50 km/u’, ‘Morgen wordt het 14 ºC’, ‘Een hotelovernachting kost € 100,- (of: 100 euro) per persoon.’
Ook bij het nummeren van de onderdelen van een groter geheel, of van een reeks, verdienen cijfers de voorkeur: ‘hoofdstuk 1’, ‘paragraaf 3.4’, ‘optie 1 en optie 2’, ‘deel 1t/m 7’, ‘klas 5’, ‘groep 6’.
Cijfers hebben de voorkeur als er anders een rare mix van woorden en cijfers zou ontstaan. Dus niet: ‘Van de 45 deelnemers zijn er zeventien gezakt en 28 geslaagd’, maar liever: ‘Van de 45 deelnemers zijn er 17 gezakt en 28 geslaagd.’
Bij de weergave van percentages wordt eerder voor cijfers gekozen: 50% van de Nederlanders, 15 procent. Als in een tekst maar een enkel percentage voorkomt, kan het geheel ook in woorden worden opgeschreven: twintig procent.
Hoe schrijf je getallen voluit?
Hele getallen in woorden worden aan elkaar geschreven, met de volgende uitzonderingen:
17.053.980: zeventien miljoen drieënvijftigduizend negenhonderdtachtig
In grote, (afge)ronde getallen met miljoen, miljard, etc. kunnen cijfers en letters gecombineerd worden. Bij getallen met duizend is dit ook mogelijk, maar wel iets minder gebruikelijk:
440.000.000.000: een staatsschuld van 440 miljard euro
Rangtelwoorden
Rangtelwoorden worden volgens dezelfde principes geschreven:
108e: honderdachtste, honderdenachtste
2016e: tweeduizend zestiende, tweeduizend en zestiende
17.000.000e: zeventien miljoenste
Breuken
De teller en de noemer van een breuk worden los van elkaar geschreven:
1/3: een derde
2/5: twee vijfde(n)
27/100: zevenentwintig honderdste(n)
3 5/8: drie (en) vijf achtste(n)
De enige uitzondering is driekwart: dit wordt als één woord geschreven. Het synoniem drie vierde is wel met een spatie, net als de voorbeelden hierboven.
Getallen met half
Een getal met half is één woord als het eindigt op 'enhalf', zonder een. Als het op 'en een half' eindigt, worden die woorden los geschreven:
2½: tweeënhalf,twee eneenhalf
5½: vijfenhalf, vijf en een half
De samenstelling tweederdemeerderheid wordt in één woord geschreven.
Voor die wetswijziging is een tweederdemeerderheid nodig.
lange afstand + loper = langeafstandloper (niet: lange afstandloper)
water + leiding = waterleiding
leiding + water = leidingwater
In veel gevallen heeft het eerste deel van de samenstelling een versterkende werking: ijzersterk is 'zeer sterk', kotsmisselijk is 'heel erg misselijk'.
Een samenstelling schrijf je in het Nederlands meestal gewoon aan elkaar vast, maar soms gebruik je, bijvoorbeeld om de leesbaarheid te vergroten of bij zogenaamde klinkerbotsing, in samenstellingen een koppelteken.
Bijvoorbeeld:
na + apen = na-apen
zo + even = zo-even
diploma + uitreiking = diploma-uitreiking
De tussen -s
In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken. Dus: moederskindje en scheepskok. Als het tweede gedeelte van de samenstelling met een -s begint, dan kun je het niet horen. Plaats dan een ander woord waarbij je het wel kan horen. Hoor je nu een -s, dan krijgt je samenstelling een tussen -s.
Bijvoorbeeld: Stationsstraat. In het woord stationsplein hoor je een tussen -s. Daarom worden alle samenstellingen met station- geschreven met een tussen -s. Stationsplein, stationsstraat, stationschef, etc.
De tussen -e of -en
De tussen -en wordt geschreven wanneer het eerste woord van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en.
Het is dus: kippenei, want het meervoud van kip is alleen kippen.
Als het meervoud eindigt op -s of kan eindigt op zowel -s als -en, dan schrijven we alleen de tussenletter -e. Het is dus aspergeteler en groentesoep, want het meervoud van asperge is asperges en het meervoud van groente kan zowel groenten als groentes zijn.
Uitzonderingen
Sommige woorden houden een -e als tussenletter:
1. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak: zonneklep of maneschijn
2. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel: boordevol, apetrots en beregoed.
3. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud: rijstepap en roggebrood.
4. Woorden die historisch gezien wel een samenstelling zijn, maar die niet meer als zodanig worden herkend (we noemen dit versteende samenstellingen: kattebelletje en elleboog).
Zie ook: PP in taal
5. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met een meervoud eindigend op -s: aspergekweker, etagewoning.
6. Het eerste deel van het woord is een bijvoeglijk naamwoord: hogeschool, blindedarm.
Oefening 8: Schrijf de woorden aaneen waar dat moet. Voeg zo nodig een koppelteken of een -s toe.
brommer rijden
chef kok
er van door gaan
gevangen zitten
hoge snelheid trein
lage lonen land
hoge druk gebied
massa ontslag
minister president
na apen
snij ijzer
social zekerheid wet
tot stand komen
successie eed
televisie kijken
trompet spelen
lange afstand raket
vrije tijd kleding
zwarte markt prijzen
bovenbouw leerling
Versterkende uitdrukkingen
De samenstellingen hierboven hebben allemaal een zelfstandig naamwoord als kern. Niet iedere samenstelling heeft een zelfstandig naamwoord als kern. In de volgende samenstellingen is het tweede deel van de samenstelling een bijvoeglijk naamwoord:
brood + mager = broodmager
ijzer + sterk = ijzersterk
licht + blauw = lichtblauw
kots(en) + misselijk = kotsmisselijk
wel + bekend = welbekend
Het eerste gedeelte van de samenstelling versterkt het tweede gedeelte. Je bent niet mager, maar heel erg mager (broodmager). Je bent niet sterk, maar heel erg sterk (ijzersterk). Bijvoorbeeld: bikkelhard, boterzacht, broodnodig, eivol, glashelder, kurkdroog, lijkbleek, loodzwaar, pijlsnel, rotsvast, torenhoog.
Maak onderstaande oefening en kijk hoeveel versterkende uitdrukkingen jij kent.
De lastigste werkwoorden om te vervoegen zijn de de werkwoorden die we uit het Engels hebben 'geleend'. In de volgende twee oefeningen kun je oefenen met Engelse werkwoorden.
Afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden en verkortingen
In het dagelijkse taalgebruik maken we veel gebruik van afkortingen: cv, wc, tv, de NS, de VVD. Daar is op zich niets tegen, sterker nog: in sommige gevallen zou je het vreemd of storend vinden als de volledige term werd gebruikt. Niemand zal wc uitspreken als watercloset.
Afkortingen:
Dit is een verkorte schrijfmanier van een woord(groep), naam of een andere aanduiding. Je schijft een afkorting met een of meer punten. De afkorting is met een hoofdletter als het woord zelf ook met een hoofdletter begint.
Voorbeelden: blz. - bladzijde, dr. – dokter, i.p.v. – in plaats van, KLM – Koninklijke Luchtvaartmaatschappij
Symbool:
Is een teken/notatie van een eenheid, valuta of een wetenschappelijk begrip. De schrijfwijze van symbool is meestal internationaal. Je schrijft een symbool zonder punt. De hoofdletters en de kleine letters zijn internationaal afgesproken.
Voorbeelden: H2O – Water, sec – seconden, km – kilometer
Initiaalwoord:
Is een afkorting van beginletters en wordt niet als één woord gelezen. Je spreekt een initiaalwoord als een stel losse letter.
Voorbeeld: pk – Je spreekt de “p” en de “k” uit. (paardenkracht)
Letterwoord:
Een gebruikelijke term voor letterwoord is acroniem. Een acroniem bestaat uit losse letters van een woordgroep of naam. Je spreekt de korte vorm uit.
Voorbeeld: Havo – Je spreekt uit: haaaavooo en niet “h” “ a” “ v” “o”.
Verkorting:
Is een schrijfwijze voor twee of meer woorden maar je spreekt het uit alsof het een woord is.
Voorbeeld: Benelux - (België, Nederland en Luxemburg), horeca – (hotel, restaurants en café)
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd.
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Voltooid deelwoord
worden
zingen
lopen
kijken
lezen
werden
zongen
liepen
keken
lazen
geworden
gezongen
gelopen
gekeken
gelezen
Het Nederlands kent wel een paar sterke en onregelmatige werkwoorden. Deze houden zich niet helemaal aan de regels (bakken – bakte – gebakken) of zelfs helemaal niet (lopen – liep – gelopen). Waarom niet alle woorden regelmatig zijn, heeft te maken met taalontwikkeling.
Denk bijvoorbeeld aan nieuwe werkwoorden als googelen, whatsappen en twitteren. Vooral die laatste is interessant: soms zeggen mensen getweet, dan weer getwitterd. En is het nu twitterde of tweette? Kies je voor regelmaat, dan krijg je twitteren – twitterde – getwitterd, maar mensen zijn geen regels.
Je zult dus de sterke en onregelmatige werkwoorden moeten leren. Gelukkig zijn dat er niet zo veel en de meeste ken je wel.
Hoofdletter
Je gebruikt een hoofdletter aan het begin van elke zin. Ook gebruik je een hoofdletter bij namen, plaatsen en landen.
Komma
Tussen twee persoonsvormen
Als er twee persoonsvormen naast elkaar staan, komt daar een komma tussen.
• Omdat hij er niet was, gebeurde er weinig.
• Als jij niet belt, bel ik zelf wel even.
Bij heel korte zinnen hoeft het niet
• Wie dit leest is gek.
Voegwoord
Er komt vaak ook een komma als er midden in de zin een voegwoord staat. Bijvoorbeeld bij omdat, doordat, zoals, terwijl, aangezien, want en maar.
• Ik kan niet naar het feest, omdat ik dan op vakantie ben.
• Zij kon niet slapen, doordat haar broertje snurkte.
• Mijn vriendin heeft een 10 gehaald, terwijl ze niet geleerd had.
• Ik zou haar nog sms'en, maar dat is er niet van gekomen.
• Ik hou er nu over op, want dit heeft toch geen zin.
Opsomming
Na elk deel van een opsomming, maar meestal niet voor en.
• Hij was al op vakantie geweest naar Spanje, Frankrijk, Tsjechië en Duitsland.
• Ik vond dat meisje slim, sterk en aardig.
Aanspreking
Voor of na een aanspreking.
• Jim, kom je zo eten?
• Hou daarmee op, Esther!
• Luister, ik wil niet dat je me daarmee lastigvalt.
Dubbele punt
Een dubbele punt kan op verschillende manieren gebruikt worden.
Voor een opsomming
• Voor morgen staat op het programma: naar school, huiswerk maken en sporten.
Voor een direct citaat
Een direct citaat is een citaat met aanhalingstekens.
• Wannes zei: “We gaan straks weg.”
• Wannes zei: ‘We gaan straks weg.’
Voor een verklaring of toelichting
• Ik ben er niet aan toegekomen: de gasten waren te laat weg.
• In het volgende zinsdeel staat een voorbeeld: dit is het voorbeeld.
Voor een conclusie
• Samengevat: het was een geweldig boek.
Voor een gedachte
• Ik dacht: dat lukt nooit!
Er komt geen spatie vóór een dubbele punt, wel erna.
Puntkomma in een zin
Een puntkomma is een leesteken midden in een zin. Er is een belangrijk verband tussen de delen voor en na de puntkomma, ook al zijn het vaak twee volwaardige zinnen en zou een punt ook gekund hebben. Een voorbeeld:
We stonden vroeg op; we hadden een lange reis voor de boeg.
Ik heb een hekel aan zwemmen; toch neem ik een zwembroek mee.
Uitroepteken
Het uitroepteken komt aan het eind van de zin als je iets roept of schreeuwt.Bijvoorbeeld: “Kijk uit erkomt een auto aan!”?
Punt
De punt komt aan het einde van de zin.
Aanhalingstekens
Aanhalingstekens komen als je gesproken tekst schrijft. Zoals: “Kijk uit!” riep de boze man.
Vraagteken
Het vraagteken komt aan het eind van de zin als je iets vraagt. Bijvoorbeeld: "Ben je moe?"
We gaan deze week de hele week oefenen op Beterspellen.nl. Maak een account aan en oefen iedere dag. Aan het einde van de week heb je 20 zinnen geoefend. Volgende week krijg je een dictee over 10 zinnen.
Blok 6
Spelling van je tekst controleren
Als je een tekst geschreven hebt, moet je die altijd controleren op spelfouten. Doe dat achteraf in een aparte controleronde. Maak daarbij gebruik van hulpmiddelen:
• Als je iets schrijft op de computer, gebruik dan de spelling- en grammaticacontrole van Word: spelfouten worden rood onderlijnd, grammaticale fouten groen;
• Gebruik je woordenboek: je mag in de toetsweek en op het examen ook een woordenboek meenemen.
De Spelling- en grammaticacontrole van Word kan niet alle spellingsproblemen voor je oplossen. Sommige fouten ziet het programma niet. Hoe nieuwer je programma, hoe meer fouten de computer eruit haalt.
Fouten die de spellingcontrole wel ziet:
- Het gras is greon. moet zijn: groen
- amerika moet zijn: Amerika
- welkomsdrankje moet zijn: welkomstdrankje
Fouten die de spellingcontrole niet herkent:
- de meeste fouten in de werkwoordsspelling:
Het boek dat ik je aanraadt, heet Groeten uit Londen.
- woorden die je aan elkaar had moeten schrijven:
De in zendingen waren niet op tijd.
- fouten met hoofdletters en leestekens:
hoe, gaat het met jou
Zo controleer je de spelling van je tekst
Controleer je tekst in stappen:
- controleer eerst of alle hoofdletters, leestekens, komma’s en punten op de juiste plaats staan;
- controleer dan de werkwoorden:
- zijn de persoonsvormen goed geschreven?
- zijn de werkwoorden die geen persoonsvorm zijn zo simpel mogelijk geschreven?
- zoek moeilijke woorden op: gebruik de hulpmiddelen.
Alle vormen door elkaar. Bedenk eerst welke werkwoordsvorm het is, bedenk vervolgens welke regel daarbij hoort en kijk dan wat de juiste vervoeging moet zijn.
Het arrangement Spelling is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
G Laats
Laatst gewijzigd
2019-06-20 13:49:17
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0
Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.