HC: Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1900

HC: Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1900

Verlichting

In deze historische context over de verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1848 behandelen we de volgende vragen:

  1. Welke ideeën ontstonden tijdens de Verlichting over de ideale samenleving, 1650-1789?

  2. In welke mate is de Franse Revolutie verlicht te noemen, 1789-1815?

  3. Welke invloed had de Verlichting op de politieke cultuur, 1815-1900?

     

     

Vraag 1

Vraag 1

Welke ideeën ontstonden tijdens de Verlichting over de ideale samenleving, 1650 - 1789?

Kenmerkende aspecten

  1. Het streven van vorsten naar absolute macht
  1. Wetenschappelijke revolutie
  1. Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
  1. Voortbestaan van het ancien regime met pogingen om het vorstelijk bestuur eigentijdse verlichte vorm te geven (verlicht absolutisme)

Bestudeer van de Kennisbank:

Tijdvak 6

Tijdvak 6: Wetenschappelijke revolutie

Tijdvak 7
Tijdvak 7: Rationeel optimisme
Tijdvak 7: Verlicht absolutisme

 

Uitwerking

De wetenschappelijke revolutie leidt tot verlichte ideeën

Schijngestalten van de maan door Galilei

Rond 1650 leidt de wetenschappelijke revolutie tot een nieuwe manier van denken: de Verlichting. De nieuwe wetenschappelijke ideeën leiden tot een andere kijk op de maatschappelijke verhoudingen, op het geloof, op de politiek en op de economie. De wetenschappelijke revolutie draaide om twee nieuwe manieren om de natuur te onderzoeken en aan kennis te komen:

  1. Het empirisme: wetenschappers als Galilei en Newton onderzochten de natuur niet langer door zich te laten leiden door de traditie van de Klassieken, zoals Aristoteles. Zij vertrouwden uitsluitend op de waarneming. Door precieze observatie kon worden bijvoorbeeld worden vastgesteld dat de aarde om de zon draait, ongeacht wat de Bijbel en de Klassieken daarover zeggen.
  2. Het rationalisme: denkers als Descartes vertrouwden alleen op het verstand: de rede (ratio). Door wiskunde kunnen alle natuurverschijnselen worden beschreven.
    In de wetenschap gaat het niet langer om waarom dingen gebeuren, maar om het hoe.

Verschillende denkers gaan deze methoden ook toepassen op vraagstukken over de macht, de maatschappij en het geloof. Zij bestrijden de autoriteit van Kerk en Staat die tot dan toe het monopolie op macht en kennis heeft. Deze manier van denken wordt de Verlichting genoemd: door op de rede te vertrouwen hoeft men zich niet meer neer te leggen bij de oude structuren, maar wordt verbetering en vooruitgang mogelijk. De Verlichting is optimistisch over de mogelijkheden om de wereld te verbeteren. De mensen moeten niet langer blind gehoorzamen en geloven wat de kerk hun voorhield, maar zelf in alle vrijheid gaan nadenken en deze vrijheid verdedigen tegen de onderdrukking door de oude machten van kerk en staat.

Macht en maatschappij volgens de Verlichting

Volgens de Verlichters was het niet vanzelfsprekend dat de maatschappij in standen was verdeeld, waarbij de adel en de geestelijkheid erfelijke voorrechten hadden. Rationeel denken leert dat alle mensen gelijk worden geboren en gelijke rechten hebben. Ook zijn mensen in principe vrij. De sociale verhoudingen moeten dus worden gebaseerd op vrijheid en gelijkheid en rationele wetgeving.
Niet de vorst is soeverein, maar het volk. De regering kan zijn macht niet baseren op Bijbel (het Droit Divin: goddelijk recht) of het erfrecht, maar moet zijn macht ontlenen aan vrijwillige instemming van het volk. Iedereen moet recht hebben op vrije meningsuiting. De Verlichters keerden zich dus tegen de machtsaanspraken van vorsten en edelen, tegen de standenstaat en tegen de onderdrukking van andersdenkenden door de regering of de kerkelijke inquisitie.

Kerk en geloof volgens de Verlichting

De Verlichters waren oorspronkelijk vaak gelovige christenen, die wel anders gingen denken over de invloed van God op het dagelijks leven. Als de natuur werkt volgens empirisch te ontdekken en rationeel te beschrijven natuurwetten, is het niet houdbaar om te denken dat God willekeurig ingrijpt en bijvoorbeeld wonderen doet of genezing schenkt. Hij wordt nog wel gezien als schepper van de natuur, maar niet als onderhouder. Deze verlichte manier van geloven wordt deïsme genoemd.
De Verlichters keerden zich fel tegen de macht van de kerk in zaken die niet met het geloof te maken hebben. Zij bepleitten een scheiding van Kerk en Staat: religieuze leiders mogen geen invloed hebben op de politiek, en omgekeerd mag de politiek zich niet bemoeien met het persoonlijke geloof. De onderdrukking van andersgelovigen door Inquisitie of door een staatskerk wezen zij dus af: dit is in strijd met de individuele vrijheid van geloof, een mensenrecht.
Ook bepleitten zij religieuze tolerantie: als alle mensen in principe gelijk zijn en vrij om hun geloof te uiten, is het niet redelijk om één godsdienst verplicht te stellen en andere te verbieden.

Gematigde en radicale Verlichters

Niet alle Verlichters gingen even ver in hun vernieuwingsdrang. Sommige verlichte denkers pleitten voor een sociaal contract tussen volk en vorst: de bevolking zou vrijwillig de vorst moeten toestaan de vrijheden en rechten te beschermen door wetgeving. Een vorst die de mensenrechten en vrijheden onderdrukt, mag dus worden afgezet.
Radicale Verlichters wilden het hele volk zelfs invloed geven op het bestuur door een echte democratie in te voeren.
De gematigde Verlichters wilden echter alleen de rijke, gegoede burgers invloed geven, het gewone volk was in hun visie nog niet in staat op verstandige wijze mee te praten over het bestuur. Zij vreesden dat het te ver doorvoeren van het rationalisme zou leiden tot wanorde, slecht bestuur door misleiding van het volk en zo tot nieuwe willekeur.

Verbreiding van de Verlichting

Bezoekers discussiëren in een café

De Verlichting verbreidde zich snel door Europa door boeken en tijdschriften, die druk werden besproken in koffiehuizen en literaire salons. Om kennis te verbreiden, begon de verlichter Diderot aan het samenstellen van een Encyclopedie.
Al deze uitingen werden bedreigd door de censuur van niet-verlichte regeringen. Daarom kozen veel Verlichters ervoor hun boeken in het geheim, onder een andere naam of in een ander land te publiceren. Ook verpakten zij hun ideeën in romans, toneelstukken of reisverhalen. Ook de opera was een populaire kunstvorm om verhalen over vrijheid te vertellen.

Uitbreiding van het absolutisme

Intussen werd het absolutisme van de toch al machtige vorsten juist steeds verder uitgebreid. Zij baseerden hun macht op het Droit divin: het goddelijk recht van koningen. Deze redenering werd ook door de Kerk ondersteund.
De vorsten gingen verder met het centraliseren van het bestuur. Dit werd niet langer uitbesteed aan eigenmachtige edelen, maar van betaalde ambtenaren.
Door de invoering van staande legers werd de macht van de adel verder ingeperkt; edelen mochten geen eigen legers meer hebben maar kwamen als aanvoerders in dienst van de vorst.
De absolute vorsten voelden zich in hun aanspraken natuurlijk bedreigd door de verlichte denkers. Door middel van censuur probeerden zij de verspreiding van de nieuwe ideeën tegen te houden.

Verlicht absolutisme

Intussen werden sommige absolute vorsten wel beïnvloed door de ideeën van de Verlichting. Zij zagen het als hun plicht om voor goed bestuur te zorgen in het algemeen belang. Zij namen bepaalde ideeën over, met name op het gebied van de economie: zij gingen sturing geven aan de economie met het doel de export te bevorderen en de import te belasten door invoerrechten. Met dit alles streefden zij naar een regering voor het volk, maar niet door het volk. Zeker voor de radicale Verlichters ging dit niet ver genoeg, zij bleven streven naar meer invloed van het volk op het bestuur. Hun ideeën werden ook door verlichte vorsten met censuur bestreden.

Voorbeeld 1

Dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 26: de wetenschappelijke revolutie en 27: Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.

Kant over de definitie van Verlichting en de gevaren van het rationalisme.

Immanuel Kant

1. De definitie van Verlichting volgens Kant

Immanuel Kant (1724-1804): fragmenten uit: Wat is Verlichting? (Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung, 1784) vertaling: J. Philips.

VERLICHTING is het bevrijden van de mens uit zijn onmondigheid, waaraan hij zelf schuld heeft. Onmondigheid is het onvermogen zijn verstand te gebruiken zonder leiding van een ander. Deze onmondigheid is eigen schuld wanneer de oorzaak ervan niet ligt in gebrek aan verstand, maar wel in gebrek aan moed en wilskracht, het zijne te gebruiken zonder leiding van een ander. Heb de moed je eigen verstand te gebruiken! Sapere aude! (Durf te weten!) is aldus de kernspreuk van de Verlichting (...)

Het is voor ieder individuele mens moeilijk zich uit de onmondigheid los te werken, die hem bijna tot natuur geworden is. Hij heeft ze zelfs lief gekregen en is op voorhand werkelijk ongeschikt zijn eigen verstand te gebruiken omdat men het hem nooit heeft laten gebruiken (... )

Voor deze Verlichting wordt niets anders geëist dan vrijheid en dan nog wel de onschadelijkste onder alle (vrijheden), wat alleen vrijheid kan heten, namelijk: in alle gevallen openbaar gebruik te maken van zijn verstand. Nu hoor ik echter langs alle kanten roepen: redeneer niet! De officier zegt: redeneer niet, maar exerceer! De belastingambtenaar: redeneer niet, maar betaal! De geestelijke: redeneer niet, maar geloof! (Alleen een enkele heer in de wereld zegt: redeneer, zoveel u wil en waarover u wil, maar gehoorzaam!)

Overal wordt de vrijheid beknot. Welke beknotting echter is hinderlijk voor de Verlichting, welke niet, of integendeel juist bevorderlijk voor haar? - Ik antwoord: Het openbaar gebruik van zijn verstand moet altijd vrij zijn, en alleen dat kan Verlichting onder de mensen tot stand brengen (...)

Wanneer dan toch gevraagd wordt: leven wij nu in een verlichte tijd? dan is het antwoord : neen, maar wel in een tijd van de Verlichting. Dat de mensen, zoals de zaken er nu voorstaan, in het algemeen genomen, reeds bij machte zouden zijn of daarin ook reeds geplaatst zouden kunnen worden, op religieus gebied hun eigen verstand zeker en goed te gebruiken, zonder leiding van een ander, daar ontbreekt nog veel aan.

Maar dat hun nu toch het veld geopend wordt, zich daarin vrij te bewegen en de hindernissen van de algemene Verlichting of tot het beëindigen van hun onmondigheid - waaraan zij zelf schuld hebben - langzamerhand kleiner worden, daarvan hebben wij duidelijke tekenen. Zo beschouwd is dit tijdstip het tijdvak van de Verlichting of het tijdvak van FRIEDRICH (...)


2. Kritiek op het rationalisme
Volgens Kant betekent Verlichting dus: de moed om zelf na te denken.
Maar hij onderzocht ook de grenzen van de ratio in twee boeken: Kritiek van de zuivere rede en Kritiek van de praktische rede.
Om werkelijk vrij te zijn, moet een mens accepteren dat het verstand zijn grenzen heeft. Op de grens van wat een mens kan denken, ligt het geweten: mijn vrijheid mag nooit ten koste gaan van een ander. Grenzeloos rationalisme kan ertoe leiden dat de mens zich niet meer verantwoordelijk voelt voor zijn daden: alles ligt immers vast in natuurwetten. Maar het verstand is beperkt en weerspiegelt de werkelijkheid alleen maar voor zover wij die kunnen kennen. Om geen slaaf te worden van het rationalisme en vrij te blijven, moet een mens handelen vanuit zijn geweten en verantwoordelijkheid nemen voor zijn daden. Kant noemt deze wet net zo belangrijk als de natuurwetten: handel zo dat jouw gedrag als wet voor alle mensen zou kunnen gelden. Kant noemt dit de categorische imperatief.

De volgende animatie laat iets zien van Kants gedachten over de grenzen van de rede:

Voorbeeld 2

Dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 26: de wetenschappelijke revolutie en 27: Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.

Locke en Rousseau over het sociaal contract.

John Locke

De Engelsman John Locke en de Fransman Jean-Jacques Rousseau waren beide verlichte denkers die het eens waren over één ding: een vorst ontleent zijn macht niet aan het droit divin. De oorsprong van de hoogste macht (soevereiniteit) ligt niet bij de vorst maar bij het volk, want alle mensen zijn vrij en gelijk geboren.
Maar als iedereen alleen zijn eigen vrijheid nastreeft, komt er snel een einde aan de vrijheid door conflicten en overheersing van de sterkeren over de zwakken.
Daarom geeft het volk vrijwillig toestemming aan vorsten om de vrijheid van allen te beschermen. Deze afspraak noemen Locke en Rousseau het sociaal contract: het volk gehoorzaamt de vorst maar alleen zolang deze de vrijheid en rechten van de burgers beschermt en respecteert. Als hij dat niet doet, mag hij worden afgezet.

Volgens Locke is 'het gewone volk' (nog) niet geschikt acht om werkelijk mee te doen aan het bestuur. Wel staat de individuele vrijheid van elk mens voorop: deze moet altijd worden beschermd, bijvoorbeeld door een grondwet met scheiding van machten. Locke was daarom een voorstander van een constitutionele democratie waarin het volk wordt door een grondwet wordt beschermd tegen machtsmisbruik. Door die nadruk op individuele vrijheid geldt Locke als een grondlegger van het liberalisme. Maar alleen edelen en (rijke) burgers zijn volgens hem in staat om daadwerkelijk een rol te spelen in de politiek. Locke was dus geen voorstander van democratie, en eerder een gematigde verlichter dan een radicaal.
Lockes ideeën hebben veel invloed gehad op de Amerikaanse Founding Fathers en daarmee op de grondwet van de VS.

Jean-Jacques Rousseau

Rousseau gaat een andere kant op in zijn uitwerking van het sociaal contract. Volgens hem houdt het sociaal contract in dat het soevereine volk zijn macht niet overdraagt maar behoudt. De regering moet de wil van het soevereine volk zo zuiver mogelijk uitvoeren. De burgers moeten volgens hem alleen directe invloed hebben op het bestuur door volksvergaderingen zoals in Athene of door referenda, maar niet door vertegenwoordigers te kiezen - dat zou die vertegenwoordigers teveel macht geven en de volkswil verwateren. Hij was dus een tegenstander van verkiezingen.
Zodra de algemene volkswil is bepaald, moet deze door de regering aan alle burgers worden opgelegd. In Rousseau's gedachte moeten alle mensen dus worden gedwongen de algemene volkswil te gehoorzamen. Voor Rousseau stond de individuele vrijheid dus niet voorop, maar de vrijheid van het volk als collectief. Deze gedachte is onder andere werkelijkheid geworden tijdens de Franse Revolutie in de tijd van de Terreur: iedereen die zich tegen de besluiten van Robespierre's regering keerde, verzette zich daarmee tegen de volkswil. Zo iemand werd rechteloos en kon zonder proces worden vastgezet of gedood.

Voorbeeld 3

Dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 26: de wetenschappelijke revolutie en 27: Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.

Spinoza over de invloed van God op het dagelijks leven.

Benedictus de Spinoza

Eén van de belangrijkste 'vroege' Verlichters was Benedictus de Spinoza, de zoon van een naar de Republiek gevluchte Portugese jood die zijn geld verdiende met het slijpen van lenzen. Om zijn radicale verlichte ideeën werd hij uit de joodse gemeente gestoten. Ook de christelijke kerk verwierp zijn denkbeelden als atheïstisch en godslasterlijk. Maar tegenwoordig geldt hij als één van de grootste denkers van de Verlichting.

Spinoza durfde verder te gaan dan vele anderen in zijn denken over God, de natuur en de politiek. Hoewel de regenten van de Republiek tamelijk tolerant waren tegenover afwijkende meningen zolang die de openbare orde niet in gevaar brachten, moest hij voorzichtig zijn met het publiceren van zijn boeken. Zijn ideeën waren ultramodern voor zijn tijd en hebben nog altijd invloed op de filosofie.

God en de natuur stelde Spinoza gelijk aan elkaar. Alles wat gebeurt, vindt zijn oorsprong bij God, de ene bron van alle oorzaken. Spinoza ziet dat mensen bidden tot God om Hem om hulp te vragen, om in te grijpen bij ziekte of ongeval. Maar volgens hem is dat zinloos: God kan niet ingrijpen in in de natuurwetten die alles veroorzaken. God is immers zelf de uiteindelijke bron van alle gebeurtenissen. De mens kan zich daar niet tegen verzetten, hij kan alleen proberen de natuur en de gebeurtenissen te begrijpen met zijn verstand.

Spinoza is daarmee een determinist: hij gelooft niet dat een mens met zijn vrije wil invloed kan uitoefenen op de loop van de gebeurtenissen. In feite liggen alle gebeurtenissen in de natuur en het mensenleven vast, omdat alle oorzaken voortkomen uit de ene, eeuwige en onveranderlijke God ofwel de natuur.

Spinoza's belangrijkste werk dat pas na zijn dood kon worden gepubliceerd en zonder zijn naam erop, is de Ethica (de leer van het juiste gedrag). Dit werk is moeilijk te begrijpen, omdat Spinoza zijn gedachten opschreef in de vorm van bijna wiskundige formules. Ook daaraan kun je zien dat hij meer een rationalist was dan een empirist: het logisch redeneren zag hij als belangrijker dan het waarnemen.

Spinoza was in veel opzichten een radicale verlichter, die geen concessies deed. Vrijheid van denken, geloven en meningsuiting zag hij als essentieel. Hij pleitte voor gelijkheid en democratie in de samenleving en voor tolerantie in religieuze zaken: alle bijbelse en traditionele geloofsvormen zag hij als tijdgebonden uitingen, veranderlijke vormen die in zichzelf geen waarheid bevatten. Hij verenigt in zich heel veel aspecten van de Verlichting en was met zijn moderne denkbeelden zijn tijd ver vooruit.

Voorbeeld 4

Dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 26: de wetenschappelijke revolutie, 27: Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen, en 28: Voortbestaan van het ancien regime met pogingen om het vorstelijk bestuur eigentijdse verlichte vorm te geven (verlicht absolutisme).

Voltaire over de vrijheid van denken en de rol van de staat.

Voltaire

Voltaire (een pseudoniem, zijn echte naam was Arouet) studeerde rechten aan het beroemde door geestelijken geleide Lycée Louis le Grand, dat nog steeds bestaat. Hier ontwikkelde hij al een sceptische houding tegenover de godsdienst. Ook schreef hij een satire (spotschrift) tegen de heersende vorst, wat hem in de beruchte Bastillegevangenis deed belanden. Wegens belediging en bedreiging van een machtige edelman kwam hij opnieuw in moeilijkheden en werd verbannen naar Engeland.
In Engeland maakte Voltaire kennis met de nieuwe wetenschappelijke inzichten (empirisme) van Newton en de moderne filosofie van Locke. Engeland was in vergelijking met Frankrijk een vrij modern land met meer religieuze tolerantie en een constitutionele monarchie. Deze ideeën neemt Voltaire mee terug naar Frankrijk, waar hij zich ontwikkelt tot een felle criticus van de traditionele godsdienst en de macht van de kerk. Zijn lijfspreuk wordt: Écrasez l-infâme! Ofwel: vernietig de schandalige (kerk)!
Voltaire blijft problemen zoeken met de autoriteiten. Een tijd lang studeert hij daarom natuurwetenschappen in Leiden.
Voltaire is geen radicale verlichter die de hele maatschappij omver wil werpen of 'het volk' de macht geven. Hij ziet de gematigde, constitutionele staatsvorm van Engeland als een goed voorbeeld: de vorst heeft een belangrijke rol maar zijn macht wordt tegen misbruik ingeperkt door de grondwet.
Zijn ideaal is eigenlijk een regering door een vorst die zelf ook verlichte idealen koestert en de staat wil regeren met behulp van de rede. Voltaire meent zelfs zo'n vorst te hebben gevonden. Hij schrijft brieven aan de jonge Pruisische vorst Frederik de Grote en meent dat deze het beste voorbeeld is van verlicht absolutisme. In één van zijn brieven aan Frederik schrijft hij:

Eén van de grootste zegeningen die wij de mensheid kunnen brengen is bijgeloof en fanatisme uitroeien, de machthebbers beletten degenen te vervolgen die anders denken.

Voltaires grafbeeld in het Panthéon
in Parijs: een pen in de ene hand,
een boek in de andere, een
sceptisch glimlachje om de mond.

Maar zijn bezoek aan Frederik de Grote loopt uit op ruzie. Voltaires teleurstelling in hem wordt later nog groter als nota bene de verlichte Frederik Europa in de Zevenjarige Oorlog stort, die grote ellende en verwoestingen met zich brengt.
Voltaires verlichte optimisme krijgt het ook zwaar te verduren door de verschrikkelijke aardbeving van Lissabon in 1755 die Europa schokt. In zijn beroemdste werk, het satirische verhaal Candide, schrijft Voltaire al zijn twijfel en scepsis van zich af. Hij drijft de spot met de radicale rationalist Leibniz die meende te kunnen bewijzen dat er geen betere wereld mogelijk is dan die waar we nu in leven. Candide, de hoofdpersoon, maakt op een wereldreis juist allerlei buitenissige verschrikkingen mee die hem doen twijfelen aan alles en iedereen. Ook ziet Candide wat mensen elkaar welbewust aandoen: slavernij, onderdrukking, machtsmisbruik en marteling. Aan het eind van zijn reis vindt Candide toch rust in zijn overtuiging dat hem niets anders te doen staat dan zijn tuin te blijven bewerken. Met deze praktische levenshouding bleef ook Voltaire zijn invloed uitoefenen op het literaire en filosofische leven in Frankrijk. Steeds vaker ging hij het als jurist opnemen voor mensen die slachtoffer waren van vervolging om hun geloof.
In geloofszaken was Voltaire vooral een scepticus. Geen atheïst, maar meer een agnost: iemand die het niet weet. In alle bovenaardse zaken, schrijft hij, is zijn standpunt: 'non liquet': het is niet duidelijk. Voltaire neigde het meest naar het deïsme: God is wel schepper, maar grijpt niet in in de natuur die zichzelf volgens onveranderlijke wetten in stand houdt.
Lange tijd woonde Voltaire in Genève, maar aan het eind van zijn leven werd hij als een held in Parijs binnengehaald. Hij mocht daar echter niet in kerkelijke grond begraven worden; pas tijdens de Franse Revolutie werden zijn resten bijgezet in het Panthéon in Parijs.

Vraag 2

Vraag 2

In welke mate is de Franse Revolutie verlicht te noemen, 1789-1815?

Kenmerkende aspecten:

  1. Het streven van vorsten naar absolute macht
  1. Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
  1. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
     
  2. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap

Bestudeer van de Kennisbank:

Tijdvak 6

Tijdvak 6: Wetenschappelijke revolutie

Tijdvak 7

Tijdvak 7: Slavenarbeid op plantages

Tijdvak 7: Rationeel optimisme

Tijdvak 7: Verlicht absolutisme

Tijdvak 7: Democratische revoluties

Lees de inleiding, Ontstaan Franse Revolutie en Franse Revolutie

Uitwerking

De Staten-Generaal komt bijeen

Lodewijk XVI August van Frankrijk

In 1789 ziet de absolute vorst Lodewijk XVI geen kans meer een sluitende begroting op te stellen: Frankrijk dreigt onder schulden te bezwijken. Als laatste redmiddel roep de koning een Standenvergadering bijeen, iets wat in geen 175 jaar was gebeurd. In alle kiesdistricten worden vertegenwoordigers van de drie standen gekozen. Zij mogen ook boeken met klachten (cahiers de doléance) opstellen om die aan de koning voor te leggen. Maar tijdens de Staten Generaal wordt al snel duidelijk dat de koning niet van plan is de standenmaatschappij af te schaffen. Hij eist een stemming per stand in plaats van per hoofd, waardoor de derde stand geen kans heeft om echte hervormingen af te dwingen. De derde stand verlaat daarop de vergadering en begint een eigen bijeenkomst waar iedere afgevaardigde welkom is, maar waar per hoofd gestemd zal worden. De burgers zweren plechtig niet uiteen te gaan tot er een nieuwe grondwet met gelijkheid is. De koning ziet zich gedwongen de andere standen te laten aansluiten bij deze Nationale Vergadering, waarin vergaande voorstellen worden gedaan om een einde te maken aan het Ancien Régime. Dit betekent revolutie: alles wordt anders. Wat voor land moet Frankrijk worden?

Frankrijk wordt een constitutionele monarchie

De gematigde Verlichters hadden vooral gepleit voor een constitutioneel koningschap zoals in Groot-Brittannië, waarin de vorst de uitvoerende macht behoudt binnen de grenzen van een grondwet, en waarin de wetgevende macht in handen is van de vertegenwoordigers van het volk. Hierin zijn bijvoorbeeld de ideeën van Voltaire over de verlichte vorst en die van Montesquieu over de scheiding der machten te herkennen.

De Franse Revolutie biedt inderdaad vooral de gematigde, vooraanstaande en rijke burgers meer vrijheid en rechten. Zo worden de heerlijke rechten afgeschaft, om de boeren tevreden te stellen, maar vooral om de eigendomsrechten te beschermen. Het komt er op neer dat herendiensten en andere verplichtingen worden vervangen door een afkoopsom. Voor de gewone boeren verandert er in de praktijk dus weinig.

Ook de Verklaring van de Rechten van de Mens op 26 augustus 1789 belooft wel gelijkheid voor de wet - maar vrouwen, slaven, boeren en arbeiders krijgen geen rechten. Het enige recht dat in de praktijk streng wordt gehandhaafd, is het recht op eigendom.

Op 2 november 1789 worden de kerkelijke bezittingen in beslag genomen om de staatskas te vullen, want nog steeds verkeren de staatsfinanciën in crisis. Veel revolutionaire politici en burgers kunnen nu snel rijk worden door speculatie en handel in de verbeurd verklaarde goederen.

In 1791 probeert de koning met zijn gezin het land te ontvluchten, maar hij wordt vlakbij de grens bij Varennes herkend, gearresteerd en naar Parijs teruggebracht. Enkele maanden later wordt de nieuwe grondwet goedgekeurd met daarin gelijkheid van alle burgers voor de wet, waarbij 4 miljoen belasting betalende mannelijke burgers censuskiesrecht krijgen, maar 26 miljoen andere burgers nog steeds niets te vertellen hebben. Frankrijk is nu een constitutionele monarchie geworden waarin de koning alleen nog uitvoerende macht bezit. Op dit moment zijn (op papier) de idealen van de gematigde Verlichters voor een groot deel gerealiseerd.

Frankrijk wordt een republiek

De Nationale Vergadering valt nu uiteen in twee kampen: de Feuillants van de rechterzijde, voor wie de revolutie nu voltooid is, en de linkerzijde, waarin partijen zitten die (veel) verder wilden gaan: de republiek uitroepen en het kiesrecht uitbreiden. Deze partijen, de Girondijnen en de Jakobijnen, hitsen het gewone volk tegen de koning op. De Girondijnen sturen zelfs op een oorlog aan om de revolutie te redden: als het gewone volk moet vechten tegen de buitenlandse vijand, kan het niet tegen de regering in opstand komen. Intussen zoekt de koning contact met buitenlandse vorsten. Hij weet zich verzekerd van steeds meer steun in Franse streken waar royalisten (koningsgezinden) veel aanhang hebben. Tegelijkertijd bewapenen ontevreden radicale revolutionairen volkslegertjes om een machtsgreep van de koning te voorkomen en meer radicale hervormingen af te dwingen.

Slag bij Valmy in de Eerste Coalitieoorlog.

Als in april 1792 de Eerste Coalitieoorlog uitbreekt, komen er nog meer mogelijkheden voor gegoede burgers om te profiteren, bijvoorbeeld door voordelige contracten af te sluiten voor de levering van wapens en legervoorraden. Maar in de algemene paniek door de oorlog weten revolutionaire volkslegertjes (Sansculotten) in Parijs de macht te krijgen. Zij bedreigen de Nationale Vergadering en zetten die onder druk om verdergaande hervormingen af te dwingen, zoals mannenkiesrecht en vaste broodprijzen.

Robespierre en zijn Jakobijnen maken zich tot de spreekbuis van deze radicale revolutionairen en roepen verkiezingen uit om de volkswoede te dempen. In de aanloop daarnaar worden meer dan 1200 zogenaamde tegenstanders van de revolutie vermoord. Intussen kent de oorlog tegen de Pruisisch-Oostenrijkse troepen een dramatisch verloop. Tegen alle verwachtingen in behaalt het Franse volksleger enkele overwinningen.

In deze sfeer van oorlog en intimidatie vinden verkiezingen plaats, waaraan ongeveer 10% van de Fransen kan meedoen. In de nieuwe Conventie (de opvolger van de Nationale Vergadering) hebben de gematigde Girondijnen nog de overhand, maar ook de radicale Jakobijnen hebben veel aanhangers. De koning wordt nu afgezet: het koningschap wordt afgeschaft op 21 september 1792 en Frankrijk wordt een republiek.

Radicale revolutie en Terreur

Het radicale karakter van deze tweede revolutie is duidelijk als de regering een nieuwe kalender invoert met het jaar 1792 als jaar I. De maanden van het jaar krijgen nieuwe namen. In Parijs worden kerken gebruikt voor een nieuwe godsdienst: de dienst aan de Rede. Een ideaal van de radicale Verlichters wordt werkelijkheid. De nieuwe kalender en de nieuwe godsdienst betekenen een definitieve breuk met het verleden.

In januari van jaar II veroordeelt de Conventie de voormalige koning, nu burger Capet, wegens hoogverraad ter dood met 387 tegen 334 stemmen ter dood. Hij wordt in het openbaar met de guillotine geëxecuteerd.

Intussen lijden de Franse legers nederlagen. Nu wordt de hele bevolking verplicht om soldaten te leveren: de levée en masse. 300.000 mannen worden dienstplichtig soldaat. Deze dienstplicht leidt tot bloedige opstanden van boeren en burgers in het hele land. De Jakobijnen en de sansculotten op straat oefenen steeds zwaardere druk uit om keiharde maatregelen te nemen. Tenslotte geeft de Conventie toe en geeft de macht aan een soort oorlogsraad: het Comité de Salut Public en aan een speciale rechtbank. De opstanden worden bloedig neergeslagen. Op 26 mei lanceert Robespierre een actie tegen de Girondijnen, gesteund door 80.000 sansculotten met 150 kanonnen. De Girondijnse leiders worden gevangengezet. Robespierre en zijn radicale vrienden krijgen de macht in handen.

Robespierres regering ontaardt in een Terreur: ware en vermeende tegenstanders van deze tweede, radicale revolutie worden in deze oorlogstijd zonder proces als verraders bestempeld en ter dood gebracht met de guillotine. De Jakobijnen gebruiken hun macht om al hun politieke tegenstanders uit de weg te ruimen. Veel van hen vluchten naar het buitenland. Maar ook komen er onder de Terreur ook eindelijk enkele wetten tot stand die in het voordeel zijn van de armen, zoals gereguleerde prijzen voor levensmiddelen en armenzorg. Corrupte politici en oorlogsprofiteurs worden keihard aangepakt. Maar intussen groeit de tegenstand tegen Robespierres Terreur.

De Terreur was zeer gewelddadig en in veel opzichten in tegenspraak met de idealen van de Verlichting. Toch baseerde Robespierre zijn tirannie ook op opvattingen van Rousseau: die had immers ook geschreven dat de “Algemene wil” van het volk door de regering moest worden vastgesteld en uitgevoerd, ook als die inging tegen de wensen of rechten van individuele burgers.

Frankrijk weer een monarchie onder Napoleon

Napoleon Bonaparte

Robespierre maakt met zijn onbuigzame beleid steeds meer vijanden, ook onder voormalige medestanders die hun leven niet meer zeker zijn. In 1794 volgt een reactie. In juli worden Robespierre en andere radicale leiders gearresteerd en terechtgesteld. De gematigde, rijke burgers nemen nu de macht weer over, maar van een terugkeer naar het koningschap is geen sprake en veel wetten van de Terreur blijven gewoon bestaan. Maar de vaste prijzen voor levensmiddelen worden wel losgelaten, en door de verkoop van voormalige kerkelijke bezittingen zijn het nu weer de rijke burgers die kunnen profiteren en hun maatschappelijke positie verbeteren.

De nieuwe regering wordt het Directoire genoemd. De grondwet wordt gewijzigd; er zijn voortaan geregeld verkiezingen waaraan rijke burgers kunnen meedoen. In het nieuwe parlement krijgen de royalisten na elke verkiezing meer aanhangers. Aan de andere kant is er ook een opstand van ‘communisten’ die het particuliere grondbezit wilden afschaffen. Deze wordt hardhandig neergeslagen. Tenslotte plegen de leiders van het Directoire een staatsgreep en laten 65 koningsgezinde parlementsleden in een strafkolonie zetten.

Deze regering komt in grote problemen door de Tweede Coalitieoorlog waarvoor enorme sommen geld moeten worden geleend. Uiteindelijk gaat de staat zelfs bankroet, hetzelfde probleem dus dat de revolutie op gang bracht. Verder zijn de armoede en corruptie schrikbarend. Alweer wordt er een staatsgreep beraamd, door leden van het Directoire in samenwerking met een succesvolle en populaire generaal: Napoleon Bonaparte. De staatsgreep van 1799 bracht een driemanschap van drie Consuls aan de macht, maar al spoedig trekt Napoleon steeds meer macht naar zich toe. Hij schakelt zijn politieke tegenstanders uit en ontneemt het parlement de wetgevende macht. Door een verbond met de paus te sluiten, neemt hij de koningsgezinden de wind uit de zeilen. Hij laat zich uiteindelijk in 1804 tot keizer kronen op voorstel van de Senaat die hij zelf had benoemd, en wordt op 2 december gekroond in aanwezigheid van de paus. Napoleon treedt in de voetsporen van de Romeinse keizers en Karel de Grote en probeert een nieuw Europees rijk te veroveren.

De erfenis van de Franse Revolutie

Schijnbaar is de Franse Revolutie dus terug bij af. In werkelijkheid exporteert Napoleon veel verworvenheden van de revolutie naar de vele landen die hij verovert. Overal wordt de standenmaatschappij afgeschaft. Voortaan is niet meer afkomst, maar verdienste bepalend voor de maatschappelijke status. Onderwijs en zorg worden verbeterd en toegankelijk voor meer mensen. De invloed van de kerk wordt kleiner, het huwelijk en de burgerlijke stand worden een zaak van de overheid door de invoering van een nieuw wetboek: de Code Napoléon. In Europa gaan mensen zich meer en meer burger van een natiestaat voelen, in plaats van onderdaan van een vorst. Door deze diep ingrijpende veranderingen zijn uiteindelijk veel idealen van de Verlichting toch werkelijkheid geworden.

Voorbeeld 1

Dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 27 Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen, en 30: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

Cahiers des doléances (1789)

In 1789 gebeurde het onvoorstelbare: de absolute vorst Lodewijk XVI riep de drie standen bijeen om raad. Uit alle delen van Frankrijk kwamen vertegenwoordigers van Kerk, adel en burgerij bijeen in Parijs, in zeer ouderwetse kleding, om daarmee te protesteren tegen het feit dat het al 175 jaar geleden was dat de koning de standen liet bijeenkomen.
In Versailles zaten de standen in drie groepen bijeen om de voorstellen van de koning aan te horen. Zijn probleem was al te bekend: door de enorme schulden van de staat, deels nog een nalatenschap van de eeuwig oorlogvoerende Zonnekoning, stond Frankrijk voor een nationaal bankroet. Er moesten nieuwe belastingen worden ingevoerd, maar wie kon of wilde die nog opbrengen? Met het dreigende faillissement van de staat werd ook de positie van de bevoorrechte standen bedreigd. Steeds meer critici drongen openlijk aan op afschaffing van de voorrechten van de eerste en tweede stand, die in het geheel geen belasting betaalden.

Ter gelegenheid van een standenvergadering had elke kieskring in Frankrijk vanouds het recht om de afgevaardigde van elke stand klachten en verzoeken mee te geven voor de koning. Ook in 1789 maakten de drie standen hiervan gebruik. Na de zondagse mis mochten de burgers hun klachten laten opschrijven. Ongeveer 60.000 van deze brieven zijn bewaard gebleven. Ongelijke behandeling was de belangrijkste klacht. Ook werd er aangedrongen op het afschaffen van verouderde gebruiken en heffingen en het instellen van eenheidsmaten. Enkele voorbeelden van klachten uit de cahiers de doléance
(bron: www.historyguide.org/intellect/cahiers.html)

De geestelijkheid van Blois en Romoratin vraagt o.a.:

  • Voor het welzijn van het koninkrijk vragen we dat deze samenkomst op vaste en regelmatige tijden normaal gesproken zal plaatsvinden ééns in elke vijf jaar, maar nu eerder omdat grote aantal te behandelen zaken een kortere termijn noodzakelijk maakt.
  • Dat er geen belasting mag worden opgelegd zonder de instemming van het volk.
  • Dat elke burger volgens de wet een onaantastbaar recht heeft op persoonlijke vrijheid en op het bezit van zijn goederen.

De adel van Blois vraagt o.a.:

  • Voor het hele koninkrijk moet één stelsel van wetten, en één stelsel van maten en gewichten worden vastgesteld.
  • Er moet een commissie van de beste geleerden uit de hoofdstad en de provincies worden samengesteld met als doel een onderwijsplan op te stellen dat goed is voor alle standen en de leerboeken te herzien.

De derde stand van Dourdon vraagt o.a.:

  • Afschaffing van de hoofdelijke belasting en samenvoeging van alle belastingen tot één heffing op land en bezit.
  • Deze belastingen moeten gelijk zijn voor alle standen en klassen van de samenleving, en moeten ook worden geheven op feodale eigendommen.
  • Dat de besluiten van rechtbanken die geen leden van de derde stand toelaten worden vernietigd, want anders wordt de rechtspraak een voorrecht van de adel in plaats van een zaak van verdienste, verlichting en deugdzaamheid.
  • Dat het jachtrecht het bezit van de burger niet mag aantasten, en dat een burger dus altijd op zijn land mag komen om gewassen te oogsten en direct na de oogst de stoppels bijeen te harken.
  • Dat personen en gemeentes de herendiensten kunnen afkopen door betalingen in geld of in natura.

De cahiers de doléance vormen een voorbeeld hoe in het het begin van de Franse Revolutie nieuwe ideeën over wetgeving, economie, rechtspraak en bestuur tot uiting werden gebracht, en welke behoefte er was aan nieuwe wetten en sociale verhoudingen waarin een eind werd gemaakt aan onrecht en ongelijkheid uit het verleden.

Voorbeeld 2

Ook dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 27 en 30.

Wet Le Chapelier (1791)

4-17 juni 1791
Artikel 1. De afschaffing van alle vormen van corporaties van burgers van eenzelfde stand of beroep is één van de fundamenten van de Franse grondwet. Het is derhalve verboden hen opnieuw op te richten, onder welk voorwendsel of onder welke vorm dan ook.[…]
Artikel 4. Indien, tegen alle principes van de vrijheid en van de grondwet in, burgers behorend tot dezelfde beroepen, ambachten of vakken, onderling overleg plegen of onderling overeenkomsten zouden afsluiten, die er zouden op gericht zijn slechts tegen een welbepaalde prijs in hun beroepssector mee te werken, dan zullen deze overeenkomsten en dit overleg, al dan niet onder ede aangegaan, als ongrondwettelijk verklaard worden, als een aanslag op de vrijheid en op de verklaring van de rechten van de mens, en derhalve zullen zij van geen enkele waarde zijn. […]
Artikel 8. Alle samenscholingen van ambachtslui, arbeiders, gezellen, dagloners of die op hun aansporing zijn tot stand gekomen tegen de vrije uitoefening van de nijverheid en de arbeid door om het even welke persoon,… zullen beschouwd worden als oproerige samenscholingen en als dusdanig uiteengedreven worden door de openbare macht…
(bron: P. Van de Meerssche e.a. De 19de en 20ste eeuw. Deel 1 De Westerse Samenleving. (Antwerpen, 1985) op: www.geschiedenisportaal.nl, geraadpleegd 13-11-2017)

Door de Franse Revolutie kregen de verlichte burgers invloed op de regering. De Wet Le Chapelier is hiervan een goed voorbeeld. Deze wet maakte een einde aan de corporaties (gilden), verenigingen dus van mensen die eenzelfde vak uitoefenen en die samen afspraken maken over lonen, prijzen en manier van werken. Deze corporaties waren erop gericht de leden te beschermen, maar hielden ook vernieuwing en nieuwelingen in het vak tegen. In feite werkte zo'n corporatie als een soort 'stand' die anderen uitsluit en het verleden in stand houdt door zich op de oude afspraken en regels te blijven beroepen. De corporaties waren dus verouderd en hielden modernisering tegen.

Adam Smith

De Verlichters waren juist voorstander van vrije handel en individuele rechten en overeenkomsten. Een individuele burger die een vak wilde uitoefenen, mocht volgens hen niet worden tegengehouden door een groep die zich beroept op oude rechten. Ook mochten er geen regels in de weg staan om nieuwe, slimmere of moderne technieken in te voeren. Corporaties verboden technische veranderingen vaak omdat dit tot concurrentie zou leiden die de groep als geheel zou verzwakken. Maar de Verlichters kozen de kant van de vooruitgang en vonden concurrentie juist goed. Uiteindelijk zou de hele maatschappij erbij gebaat zijn als iedereen de vrijheid heeft om te doen waar hij het beste in is. Dit idee van vrije arbeid, vrije concurrentie, vrije handel en een vrije markt was uitgewerkt door de verlichte Engelse economische denker Adam Smith, die hierom wel de 'vader van het liberalisme' wordt genoemd. Hij schreef in zijn boek The Wealth of Nations over 'the invisible hand', de onzichtbare hand van de vrije concurrentie, die de welvaart eerlijk verdeelt over de wereld zonder dat de staat of een andere groep zich ermee bemoeit.

De Wet Le Chapelier was intussen vooral sterk in het voordeel van de opkomende bourgeoisie: de groep van welvarende en goed opgeleide burgers die behoefte hadden aan maximale vrijheid om nieuwe ondernemingen te beginnen, nieuwe technieken te gaan gebruiken en arbeiders aan te stellen op hun eigen gunstige voorwaarden, zonder lastige regels en beschermende bepalingen. Dat hiervan de arbeiders ook de dupe konden worden omdat er nu geen instantie meer was die hen kon beschermen tegen lage lonen, lange werktijden en ongezonde werkomstandigheden, was juist gunstig voor de bourgeoisie die aan het begin van de revolutie de macht in handen nam. Een ander voorbeeld hiervan is het censuskiesrecht dat in deze periode werd ingevoerd en dat ervoor zorgde dat alleen rijke burgers die veel belasting betaalden, invloed hadden op de regering. De Franse Revolutie bracht dus zeker in zijn eerste geen verbetering voor het 'gewone volk', eerder verslechtering doordat de bezittende klasse de macht kreeg om wetten te maken in eigen voordeel en te profiteren van de Revolutie.

Artikel 8 van de wet was in feite waar het om begonnen was. Dit artikel houdt in dat arbeiders zich niet mogen verenigen om zich te verzetten tegen de 'vrije' uitoefening van beroepen of tegen de arbeidsvoorwaarden. Juist deze bepaling was sterk in het voordeel van de ondernemers.
De fabrieksarbeid was op dat moment nog nauwelijks in opkomst, maar de wet gold tot 1864. Toen werkten arbeiders inmiddels op grote schaal voor een hongerloon in grote fabrieken onder slechte omstandigheden waartegen ze dus niet gezamenlijk in opstand mochten komen door te demonstreren of te staken.

De Wet Le Chapelier is dus een voorbeeld van het verlichte denken over economie, maar vooral van de wijze waarop rijke burgers aan het begin van de Franse Revolutie macht kregen en gebruikten om hun eigen positie te verbeteren ten koste van de armen.

Voorbeeld 3

Ook dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 27 en 30.

Proces van 'burger Capet' (1792)

Door de eerste revolutie verloor Lodewijk XVI zijn absolute macht aan de Nationale Vergadering, die voortaan alle wetten maakte en de regering aanstelde. Hij behield alleen enige macht op het gebied van buitenlandse zaken. Het volk van Parijs dwong hem en zijn gezin uit Versailles te verhuizen naar de Tuilerieën in Parijs. Daar woonde hij als gevangene van zijn volk, zij het wel met alle pracht en praal die bij een koning hoort.

Om aan geld te komen voor de staatskas, besloot de revolutionaire regering de kerkelijke bezittingen in beslag te nemen. Dit werd door de paus sterk afgekeurd, en de vrome Lodewijk kwam hierdoor in gewetensnood: kon hij nog wel koning zijn in een regering die de kerk bestreed?

Intussen kreeg de koning steeds meer vijanden, niet alleen in de Nationale Vergadering maar ook op straat, waar radicale revolutionairen het arme volk opzweepten tegen de koning. Die voelde zich steeds meer een gevangene in zijn eigen paleis. Hierdoor ontstond bij de koning het plan om te vluchten naar Montmédy, om vanuit dat sterke bolwerk eisen aan de regering te kunnen stellen: de maatregelen tegen de kerk afzwakken, en de positie van de koning in de grondwet veiligstellen. Ondanks het mislukken van deze vluchtpoging door zjn arrestatie in Varennes kreeg de koning aanvankelijk toch zijn zin door de invoering van de constitutionele monarchie, waarin de uitvoerende macht aan de koning kwam en zijn positie werd veiliggesteld door ministeriële verantwoordelijkheid. Ook kreeg de koning een Nationale Garde van 1200 man om zich te beschermen tegen de volkswoede.

De toren van de Temple-gevangenis.

Maar na nieuwe verkiezingen veranderde de politieke situatie. De koning kreeg nu veel minder steun in de Nationale Vergadering. Buitenlandse vorsten reageerden furieus op de maatregelen tegen de koning en de kerk. De leidende Girondijnen stuurden bewust aan op oorlog en op het uitroepen van de republiek. Ook de koning was voorstander van oorlog omdat hij hoopte hiermee zijn positie te verbeteren. Toen de oorlog inderdaad uitbrak, veroorzaakte de nadering van een Oostenrijks leger paniek en woede in Parijs. De sansculotten zetten het gemeentebestuur af en stelden naast het stadsbestuur een Commune in: in feite was dit een staatsgreep. Deze radicale revolutionairen schilderden de koning af als een verrader die onder één hoedje speelde met de vijand. Ze besloten op 10 augustus 1792 het paleis in de Tuilerieën te bestormen. De Nationale Garde van de koning en tientallen bedienden van de koning werden afgeslacht terwijl een uitgelaten menigte op de binnenpleinen danste en de paleisvertrekken grondig werden geplunderd. Het koninklijke gezin werd gevangengezet in de toren van de Temple-gevangenis. Hier werden de koning, koningin Marie Antoinette en haar schoonzuster Elisabeth, de 14-jarige prinses Marie Thérèse en de 7-jarige kroonprins Lodewijk Karel, door hun bewakers vernederd: zij mochten niet lezen, schrijven of bezoek ontvangen.

De Nationale Conventie klaagde de koning in december aan wegens hoogverraad tegen de natie. Bij dit proces werden alle rechtsregels aan de kant geschoven: de Conventie trad op als aanklager en rechter, de koning mocht niet zelf een advocaat kiezen, er was geen meerderheid van driekwart voor de doodstraf zoals de grondwet eiste. Ook werd genegeerd dat de koning grondwettelijk niet aansprakelijk was, maar zijn ministers. Heel weinig leden van de Conventie durfden de algemene haat tegen de koning te trotseren door hem in verdediging te nemen. De sansculotten bezetten de publieke tribune en de uitgangen van de vergaderzaal. Wie zich vóór de koning uitsprak, waagde zijn leven. Eén van hen, Jean-Denis Lanjuinais, vatte de situatie even dapper als kritisch samen: “Ik zie hier alleen gezworen vijanden van de koning, tegelijkertijd aanklager, getuige, jurylid en rechter, voor misdaden die jullie zélf begaan hebben.” Ook het pleidooi van Lodewijks advocaat was dermate indrukwekkend dat twijfelaars zich misschien toch nog tegen de doodstraf zouden uitspreken. Om die kans te verkleinen, lieten de Jakobijnen de stemming uitstellen. Op 16 en 17 januari was een meerderheid van slechts 10 stemmen genoeg om de doodstraf uit te spreken tegen de voormalige koning, die tijdens het proces werd aangeduid als “burger Capet” – hij was immers geen koning meer, maar alleen nog een verre afstammeling van de middeleeuwse vorst Hugo Capet en zijn nakomelingen.

Nadat de veroordeling was uitgesproken, mocht de veroordeelde nog alleen zijn met zijn familie en zijn biechtvader. Maandag 21 januari om 9 uur ’s ochtends werd de voormalige absolute vorst met een priester en twee militairen in een koets naar de Place de la Révolution (tegenwoordig: Place de la Concorde) gereden, begeleid door ruiters met getrokken sabel, onder luid tromgeroffel dat eventuele toejuichingen moest smoren. Op een verhoging stond de guillotine opgesteld, met de beul en zijn helpers die het vonnis moesten voltrekken. Daar omheen soldaten en een grote met pieken gewapende menigte.

De koning wilde, toen de trommels zwegen, nog enkele woorden spreken maar werd overschreeuwd. Volgens sommige getuigen zei hij, toen hij werd vastgebonden: “Mijn volk, ik sterf onschuldig! Ik hoop dat mijn bloed wordt vergoten tot geluk van Frankrijk.” Toen viel het mes.

Lodewijks lichaam werd naar een kerk vervoerd en er werd een korte dienst gehouden. Het lichaam werd begraven met het hoofd bij de voeten. Later werden het lichaam van Lodewijk en zijn vrouw (die in oktober 1793 ook werd geëxecuteerd) herbegraven in de kerk van St. Denis, waar tot dan zeer veel Franse koningen waren begraven, zelfs al vanaf de tijd vóór Hugo, de 10e-eeuwse voorvader van de “burger Capet”.

Het proces tegen ‘burger Capet’ is een voorbeeld van de wijze waarop de Franse Revolutie door politiek geweld en oorlog radicaliseerde tot staatsterreur en een bloedig einde maakte aan het Ancien Régime en zijn symbolen.

Voorbeeld 4

Ook dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 27 en 30.

Code Napoleon (1804)

Al tijdens het Ancien Régime krijgen rechtsgeleerden opdracht om alle verschillende wetten en regelingen te verzamelen en vast te leggen. Tijdens de Franse Revolutie werd steeds meer benadrukt dat het Franse volk een eenheid was. De verdeeldheid in standen wordt afgeschaft.

Ook in sommige cahiers de doléance klagen Fransen over de nadelige gevolgen van de oude verdeeldheid, zoals de verschillen in het recht en de belastingen.

Tijdens de Franse Revolutie lukt het niet om het besluit te nemen tot het maken van één wetboek voor alle Fransen. Daarvoor is de verdeeldheid tussen de politieke groepen te groot. Maar Napoleon maakt met harde hand een einde aan deze verdeeldheid. Zijn wil als dictator en keizer is wet. Ook wil hij meer eenheid van bestuur krijgen in alle landen die hij veroverde in Europa. Daarom geeft hij opdracht een nieuw burgerlijk wetboek te maken met eenheidswetten voor Frankrijk, een wetboek dat ook als basis moet dienen voor bestuur en rechtspraak in veroverde landen. Dit wordt de Code Civil of Code Napoléon.

De Code Civil heeft duidelijke, vernieuwende uitgangspunten:

  • de wet moet geschreven en duidelijk zijn zodat ieder zijn rechten zou kennen;
  • de wet moet dezelfde zijn voor het hele land;
  • de burgerlijke staat, de burgerlijke stand en met name het huwelijk worden onttrokken aan het kerkelijk recht en zijn voortaan onderdeel van burgerlijk recht;
  • de eigendom van onroerende goederen wordt vastgesteld zonder allerlei feodale rechten uit het verleden.


In de Code Civil zijn ook de idealen van de Franse Revolutie: vrijheid en gelijkheid, en verlichtingsidealen als scheiding van Kerk en Staat dus wel te herkennen. Het recht geldt voor alle burgers en de banden met adel en geestelijkheid zijn verbroken. Toch kent de Code Civil ook veel voorbeelden van ongelijke behandeling die tijdens de Franse Revolutie en daarna nog lang blijven bestaan. Zo is er geen gelijke behandeling van man en vrouw in vastgelegd. Voor vrouwen betekent de Code Civil zelfs een achteruitgang. De gehuwde vrouw wordt ondergeschikt aan de man en handelingsonbekwaam (mag geen contracten ondertekenen). Buitenechtelijke kinderen worden rechteloos en berucht is het artikel waarin discriminatie van Joodse burgers werd vastgelegd. Zoals ook tijdens de Franse Revolutie het geval was, wordt ook de Code Civil gestempeld door de belangen van de bourgeoisie. De belangen van werkgevers en verhuurders worden beter beschermd dan die van armen en ondergeschikten.

Ook in het veroverde Nederland wordt de Code Civil ingevoerd; dit leidt er onder andere toe dat huisnummers verplicht worden, geboortes voortaan bij de burgerlijke gemeente moeten worden aangegeven en achternamen verplicht worden om een overzichtelijke burgerlijke stand te kunnen bijhouden. Bijvoorbeeld om een nationale dienstplicht te kunnen invoeren naar voorbeeld van Frankrijk. Aan deze voorbeelden wordt ook duidelijk dat de Code Civil ook een basis is voor een betere greep van de overheid op haar bevolking. In die zin sluit het invoeren van eenheidswetgeving aan bij het aloude streven van regeringen naar centralisatie.

Napoleon zag aan het einde van zijn leven zelf zijn Code Civil als een belangrijker prestatie dan welke gewonnen veldtocht dan ook: "Mijn echte roem komt niet van het feit dat ik veertig veldslagen heb gewonnen. Waterloo zal de herinnering van zovele overwinningen uitwissen. Wat door niets zal worden uitgewist, wat eeuwig zal voortbestaan, is mijn Code Civil."

De Code Civil is hiermee een voorbeeld van het streven naar meer eenheid en rechtsgelijkheid, en het streven naar centralisatie van het bestuur dat past bij de idealen van de Verlichting en de Franse Revolutie. Napoleon heeft door het ‘exporteren’ van de Code Civil een belangrijke bijdrage geleverd aan de modernisering van het staatsburgerschap in veel Europese landen.

Vraag 3

Vraag 3

In welke mate bepaalden verlichtingsideeën de politieke cultuur in Europa (1813-1900)?

Kenmerkende aspecten:

  1. De industriële revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industriële samenleving.
  1. Discussie over de 'sociale kwestie'.
  1. De opkomst van emancipatiebewegingen.
  1. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces.
  1. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

Bestudeer van de Kennisbank:

Tijdvak 8

Tijdvak 8: Ontstaan parlementair stelsel

Tijdvak 8: Industriële revolutie

Tijdvak 8: Emancipatiebewegingen

Uitwerking

De reactie op de revolutie

Slag bij Waterloo

De veroveringen van Napoleon hadden diepe sporen getrokken in Europa. De gekroonde vorsten die met hun legers Napoleon hadden verslagen bij Leipzig en Waterloo, wilden hun macht weer stevig vestigen en een einde maken aan de revolutie die door Napoleon als het ware was geëxporteerd. Tegelijkertijd wilden ze zorgen voor een machtsevenwicht tussen de Europese staten, zodat nieuwe oorlogsdreiging werd voorkomen. Dit te bereiken, was het doel van het Congres in Wenen van 1815. Honderden vorsten, ministers en diplomaten van alle overwinnende landen (Rusland, Pruisen, Groot-Brittannië en Oostenrijk) bogen zich over de kaart van Europa om nieuwe grenzen te trekken. Deze operatie had dus als doel: herstel ofwel restauratie van de oude machten. Toch had Napoleon de strijd niet helemaal verloren, want veel van zijn revolutionaire hervormingen bleven bestaan.

Een goed voorbeeld van restauratie is Nederland. Ook daar was door de Franse Revolutie een democratische eenheidsstaat ontstaan. Na de nederlaag van Napoleon werd Nederland een koninkrijk met een afstammeling van de verdreven Oranjes als staatshoofd. Een voorbeeld van restauratie? Ja, maar het nieuwe koninkrijk kreeg wel een grondwet en verkiezingen, al gaven die maar een klein deel van de bevolking invloed. Ook bleef Nederland een eenheidsstaat en bleef de vernieuwende Code Napoleon van kracht. Het machtsevenwicht werd ook op Nederland toegepast: Nederland werd uitgebreid met het grondgebied van het tegenwoordige België om een stevige buffer tegen het gevaarlijke Frankrijk te vormen.

De Industriële Revolutie in Europa

Naast de politieke revoluties vond eind achttiende eeuw in Engeland nog een revolutie plaats die zich over het vasteland ging uitbreiden: de Industriële Revolutie. Door de komst van fabrieken, spoorwegen en kanalen en de verstedelijking die hiermee samenging, veranderde de maatschappij totaal.

Een nieuwe klasse van rijke burgers zocht toegang tot de politiek en drong aan op economische vrijheid, vrijhandel en bescherming van de burgerlijke vrijheden tegenover de autoritaire staat. Zij hadden geen boodschap aan een verlicht koningschap dat hen als onderdanen behandelde en regeerde 'voor u, over u, zonder u'. Deze succesvolle burgerlijke elite eiste  via het kiesrecht toegang tot de politiek. Dit leidde in de negentiende eeuw tot een nieuwe machtsstrijd tussen vorsten en parlementen.

De mechanisatie van de landbouw zorgde ervoor dat steeds meer plattelandsbewoners werk en huisvesting zochten in de steden, waar werk was in de fabrieken. De woonomstandigheden in de overvolle arbeidersbuurten waren ellendig, net als de werkomstandigheden in de fabrieken. Wie nam het op voor deze nieuwe stedelijke onderklasse van arme burgers?

De Verlichting en de Industriële Revolutie zorgden voor een sterke invloed van het wetenschappelijke denken in de maatschappij, ten koste van de invloed van kerk en godsdienst. Toch waren de meeste mensen nog steeds gelovig. In een samenleving met steeds meer burgerlijke rechten en vrijheden konden ook de gelovigen zich een plaats verwerven in het politieke landschap.

Tenslotte eisten ook de vrouwen hun rechten op. Door de industriële revolutie kwamen er steeds meer kansen voor hen om een zelfstandige plaats in te nemen in de maatschappij, los van huwelijk en huishouden. Hun emancipatie verliep moeizaam, maar in het begin van de twintigste eeuw kregen zij stap voor stap steeds meer gelijke rechten door de uitbreiding van verplicht onderwijs en kiesrecht.

De emancipatie van deze vier groepen zorgde voor de opkomst van vier politieke stromingen die nog steeds een stempel drukken op de politiek in onze tijd: de rijke burgers, de arbeidersklasse, de gelovigen en de zich emanciperende vrouwen.

Burgers identificeerden zich niet langer met hun adellijke heersers, maar met hun natiestaat: een zelfstandig land met een min of meer homogene bevolking, een eigen bestuur en eigen geschiedenis en tradities. Het ideaal van 'elk volk een eigen staat' zorgde in de negentiende voor een groeiend nationalisme: trots op het eigen vaderland. Samen met de successen van de industriële revolutie zorgde dit nationale zelfvertrouwen in veel landen voor een gevoel van superioriteit tegenover 'de anderen': rivaliserende naties en niet-westerse landen.

Liberalisme: vrijheid voorop

De succesvolle burgerij was de eerste groep die profiteerde van de nieuwe mogelijkheden die de industriële revolutie bracht. Onder het vroegere absolutisme hadden zij moeten strijden tegen de voorrechten van adel en kerk. De Franse Revolutie en de industriële revolutie gaven deze groep grote kansen. Zij streden vooral voor de rechten van het individu tegenover de overheid. Iedereen moest vooral de kans krijgen zijn persoonlijke vrijheid te gebruiken om succes te hebben in de maatschappij, ongehinderd door regels en beperkingen van de overheid. Ook moest er vrijheid zijn om zich te organiseren en zijn mening te uiten in de krant. De overheid moest zich zo min mogelijk bemoeien met de economie door allerlei belastingen op te leggen of beperkingen in te stellen. Ruim baan voor de vrije, zelfstandige burger!

De invloed van de Verlichting is duidelijk in de nadruk op het recht op vrijheid en zelfstandigheid van elk mens. Deze burgers noemden zich liberalen, naar het ideaal van de Franse Revolutie: liberté (vrijheid). De liberalen wisten stap voor stap steeds meer politieke vrijheidsrechten te krijgen die de burger beschermen tegen de overheid. In vrijwel alle Europese landen werden deze klassieke grondrechten verankerd in de grondwet: godsdienstvrijheid, persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging en vergadering, vrijheid van onderwijs.

De liberalen kregen een overheersende invloed op de politiek door het kiesrecht, dat in de negentiende eeuw nog werd beperkt tot mannen die voldoende inkomsten hadden om belastingplichtig te zijn (censuskiesrecht). De idealen van de verlichte economische denker Adam Smith waren hun idealen, waarmee ze de industriële revolutie tot een succes maakten.

Het jaar 1848 was een beslissend jaar, waarin in veel Europese hoofdsteden liberale revoluties uitbraken. Ook in Nederland waren de liberalen de eerste politieke groep die invloed kreeg op het bestuur. Hun voorman was Thorbecke, die in 1848 onder druk van dreigende revolutie de opdracht kreeg een nieuwe grondwet te ontwerpen waarin de liberale vrijheden werden verankerd. Stapsgewijs kreeg hierdoor het Nederlandse parlement ook steeds meer te zeggen in het bestuur van het land, ten koste van de macht van de koning. Ook werd het kiesrecht steeds meer uitgebreid, waardoor grotere groepen van de bevolking bij de politiek werden betrokken.

Nationalisme: broederschap voorop

De verlichte denker Rousseau had veel nadruk gelegd op de eenheid van het volk. Volgens hem zou niet zozeer het vrije individu voorop moeten staan in de maatschappij, maar het volk als geheel. Het bestuur van een land was de uitdrukking van de volkswil die oppermachtig was. Elk individu moest zich daarnaar schikken. In de tijd van de Terreur was gebleken hoe deze opvatting tot excessen kon leiden. Tegelijk had de Franse Revolutie bewezen dat een nationaal leger van burgers in staat was de legers van koningen en keizers te verslaan. Was een volksleger dat streed voor de eigen vrijheid geen bewijs van nationale kracht?

De eenheid van het volk in een eigen natiestaat was een aantrekkelijk ideaal voor volken die versnipperd leefden, gescheiden door grenzen uit het verleden. Zo was het gebied van het Duitssprekende volk door het adellijke erfrecht verdeeld geraakt in tientallen kleine en grotere staatjes. Ook de Italianen leefden verdeeld over verschillende staten. De veroveringen van Napoleon hadden voor een schrikreactie gezorgd in deze Europese landen. De inwoners werden zich juist door deze veroveringen sterk bewust van hun eigen nationale identiteit. Na de verdrijving van de Franse legers wensten de inwoners dan ook een eigen, sterke staat voor de eigen bevolking. Zo'n staat moest zoveel mogelijk een homogene bevolking hebben (elk volk een eigen staat), wat in de praktijk niet goed mogelijk was en daardoor ook kon leiden tot nieuwe tegenstellingen en conflicten.

Deze prent van Gustave Doré van omstreeks 1870
toont een arbeiderswijk in Londen  in al zijn grauwe
ellende. Dezelfde sfeer wordt opgeroepen in de
romans van Charles Dickens.
Meer kunstenaars in de negentiende eeuw gaven in hun
werken aandacht aan de rauwe sociale werkelijkheid,
als een aanklacht tegen de burgerlijke elite. Doré kreeg
kritiek van de kunstkenners: zij verweten hem dat hij de
afgebeelde situaties verzon.

Duitsland werd een eenheidsstaat door het leiderschap van Pruisen, dat de andere staatjes meesleepte in gezamenlijke oorlogen tegen grenslanden. De koning van Pruisen werd keizer van het ene, overwinnende Duitsland. Ook Italië werd na een opstand een eenheidsstaat.

In de natiestaten kregen regeringen steeds meer greep op hun bevolking door de invoering van belastingen, dienstplicht en onderwijs voor alle burgers. Ook kwam er veel aandacht voor eigen tradities en geschiedenis door de stroming van de Romantiek. Deze filosofische en culturele stroming was een reactie op het rationele en optimistische denken van de Verlichting. Romantische kunstenaars en denkers kregen weer aandacht voor het verleden. Zij gaven het gevoel voorrang boven het verstand. De beleving van de natuur en de liefde voor geschiedenis, taal en traditie van het eigen volk werden populair. De gebroeders Grimm gingen sprookjes verzamelen, er werden opera's geschreven over opstanden en bevrijders uit het verleden, kunstenaars schilderden taferelen uit de vaderlandse geschiedenis. In het onderwijs kwam veel aandacht voor eigen taal en cultuur; de overheid had er belang bij dat burgers zich verbonden voelden met de eigen natiestaat en wilden werken en vechten voor hun eigen land. Het verplichte onderwijs en de dienstplicht speelden zo een belangrijke rol bij het kweken van een loyale en vaderlandslievende burgerij.

Maar niet alle burgers hadden reden om blij en trots te zijn. Een groeiende groep burgers moest zijn kinderen laten werken om rond te komen en werd nu juist onderdrukt door de succesvolle burgerij. In de steden ontstond door de industriële revolutie een groeiende groep arbeiders die geen rechten had en op de rand van het bestaansminimum leefde. Door het censuskiesrecht werd hun stem niet gehoord in de politiek. Wie nam het voor hen op?

Socialisme: gelijkheid voorop

In 1867 verscheen het eerste deel van Das Kapital,
Marx' belangrijkste werk dat de 'bijbel' van het socialisme
zou worden. In dit boek verklaart Marx waarom de
industrialisering onvermijdelijk zou leiden tot een
wereldrevolutie, uiteindelijk gevolgd door een
maatschappij met volkomen gelijkheid en zonder geld.
Maar daarvoor zou een harde klassenstrijd nodig zijn,
van de proletariërs (armste klasse) tegen de machten
van kerken, koningen en kapitaal.

De beter opgeleide arbeiders waren de eersten die zich gingen organiseren om een vuist te maken tegen de machtspositie van de fabriekseigenaars die het ook in de politiek voor het zeggen hadden. Door vakbonden en coöperaties op te richten konden zij stakingen organiseren om betere arbeidsvoorwaarden af te dwingen. Maar dat was niet genoeg om zeggenschap te krijgen in het bestuur. Er waren dan ook politieke denkers die veel verder wilden gaan om de macht te breken van de conservatieve en liberale politieke leiders. Zij noemden zich socialisten.

De belangrijkste socialistische denker was de Duitse filosoof Karl Marx. Hij ontwikkelde een economische theorie die voorspelde dat de levensomstandigheden van de arbeiders steeds slechter zouden worden door toenemende concurrentie en verarming in de industriële landen. Dit zou volgens hem uiteindelijk wel moeten leiden tot een maatschappelijke revolutie waarbij de arbeidersklasse de regering met geweld omver zou werpen en een geheel nieuwe maatschappelijke en politieke orde zou instellen met volledige gelijkheid: het communisme. In Rusland zou een groep communisten er tijdens de Eerste Wereldoorlog inderdaad in slagen het conservatieve tsarenbewind omver te werpen en de maatschappij opnieuw in te richten, met grote gevolgen voor de wereldpolitiek in de twintigste eeuw.

Er was zelfs een groep die zich tegen elke vorm van politieke orde keerde: de anarchisten, tegenstanders van elke vorm van bestuur van bovenaf. Ook zij stelden hun hoop op gewelddadige acties om de maatschappelijke orde omver te werpen. In hun ogen zouden arbeiders via eigen organisaties met volkomen gelijkheid beslissingen kunnen nemen, zonder centraal gezag. Eind negentiende eeuw kwamen anarchisten vooral in het nieuws door gewelddadige aanslagen op regeringsleiders.

Niet alle socialisten wilden zo ver gaan. Gematigde socialisten zagen genoeg mogelijkheden om de macht in de politiek van binnenuit te veranderen door deelname aan verkiezingen en de verovering van een meerderheid in het parlement. Zij noemden zich sociaaldemocraten. Zij organiseerden demonstraties en acties om de politieke machthebbers te dwingen het kiesrecht uit te breiden tot alle mannen zonder onderscheid naar inkomen: het algemeen kiesrecht.

Conservatieve en liberale groepen vreesden een revolutie van onderop die hen van de macht zou beroven. Geleidelijk aan kwam er ook bij de machthebbers meer aandacht voor de zogenaamde sociale kwestie: de noodzaak om sociale wetten te maken die de arbeidersklasse betere leef-, werk- en woonomstandigheden konden geven en daarmee ook de dreiging van een opstand verminderen.

Tot ver in de 20e eeuw bleven de sociaaldemocraten een revolutie via democratische weg als ideaal zien. Ze bleven in politiek en parlement vijandig staan tegenover de burgerlijke groepen. Veel socialisten stonden ook afwijzend tegenover het opkomende nationalisme: zij zagen het socialisme juist als een internationale beweging die moest samenwerken aan een wereldwijde revolutie van arbeiders in alle landen. De Internationale was de naam van een wereldwijde organisatie van vakbonden en socialistische politieke partijen die enkele malen bijeenkwam. De Tweede Internationale van 1889 werd opgericht naar aanleiding van de honderdjarige verjaardag van de bestorming van de Bastille. Ook de socialisten zagen zichzelf dus als erfgenamen van de Verlichting en de Franse Revolutie met als doel radicale gelijkheid: niet alleen gelijke rechten, maar ook een eerlijke verdeling van de bronnen van welvaart. De strijd tussen liberalen en socialisten was een strijd tussen arbeid en kapitaal. De meest radicale socialisten streefden zelfs naar afschaffing van het geld als oorzaak van alle maatschappelijke verschillen.

Feminisme: vrouwen vooruit

Zo waren er twee grote groepen die zich in de loop van de negentiende eeuw steeds meer emancipeerden: eerst de liberalen met het vrijheidsideaal, daarna de socialisten met het gelijkheidsideaal. Maar zelfs binnen de meest radicale vernieuwingsgezinde partijen was weinig of geen aandacht voor de allergrootste groep burgers zonder politieke en maatschappelijke rechten: de vrouwen.

Er waren wel pioniers onder de vrouwen van de Verlichting en de Franse Revolutie, die aandacht vroegen voor de gelijkheid en de rechten van de vrouw: zie hierboven het verhaal van Olympe de Gouges, of lees zelf meer over de Engelse Mary Wollstonecraft, de eerste feministische verlichtingsfilosofe die haar feministische ideeën beschreef in het boek A Vindication of the Rights of Women. Maar de gelijkheidsargumenten van deze eerste feministen kregen weinig serieuze aandacht, ook niet van de aanvoerders van de Franse Revolutie. In overgrote meerderheid zagen mannen van alle politieke overtuiging een vrouw als een 'ander' wezen dat in het openbare en intellectuele leven voorbestemd was voor een afhankelijke en ondergeschikte rol.

De Verlichting werkte in bepaalde opzichten juist tegen het ideaal van gelijkheid voor de vrouw. Daarbij beriepen de Verlichters zich niet langer op de Bijbel maar op de natuur: volgens Rousseau bijvoorbeeld had de natuur vrouwen voorbestemd voor onderwerping aan de man, die op zijn beurt was bestemd voor een actieve rol in de maatschappij.

De traditionele rolverdeling waarbij de man werkt en de vrouw thuis de kinderen verzorgt in een beschermde omgeving, was in de praktijk natuurlijk een voorrecht voor de hogere standen: in gezinnen van boeren en arbeiders moest iedereen meewerken om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. In de negentiende eeuw werd dit door de toonaangevende burgerij steeds meer als een probleem gezien. De 'sociale kwestie' hield ook in dat men de lagere klassen probeerde te verheffen tot meer beschaving, en dat betekende dus: de vrouw thuis en de kinderen naar school en niet naar de fabriek. Zo werd het burgerlijke gezinsideaal steeds meer tot norm verheven: zo hoort het en niet anders.

Verkiezingsposter van de Engelse
vrouwenbeweging die oproept om tegen
de liberalen te stemmen. De poster laat
zien hoe een gevangengezette suffragette
die in hongerstaking is gegaan,
gedwongen voeding krijgt in de cel.

Het is dus niet vreemd dat juist getalenteerde vrouwen uit de betere kringen de eersten waren die in opstand kwamen tegen dit benauwende ideaal, waarbij zij zich thuis moesten zien te vermaken met lezen en handwerken terwijl hun mannen zich konden ontwikkelen en een carrière opbouwen.

Aletta Jacobs was de dochter van een arts; zij moest vechten om een fatsoenlijke opleiding te kunnen volgen, eerst om op de H.B.S. (Hogere Burgerschool) te worden toegelaten, daarna om met speciale toestemming van Thorbecke medicijnen te kunnen studeren, en hij moest haar op zijn sterfbed zelfs nog toestemming geven haar examens te mogen afleggen.

Aletta Jacobs gaf met haar leven een voorbeeld hoe vooruitstrevende idealisten de maatschappelijke problemen wilden oplossen. Zij hield als huisarts gratis spreekuren om de arbeidersvrouwen te steunen met voorlichting over anticonceptie, toen nog een omstreden onderwerp. Daarnaast hield ze zich bezig met andere sociale problemen die toen veelbesproken waren, of voor het eerst als een sociaal probleem werden erkend in plaats van als een moreel gebrek: prostitutie, drankmisbruik en opvoeding.

Omdat Jacobs als eerste vrouwelijke arts een hoger inkomen genoot, kwam ze in aanmerking om te gaan stemmen. In de kieswet stond immers niets over het geslacht van de kiezer. Maar toen ze ook echt wilde gaan stemmen, kwam de politiek in verzet. Er werd alsnog een speciaal artikel in de kieswet opgenomen waarin het kiesrecht werd voorbehouden aan mannen. Jacobs werd voorzitter van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, die demonstraties en lezingen organiseerde om gelijke politieke rechten op te eisen voor de vrouw.

Tegenstanders zagen het als een uit de hand gelopen hobby voor vrouwen uit de betere kringen, maar eind negentiende eeuw waren de verhoudingen op alle terreinen aan het veranderen. Er kwamen meer opleidingsmogelijkheden voor meisjes als gevolg van de leerplicht.

De industrialisering en verstedelijking zorgden ervoor dat er ook steeds meer werk kwam dat toegankelijk was voor vrouwen, zoals ambtenaar, onderwijzeres en telefoniste. De tijd was rijp voor een doorbraak, ook voor de positie van de vrouw, en de Eerste Feministische Golf van eind negentiende eeuw heeft als grootste succes het vrouwenkiesrecht tot stand helpen brengen.

Confessionelen: de erfenis van de traditie

We zien dus in de negentiende eeuw de emancipatie van vooruitstrevende, vernieuwende groepen die putten uit de de erfenis van de Verlichting: eerst de liberalen, later de socialisten en tenslotte de feministen.

Maar er was ook een grote groep mensen die helemaal niet geloofde in vooruitgang, maar juist terugwilde naar de waarden van vóór Verlichting en Franse Revolutie: de conservatieven. Deze bestonden uit de adel (aristocratie) en de kerk (confessionelen), de vertegenwoordigers van het Ancien Régime: de machten van voor Verlichting en Revolutie.

Om te beginnen hadden de conservatieven overal in Europa de macht weer terug gekregen na de nederlagen van Napoleon bij Leipzig en Waterloo. Op het Congres van Wenen deden koningen, keizers en aristocraten hun best om oude grenzen zo te herstellen dat er een machtsevenwicht kwam. De macht kwam overal weer in handen van erfelijke vorsten en hun ambtenaren. Het revolutionaire Frankrijk werd ingedamd, onder andere door Nederland en België te verenigen tot een sterke bufferstaat. Regelmatig zouden er congressen komen van machthebbers om samen het machtsevenwicht te bewaren en samen te werken tegen revolutionaire krachten die de nieuwe orde dreigden te verstoren. De pers werd aan banden gelegd en als er al kiesrecht was, werd dit beperkt tot een kleine bovenlaag. De conservatieve krachten leken dus weer aan het roer te staan in Europa. Toch zou dit niet lang duren.

De verlichte ideeën over vrijheid en gelijkheid waren tijdens de Franse Revolutie en daarna door Napoleon overal in Europa verspreid door middel van nieuwe wetten en instellingen, en dus niet zomaar verdwenen. Ze kregen nieuw leven door veranderingen in de samenleving, zoals de industriële revolutie. Die schiep nieuwe mogelijkheden voor het succes van particuliere ondernemers. De nieuwe klasse van succesvolle fabrikanten en bankiers wilde zich laten gelden in de politiek met hun liberale idealen: verkiezingen, economische vrijheid om te ondernemen en te handelen, burgerlijke vrijheid om zijn mening te uiten, zijn godsdienst te belijden en zich te organiseren. Zij voelden er niet voor zich te laten inperken door de machten van vroeger. Weg met de censuur! Kiesrecht voor burgers!

In 1848 sloeg in veel Europese hoofdsteden de vlam in de pan. Liberale groepen demonstreerden, vochten op de barricades in vele hoofdsteden en dwongen met hun protesten veranderingen af. Ook in het nogal autocratisch geregeerde Nederland kwam ruimte voor verandering. De liberaal Thorbecke kreeg de leiding over een herziening van de Grondwet, waardoor de macht van de koning behoorlijk aan banden werd gelegd ten koste van het parlement. De burgers kregen meer rechten en bescherming tegen de almachtige staat. Ze kregen de vrijheid om zich te organiseren en vrijheid van meningsuiting. Langzamerhand ontwikkelde zich een democratie met een vrije pers en met politieke organisaties: kiesverenigingen die uitgroeiden tot partijen. Er kon een openbare discussie in de pers ontstaan over politieke onderwerpen, zoals de sociale kwestie. Er kwam ruimte voor een nieuw verschijnsel: de publieke opinie, waarmee politici steeds meer rekening moesten houden. Politiek werd minder dan voorheen een hobby voor ingewijden uit de elite. De rol van de adel als politieke klasse was uitgespeeld.

Niet alleen liberalen en socialisten organiseerden zich. Sommige conservatieve groepen organiseerden zich ook op moderne wijze in partijen. Groepen die fel gekant waren tegen sommige liberale ideeën konden immers net zo goed gebruik maken van de nieuwe middelen van pers en partij om hun ideeën te propageren. Er moest een dam worden opgeworpen tegen de modernisering! Zo was in Nederland de eerste politieke partij een christelijke partij met een veelzeggende naam: de anti-revolutionaire partij, opgericht door in 1879 door dominee Abraham Kuyper. De vrijheden en rechten van de liberale Grondwet van 1848 werden door Kuyper ook gebruikt om voor de eigen confessionele groep een kerk, een krant en een universiteit op te richten. Hiermee kregen 'gewone' gelovigen voor het eerst invloed op het bestuur van het land.

Ook het katholieke volksdeel kreeg door de liberale vernieuwingen kansen om zich te emanciperen. In Nederland werden de katholieken nog tot ver in de negentiende eeuw als tweederangs burgers behandeld. Pas toen zij het recht kregen zich weer zoals voorheen via bisdommen te organiseren, en ook hun eigen scholen, partij en krant kregen, ontstond er een ware katholieke opleving. Kerken en scholen verrezen in hoog tempo en ook deze conservatieve groepering kreeg grote invloed op het democratische bestuur van Nederland.

Een belangrijke impuls voor conservatieve confessionele groepen om actief te worden in de politiek was de al eerder genoemde sociale kwestie. Kerkelijke groepen waren zeer gevoelig voor de nood die ontstond in de snel groeiende pauperbuurten van de grote steden. Zorg voor de armen was eeuwenlang een christelijke opdracht geweest. Maar het was wel duidelijk dat kerkelijke of andere liefdadigheid niet genoeg was om deze snelgroeiende nood aan te pakken. Confessionelen verzetten zich tegen de houding van de liberalen, die vooral verbetering verwachtten van individuele verheffing: volgens de liberalen moesten mensen in de eerste plaats zichzelf helpen. De overheid had hier voornamelijk een taak door te zorgen voor openbaar onderwijs, armenzorg zagen de liberalen als privézaak. De confessionele groepen verwachtten meer van de overheid. Die zou veel meer moeten doen om burgers actief te beschermen en te helpen door sociale wetgeving, ter aanvulling van onderlinge hulp. De Paus ondersteunde in zijn encycliek Rerum Novarum dit standpunt. De Nederlandse priester Alphons Ariëns besteedde zijn leven aan het organiseren van de straatarme katholieke arbeidersbevolking in de Twentse textielindustrie. In de politiek was het de priester Schaepman die zich in de Tweede Kamer actief ging inzetten voor verbetering van het leven van de katholieke arbeiders. Hij zocht hierbij samenwerking met de antirevolutionairen van Kuyper.

Ook de vakbeweging raakte verzuild. Hier
een vaandel van een  rooms-katholieke
vakbond voor werklieden (1924).

Het leek er dus op dat de confessionelen net zo bezorgd waren over het lot van de arbeiders als de socialisten. Maar de confessionele kijk op het leven botste hard met de socialistische oplossing van de sociale kwestie. In de confessionele vakbonden was staken bijvoorbeeld geen optie. In hun conservatieve ideologie was opstand tegen het van God gegeven gezag een vorm van ongeloof en dus niet toegestaan. De confessionelen wezen dus de strijd tussen kapitaal en arbeid af, maar streefden in de economie naar samenwerking en harmonie tussen werkgevers en werknemers. De eerste protestantse vakbond Patrimonium stond open voor werkgevers en werknemers en sprak zich stevig uit tegen zaken als de klassenstrijd en het werken op zondag. Door de socialisten werden de confessionele vakbonden gezien als organisaties van onderkruipers: arbeiders die stakingen breken door toch te gaan werken. De ideologische tegenstellingen werden scherp aangezet in deze periode van emancipatie en opbouw van politieke macht. Het maatschappelijk leven raakte verzuild: elke maatschappelijke groep leefde meer en meer in een eigen bubbel van kerk, partij, krant, sportclub en vakbond. Elke zuil zette zich keihard af tegen de andere.

Katholieke en protestantse partijen werkten aan een beter sociaal beleid en aan het mede subsidiëren van confessioneel onderwijs: de Schoolstrijd. Ook daarbij botsten de confessionelen hard met de liberale tegenstander. Al met al kregen de confessionele partijen in de politiek een duidelijke eigen positie tegenover liberalen en sociaaldemocraten. Ze werden gesteund door een grote achterban van kiezers, met dank aan de democratisering waarvoor de liberalen de deur hadden geopend. Bij elke kiesrechtuitbreiding groeide het aantal confessionele kiezers: Kuyper noemde zijn kiezers liefkozend de 'kleine luyden' om de tegenstelling met de welgestelde liberalen te accentueren. De positie van de confessionelen was sterk door het grote aantal gelovigen dat Europa en ook Nederland toen nog telde. Confessionelen en sociaaldemocraten waren de liberalen getalsmatig verreweg de baas, en dit gegeven zou grote gevolgen krijgen zodra het algemeen kiesrecht werd gerealiseerd vanaf 1917. Maar het waren niet de sociaaldemocraten die hiervan optimaal profiteerden, omdat zij zich teveel van de andere partijen isoleerden door hun blijvende revolutie-ideaal waarvan een grote dreiging uitging in de ogen van niet-socialisten. De Nederlandse politiek in de eerste helft van de twintigste eeuw zou worden beheerst door de machtspositie van confessionelen en liberalen: verlichte vrijheidsidealen getemperd door een conservatieve erfenis.

Het conservatieve karakter van de confessionele politiek werd duidelijk genoeg tijdens het eerste confessionele kabinet van Kuyper. De regering onderdrukte een algemene spoorwegstaking met stevige 'worgwetten' die staking van spoorwegpersoneel verbood. Ook werd gepoogd met wetgeving de prostitutie te verbieden: zedelijkheid ging boven individuele vrijheid. Van sociale wetgeving kwam veel minder terecht dan beloofd, die is wonderlijk genoeg vooral tot stand gekomen door liberale kabinetten.

In 1917 kwam de zogenaamde Pacificatie tot stand: zowel sociaaldemocraten als confessionelen kregen hun zin op belangrijke strijdpunten. Door een grondwetswijziging werd algemeen kiesrecht mogelijk, allereerst voor mannen en twee jaar later ook voor vrouwen. Tegelijk kregen de confessionelen hun zin op het punt van financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder (waaronder confessioneel) onderwijs. Door een nieuw kiesstelsel kregen de verkiezingen een landelijk karakter waarbij landelijk georganiseerde partijen voluit de strijd konden aangaan. De verlichtingsidealen hadden bijgedragen aan modernisering en democratisering van het politieke leven voor alle maatschappelijke groepen: liberalen, socialisten, confessionelen en feministen kregen hierdoor de kans zich te organiseren en hun achterban te emanciperen.

Voorbeeld 1

Dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 28: Voortbestaan van het ancien regime met pogingen om het vorstelijk bestuur eigentijdse verlichte vorm te geven (verlicht absolutisme), en 30: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

Congres van Verona (1822)

Eén van de staten die door het Wener Congres weer onder de oude vorstelijke macht kwam te staan, was Spanje. Napoleon had Spanje veroverd en in 1812 werd er een liberale grondwet ingevoerd naar voorbeeld van de Franse Revolutie. Spanje werd door deze grondwet een constitutionele monarchie met scheiding der machten en verkiezingen voor een volksvertegenwoordiging. Ook kwam er persvrijheid en vrijheid van onderwijs.
Maar toen werd Napoleon verslagen, en als gevolg van de afspraken op het Wener Congres in 1815 kwam de Spaanse koning Ferdinand VII weer aan de macht. Hij schafte de nieuwe grondwet meteen weer af. Door zijn zwakke en corrupte regering kwam het Spaanse volk echter al snel in opstand tegen zijn gezag. Ook het leger wilde van de koning af. In 1820 volgde een staatsgreep en de Grondwet van Cadiz werd opnieuw ingevoerd. Twee jaar later werd de koning zelfs gevangengezet.

De belangrijkste machten achter de restauratie van het Wener Congres werden nu ongerust. Frankrijk, Rusland, Oostenrijk en Pruisen vormden samen de zogenaamde Heilige Alliantie die erop toezag dat alle moderniseringen van de Verlichting en de Franse Revolutie de kop werden ingedrukt. Nu in Spanje een herhaling dreigde van de Franse Revolutie, inclusief de gevangenzetting van de koning, kwam de Heilige Alliantie in actie. In Verona werd in 1822 een Congres georganiseerd waarop de leiders van de Heilige Alliantie overlegden over een tegenactie.

Franse inname van La Coruna

Op het Congres van Verona werd besloten een jaarlijkse subsidie van 20 miljoen frank te geven aan de Franse koning Lodewijk XVIII om Spanje binnen te vallen en de hervormingen terug te draaien. In 1823 viel een Frans leger van 95.000 man Spanje binnen. Er volgden verschillende veldslagen; Cadiz en La Coruna werden gebombardeerd en Barcelona werd ingenomen. Koning Ferdinand werd bevrijd en opnieuw in zijn gezag hersteld. Natuurlijk werd de moderne grondwet onmiddellijk weer buiten werking gezet.

Nu volgde in Spanje een periode van gewelddadige onderdrukking en nieuwe opstanden. Meer dan tienduizend Spanjaarden werden gedood in deze Decada Ominosa (= tien jaar van verschrikking). Gedurende deze periode bleef het Franse leger als bezettingsmacht aanwezig, op kosten van de Spaanse schatkist die hierdoor verder werd geruïneerd.

Ondanks de onderdrukking bleef de Grondwet van Cadiz een voorbeeld voor andere landen om het bestuur te moderniseren volgens liberale denkbeelden, bijvoorbeeld in Portugal en in verschillende Zuid-Amerikaanse landen die in deze periode onafhankelijk werden.

De 7 artikelen van het Verdrag van Verona in het kort:

  1. De mogendheden besluiten om overal in Europa regeringen met een volksvertegenwoordiging te onderdrukken omdat dit niet samengaat met het droit divin.
  2. De mogendheden beloven elkaar te steunen om overal in Europa de persvrijheid aan banden te leggen.
  3. De mogendheden besluiten om de privileges van de geestelijkheid overal in Europa te steunen en danken de Paus voor zijn steun aan de monarchie.
  4. Frankrijk krijgt een jaarlijkse subsidie van 20 miljoen frank om de onrust in Spanje te onderdrukken met passende maatregelen.
  5. De mogendheden treffen maatregelen om elkaar te steunen bij het uitvoeren van dit verdrag.
  6. Dit verdrag kan worden herzien als de omstandigheden hierom vragen.
  7. Dit verdrag zal worden bekrachtigd in Parijs binnen zes maanden na ondertekening.
    Getekend in Verona, 22 november 1822, voor Oostenrijk: Metternich, voor Frankrijk: Chateaubriand, voor Pruisen: Bernstorff, voor Rusland: Nesselrode.

Het Congres van Verona in 1822 is een voorbeeld hoe de Europese grootmachten de restauratie van het Ancien Régime met geweld trachtten door te zetten tegen de wil van bevolkingen in, met als doel Droit Divin van vorsten en het gezag van de Kerk te herstellen en de invloed van de Verlichting en de Franse Revolutie te onderdrukken.

Voorbeeld 2

Dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 30: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap, en 36: De opkomst van de politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

Belgische Opstand (1830)

Het ontstaan van het verenigde koninkrijk
Bij het Wener Congres was het samengaan van Noord- en Zuid-Nederland (België) bekrachtigd. Doel hiervan was het vormen van een sterke bufferstaat tegen mogelijke nieuwe agressie van Frankrijk. Vooral Groot-Brittannië had aangedrongen op dit samengaan. Aan de Belgen was niets gevraagd.
De nieuwe Nederlandse staat was een koninkrijk onder de regering van Willem I, een afstammeling van het stadhouderlijke huis van Oranje. Hoewel hij veel deed om de economie in Noord en Zuid te ondersteunen, groeide de weerstand tegen zijn regering in het Zuiden snel. Dat kwam door de ongelijke behandeling, de autoritaire regeerstijl van Willem en door achterliggende grote verschillen tussen Noord en Zuid.

Redenen voor verzet

Grondwet: niet modern en afgedwongen
In de nieuwe grondwet voor het samengevoegde koninkrijk werd geen rekening gehouden met de gevoelens van de katholieken en de liberale burgers. Er kwam geen ministeriële verantwoordelijkheid, geen scheiding der machten, geen persvrijheid en geen vrijheid van onderwijs. De nieuwe grondwet werd aangenomen op een manier die direct al kwaad bloed zette: Willem zorgde door middel van creatief tellen voor een meerderheid, door bijvoorbeeld het aantal afwezige zuidelijke parlementsleden af te trekken van het aantal tegenstemmen. Zo zette hij een nieuwe grondwet door waartegen veel Belgen bezwaren hadden.

Parlement: oneerlijke zetelverdeling
De Tweede Kamer bestond uit 110 leden, 55 voor het Noorden en 55 voor het Zuiden. Maar het Noorden telde 2 miljoen inwoners tegen het Zuiden 3,5 miljoen.

Godsdienst en kerkpolitiek: protestantse dominantie
In Noord-Nederland was de protestantse kerk dominant, het Zuiden was in overgrote meerderheid katholiek. Veel kerkleiders in het Zuiden verzetten zich tegen de eenwording uit angst voor protestantse overheersing. Koning Willem I weigerde de stichting van nieuwe kloosters toe te staan en wilde invloed behouden op de benoeming van bisschoppen.

Taalbeleid: Nederlands officiële taal
De welgestelde, liberale burgerij in het Zuiden was franstalig en wantrouwde de overheersing door de Hollanders, zeker toen het Nederlands bij Koninklijk Besluit (dus zonder discussie in het parlement) als officiële taal werd ingevoerd in heel het koninkrijk. In leger, ambtenarij en onderwijs werd Nederlands verplicht.

Financiën: hoge staatsschuld
Het Zuiden moest gaan meebetalen aan de enorme staatsschuld van het Noorden: een last van meer dan 1700 miljoen gulden waarvoor jaarlijks een enorme rente moest worden opgebracht.

Onderwijs: antiklerikaal
Op de middelbare scholen was het onderwijs sterk anti-klerikaal (gericht tegen katholieke invloeden). Lange tijd kon de katholieke kerk geen eigen priesteropleidingen organiseren.

Leger: Hollandse dominantie
In het leger voor het Zuiden was slechts 1 op de 6 officieren uit het Zuiden afkomstig.

Persvrijheid: anti-liberale censuur
De liberale burgerij wilde zich sterk maken tegenover de autoritaire staat, maar kon zich niet politiek organiseren doordat er geen persvrijheid was.


Het ontstaan van verzet
In hun verzet tegen dit alles gingen de liberale burgers en de kerk in het zuiden steeds meer samenwerken: een soort monsterverbond dat uitgroeide tot een grote beweging die petities indiende voor meer vrijheid voor de pers en het eigen onderwijs. De koning deed wel enkele concessies maar hield vast aan de eenheid van het koninkrijk en wilde niets weten van een vermindering zijn macht door een sterker parlement waarin het Zuiden een getalsmatig overwicht zou krijgen. Ook de Noordelijke liberalen hadden daar bezwaar tegen. Zo groeide de politieke tegenstelling Noord-Zuid.

De Franse Julirevolutie

De Franse julirevolutie van 1830

In Europa kwamen steeds meer voorbeelden van nationalistische bevrijdingsbewegingen. Ook steeds meer Zuid-Nederlanders gingen streven naar een eigen natiestaat voor het eigen volk. Zij gingen zich Belgen voelen. Vooral de Franse Julirevolutie van 1830, waarbij Frankrijk een constitutionele monarchie werd, zagen de Belgen als voorbeeld. Toen de werkloosheid ging oplopen en de voedselprijzen stegen door een mislukte oogst, ontstond er een revolutie-stemming.

De vlam in de pan
Op 25 augustus 1830 werd in Brussel de opera De stomme van Portici opgevoerd. Het onderwerp van deze opera is de opstand van Napels tegen het Spaanse bewind. In de opera wordt bijvoorbeeld de volgende tekst gezongen:

"Amour sacré de la patrie,
Rends-nous l’audace et la fierté;
A mon pays je dois la vie.
Il me devra sa liberté."


Vertaling:
Heilige liefde voor het vaderland,
Geef ons de moed en trots;
Aan mijn land dank ik mijn leven.
Het zal aan mij zijn vrijheid te danken hebben.

Deze nationalistische inhoud bracht grote opwinding bij het publiek. Na afloop van de opvoering bleven de toeschouwers roepen: Vive la liberté! Dit liep uit op rellen, waarbij het huis van minister Van Maanen in brand werd gestoken: die voerde de taalpolitiek van Koning Willem I uit en was daarom gehaat.
Veel Belgen vreesden dat Frankrijk zou ingrijpen bij een opstand. Daarom werd een pas ontworpen Belgische vlag (rood-geel-zwart) aan het stadhuis opgehangen als tegenwicht tegen de Franse vlaggen die hier en daar verschenen.
De Brusselse burgerij organiseerde een burgerwacht die de orde herstelde, maar ook het verzet ging organiseren. Het Brusselse stadsbestuur stuurde een delegatie naar Willem I om het ontslag van Van Maanen te vragen.

Opstand en onafhankelijkheid
Willem I reageerde aarzelend. Op sommige punten had hij al toegegeven door meer vrijheid toe te staan op het gebied van taal en onderwijs. Maar hij weigerde persvrijheid en verdere politieke hervormingen. En hij stuurde zijn zoon, kroonprins Willem, met een leger naar het Zuiden. In het Noorden kreeg de koning steeds meer steun tegen de ‘muiters’ en in het Zuiden werden de rellen steeds gewelddadiger. Opstandelingenlegertjes, sommige gesteund door Frankrijk, vielen het Nederlandse leger aan in het Brusselse Warandepark. Vier dagen strijd leverde honderden doden en gewonden op. Tijdens de gevechten kwam een revolutionaire regering tot stand die op 4 oktober de onafhankelijkheid uitriep. Overal werden de Nederlandse troepen verdreven. De revolutionaire regering organiseerde verkiezingen voor een Nationaal Congres dat besloot dat België een constitutionele monarchie moest worden.

Prins Leopold van Saksen-Coburg

Conferentie van Londen
Nu gingen de Europese grootmachten zich met de opstand bemoeien, uit angst voor een Europese oorlog. Willem I kreeg geen steun. Op de Conferentie van Londen werd besloten dat België een onafhankelijk, neutraal koninkrijk mocht worden met als koning de Duitse prins Leopold van Saksen-Coburg, die de steun had van de Britten. Op 21 juli 1831 legde hij de eed af in Brussel en werd daarmee de eerste koning der Belgen. De grootmachten garandeerden de Belgische neutraliteit.

Tiendaagse Veldtocht
Willem I weigerde de afscheiding van België te erkennen en stuurde het Nederlandse leger er op af. Maar door de komst van een Frans leger moest dit leger zich terugtrekken. De Nederlandse vesting in Antwerpen werd belegerd en in 1832 veroverd door de Fransen. Pas in 1839 erkende Nederland de Belgische onafhankelijkheid. Dit langdurige (en kostbare) verzet van Willem I zorgde ervoor dat in België én in Nederland het nationale eenheidsgevoel sterk toenam.

  • Gevolgen
    De economische gevolgen van de ‘Bexit’ waren nadelig voor beide landen. De industrie van Gent en de haven van Antwerpen werden zwaar getroffen, maar ook de Nederlandse economie had te lijden onder het wegvallen van de Zuidelijke industrie.
  • In België was het culturele gevolg: verfransing, en onderdrukking van de Vlaamse taal. Deze breuk speelt tot op heden een belangrijke rol in de Belgische politiek.
  • Nederland werd door de breuk een klein land dat voortaan noodgedwongen een neutraliteitspolitiek moest voeren.

Voorbeeld 3

Ook dit is een voorbeeld van de kenmerkende aspecten 30 en 36.

Frankfurter Parlement (1848)

De Duitse Bond
‘Duitsland’ bestond niet begin negentiende eeuw. ‘Duitsers’ waren er wel: Duitssprekende mensen leefden verspreid over tientallen vorstendommen, sommige heel klein, andere machtig en sterk zoals Pruisen, Beieren en Oostenrijk. Al deze vorstendommen vielen onder het vroegere Heilige Roomse Rijk, de opvolger van het rijk van Karel de Grote waarin eens Paus en Keizer samenwerkten om de christelijke volken van Europa te bekeren en te regeren. Maar Napoleon had hardhandig een einde gemaakt aan dit restant uit het verleden, door de belangrijkste Duitse vorstendommen te verslaan met als klap op de vuurpijl de overwinning op de Oostenrijkers bij Austerlitz. Napoleon liet de veroverde gebieden regeren door vazal-koningen. Hij liet ze uittreden uit het Heilige Roomse Rijk en organiseerde deze vazalstaten tot de Rijnbond, waar zich later nog meer Duitse staatjes bij aansloten. Zo had Frankrijk een hele rij bufferstaten aan zijn grens.
Maar vanaf 1812 ging het bergafwaarts met de macht van Napoleon. Hij werd tweemaal verslagen en eindigde als banneling op Sint-Helena. De Duitse staten organiseerden zich nu tot de Duitse Bond met ruim veertig staten waarvan Oostenrijk en Pruisen de machtigste waren.
In de Bondsdag te Frankfurt vergaderden de afgevaardigden zonder scheiding van machten: namens de aangesloten staten maakten ze wetten, voerden die uit en waren hoogste rechtbank.

Restauratie en revolutie

De Duitse Bond stond dus in het teken van de restauratie: liberale en nationalistische vergaderingen waren verboden, er was geen persvrijheid, bescherming van de vorstenmacht stond boven alles. Helemaal volgens de afspraken van het Wener Congres van 1815, met Metternich als grote kampioen van het herstel van de oude orde.
Maar intussen groeide de tegenstand. Onder de hoge burgerij, die invloed wilde op het bestuur, en streefde naar een Duitse eenheidsstaat voor alle Duitsers. Maar door de invloed van de Industriële Revolutie kwamen er ook steeds meer arme arbeiders. Daarbij kwam nog een misoogst en het recept voor revolutie lag klaar.
In Frankrijk begon het: daar vond in 1848 de Februarirevolutie plaats, waarbij koning Louis Philippe zijn macht verloor. De onrust in Frankrijk sloeg over naar veel aangrenzende Duitse staten. Zo kreeg de Duitse Bond te maken met de Maartrevolutie. In Wenen en Berlijn sloeg de vlam in de pan. In Frankfurt werd via verkiezingen een Parlement ingesteld dat vooral bestond uit rijke burgers, academici en hogere ambtenaren. Dit Parlement probeerde de grote droom van alle Duitse liberalen uit te voeren: het stichten van een sterke Duitse natiestaat.

Het Frankfurter Parlement

Het Frankfurter Parlement

Dit parlement telde zo’n 800 leden, verdeeld in allerlei politieke groepen van extreem linkse republikeinen tot uiterst conservatieve rechtse leden. Elke groep werd genoemd naar het café waar de leden vergaderden. Zo was Casino een gematigde ‘partij’ en Café Milani een conservatieve groep.
Het Frankfurter Parlement besloot in juni 1848 de Duitse Bond op te heffen en de Duitse eenheidsstaat uit te roepen. Maar: de echte macht bleef bij de militair bewapende vorsten-dommen, met name Pruisen, en bij de vorsten die zich bij hun besluiten niets aantrokken van het Parlement. De gebeurtenissen maakten daarom al snel duidelijk dat het Frankfurter Parlement weinig toekomst had:

  • Er brak een oorlog uit tussen de Duitse Bond en Denemarken. Het Parlement koos partij tegen Denemarken. Maar Pruisen trok zich hier niets van aan en sloot zonder het parlement een vredesakkoord met Denemarken.
  • Het Parlement werd het maar niet eens over de rol van Oostenrijk, dat een veelvolkenstaat was. Moest dit nu bij Duitsland horen of niet?
  • In maart 1849 nam het Parlement een nieuwe grondwet voor een Duits rijk aan met daarin algemeen kiesrecht en een erfelijke keizer. De leden stemden in meerderheid voor het aanstellen van de Pruisische koning Willem IV als keizer. Maar deze conservatieve koning weigerde de keizerskroon te aanvaarden. Hij wilde de kroon alleen uit handen van Duitse vorsten ontvangen en niet uit handen van een volksvertegenwoordiger.

Het einde van het Frankfurter Parlement

De liberale, nationalistische volksvertegenwoordigers waren natuurlijk zeer teleurgesteld door deze mislukking. Een kleine groep probeerde in Stuttgart nog verder te vergaderen en deed een oproep aan het Duitse volk om een revolutie te beginnen. Maar dit Rompparlement werd door het leger uiteengejaagd.
In 1851 werd de Duitse Bond hersteld. Pas twintig jaar later zou de Duitse eenheid alsnog tot stand worden gebracht, niet door liberale parlementariërs maar onder leiding van het conservatieve Pruisen, zonder Oostenrijk, na een gezamenlijke oorlog tegen aartsrivaal Frankrijk.

Samenvatting

Vraag 1

Welke ideeën ontstonden tijdens de Verlichting over de ideale samenleving, 1650 - 1789?

  • Wetenschappelijke revolutie: kennis door waarneming (empirisme) en verstandelijk redeneren (rationalisme).
    Einde van het gezag van Bijbel en Klassieken.
  • Toepassen van empirisme en rationalisme op macht, maatschappij en geloof door de Verlichters.
    Optimisme: vooruitgang mogelijk door Verlichting.
  • Macht: Geen Droit Divin, maar volkssoevereiniteit.
    Sociaal contract (voorbeeld Locke en Rousseau)
  • Geloof: Niet God bepaalt alles, maar natuurwetten. Scheiding van Kerk en Staat. Vrijheid van geloof en tolerantie.
    Spinoza: God valt samen met de natuur.
    Deïsme: God maakte de natuurwetten, dus grijpt niet in in de loop van de gebeurtenissen.
  • Maatschappij: geen standenstaat, maar gelijke rechten, vrijheid van denken en vrije meningsuiting (voorbeeld Voltaire).
  • Gematigde en radicale Verlichters: alleen de rijke burgerij invloed of echte democratie? De grenzen van de Rede: niet alleen vrijheid, maar ook verantwoordelijkheid (voorbeeld Kant).
  • Verbreiding van de Verlichting: koffiehuis, salon, boek, tijdschrift, opera, Encyclopédie.
  • Uitbreiding van het absolutisme in dezelfde periode: staande legers, ambtenaren, censuur.
  • Verlicht absolutisme: vorsten nemen verlichte ideeën over om het algemeen belang van het land te dienen (voorbeeld Voltaire). Maar vervolging van radicale ideeën.

Vraag 2

In welke mate is de Franse Revolutie verlicht te noemen, 1789-1815?

  • Door geldgebrek wordt de Staten-Generaal (3 standen) bijeengeroepen om nieuwe belastingwetten te maken.
    Voorbeeld: cahiers de doléance: klachten van gewone Fransen over ongelijke rechten.
  • 1789: Derde stand begint Nationale Vergadering voor gelijke rechten in een nieuwe grondwet.
  • Gelijkheid en mensenrechten in de grondwet, vooral voor rijke burgers van belang. Voorbeeld: de wet Le Chapelier.
  • 1791: Na een vluchtpoging krijgt de koning alleen nog uitvoerende macht (constitutionele monarchie).
  • 1792: Frankrijk wordt een republiek als er oorlog uitbreekt en de radicale sansculotten en Jakobijnen onder Roberspierre aan invloed winnen.
  • De revolutie radicaliseert: nieuwe kalender, godsdienst van de Rede, terechtstelling van de koning.
  • Terreur onder Robespierre: de guillotine voor alle tegenstanders van de revolutie. Ook invloed voor het gewone volk.
  • 1794: Na de executie van Robespierre komt er een Directoire: regering van gematigden waarbij de rijke burgers profiteren van de oorlog. Napoleon wordt populaire generaal.
  • 1804: Na een staatsbankroet en dreigende opstand wordt Napoleon eerst Consul, dan alleenheerser en tenslotte keizer.
  • Napoleon verovert grote delen van Europa en voert daar vernieuwingen in die de erfenis vormen van de Franse Revolutie, voorbeeld: De Code Civil.

 

Vraag 3

In welke mate bepaalden verlichtingsideeën de politieke cultuur in Europa (1813-1900)?

  • Reactie op Franse Revolutie en veroveringen Napoleon: Congres van Wenen 1815: Restauratie (herstel vorstenhuizen)
  • Maar erfenis van Napoleon blijft in stand: moderne wetgeving zoals Code Napoléon, eenheidsstaat
  • Nederland uitgebreid met België om buffer tegen Frankrijk te vormen
  • Industriële Revolutie brengt verstedelijking en nieuwe klassen: succesvolle burgers en arme arbeiders
  • Nieuwe elite van burgers wil invloed op politiek: verzet tegen het conservatieve regime
  • Hun ideeën zijn verlichtingsidealen: vrijheid, kiesrecht, bescherming tegen de macht van de staat
  • Door industriële revolutie ontstaat een sociale kwestie: problemen van armoede, verdeling welvaart en zorg
  • 1848 jaar van liberale opstanden in veel Europese hoofdsteden
  • Parlementen krijgen meer invloed en burgers meer rechten en vrijheden
  • Thorbecke geeft Nederland eerste democratische grondwet, macht van de koning beperkt.
  • Door censuskiesrecht krijgen vooral de rijkste burgers (mannen) invloed op de politiek
  • Liberalen streven ook naar verlichtingsideaal van economische vrijheid in handel en industrie (Adam Smith)
  • De arbeiders zijn slachtoffer van liberale vrijheid: lage lonen, slechte woon- en werkomstandigheden, weinig sociale zorg door de overheid.
  • Nationalisme versterkt: ideeën van Rousseau over de eenheid van volk en staat.
  • Romantiek: aandacht voor eigen cultuur, taal en verleden van een volk
  • De nationale regering krijgt meer greep op de bevolking door onderwijs en dienstplicht.
  • Eenheidsstaat wordt het ideaal van versnipperde volken (Duitsers, Italianen)
  • Socialisten nemen het op voor de arbeiders zonder rechten of invloed
  • Karl Marx: Das Kapital, ziet klassenstrijd en revolutie als onvermijdelijk middel om het verlichtingsideaal van gelijkheid te bereiken.
  • Anarchisten zijn tegen elke vorm van regering van bovenaf. Zelforganisatie van arbeiders, aanslagen om revolutie uit te lokken.
  • Sociaaldemocraten willen wel revolutie maar via een meerderheid door verkiezingen: strijd voor algemeen mannenkiesrecht.
  • Socialisten zijn geen nationalisten maar internationalisten: organisatie De Internationale.
  • Feministen willen gelijke rol voor vrouw in de maatschappij en vrouwenkiesrecht.
  • Voorbeelden van verlichte feministische voorlopers: Olympe de Gouges, Mary Wollstonecraft
  • Verlichtingsideaal van beschermd gezin met vrouw thuis werkt tegen het feminisme
  • Burgerlijk gezinsideaal wordt gezien als model voor sociale verbetering
  • In Nederland is Aletta Jacobs voorloper: studie, vrouwenkiesrecht, sociale hulp
  • Confessionelen krijgen door uitbreiding kiesrecht en meer politieke rechten ook kans zich te organiseren
  • Katholieken krijgen weer recht zich te organiseren (bisdommen)
  • Invloed paus op sociale kwestie: pauselijke brief Rerum Novarum
  • Confessionelen zien sociale zorg als overheidsplicht: dus tegen liberale individualisme
  • Confessionelen zijn tegen klassenstrijd en revolutie: dus tegen socialisme en stakingen
  • Door nieuwe grondwet 1848 ruimte voor politieke organisatie en persvrijheid
  • Confessionelen creëren eigen zuilen: scholen, krant, partij, verenigingen
  • Voorbeelden: ARP - Kuyper, katholieken - Schaepman
  • Confessionelen krijgen veel invloed op Nederlandse politiek door uitbreiding kiesrecht, terwijl socialisten buiten de regering blijven (revolutie-ideaal)

Jaartallen

Deze jaartallen moet je kennen:

  • Omstreeks 1650: wetenschappelijke revolutie leidt tot verlichte denken. Uitbreiding absolutisme.
  • 1789 Financiële crisis leidt tot samenroepen Staten-Generaal in Frankrijk; cahiers de doléance. Nationale Vergadering uitgeroepen door Derde Stand. Verklaring van de Rechten van de Mens.
  • 1791 Grondwet: Frankrijk wordt een constitutionele monarchie. Wet Le Chapelier.
  • 1792 Frankrijk wordt een Republiek; Terreur van de Jakobijnen onder Robespierre. Proces van Burger Capet.
  • 1795 Girondijnen (gematigden) vestigen Directoire.
  • 1799-1804 Napoleon Consul, alleenheerser en tenslotte keizer. Code Napoléon.
  • 1815 Napoleon verslagen; Congres van Wenen.
  • 1815-1848 restauratie en ontstaan politieke stromingen liberalisme, socialisme, nationalisme.
  • 1822 Congres van Verona als voorbeeld van restauratie.
  • 1830 Franse Julirevolutie; voorbeeld voor Belgische Opstand.
  • 1848 Liberale revoluties in Europa; voorbeeld: Frankfurter Parlement.

Extra uitleg

Videomateriaal

Ga voor de hele playlist naar: Jortgeschiedenis

Uitwerking - Verlichting in Noord Amerika

De Verlichting in Noord-Amerika

Europeanen trokken vanaf de zeventiende eeuw naar Noord-Amerika op zoek naar vrijheid en een zelfstandig bestaan. Zij vormden 13 kolonies onder Brits bestuur. Grote invloed hadden de Puriteinse kolonisten: streng godsdienstige protestanten die om hun geloof Engeland waren ontvlucht. Maar gaandeweg kregen ook de ideeën van de Verlichting steeds meer toegang tot de kolonies, dankzij boeken en brieven van over de oceaan. Natuurlijk was er veel belangstelling voor de nieuwe ideeën over volkssoevereiniteit. Hadden de kolonisten ook niet het principiële recht om hun eigen bestuurders te kiezen? Was het wel rechtvaardig dat zij geen stemrecht hadden in het Britse Parlement, dat ook over hun zaken besliste?

Aan de andere kant zorgde datzelfde Parlement er wel voor dat hun belangen werden verdedigd, bijvoorbeeld in de oorlog met Frankrijk over het bezit van Canada. Deze oorlog overzee kostte Groot-Brittannië enorme sommen aan geld. De Britse regering vomd het niet meer dan rechtvaardig dat de kolonies hieraan ook een steentje bijdroegen door middel van belastingen. Maar de kolonisten kwamen tegen deze nieuwe belastingen in opstand. "No taxation without representation", was hun leus: geen belasting zonder vertegenwoordiging (in het parlement). Ideeën over zelfbestuur en onafhankelijkheid kregen steeds meer aanhang en werden gestimuleerd door de ideeën van de verlichtingsfilosofen.

Committes of correspondence

Zo ontstond er steeds meer verzet tegen de als onrechtvaardig beschouwde belastingmaatregelen van de Britse overheerser. Ook deden er complottheorieën de ronde over de blijvende aanwezigheid van Britse troepen in de koloniën. Was dat om hen te beschermen of juist om hen te overheersen en hun vrijheden steeds verder in te perken?

Intussen ontstonden er gewelddadige rellen rondom de handhaving van de Stamp Act: een Britse belasting op papier dat voor officiële documenten van zegels (stamps) werd voorzien, dat het Britse Parlement besloot die maatregel in te trekken. Maar het Parlement nam tegelijk wel een verklaring aan dat de regering zich het recht voorbehield om wetten te maken die geldig waren in de kolonies. Het hielp allemaal niet om de rust terug te krijgen. In de kolonies begon de discussie over onafhankelijkheid nu pas goed. Er werden zelfs speciale comités opgericht om als kolonies samen te werken in de strijd tegen onderdrukkende en onrechtvaardige maatregelen van het Britse bestuur. Deze zogenaamde committees of correspondence gingen een steeds belangrijker rol spelen in de communicatie tussen de verschillende kolonies. Zo werd besloten tot een boycot op Britse producten. De committees namen ook de leiding bij de organisatie van verzetsacties tegen de uitvoering van de gehate wetten van de Britse overheid.

Een onafhankelijkheidsoorlog werd steeds onvermijdelijker. In 1775 liepen de gewelddadige incidenten, waaronder de befaamde Boston Tea Party, uit op een vrijheidsoorlog. In 1776 verklaarden de 13 kolonies zich onafhankelijk van Groot-Brittannië.

George Washington en Thomas Paine

George Washington en Thomas Paine

De revolutionaire legers waren aanvankelijk niet meer dan een verzameling regionale milities. De leiding van de opstand was in handen gegeven van een ervaren aanvoerder: generaal George Washington, die veel vertrouwen genoot door zijn optreden als vertegenwoordiger van Virginia. Daarvoor had hij militaire roem verworven als aanvierder tijdens de Zevenjarige Oorlog tegen de Fransen. Washington was een volgeling van de Engels-Amerikaanse politieke denker Thomas Paine. In zijn pamflet Common Sense verdedigde hij de gelijkheid van alle burgers; voor een speciale positie voor adellijke landeigenaren zou geen sprake mogen zijn. Ook verdedigde hij het recht van een bevolking om een vorst af te zetten die hen onderdrukte. Elke macht diende volgens hem gebaseerd te zijn op instemming van de bevolking. Dit waren allemaal denkbeelden die eerder al door de verlichters waren opgesteld, maar Paine richtte zich met een eenvoudige en opzwepende stijl meer op niet-intellectuele lezers. Common Sense werd de grootste bestseller aller tijden in de opstandige kolonies, er was geen opstandeling die het niet had gelezen. George Washington ging heel ver mee in deze ideeën en ondersteunde Paine, al keerde deze zich later tegen hem omdat Washington tot zijn grote teleurstelling vasthield aan het recht om slaven te houden.

Paine vertrok na de Onafhankelijkheidsoorlog naar Frankrijk en speelde daar eveneens een rol in de Franse Revolutie.

The home of the free, of toch niet helemaal?

De verlichtingsidealen zijn niet alleen terug te vinden in de Onafhankelijkheidsverklaring waarmee de opstandelingen hun revolutie rechtvaardigden, maar ook in de nieuwe Grondwet van de Verenigde Staten. Die kwam na veel onderhandelingen tussen de staten tot stand in 1787. Veel onenigheid was er over de rechten van de burgers in de gloednieuwe republiek. Tenslotte werden die opgenomen in tien amendementen op de Grondwet, samen de zogenaamde Bill of Rights. Deze amendementen (verbeteringen) weerspiegelen de angst van vrije burgers om door de staat te worden onderdrukt:

  1. Vrijheid van godsdienst, van meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van vergadering, van petitie.
  2. Het recht om wapens te dragen om een goed geregelde militie (plaatselijk burgerleger) te handhaven.
  3. Geen inkwartiering van soldaten.
  4. Vrijheid van onredelijke doorzoekingen en inbeslagnames.
  5. Recht op een eerlijk proces, vrijheid van zelfbeschuldiging, recht om niet tweemaal voor hetzelfde vergrijp berecht te worden.
  6. Rechten van beschuldigden op een snel en openbaar proces.
  7. Recht op een juryproces in civiele zaken.
  8. Vrijheid van onredelijk hoge borgtocht en boetes, vrijheid van wrede of ongebruikelijke straffen.
  9. Overige burgerrechten.
  10. Elke staat heeft eigen rechten.

In de Grondwet en de Bill of Rights zijn de idealen van de Verlichting goed te herkennen. Toch hadden die vrijheid en gelijkheid wel hun grenzen. Ook in de Verenigde Staten was niet iedereen vrij en gelijk. De zuidelijke staten hielden vast aan het recht om slaven te houden, waarvan hun plantage-economie afhankelijk was. Er zou een burgeroorlog voor nodig zijn om de slavernij te beëindigen en de weg naar gelijke behandeling zou nog veel langer blijken te zijn. De eenheid van de dertien staten had dus een hoge prijs.

Hetzelfde gold voor de gelijkheid van man en vrouw. Pas in 1920 kregen vrouwen stemrecht in de Verenigde Staten, waarbij het gekleurde vrouwen nog jaren daarna onmogelijk werd gemaakt dit recht ook uit te oefenen.

De oorspronkelijke bewoners van de Verenigde Staten, de indianenvolken, kregen tot in de twintigste eeuw helemaal geen burgerrechten. De verdragen die de regering met hen sloot om grond in bezit te krijgen, werden keer op keer geschonden en zij werden uit hun stamgebieden verdreven. Zowel de kolonisten als het leger gebruikten grof geweld om de Indianen te verdrijven en hun opstanden te onderdrukken.

Onderzoeksvragen

  1. Onderzoek het verband tussen de wetenschappelijke revolutie en de Verlichting.
  2. Welke opvatting van het sociaal contract is het meest radicaal: die van Locke of die van Rousseau?
    Leg je antwoord uit.
  3. Geef drie voorbeelden waaruit blijkt dat de godsdienstige opvattingen van de Verlichters werden beïnvloed door de nieuwe wetenschappelijke inzichten van die tijd.
  4. Onderzoek waarom Voltaire te beschouwen is als een voorbeeld van een gematigde verlichter.
  5. Geef voorbeelden waaruit blijkt dat de eerste fase van de Franse Revolutie vooral in het belang was van de rijkere burgerij en niet van het gewone volk.
  6. In welke fase van de Revolutie vind je dat de idealen van de Verlichting het beste werden gerealiseerd: in de eerste of de tweede fase?
    Geef argumenten en voorbeelden die je mening ondersteunen.
  7. Heeft Napoleon de Verlichting verbreid of juist tegengewerkt?
    Geef voor elk van beide standpunten minstens twee argumenten.
  8. Het Congres van Verona is niet het enige voorbeeld van restauratie.
    Onderzoek zelf een ander voorbeeld: dat van de onderdrukking van de Carbonari.
    Onderzoek dit voorbeeld en vergelijk het met Verona.
    Noem enkele overeenkomsten en verschillen tussen de beide gebeurtenissen.
  9. Welke invloed had de industriële revolutie op de ontwikkeling van de politiek-maatschappelijke stromingen liberalisme en socialisme?

Examenvragen

Op deze pagina vind je meerdere examenvragen.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.

Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.

VWO 2017-TV2

VWO 2017-TV1 Vraag 15

VWO 2018-TV1

VWO 2018-TV1 Vragen 12 en 13

VWO 2019-TV1

VWO 2019-TV1 Vraag 13
VWO 2019-TV1 Vragen 14 en 15

VWO 2021-TV1

VWO 2021-TV1 Vraag 11


Meer oefenen?
Wil je meer oefenen met examenvragen? Log dan in bij ExamenKracht.

  • Het arrangement HC: Verlichtingsideeën en de democratische revoluties 1650-1900 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2022-03-01 10:10:58
    Licentie
    CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Deze opdracht valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor geschiedenis voor vwo, leerjaar 4, 5 en 6. In deze historische context over Verlichtingsideeën en de democratische revoluties staan drie vragen centraal: 1. Welke ideeën ontstonden tijdens de Verlichting over de ideale samenleving, 1650-1789? De wetenschappelijke revolutie in de 17e eeuw leidde tot de Verlichting, een periode van nieuwe ideeën. Wetenschappers zoals Galilei en Newton vertrouwden op observatie (empirisme) en redenering (rationalisme) om kennis te vergaren. Deze methoden werden ook toegepast op maatschappelijke vraagstukken, waarbij de Verlichters zich verzetten tegen de autoriteit van de Kerk en de Staat. Ze pleitten voor gelijkheid, vrijheid en rationaliteit in de samenleving, en keken kritisch naar de macht van vorsten en religieuze instellingen. De Verlichting verspreidde zich door Europa via boeken, tijdschriften en kunst, maar werd tegengewerkt door censuur. Sommige vorsten werden beïnvloed door Verlichtingsideeën, maar behielden toch absolute macht en onderdrukten radicale Verlichters. 2. In welke mate is de Franse Revolutie verlicht te noemen, 1789-1815? In 1789 roept koning Lodewijk XVI van Frankrijk de Staten-Generaal bijeen vanwege de financiële crisis in het land. Tijdens deze bijeenkomst wordt duidelijk dat de koning niet van plan is de standenmaatschappij af te schaffen. De derde stand begint Nationale Vergadering voor gelijke rechten in een nieuwe grondwet. Uiteindelijk sluiten de andere standen zich aan bij deze Nationale Vergadering en worden er revolutionaire voorstellen gedaan om het Ancien Régime te beëindigen. Frankrijk wordt een constitutionele monarchie, maar de vrijheden en rechten zijn vooral voor de gematigde en rijke burgers. De Franse Revolutie gaat gepaard met geweld en de Terreur, maar ook met veranderingen zoals het afschaffen van de standenmaatschappij en de invloed van de kerk. Uiteindelijk grijpt Napoleon de macht en wordt Frankrijk een keizerrijk, waarbij veel verworvenheden van de revolutie worden geëxporteerd naar andere landen. De Franse Revolutie heeft diepgaande veranderingen teweeggebracht en veel idealen van de Verlichting gerealiseerd. 3. In welke mate bepaalden verlichtingsideeën de politieke cultuur in Europa (1813-1900)? Het Congres van Wenen in 1815 streefde naar herstel van oude machten, maar veel van Napoleon's hervormingen (moderne wetgeving en eenheidsstaat) bleven behouden. De Industriële Revolutie bracht sociale en economische veranderingen met zich mee. Rijke burgers eisten politieke vrijheid en economische vrijhandel, terwijl arbeiders betere werkomstandigheden en rechten eisten. De Verlichting en Industriële Revolutie zorgden voor opkomst van liberalisme, socialisme, nationalisme en feminisme. Liberalen streefden naar individuele vrijheid, terwijl socialisten gelijkheid nastreefden en kwamen op voor de arbeiders zonder rechten of invloed. Nationalisten wilden eigen natiestaten, terwijl feministen opkwamen voor vrouwenrechten. Conservatieven verdedigden de traditie, terwijl confessionelen zich inzetten voor sociale hervormingen vanuit religieuze waarden. Deze politieke stromingen hebben in de politiek nog steeds invloed.
    Leerniveau
    VWO 6; VWO 4; VWO 5;
    Leerinhoud en doelen
    Geschiedenis;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, empirisme en rationalisme, franse revolutie, geschiedenis, h45, kerk en staat, politieke cultuur, stercollectie, verlichtingsideeën en de democratische revoluties, vrijheid en gelijkheid

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Geschiedenis. (2019).

    HC: Verlichting 1650-1900

    https://maken.wikiwijs.nl/151383/HC__Verlichting_1650_1900