Voorbeeld 3

Ook dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 27 en 30.

Proces van 'burger Capet' (1792)

Door de eerste revolutie verloor Lodewijk XVI zijn absolute macht aan de Nationale Vergadering, die voortaan alle wetten maakte en de regering aanstelde. Hij behield alleen enige macht op het gebied van buitenlandse zaken. Het volk van Parijs dwong hem en zijn gezin uit Versailles te verhuizen naar de Tuilerieën in Parijs. Daar woonde hij als gevangene van zijn volk, zij het wel met alle pracht en praal die bij een koning hoort.

Om aan geld te komen voor de staatskas, besloot de revolutionaire regering de kerkelijke bezittingen in beslag te nemen. Dit werd door de paus sterk afgekeurd, en de vrome Lodewijk kwam hierdoor in gewetensnood: kon hij nog wel koning zijn in een regering die de kerk bestreed?

Intussen kreeg de koning steeds meer vijanden, niet alleen in de Nationale Vergadering maar ook op straat, waar radicale revolutionairen het arme volk opzweepten tegen de koning. Die voelde zich steeds meer een gevangene in zijn eigen paleis. Hierdoor ontstond bij de koning het plan om te vluchten naar Montmédy, om vanuit dat sterke bolwerk eisen aan de regering te kunnen stellen: de maatregelen tegen de kerk afzwakken, en de positie van de koning in de grondwet veiligstellen. Ondanks het mislukken van deze vluchtpoging door zjn arrestatie in Varennes kreeg de koning aanvankelijk toch zijn zin door de invoering van de constitutionele monarchie, waarin de uitvoerende macht aan de koning kwam en zijn positie werd veiliggesteld door ministeriële verantwoordelijkheid. Ook kreeg de koning een Nationale Garde van 1200 man om zich te beschermen tegen de volkswoede.

De toren van de Temple-gevangenis.

Maar na nieuwe verkiezingen veranderde de politieke situatie. De koning kreeg nu veel minder steun in de Nationale Vergadering. Buitenlandse vorsten reageerden furieus op de maatregelen tegen de koning en de kerk. De leidende Girondijnen stuurden bewust aan op oorlog en op het uitroepen van de republiek. Ook de koning was voorstander van oorlog omdat hij hoopte hiermee zijn positie te verbeteren. Toen de oorlog inderdaad uitbrak, veroorzaakte de nadering van een Oostenrijks leger paniek en woede in Parijs. De sansculotten zetten het gemeentebestuur af en stelden naast het stadsbestuur een Commune in: in feite was dit een staatsgreep. Deze radicale revolutionairen schilderden de koning af als een verrader die onder één hoedje speelde met de vijand. Ze besloten op 10 augustus 1792 het paleis in de Tuilerieën te bestormen. De Nationale Garde van de koning en tientallen bedienden van de koning werden afgeslacht terwijl een uitgelaten menigte op de binnenpleinen danste en de paleisvertrekken grondig werden geplunderd. Het koninklijke gezin werd gevangengezet in de toren van de Temple-gevangenis. Hier werden de koning, koningin Marie Antoinette en haar schoonzuster Elisabeth, de 14-jarige prinses Marie Thérèse en de 7-jarige kroonprins Lodewijk Karel, door hun bewakers vernederd: zij mochten niet lezen, schrijven of bezoek ontvangen.

De Nationale Conventie klaagde de koning in december aan wegens hoogverraad tegen de natie. Bij dit proces werden alle rechtsregels aan de kant geschoven: de Conventie trad op als aanklager en rechter, de koning mocht niet zelf een advocaat kiezen, er was geen meerderheid van driekwart voor de doodstraf zoals de grondwet eiste. Ook werd genegeerd dat de koning grondwettelijk niet aansprakelijk was, maar zijn ministers. Heel weinig leden van de Conventie durfden de algemene haat tegen de koning te trotseren door hem in verdediging te nemen. De sansculotten bezetten de publieke tribune en de uitgangen van de vergaderzaal. Wie zich vóór de koning uitsprak, waagde zijn leven. Eén van hen, Jean-Denis Lanjuinais, vatte de situatie even dapper als kritisch samen: “Ik zie hier alleen gezworen vijanden van de koning, tegelijkertijd aanklager, getuige, jurylid en rechter, voor misdaden die jullie zélf begaan hebben.” Ook het pleidooi van Lodewijks advocaat was dermate indrukwekkend dat twijfelaars zich misschien toch nog tegen de doodstraf zouden uitspreken. Om die kans te verkleinen, lieten de Jakobijnen de stemming uitstellen. Op 16 en 17 januari was een meerderheid van slechts 10 stemmen genoeg om de doodstraf uit te spreken tegen de voormalige koning, die tijdens het proces werd aangeduid als “burger Capet” – hij was immers geen koning meer, maar alleen nog een verre afstammeling van de middeleeuwse vorst Hugo Capet en zijn nakomelingen.

Nadat de veroordeling was uitgesproken, mocht de veroordeelde nog alleen zijn met zijn familie en zijn biechtvader. Maandag 21 januari om 9 uur ’s ochtends werd de voormalige absolute vorst met een priester en twee militairen in een koets naar de Place de la Révolution (tegenwoordig: Place de la Concorde) gereden, begeleid door ruiters met getrokken sabel, onder luid tromgeroffel dat eventuele toejuichingen moest smoren. Op een verhoging stond de guillotine opgesteld, met de beul en zijn helpers die het vonnis moesten voltrekken. Daar omheen soldaten en een grote met pieken gewapende menigte.

De koning wilde, toen de trommels zwegen, nog enkele woorden spreken maar werd overschreeuwd. Volgens sommige getuigen zei hij, toen hij werd vastgebonden: “Mijn volk, ik sterf onschuldig! Ik hoop dat mijn bloed wordt vergoten tot geluk van Frankrijk.” Toen viel het mes.

Lodewijks lichaam werd naar een kerk vervoerd en er werd een korte dienst gehouden. Het lichaam werd begraven met het hoofd bij de voeten. Later werden het lichaam van Lodewijk en zijn vrouw (die in oktober 1793 ook werd geëxecuteerd) herbegraven in de kerk van St. Denis, waar tot dan zeer veel Franse koningen waren begraven, zelfs al vanaf de tijd vóór Hugo, de 10e-eeuwse voorvader van de “burger Capet”.

Het proces tegen ‘burger Capet’ is een voorbeeld van de wijze waarop de Franse Revolutie door politiek geweld en oorlog radicaliseerde tot staatsterreur en een bloedig einde maakte aan het Ancien Régime en zijn symbolen.