Dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 26: de wetenschappelijke revolutie en 27: Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
1. De definitie van Verlichting volgens Kant
Immanuel Kant (1724-1804): fragmenten uit: Wat is Verlichting? (Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung, 1784) vertaling: J. Philips.
VERLICHTING is het bevrijden van de mens uit zijn onmondigheid, waaraan hij zelf schuld heeft. Onmondigheid is het onvermogen zijn verstand te gebruiken zonder leiding van een ander. Deze onmondigheid is eigen schuld wanneer de oorzaak ervan niet ligt in gebrek aan verstand, maar wel in gebrek aan moed en wilskracht, het zijne te gebruiken zonder leiding van een ander. Heb de moed je eigen verstand te gebruiken! Sapere aude! (Durf te weten!) is aldus de kernspreuk van de Verlichting (...)
Het is voor ieder individuele mens moeilijk zich uit de onmondigheid los te werken, die hem bijna tot natuur geworden is. Hij heeft ze zelfs lief gekregen en is op voorhand werkelijk ongeschikt zijn eigen verstand te gebruiken omdat men het hem nooit heeft laten gebruiken (... )
Voor deze Verlichting wordt niets anders geëist dan vrijheid en dan nog wel de onschadelijkste onder alle (vrijheden), wat alleen vrijheid kan heten, namelijk: in alle gevallen openbaar gebruik te maken van zijn verstand. Nu hoor ik echter langs alle kanten roepen: redeneer niet! De officier zegt: redeneer niet, maar exerceer! De belastingambtenaar: redeneer niet, maar betaal! De geestelijke: redeneer niet, maar geloof! (Alleen een enkele heer in de wereld zegt: redeneer, zoveel u wil en waarover u wil, maar gehoorzaam!)
Overal wordt de vrijheid beknot. Welke beknotting echter is hinderlijk voor de Verlichting, welke niet, of integendeel juist bevorderlijk voor haar? - Ik antwoord: Het openbaar gebruik van zijn verstand moet altijd vrij zijn, en alleen dat kan Verlichting onder de mensen tot stand brengen (...)
Wanneer dan toch gevraagd wordt: leven wij nu in een verlichte tijd? dan is het antwoord : neen, maar wel in een tijd van de Verlichting. Dat de mensen, zoals de zaken er nu voorstaan, in het algemeen genomen, reeds bij machte zouden zijn of daarin ook reeds geplaatst zouden kunnen worden, op religieus gebied hun eigen verstand zeker en goed te gebruiken, zonder leiding van een ander, daar ontbreekt nog veel aan.
Maar dat hun nu toch het veld geopend wordt, zich daarin vrij te bewegen en de hindernissen van de algemene Verlichting of tot het beëindigen van hun onmondigheid - waaraan zij zelf schuld hebben - langzamerhand kleiner worden, daarvan hebben wij duidelijke tekenen. Zo beschouwd is dit tijdstip het tijdvak van de Verlichting of het tijdvak van FRIEDRICH (...)
2. Kritiek op het rationalisme
Volgens Kant betekent Verlichting dus: de moed om zelf na te denken.
Maar hij onderzocht ook de grenzen van de ratio in twee boeken: Kritiek van de zuivere rede en Kritiek van de praktische rede.
Om werkelijk vrij te zijn, moet een mens accepteren dat het verstand zijn grenzen heeft. Op de grens van wat een mens kan denken, ligt het geweten: mijn vrijheid mag nooit ten koste gaan van een ander. Grenzeloos rationalisme kan ertoe leiden dat de mens zich niet meer verantwoordelijk voelt voor zijn daden: alles ligt immers vast in natuurwetten. Maar het verstand is beperkt en weerspiegelt de werkelijkheid alleen maar voor zover wij die kunnen kennen. Om geen slaaf te worden van het rationalisme en vrij te blijven, moet een mens handelen vanuit zijn geweten en verantwoordelijkheid nemen voor zijn daden. Kant noemt deze wet net zo belangrijk als de natuurwetten: handel zo dat jouw gedrag als wet voor alle mensen zou kunnen gelden. Kant noemt dit de categorische imperatief.
De volgende animatie laat iets zien van Kants gedachten over de grenzen van de rede: