Voorbeeld 2

Ook dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 27 en 30.

Wet Le Chapelier (1791)

4-17 juni 1791
Artikel 1. De afschaffing van alle vormen van corporaties van burgers van eenzelfde stand of beroep is één van de fundamenten van de Franse grondwet. Het is derhalve verboden hen opnieuw op te richten, onder welk voorwendsel of onder welke vorm dan ook.[…]
Artikel 4. Indien, tegen alle principes van de vrijheid en van de grondwet in, burgers behorend tot dezelfde beroepen, ambachten of vakken, onderling overleg plegen of onderling overeenkomsten zouden afsluiten, die er zouden op gericht zijn slechts tegen een welbepaalde prijs in hun beroepssector mee te werken, dan zullen deze overeenkomsten en dit overleg, al dan niet onder ede aangegaan, als ongrondwettelijk verklaard worden, als een aanslag op de vrijheid en op de verklaring van de rechten van de mens, en derhalve zullen zij van geen enkele waarde zijn. […]
Artikel 8. Alle samenscholingen van ambachtslui, arbeiders, gezellen, dagloners of die op hun aansporing zijn tot stand gekomen tegen de vrije uitoefening van de nijverheid en de arbeid door om het even welke persoon,… zullen beschouwd worden als oproerige samenscholingen en als dusdanig uiteengedreven worden door de openbare macht…
(bron: P. Van de Meerssche e.a. De 19de en 20ste eeuw. Deel 1 De Westerse Samenleving. (Antwerpen, 1985) op: www.geschiedenisportaal.nl, geraadpleegd 13-11-2017)

Door de Franse Revolutie kregen de verlichte burgers invloed op de regering. De Wet Le Chapelier is hiervan een goed voorbeeld. Deze wet maakte een einde aan de corporaties (gilden), verenigingen dus van mensen die eenzelfde vak uitoefenen en die samen afspraken maken over lonen, prijzen en manier van werken. Deze corporaties waren erop gericht de leden te beschermen, maar hielden ook vernieuwing en nieuwelingen in het vak tegen. In feite werkte zo'n corporatie als een soort 'stand' die anderen uitsluit en het verleden in stand houdt door zich op de oude afspraken en regels te blijven beroepen. De corporaties waren dus verouderd en hielden modernisering tegen.

Adam Smith

De Verlichters waren juist voorstander van vrije handel en individuele rechten en overeenkomsten. Een individuele burger die een vak wilde uitoefenen, mocht volgens hen niet worden tegengehouden door een groep die zich beroept op oude rechten. Ook mochten er geen regels in de weg staan om nieuwe, slimmere of moderne technieken in te voeren. Corporaties verboden technische veranderingen vaak omdat dit tot concurrentie zou leiden die de groep als geheel zou verzwakken. Maar de Verlichters kozen de kant van de vooruitgang en vonden concurrentie juist goed. Uiteindelijk zou de hele maatschappij erbij gebaat zijn als iedereen de vrijheid heeft om te doen waar hij het beste in is. Dit idee van vrije arbeid, vrije concurrentie, vrije handel en een vrije markt was uitgewerkt door de verlichte Engelse economische denker Adam Smith, die hierom wel de 'vader van het liberalisme' wordt genoemd. Hij schreef in zijn boek The Wealth of Nations over 'the invisible hand', de onzichtbare hand van de vrije concurrentie, die de welvaart eerlijk verdeelt over de wereld zonder dat de staat of een andere groep zich ermee bemoeit.

De Wet Le Chapelier was intussen vooral sterk in het voordeel van de opkomende bourgeoisie: de groep van welvarende en goed opgeleide burgers die behoefte hadden aan maximale vrijheid om nieuwe ondernemingen te beginnen, nieuwe technieken te gaan gebruiken en arbeiders aan te stellen op hun eigen gunstige voorwaarden, zonder lastige regels en beschermende bepalingen. Dat hiervan de arbeiders ook de dupe konden worden omdat er nu geen instantie meer was die hen kon beschermen tegen lage lonen, lange werktijden en ongezonde werkomstandigheden, was juist gunstig voor de bourgeoisie die aan het begin van de revolutie de macht in handen nam. Een ander voorbeeld hiervan is het censuskiesrecht dat in deze periode werd ingevoerd en dat ervoor zorgde dat alleen rijke burgers die veel belasting betaalden, invloed hadden op de regering. De Franse Revolutie bracht dus zeker in zijn eerste geen verbetering voor het 'gewone volk', eerder verslechtering doordat de bezittende klasse de macht kreeg om wetten te maken in eigen voordeel en te profiteren van de Revolutie.

Artikel 8 van de wet was in feite waar het om begonnen was. Dit artikel houdt in dat arbeiders zich niet mogen verenigen om zich te verzetten tegen de 'vrije' uitoefening van beroepen of tegen de arbeidsvoorwaarden. Juist deze bepaling was sterk in het voordeel van de ondernemers.
De fabrieksarbeid was op dat moment nog nauwelijks in opkomst, maar de wet gold tot 1864. Toen werkten arbeiders inmiddels op grote schaal voor een hongerloon in grote fabrieken onder slechte omstandigheden waartegen ze dus niet gezamenlijk in opstand mochten komen door te demonstreren of te staken.

De Wet Le Chapelier is dus een voorbeeld van het verlichte denken over economie, maar vooral van de wijze waarop rijke burgers aan het begin van de Franse Revolutie macht kregen en gebruikten om hun eigen positie te verbeteren ten koste van de armen.