Voorbeeld 2

Dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 26: de wetenschappelijke revolutie en 27: Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.

Locke en Rousseau over het sociaal contract.

John Locke

De Engelsman John Locke en de Fransman Jean-Jacques Rousseau waren beide verlichte denkers die het eens waren over één ding: een vorst ontleent zijn macht niet aan het droit divin. De oorsprong van de hoogste macht (soevereiniteit) ligt niet bij de vorst maar bij het volk, want alle mensen zijn vrij en gelijk geboren.
Maar als iedereen alleen zijn eigen vrijheid nastreeft, komt er snel een einde aan de vrijheid door conflicten en overheersing van de sterkeren over de zwakken.
Daarom geeft het volk vrijwillig toestemming aan vorsten om de vrijheid van allen te beschermen. Deze afspraak noemen Locke en Rousseau het sociaal contract: het volk gehoorzaamt de vorst maar alleen zolang deze de vrijheid en rechten van de burgers beschermt en respecteert. Als hij dat niet doet, mag hij worden afgezet.

Volgens Locke is 'het gewone volk' (nog) niet geschikt acht om werkelijk mee te doen aan het bestuur. Wel staat de individuele vrijheid van elk mens voorop: deze moet altijd worden beschermd, bijvoorbeeld door een grondwet met scheiding van machten. Locke was daarom een voorstander van een constitutionele democratie waarin het volk wordt door een grondwet wordt beschermd tegen machtsmisbruik. Door die nadruk op individuele vrijheid geldt Locke als een grondlegger van het liberalisme. Maar alleen edelen en (rijke) burgers zijn volgens hem in staat om daadwerkelijk een rol te spelen in de politiek. Locke was dus geen voorstander van democratie, en eerder een gematigde verlichter dan een radicaal.
Lockes ideeën hebben veel invloed gehad op de Amerikaanse Founding Fathers en daarmee op de grondwet van de VS.

Jean-Jacques Rousseau

Rousseau gaat een andere kant op in zijn uitwerking van het sociaal contract. Volgens hem houdt het sociaal contract in dat het soevereine volk zijn macht niet overdraagt maar behoudt. De regering moet de wil van het soevereine volk zo zuiver mogelijk uitvoeren. De burgers moeten volgens hem alleen directe invloed hebben op het bestuur door volksvergaderingen zoals in Athene of door referenda, maar niet door vertegenwoordigers te kiezen - dat zou die vertegenwoordigers teveel macht geven en de volkswil verwateren. Hij was dus een tegenstander van verkiezingen.
Zodra de algemene volkswil is bepaald, moet deze door de regering aan alle burgers worden opgelegd. In Rousseau's gedachte moeten alle mensen dus worden gedwongen de algemene volkswil te gehoorzamen. Voor Rousseau stond de individuele vrijheid dus niet voorop, maar de vrijheid van het volk als collectief. Deze gedachte is onder andere werkelijkheid geworden tijdens de Franse Revolutie in de tijd van de Terreur: iedereen die zich tegen de besluiten van Robespierre's regering keerde, verzette zich daarmee tegen de volkswil. Zo iemand werd rechteloos en kon zonder proces worden vastgezet of gedood.