Inleiding
Voor je heb je de digitale lessen over hoofdstuk 9: je lichaam in actie voor VMBO basis, leerjaar 2. Deze lessen bevatten uitleg, opdrachten, afbeeldingen, animaties, filmpjes en testen.
9.1: Je lichaam werkt
Uitleg
Hoe werkt je lichaam?
Wanneer ons lichaam hard moet werken, bijvoorbeeld tijdens het sporten, merk je je hart erg goed. Je hart gaat dan harder kloppen en we gaan sneller ademhalen. Je hart is een voorbeeld van een orgaan. Binnenin ons lichaam zitten organen. Dit zijn delen van ons lichaam die een bepaalde taak hebben. Je organen zijn opgebouwd uit cellen. cellen zijn de kleinste bouwstenen van je lichaam. Je spieren zijn bijvoorbeeld opgebouwd uit spiercellen.
Hart, longen, darmen en botten zijn organen. Ze hebben elk hun eigen taak.
Afbeelding 1: Je romp, bestaande uit de borstholte en buikholte
Orgaanstelsels
Organen die samenwerken aan een grotere taak noemen we een orgaanstelsel.
Drie belangrijke voorbeelden van orgaanstelsels zijn:
- Het bloedvatenstelsel (zie hieronder, 1 van afbeelding 2)
- Dit orgaanstelsel bestaat uit hart en bloedvaten
- De taak van het bloedvatenstelsel is het vervoeren van stoffen door het lichaam.
- Je hart zorgt er voor dat al het bloed door het lichaam gepompt wordt.
- Het Ademhalingsstelsel (zie hieronder, 2 van afbeelding 2)
- Dit orgaanstelsel bestaat uit je luchtpijp en longen.
- De taak is het opnemen van zuurstof uit de lucht en het afgeven van koolstofdioxide(CO2) aan de lucht.
- Het verteringsstelsel (zie hieronder, 3 van afbeelding 2)
- De meeste organen van het veteringsstelsel zitten in de buikholte
- De taak van het verteringsstelsel is het kleinmaken van voedsel en voedingsstoffen op laten nemen in het bloed.
Afbeelding 2: Belangrijkste orgaanstelsels
Samenwerkende orgaanstelsels.
Sommige orgaanstelsels werken samen, bijvoorbeeld wanneer je beweegt. Bijvoorbeeld wanneer je fietst. Je beenderstelsel (alle botten) en je spierstelsel zorgen er samen voor dat je benen bewegen. Die spieren hebben voedingsstoffen en zuurstof nodig om te kunnen werken. Je verteringstelsel, ademhalingsstelsel en bloedvatenstelsel zorgen hier samen voor.
In afbeelding 3 zie je hoe deze samenwerking werkt.
- Het veteringsstelsel maakt het eten zo klein dat de voedingsstoffen in het bloed kunnen komen.
- Het ademhalingsstelsel zorgt voor zuurstof in het bloed.
- Het bloedvatenstelsel brengt de zuurstof en voedingsstoffen naar de spieren.
De voedingsstoffen leveren energie aan de spieren, zodat ze kunnen samentrekken.
Afbeelding 3: Samenwerkende orgaanstelsels
Om te onthouden
Om te onthouden (Klik op de foto voor een duidelijker beeld)
Opdrachten
Wat moet je maken?
Maken:
opdr. 1 t/m 11
blz. 111 t/m 115
Ben je klaar, maak hieronder de test jezelf.
Test jezelf: Test jezelf 9.1
Start
Onderstrepen
Je gaat nu onderstrepen.
blz. 111:
9.2: Je eet
Uitleg
Hoe slik je voedsel door?
In voedingsmiddelen zitten voedingstoffen. Er zijn zes soorten voedingsstoffen:
- Koolhydraten (zetmeel en suikers)
- Vetten
- Eiwitten
- Water
- Minrealen
- Vitaminen
Wanneer we eten bijt je met je tanden een stuk van het voesel af. Met je kiezen kauw je het voedsel fijn. Tijdens het kauwen komt er speeksel bij het voedsel waardoor eht een voedselbrij(mengsel van eten en speeksel) wordt. Je tong duwt de voedselbrij je keelholte in waarna je het doorslikt.
Wanneer je iets doorslikt zorgen je huig en strotklepje ervoor dat er geen eten in je neus en luchtpijp komen. De huig sluit je neusholte af, het strotklepje sluit de luchtpijp af. Hierdoor kan het voedsel alleen je slokdarm in wanneer je het doorslikt.
Afbeelding 1: Eten doorslikken
Hoe gaat voedsel door het verteringsstelsel?
Je mondholte is de opening aan het begin van het verteringsstelsel (zie afbeelding 2). Je anus is de opening aan het einde van het verteringsstelsel. Het verteringsstelsel lijkt op een lange buis. Deze buis is langer dan de afstand van je mondholte tot je anus, dit komt doordat een deel ligt opgevouwen in je buikholte. Kijk maar naar de dunne darm (afbeelding 2).
Vanaf het voedsel dat we eten tot de resten die we weer uitpoepen legt het voedsel een bepaalde weg af. Deze weg begint bij je mondholte → slokdarm → maag → twaalfvingerige darm → dunne darm → dikke darm → endeldarm → anus.
In afbeelding 2 zie je hoelang de voedselbrij door het verteringsstelsel onderweg is.
Afbeelding 2: Het verteringsstelsel
Welke deeltjes zitten er in voedingsstoffen?
Het verteringsstelsel maakt voedingsstoffen kleiner, dat kan omdat alle voedingsstoffen uit kleine deeltjes bestaat. Suiker bestaat uit kleine suikerdeeltjes, deze deeltjes heten moleculen. Suiker bestaat dus uit suikermoleculen.
Als alle moleculen in een sotf hetzelfde zijn heb je een zuivere stof. Suiker bestaat alleen uit suikermoleculen en is dus een zuivere stof. Als er twee of meer moleculen door elkaar zitten, noemen we het een mengsel. De meeste voedingsmiddelen zijn mengsels. Ze bestaan uit meerdere soorten molculen, bijvoorbeeld suiker, zetmeel, vet, eiwit en mineralen.
Afbeelding 3: verschil tussen zuivere stof (een soort moleculen) en een mengsel (2 of meer soorten moleculen)
Moleculen zijn niet de kleinste deeltjes van een stof, dat zijn namelijk atomen. Atomen zijn de bouwstenen van alle stoffen. In afbeelding 4 zie je enkele atomen met hun symbolen. Er zijn ruim honderd verschillende soorten atomen, met deze atomen kun je verschillende moleculen maken. Met die verschillende moclulen kun je weer miljoenen stoffen maken.
Afbeelding 4: Enkele atoomsoorten met hun symbolen.
Hoe wordt voedsel verteerd?
Organen hebben voedingsstoffen nodig. Die voedingsstoffen worden uit het bloed gehaald. Het bloed krijgt deze voedingsstoffen van het verteringsstelsel.
Water, mineralen en vitaminnen gaan door de wand van de dunne darm zo het bloed in. Eiwitten, koolhydraten en vetten zijn te groot en kunnen dus niet door die wand heen. Grote voedingsstoffen moeten dus eerst kleingemaakt wordne voor dat ze het bloed in kunnen. Het klein maken van voedingsstoffen heet vertering.
In afbeelding 5 zie je hoe de vertering van zetmeel gaat. Zetmeel zijn meerdere glucose moleculen aan elkaar. Een verteringssap knipt de zetmeel in stukjes glucose, dit gebeurt in twee stappen. De losse glucosemoleculen zijn klein genoeg om door de wand van de dunne darm in het bloed te komen. Het bloed zorgt er dan voor dat de voedingsstoffen door het hele lichaam komen.
Afbeelding 5: Vertering van zetmeel naar kleine losse glucose moleculen
Waar wordt je voedsel verteerd?
In het verteringsstelsel (afbeelding 6) vindt op 4 plaatsen vertering plaats.
In de mondholte komt speeksel bij het voedsel. de speekselklieren maken het speeksel. Speeksel verteert zetmeel.
Na het doorslikken komt het voedsel via de slokdarm in de maag. Je maag maakt maagsap, dit verteert het voedsel verder. Maagsap is zuur en doodt ds bacteriën die met het voedsel mee naar binnen komen.
Het voedsel gaat van de maag naar de twaalfvingerige darm. Hier komen alvleessap en gal bij het voedsel. Alvleessap komt uit de alvleesklier en zorgt voor vertering. Gal wordt gemaakt in de lever en opgeslagen in de galblaas en zorgt voor de vertering van vetten.
Afbeelding 6: Het voedsel wordt op vier plaatsen (aangegeven met blauw) verteerd.
Waar gaan de voedingsstoffen je bloed in?
Na vertering kunnen de voedingsstoffen het bloed in. De binnenkant van de dunne darm bestaat uit plooien ( zie afbeelding 7). Door de darmplooien heeft de darmwand een groot oppervlak, hierdoor passen er meer bloedvaatjes in. Hoe de voedingstoffen het bloed in gaan zie je in afbeelding 7.
- De voedingsstoffen gaan eerst door de wand van de dunne darm
- Daarna gaan ze door de wand van de bloedvaatjes en komen ze in het bloed.
- Het bloed stroomt door het hele lichaam en vervoert de voedingsstoffen naar alle organen.
In de dunne darm blijven de voedselresten die niet verteerd worden over. Ze gaan samen met het aanwezige water naar de dikke darm.
Afbeelding 7: darmplooien en de opname van voedingsstoffen
Wat is ontlasting?
Niet alles van ons voedsel wordt verteerd. Na de vertering in de dunne darm blijven water en onverteerde resten over. Een voorbeeld van onverteerde resten zijn voedingsvezels. Voedingsvezels zitten in celwanden van plantaardige cellen, dus in ons groente, fruit en graanproducten (bijvoorbeeld brood). Voedingsvezels laten je darmen beter werken.
De dikke darm haalt water uit de onverteerde resten. Er blijft dan ontlasting, oftewel poep over. De poep komt in je endeldarm. Als deze vol is moet je poepen. De spier rond je anus ontspant zich en je perst de ontlasting uit je lichaam.
Om te onthouden
Om te onthouden (Klik op de foto voor een duidelijker beeld)
Opdrachten
Wat moet je doen?
Maken:
Blz. 118 t/m 126
Opdr. 1 t/m 24
Teken het verteringstelsel na en zet bij elk orgaan de functies.
Bekijk een filmpje, door hier, hier te klikken.
Een samenvatting van de onderdelen van het verteringsstelsel vind je hier.
Test jezelf: 9.2 Test jezelf
Start
Tussentijdse toets (test)
9.3: Je lichaam ademt
Uitleg
Hoe haal je adem?
In rust adem je ongeveer 15 keer in en uit. Als je ademhaalt wordt je borstholte eerst groter en dan weer kleiner. Je borstholte wordt groter en kleiner doordat je ribben en middenrif bewegen. Dit komt doordat je longen met een vlies aan je borstholte vast zitten.
Inademing:
- Je ribben gaan omhoog en je middenrif wordt platter.
- Je borstholte wordt groter
- Je longen worden groter
- Er stroomt lucht naar binnen: je ademt in.
Uitademing:
- De ribben zakken weer naar beneden en het mddenrif wordt bol.
- De borstholte wordt kleiner
- De longen worden kleiner
- De lucht wordt naar buiten geperst: je ademt uit.
Afbeelding 1: Inademen en uitademen
Hoe komt lucht in je longen?
Als je inademt, gaat de lucht door je neus of mond naar binnen. In je neus wordt de lucht schoon, vochtig en warm gemaakt. Dit doen de neusharen en het neusslijmvlies. Je neusslijmvlies zit aan de binnenkant van je neusholte. De lucht gaat na de neusholte of mondholte door de keelholte en de luchtpijp naar je longen. In afbeelding 2 zie je alle organen die je gebruikt bij de ademhaling. Samen vormen ze het ademhalingsstelsel.
De luchtpijp vertakt zich in twee bronchiën. In de longen vertakken de bronchiën zich tot steeds kleinere buisjes: de luchtpijptakjes. Aan het eind daarvan zitten de longblaasjes. Daarin komt de lucht die je inademt uiteindelijk terecht. Je hebt miljoenen van deze longblaasjes.
Afbeelding 2: De longen, een vanbuiten en een vanbinnen
Hoe komt zuurstof in je bloed?
Zuurstof uit de lucht komt in je bloed. Dit gebeurt in je lichaam volgens de volgende stappen:
- De longblaasjes hebben een dunne wand. De zuurstof gaat eerst door de wand van het longblaasje.
- Tegen de wand van de longblaasjes liggen bloedvaatjes. Ook de bloedvaatjes hebben een dunne wand. De zuurstof gaat nu door de wand van het bloedvaatje. Zo komt de zuurstof in het bloed.
Het bloed vervoert de zuurstof naar alle cellen in je lichaam. Zuurstof is nodig voor de verbranding, hierbij wordt het omgezet naar koolstofdioxide vrij en dat gaat weer in het bloed. De koolstofdioxide (CO2) gaat vanuit het bloed door de wand van het bloedvaatje en door de wand van de longblaasjes naar de buitenlucht. Je ademt dus lucht met zuurstof in en lucht met koolstofdioxide (CO2) uit.
Afbeelding 3: Zuurstof in en koolstofdioxide uit het bloed
Om te onthouden
(Klik op de foto voor een duidelijker beeld)
Opdrachten
Test jezelf: Test jezelf 9.3
Start
9.4: Je bloed stroomt
Uitleg
Waaruit bestaat bloed?
Hoeveel bloed je hebt hangt af van je gewicht, maar dit is ongeveer 5 liter.
In buisje 2, van afbeelding 1, zie je een buisje met bloed. In buis 1 van afbeelding 1 zie je bloed ddatt bestaat uit bloedplasma en bloedcellen. Bloedplasma is de lichtgele vloeistof die bovenin buis 1 zit. Onderin zitten de bloedcellen, de meeste daarvan zijn rode bloedcellen. De rode bloedcellen geven het bloed een rode kleur. In afbeelding 2 zie je de rode bloedcellen.
Bloed vervoert zuurstof en voedingsstoffen naar de spieren en andere organen in het lichaam. Het bloed voert afvalsstoffen van de organen af. Bloedplasma vervoert de voedingsstoffen en afvalstoffen. Rode bloedcellen vervoeren zuurstof.
Afbeelding 1: bloed en bloedcellen.
Welke soorten bloedvaten heb je?
Je bloed stroomt door de bloedvaten. De bloedvaten vormen samen met het hart het bloedvatenstelsel. Er zijn drie soorten bloedvaten (zie afbeelding 2).
1: Slagaders brengen het bloed van je hart naar de organen. De grootste slagader is de aorta (zie afbeelding 2). Vanuit de aorta gaan kleine slagaders naar alle organen in het lichaam. In je pols of hals voel je het kloppen van zo'n kleine slagader.
2: Haarvaten zijn hele dunne bloedvaatjes. Ze zitten in alle organen. Door de dunne wanden van de haarvaten kunnen gemakkelijk zuurstof en voedingsstoffen de organen in gaan. De haarvaten komen weer bij elkaar in de aders.
3: Aders vervoeren het bloed vanaf de organen weer terug naar je hart. De kleinere aders komen bij elkaar in de holle ader. De holle ader komt in het hart uit (zie afbeelding 2). Aders voel je niet kloppen. Aders hebben kleppen aan de binnenkant. Hierdoor stroomt het bloed de juiste kant op.
Afbeelding 2: drie soorten bloedvaten en het hart
Hoe stroomt het bloed door je lichaam?
Het hart is het begin en het einde van twee bloedsomlopen. Die zie je in afbeelding 3.
1: Kleine bloedsomloop.
De kleine bloedsomloop maakt het rondje: Hart -> longen -> hart. Het hart pompt het bloed via de longslagader naar de longen. In de longne gaat zuurstof uit de lucht die je inademt het bloed in. Het bloed is dan zuurstofrijk en stroomt via de longader terug naar je hart.
2: Grote bloedsomloop.
De grote bloedsomloop maakt het rondje: Hart -> organen (alle organen in het lichaam) -> hart. Het hart pompt het zuurstofrijke bloed door de slagaders naar de organen in het lichaam. In de haarvaten van de organen geeft het bloed zuurstof af. Het bloed heet dan zuurstofarm, het zuurstofarme bloed stroomt verder door de aders. Alle aders komen samen in de holle ader, via de holle ader stroomt het bloed terug naar het hart. In afbeelding 4 zie je de bloedsomloop in het lichaam getekend.
Afbeelding 3: De grote en kleine bloedsomloop
Afbeelding 4: De bloedsomloop in het lichaam
Om te onthouden
Om te onhouden
Opdrachten
Wat moet je doen?
Maken blz. 142 t/m 148
Opdracht 1 t/m 11
9.5: Goed geregeld
Wat wordt er in je lichaam geregeld?
Er gebeuren heel veel dingen in je lichaam. In een gezond lichaam is alles goed geregeld:
- Als er te veel glucose in je bloed zit, zorgt je lichaam er voor dat het te veel aan glucose uit je bloed gaat.
- Als je het te warm hebt, ga je zweten waardoor je afkoelt.
Je bloed vervoert allerlei stoffen zodat het evenwicht in je lichaam zo goed mogelijk blijft bestaan. Voedingsstoffen en zuurstof worden aangevoerd en afvalsstoffen afgevoerd. Dit gebeurt ook als je slaapt.
Afbeelding 1: allerlei stoffen gaan je lichaam in en uit.
Hoe komen je spieren aan energie?
Een auto rijdt op bijvoorbeeld benzine, spieren hebben ook energierijke voedingsstoffen nodig om te kunnen bewegen. In deze voedingsstoffen zit veel enrgie. De belangrijkste energierijke voedingsstof is glucose.
De energie die in glucose zit, komt vrij door verbranding (zie afbeelding 2). bij de verbranding gaat glucose stuk en hiervoor is zuurstof nodig. Bij de verbranding ontstaan twee afvalstoffen: koolstofdioxide en water.
Je kunt de verbranding in een schema zetten:
Glucose + zuurstof(O2) → koolstofdioxide(CO2) + water(H2O) + energie
De energie gebruikt de spier om samen te trekken of te ontspannen.
Afbeelding 2: verbranding in een spier
Hoe wordt het glucosegehalte geregeld?
Je hebt glucose nodig voor de verbranding in alle cellen van je lichaam. Glucose komt door voedsel in je bloed. Na een maaltijd zit er meer glucose in je bloed dan je direct nodig hebt. De regelstof insuline helpt je lichaam om de glucose in je lichaam op te slaan. Zonder insuline plas je de glucose weer uit.
Het teveel aan glucose slaat je lichaam op in de lever en in de spieren. Dat zie je in afbeelding 3. Als je gaat sporten, heb je veel energie nodig. Glucose gaat dan weer terug in je bloed. Je bloed vervoert de glucose dan naar de spieren die het nodig hebben.
Afbeelding 3: Glucose wordt opgeslagen in de spieren en lever, hier zorgt insuline voor.
Om te onthouden
9.5 Om te onthouden
Opdrachten
Wat moet je doen?
Maken blz. 151 t/m 157
Opdracht 1 t/m 24
Eindtoets (test)
Extra oefenmateriaal