Lever

Inleiding

De poortader brengt een enorme hoeveelheid voedingsstoffen naar de lever.
De levercellen doen daar van alles mee. Levercellen zijn buitengewoon actief.
Ze slaan stoffen op, breken stoffen af en zetten stoffen om in andere stoffen.
Sommige giftige stoffen worden ontgift, andere opgeslagen. De lever is dus een orgaan met vele taken. Een aantal hiervan komt in dit deel van de kennisbank aan de orde.

 

De lever

De lever is het grootste en zwaarste orgaan van ons lichaam. Vroeger dacht men dat het gezond was om regelmatig lever te eten, omdat het goed was tegen bloedarmoede vanwege het ijzer dat de lever bevat. Tegenwoordig waarschuwt men voor een teveel aan zware metalen in dit orgaan.

De lever ligt in de buikholte aan de rechterkant achter de ribben.
De lever bestaat uit vele zeshoekige leverlobjes van 1 mm in doorsnede. Op drie hoekpunten van een leverlobje bevinden zich aftakkingen van de poortader en van de leverslagader. Op deze plekken bevinden zich ook aftakkingen van de galgang. De galgangen lopen uit op de galbuis naar de galblaas. De galblaas is de verzamelblaas voor de gal.

In het midden van een leverlobje bevindt zich een aftakking van de leverader. Het bloed van de poortader en leverslagader komt vanuit de aftakkingen op de hoekpunten terecht in ruimten tussen de cellen van een leverlobje. De levercellen nemen stoffen uit het bloed op en geven stoffen aan het bloed af. Het bloed stroomt naar het midden van een leverlobje en wordt via de aftakking van de leverader afgevoerd.

Galblaas en gal

Gal is een dikke, geelgroene vloeistof die door de lever wordt uitgescheiden. Gal bevat galzouten en galkleurstoffen. Galzouten emulgeren vet, dat wil zeggen dat het vet verdeeld wordt in kleinere bolletjes. Galkleurstoffen zijn afvalproducten (o.a. van rode bloedcellen). De bruine kleur van de poep ontstaat door de galkleurstoffen.

Gal wordt opgeslagen in de galblaas. Via kleine afvoerkanaaltjes komt de gal in de galblaas terecht. De galgang vormt de verbinding tussen galblaas en twaalfvingerige darm, het eerste deel van de dunne darm. Gal wordt afgegeven aan de darm als er vet voedsel door de twaalfvingerige darm gaat. De galafgifte wordt geregeld door het zenuwstelsel.

Soms worden er galstenen in de galblaas gevormd. De galblaas wordt dan meestal in zijn geheel verwijderd. Na verloop van tijd wordt er weer een, zij het kleinere, galblaas gevormd.

Functies van de lever

De lever weegt in een volwassen mens ongeveer 1,5 kilogram. Tussen de 50.000 en 100.000 leverlobjes vormen de functionele eenheden van de lever.

Doordat de lever zo actief is ligt de temperatuur een paar graden (41ºC i.p.v. 37ºC) hoger dan de lichaamstemperatuur. De lever is ‘onze kachel’.

De functies die de lever vervult kun je verdelen in twee groepen.
De algemene functies:

  • opslagplaats voor vitamines en ijzer;
  • productie van stoffen voor de bloedstolling;
  • opslag van bloed;
  • afbreken en verwijderen van medicijnen, drugs;
  • hormonen en andere stoffen;
  • productie van gal.

De functies bij de stofwisseling van koolhydraten, eiwitten en vetten.

Detoxificatie

De lever haalt allerlei schadelijke en giftige stoffen uit het bloed. Dit heet detoxificatie. De lever kan op deze manier medicijnen deels of volledig onwerkzaam maken. Bij dosering van medicijnen moet hiermee rekening worden gehouden. Als de lever door ziekte of ouderdom niet goed meer functioneert, moet men de dosering van medicijnen ook vaak aanpassen.
De snelheid waarmee medicijnen door het lichaam worden afgebroken verschilt per individu.

De onwerkzaam gemaakte gifstoffen worden weer aan het bloed afgegeven en door de nieren uitgescheiden. Sommige gifstoffen kunnen niet onwerkzaam worden gemaakt, bijvoorbeeld kwik, arsenicum en strychnine. Deze gifstoffen kunnen worden opgeslagen in de lever.

De lever en alcohol

Alcohol wordt afgebroken door de levercellen. Het kost ongeveer een uur om de hoeveelheid alcohol uit een glas wijn of bier af te breken. Bij de afbraak ontstaat acetaldehyde dat wordt omgezet in azijnzuur. De azijnzuur kan binden aan enzymen. Zo’n 5 procent van de ingenomen alcohol raakt een mens daarnaast kwijt door zweten, plassen en uitademen.

Bij overmatig alcoholgebruik kunnen de levercellen ontstoken raken en kan er hepatitis of levercirrose ontstaan. Hierbij gaan er levercellen te gronde en worden ze gedeeltelijk vervangen door bindweefsel (leverfibrose).
Een leverbeschadiging is levensbedreigend. Bovendien zijn de beschadigde levercellen gevoeliger voor kanker. Te veel onwerkzame levercellen leiden tot het slecht functioneren van andere organen, zoals de hersenen. Het syndroom van Korsakov is een aandoening die lijdt tot dementie. Alcohol remt de ontwikkeling van de hersenen. Met name de hippocampus (belangrijk voor geheugen en beoordelingsvermogen) is gevoelig voor alcohol.

Alcoholverslaving

15-jarige man
niet-drinker
15-jarige man
Stevige drinker


Alcoholschade aan de hersenen.
De oplichtende delen geven hersenactiviteit weer.
Bij de niet-drinkende 15-jarige is meer hersenactiviteit
waarneembaar.
Onder een stevige drinker wordt al een jongere verstaan,
die eens in de vier weken 4 à 5 glazen alcohol drinkt!

Alcohol is schadelijk voor allerlei organen in het lichaam (slokdarm, maag, alvleesklier, lever, hart, hersenen). Het werkt, net als morfine en veel slaapmiddelen, lichamelijk verslavend.

Wanneer je 1 à 2 glazen met een alcoholhoudende consumpties drinkt voel je je meer ontspannen, praat je gemakkelijker en verdwijnt vermoeidheid. Naarmate je meer drinkt (3-7 glazen) verandert je stemming en gedrag, overschat je jezelf en word je een gevaar in het verkeer.

Nog meer drinken kan leiden tot bewusteloosheid en acuut levensgevaar (comazuipen). Wanneer je regelmatig alcohol drinkt heb je steeds meer nodig om eenzelfde effect te bereiken (gewenning). Je lever breekt de alcohol steeds sneller af. De resorptie van alcohol in het spijsverteringskanaal neemt af. Het zenuwstelsel wordt minder gevoelig voor de alcohol.

Vaak is het voor alcoholisten moeilijk om te stoppen. Als een zware drinker plotseling stopt, reageert het zenuwstelsel overprikkeld. Ongecontroleerde spierbewegingen (trillen en beven) en hevig zweten zijn het gevolg.
Het delirium, waarbij er dingen gezien worden die er niet zijn, hoort ook bij het afkicken van alcohol. Dit zijn ontwenningsverschijnselen.

Afbraak bloedcellen

Bloedcellen met hemoglobine hebben geen kern en leven daarom relatief kort: zo’n 100 tot 200 dagen.
De eiwitten van de dode bloedcellen worden in lever, milt en beenmerg afgebroken en voor het grootste gedeelte hergebruikt. Bij de afbraak van hemoglobine in de lever ontstaat de oranjegele kleurstof bilirubine ofwel galkleurstof. Dit wordt afgevoerd via de galbuis als galkleurstof. De kleur van poep komt tot stand door chemische reacties met de bilirubine.

Cholesterol kan in de lever worden gevormd, maar ook worden afgebroken.
Bij de afbraak van cholesterol ontstaan galzure zouten. Galzouten worden in de lever gemaakt en afgegeven via de galbuis.

Ureumvorming

Een overschot aan vet en koolhydraten kan het lichaam goed opslaan, een overschot aan eiwitten maar ten dele. Van overtollige aminozuren wordt de aminogroep afgehaald. Daarbij ontstaat het giftige ammoniak.
De lever zet ammoniak om in het minder giftige ureum, een stikstofhoudende afvalstof. Een mens produceert ongeveer 35 gram ureum per dag. Dit gaat met het bloed naar de nieren en wordt via de urine uitgescheiden.



Opslag van stoffen

De meeste voedingsstoffen bereiken de lever via de poortader. De lever neemt voedingsstoffen als glucose en aminozuren uit het bloed op.
De glucoseconcentratie mag niet te hoog worden vanwege de invloed hiervan op de osmotische waarde.

Bij een hoog glucosegehalte in het bloed, slaat de lever glucose op in de vorm van de polysacharide glycogeen. Tijdens en na lichamelijke inspanning geeft de lever juist glucose af aan het bloed. De glucoseopname en -afgifte staat onder invloed van alvleesklierhormonen, respectievelijk insuline en glucagon. De glucoseafgifte staat ook onder invloed van adrenaline.

De lever slaat nog meer belangrijke stoffen op, bijvoorbeeld ijzer en vitamines. De lever heeft een voorraad vitamine D voor ongeveer 4 maanden, een vitamine A voorraad voor 10 maanden en een vitamine B12 voorraad voor 1 jaar.

Lever en stofwisseling

De lever speelt een grote rol bij de stofwisseling van koolhydraten, eiwitten en vetten.
Er is een zekere overlap met andere onderdelen van de Kennisbank zoals "Voeding", "Vertering", "Hormonen en homeostase" en over de "dissimilatie".

Koolhydraten/eiwitten/vetten

Koolhydraten
Door vertering van voedsel komt glucose in het bloed van de poortader.
De glucose wordt afgevoerd naar de lever. Twee hormonen uit de alvleesklier, insuline en glucagon, spelen een rol bij het afgeven en opslaan van de glucose. Insuline zorgt ervoor dat glucose in de levercellen en andere cellen van het lichaam komt. Het kan worden gebruikt of opgeslagen in glycogeen (een polysacharide).

Het hormoon glucagon kan glycogeen omzetten in glucose. Door de reacties van de gluconeogenese maken levercellen nieuwe (neo)glucose uit aminozuren, vetzuren en melkzuur. De gluconeogenese wordt geregeld door het hormoon cortisol.

Eiwitten
Eiwitten uit onze voeding worden tijdens de spijsvertering afgebroken tot aminozuren. Een deel van die aminozuren wordt onveranderd afgevoerd door de leverader naar de cellen van ons lichaam. In die cellen kan de assimilatie tot nieuwe eiwitten plaats vinden.

In het voedsel moeten essentiële aminozuren (bijvoorbeeld threonine, valine, en phenylalanine) zitten. Essentiële aminozuren kan het lichaam zelf niet maken.

Niet-essentiële aminozuren kunnen in de lever door transaminiering uit andere aminozuren worden gemaakt. De nieuw gevormde aminozuren worden via de leverader aan de bloedsomloop toegevoegd.
Overtollige aminozuren worden door de levercellen afgebroken tot acetyl-Co-A en ureum. De ureum wordt via de nieren in de urine uitgescheiden.

Vetten
In het spijsverteringskanaal worden vetten afgebroken tot glycerol en vetzuren. In de darmvlokken worden de vetzuren via de poortader of via de lymfe (en dan via het bloed), naar de lever getransporteerd.

De lever kan lichaamseigen vetten maken uit vetzuren uit de voeding.
Twee essentiële verzuren (alfa-linoleenzuur en linolzuur) moeten tenminste in de voeding aanwezig zijn. De lever kan verzadigde veranderen in onverzadigde vetzuren en andersom.

Cholesterol is een vetachtige stof die de levercellen omzetten in galzouten.
De lever kan ook zelf cholesterol maken, deze stof is een uitgangsverbinding voor veel hormonen en vetten.

Cholesterol

Cholesterol in onze voeding wordt door de darmen met behulp van chylomicronen (een soort vetbolletjes) opgenomen en naar de lever getransporteerd. De uiteindelijke afvoer van cholesterol uit het lichaam gaat via de gal. De lever maakt zelf ook grote hoeveelheden cholesterol, net als fosfolipiden en de meeste lipoproteïnen. Cholesterol wordt gebruikt voor de celmembraan en voor de bouw van geslachtshormonen. Ook wordt het gebruikt voor de vorming van gal. Ongeveer 80 procent van al het cholesterol wordt geproduceerd door de lever en omgezet in galzure zouten. De overige 20 procent wordt door lipoproteïnen richting de weefsels getransporteerd.  

Omdat cholesterol een vetachtige stof is en bloed een waterige vloeistof, mengen ze niet. Om het cholesterol toch via het bloed te kunnen transporteren, wordt het omgeven met een eiwitmantel van lipoproteïnen.
Dit zijn kleine bolletjes, die bestaan uit vetachtige stoffen en eiwitten.
Lipoproteïnen met een lage dichtheid noemt men low density lipoproteïne (LDL). LDL wordt 'slecht' cholesterol genoemd; het haalt cholesterol uit de lever en zet het in het lichaam af. Lipoproteïnen met een hoge dichtheid noemt men high density lipoproteïne (HDL). HDL-cholesterol wordt 'goed' cholesterol genoemd; het haalt cholesterol uit het lichaam en gebruikt dit in de lever.

Het afgezette cholesterol kan hart- en vaatziekten veroorzaken. Het teveel aan cholesterol wordt door HDL naar de lever afgevoerd en daar omgezet in galzout, dat nodig is bij de vetvertering. Met de galvloeistof wordt het in de darmen uitgescheiden. Een deel verlaat zo via de ontlasting het lichaam, een ander deel wordt weer opgenomen. Door oververzadiging van de gal met cholesterol kan het cholesterol neerslaan. Dit veroorzaakt galstenen.

Stollingsfactoren

Aminozuren die in het darmkanaal in het bloed zijn opgenomen, worden via de poortader naar de lever vervoerd. Een deel van deze aminozuren zal onveranderd weer worden afgevoerd via de leverader. ndere aminozuren worden in de lever omgezet. Dit heet transaminering. Hierbij ontstaat telkens een gedeelte dat stikstof bevat en een gedeelte zonder stikstof. Uit de stikstofhoudende delen kunnen andere, niet-essentiële aminozuren worden gevormd.

In de lever worden ook de stollingsfactoren fibrinogeen en prothrombine gemaakt. Deze eiwitten spelen een belangrijke rol bij de bloedstolling. Bij de vorming van een fibrinekorstje zijn protrombine en fibrinogeen onmisbaar. Wanneer de lever niet goed functioneert, kunnen er stollingsafwijkingen ontstaan.

Bij de vetstofwisseling speelt de lever ook een belangrijke rol. In de lever kunnen onder andere niet-essentiële vetzuren worden gevormd uit andere vetzuren. Een beperkte hoeveelheid vet kan in de lever worden opgeslagen.

  • Het arrangement Lever is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2021-05-05 12:24:31
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    De Kennisbanken bevatten de theorie bij de opdrachten.
    Leerinhoud en doelen
    Biologie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld