De meeste voedingsstoffen bereiken de lever via de poortader. De lever neemt voedingsstoffen als glucose en aminozuren uit het bloed op.
De glucoseconcentratie mag niet te hoog worden vanwege de invloed hiervan op de osmotische waarde.
Bij een hoog glucosegehalte in het bloed, slaat de lever glucose op in de vorm van de polysacharide glycogeen. Tijdens en na lichamelijke inspanning geeft de lever juist glucose af aan het bloed. De glucoseopname en -afgifte staat onder invloed van alvleesklierhormonen, respectievelijk insuline en glucagon. De glucoseafgifte staat ook onder invloed van adrenaline.
De lever slaat nog meer belangrijke stoffen op, bijvoorbeeld ijzer en vitamines. De lever heeft een voorraad vitamine D voor ongeveer 4 maanden, een vitamine A voorraad voor 10 maanden en een vitamine B12 voorraad voor 1 jaar.