Koolhydraten
Door vertering van voedsel komt glucose in het bloed van de poortader.
De glucose wordt afgevoerd naar de lever. Twee hormonen uit de alvleesklier, insuline en glucagon, spelen een rol bij het afgeven en opslaan van de glucose. Insuline zorgt ervoor dat glucose in de levercellen en andere cellen van het lichaam komt. Het kan worden gebruikt of opgeslagen in glycogeen (een polysacharide).
Het hormoon glucagon kan glycogeen omzetten in glucose. Door de reacties van de gluconeogenese maken levercellen nieuwe (neo)glucose uit aminozuren, vetzuren en melkzuur. De gluconeogenese wordt geregeld door het hormoon cortisol.
Eiwitten
Eiwitten uit onze voeding worden tijdens de spijsvertering afgebroken tot aminozuren. Een deel van die aminozuren wordt onveranderd afgevoerd door de leverader naar de cellen van ons lichaam. In die cellen kan de assimilatie tot nieuwe eiwitten plaats vinden.
In het voedsel moeten essentiële aminozuren (bijvoorbeeld threonine, valine, en phenylalanine) zitten. Essentiële aminozuren kan het lichaam zelf niet maken.
Niet-essentiële aminozuren kunnen in de lever door transaminiering uit andere aminozuren worden gemaakt. De nieuw gevormde aminozuren worden via de leverader aan de bloedsomloop toegevoegd.
Overtollige aminozuren worden door de levercellen afgebroken tot acetyl-Co-A en ureum. De ureum wordt via de nieren in de urine uitgescheiden.
Vetten
In het spijsverteringskanaal worden vetten afgebroken tot glycerol en vetzuren. In de darmvlokken worden de vetzuren via de poortader of via de lymfe (en dan via het bloed), naar de lever getransporteerd.
De lever kan lichaamseigen vetten maken uit vetzuren uit de voeding.
Twee essentiële verzuren (alfa-linoleenzuur en linolzuur) moeten tenminste in de voeding aanwezig zijn. De lever kan verzadigde veranderen in onverzadigde vetzuren en andersom.
Cholesterol is een vetachtige stof die de levercellen omzetten in galzouten.
De lever kan ook zelf cholesterol maken, deze stof is een uitgangsverbinding voor veel hormonen en vetten.