Doelgroepen en verpleegplannen

Doelgroepen en verpleegplannen

reader

hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1, Het leven

Inleiding

Er zijn veel boeken geschreven over ontwikkeling van de mens, wat is normale ontwikkeling, welke ontwikkeling is afwijkend. Het gaat te ver om hier een heel boekwerk in de reader te doen. In dit hoofdstuk wordt een globaal beeld gegeven van een normale ontwikkeling van een kind naar een puber naar een volwassene naar een oudere. Daarbij worden de meest voorkomende ontwikkelingsproblemen kort benoemd.

Prenataal

Op het moment dat de conceptie plaatsvindt, de bevruchting van de eicel van de vrouw door een zaadcel van de man, kan worden gesproken over het begin van het leven. Na verschillende delingen ontstaat er een embryo, wat uitgroeit tot een foetus en daarna tot een baby. In de eerste periode van de zwangerschap is de kans op fouten het grootst. De eerste delingen van de versmolten cellen gaat regelmatig fout, er ontstaat een embryo wat bijvoorbeeld geen hartje heeft, waarna er een miskraam volgt. Het delen van de cellen in de eerste periode en het aanleggen van allerlei organen is een zeer precair proces wat eenvoudig kan worden verstoord. Dit is een natuurlijk selectieproces wat door het lichaam van de vrouw wordt geregeld.

Echter dit is geen waterdicht systeem, dit afstoten van een niet levensvatbare of een afwijkend embryo. Soms is de afwijking in het begin niet zo groot en wordt de cellenklomp wel een embryo en groeit het uit tot een kind wat geboren zal worden. (Bleker, Huyghebaert, Schutte, 1990)

Naast deze natuurlijke fouten kan het gedrag van de moeder ook invloed hebben op de ontwikkeling van het kind in haar buik. Zeker als deze invloeden in de eerste drie maanden van de zwangerschap plaatsvinden. Tijdens deze periode wordt het kindje gevormd, grofweg is te zeggen dat na de eerste drie maanden, het eerste trimester, het kind alleen maar hoeft te groeien om geboren te worden, invloeden van bijvoorbeeld drank, drugs en medicatie zijn dan kleiner omdat de celdeling om alles in basis te vormen al voorbij is. Echter deze invloeden komen ook in de tweede en derde trimester via de navelstreng wel bij het kind binnen.

Al deze fouten die tijdens de aanleg van het kindje worden gemaakt worden aangeboren afwijkingen of defecten genoemd.

Tijdens de geboorte is de kans op complicaties ook aanwezig. Een  van de meest voorkomende complicatie is het zuurstoftekort tijdens de bevalling. Dit kan plaatsvinden doordat het kind te lang in  het baringskanaal blijft zitten door bijvoorbeeld een niet goede houding van het kind (een stuitligging, een arm langs het hoofd etc), of dat de navelstreng om het kind heen gedraaid is en dat de bloedtoevoer (=zuurstoftoevoer) wordt belemmerd omdat de navelstreng dichtgeknepen wordt. Of het kind begint al te ademen terwijl het nog niet geboren is zoals bij een stuitligging kan plaatsvinden.

Het eerste jaar.

Een kind heeft een spectaculaire ontwikkeling tijdens het eerste jaar, het wordt van een baby die volledig afhankelijk is van zijn verzorgers een kind wat soms al kan lopen, een paar woorden kan zeggen en door heeft dat hij een individu is.  Deze ontwikkeling vindt volgens een vast patroon plaats.

De motorische ontwikkeling gaat grofweg langs dit pad. Het begint bij het hoofd en eindigt bij de voeten. Het kind kan zijn hoofdje optillen (3 mnd), kan daarna zich opdrukken met zijn armen (4 mnd), leert omrollen (5mnd), gaat zitten(6mnd), leert kruipen(7 mnd), gaat staan door zich op te trekken (9/10 mnd), staat los en zet stappen (11 mnd).

De woordontwikkeling is al net zo spectaculair, kinderen beginnen al met herkennen van woorden als zij nog in de buik zitten. Door imitatie en ontdekken van hun mond leren ze in de eerste weken al geluidjes maken. Het geeft het hem ook een fijn gevoel, wat stimuleert om dit vaker te doen. Als deze geluidjes positief bekrachtigd wordt door de omgeving zal het kind hier verder mee experimenteren. En door uit te proberen en bevestigd te worden in geluiden die op woorden lijken in de taal die de omgeving spreekt, zal ook dat de stimulans zijn om daarmee verder te gaan, het zogenaamde fail and error systeem. Door fouten te negeren en goede klanken te bekrachtigen ervaart een kind wat goede klanken zijn en kan hij daarmee verder.

Mentaal ervaart en kind in het eerste jaar dat hij een zelfstandig individu is. Bij geboorte is hij nog “versmolten” met zijn moeder, door ervaringen ervaart hij dat er meerdere personen zijn en op het moment dat de eenkennigheidperiode start, zo rond de 8ste maand, kan een kind onderscheiden wie belangrijk zijn voor hem en wie niet. (Rooijendijk, Dijt, Wijers, van Delft, 2011)

Het is natuurlijk makkelijk voor te stellen dat deze ontwikkelingen verstoord kunnen worden. De aangeboren afwijkingen die nog niet zichtbaar waren bij geboorte kunnen nu wel naar voren komen. Een of meerdere ontwikkelingen zullen niet volgens de normale patronen verlopen. Dit zijn aanwijzingen die wijzen op een gebrek of ziekte.

Bij opvoedproblemen of verstoorde omgevingen van een kind zal ook de ontwikkeling anders verlopen. Hierdoor kan een kind in zijn latere leven problemen krijgen.

Peuters

Deze periode loopt van het 1ste jaar tot het 4de jaar. In deze periode zal het kind zich ontwikkelen van een afhankelijk kind tot een zelfstandig denkend individu. De ouders worden minder belangrijk, het kind wordt zindelijk (tussen het 2de en 3de levensjaar), het leert sociale contacten te onderhouden, is in staat om een (korte) periode onder begeleiding van een andere volwassene gescheiden te zijn van zijn vaste verzorgers (Huizinga, Klok, Molenkamp, den Ridder, Ulijn-ter Wal, in ’t Veld-Rentier, 1998)

De motorische ontwikkeling gaat door, het kind kan lopen, rennen en klauteren. Het kan fietsen en soms als zwemmen. De fijne motoriek is ook ontwikkeld, het kan tekenen, gaat schrijfoefeningetjes doen De taalontwikkeling is zover dat een kind als hij vier jaar is kan vertellen wat hij heeft gedaan, met wie en of het leuk was. Zijn woordenschat is uitgebreid tot een gemiddelde van 1540 woorden. Het kind kan soms al lezen. Mentaal is het instaat om kleine opdrachten uit te voeren, kan zich voorstellen wat er kan gebeuren. Er is een start gemaakt met het ontwikkelen van een geweten. Peuters hebben inmiddels geleerd gevoelens te hebben, hebben de nee-periode meegemaakt (tussen het 2 en 3de levensjaar), kennen de begrippen mijn  en dijn. (Rooiendijk et al, 2011).

Ook nu kunnen er problemen optreden, door opvoeding, gebeurtenissen in het leven van het kind kan de ontwikkeling stagneren. De verschillende problemen beginnen uiteen te lopen. Doordat opvoeders een langere tijd invloed hebben gehad op die ontwikkeling van het kind wordt de invloed van nuture groter dan de invloed van nature (nuture = opvoeding, nature=aangeboren).

Schoolkinderen

Het schoolkind maakt een relatieve rustige periode door. Het leert allerlei vaardigheden, verbeterd zijn prestatie. Ook wordt vaak nu duidelijk waar een kind talent voor heeft. Het ene kind is goed in voetbal terwijl de ander meer sociaal is en zich ontwikkeld als de toneelspeler van de toekomst.

De omgeving waar een kind opgroeit heeft steeds meer invloed op zijn ontwikkeling, een kind wat in de stad opgroeit leert andere dingen dat een kind wat op het platteland opgroeit. Ook is de invloed van de opleiding of achtergrond van de ouders steeds zichtbaarder. Kinderen uit een streng gereformeerd gezin maken andere keuzes dan een kind uit een moslim gezin. Ook is het verschil in sekse duidelijk. In de peuterperiode is het ontdekken van de sekse een onrustige periode, nu is alles wel duidelijk en gebeurd er niet veel. Kinderen, zowel jongens als meisjes spelen met elkaar omdat ze elkaar leuk vinden of dezelfde interesse hebben, de sekse speelt hierbij vaak een ondergeschikte rol.

Net als in de peutereleeftijd neemt de invloed van de nature af en de nuture toe, omgeving en context van opgroeien heeft steeds meer invloed. Als een kind bijvoorbeeld op school gepest wordt kan dit in het latere leven, zelfs in de volwassenheid nog schade laten zien. Kinderen in deze leeftijd leren steeds meer zichzelf te zijn, ze kunnen langere tijd alleen zijn, leren hun grenzen, zowel fysiek als mentaal kennen en kunnen inzien dat dit een invloed heeft op de rest van hun leven (Wetenschap.infonu.nl, z.d.).

Puberleeftijd

In de periode die volgt, van 12 jaar tot ongeveer 18 jaar gebeurt er weer veel. Het kind maakt een hormonale sprong, in de pubertijd worden de geslachtskenmerk gevormd. Meisjes krijgen borsten, worden ongesteld, zijn in staat om zelf kinderen te baren. Jongens krijgen meer spieren, hun penis groeit, er komt schaamhaar. Deze periode van hormonale disbalans gaat gepaard met een mentale disbalans. De puber wordt onzeker over wat hij wil en kan, daarentegen zal hij juist stelliger zijn in zijn opvattingen. Pubers hebben vaak uitgesproken meningen en ventileren deze ook.

Al deze gebeurtenissen zijn er om uit te vinden wie de puber nu is. Hoor ik bij die groep of ben ik toch iemand anders. Een veilige omgeving is in die tijd waarin de puber tegen de grenzen aanschopt belangrijk. Ouders lijken minder belangrijk te worden, maar juist omdat een puber zich moet afzetten om zijn eigen persoonlijkheid te ontdekken, is een duidelijke grens belangrijk.

Verschillen in kinderen worden duidelijker, seksuele voorkeuren worden gevormd, de eerste verliefdheden treden op. Deze periode bestaat ook uit experimenteren met de normen en waarden van de gevestigde orde. Kleding, gebruik van middelen, aansluiten bij groeperingen, alles om uit te vinden wie de puber is.

Problemen die kunnen ontstaan zijn bijna altijd gerelateerd aan het ontwikkelen van de persoonlijkheid. Persoonlijkheidsstoornissen, psychiatrische problemen kunnen in deze periode aan het licht komen. Pubers met aanleg voor psychosen krijgen aan het eind van deze periode vaak hun eerste episode. (Kenniscentrum.kjp.nl, z.d.)

Adolescentie en jong volwassenen

Na deze periode volgt een periode van adolescentie. Deze periode kenmerkt zich door voorbereiding op het volwassenen leven. Mensen krijgen hun eerste baan, er wordt gezocht naar een levenspartner, er wordt een gezin gesticht. Anderen gaan studeren en komen daar nieuwe groepen tegen. In deze periode komt ook het besef dat het leven wat men voor zich heeft nog wel te beïnvloeden is maar veel minder dan in de periode van de puberleeftijd. Het verantwoordelijkheidsgevoel wordt groter, het besef dat handelingen gevolgen hebben voor de toekomst wordt groter. Het begin van deze periode kan worden geien als het fysieke hoogtepunt uit het leven. Het hele lichaam is ingericht om zich voort te planten, zowel fysiek als mentaal.

In deze periode komt ziekte minder voor, mensen die ziek zijn, zijn dit in de voorafgaande perioden al geworden. Nieuwe ziekten worden vaak pas in een later stadium, tussen het 35ste en 40ste levensjaar zichtbaar.

Volwassenheid

In de volwassenheid, de periode na het 30ste levensjaar, wordt als het ware de rekening gepresenteerd van de voorafgaande periodes. Mensen die goed voor zichzelf hebben gezorgd op allerlei gebied, gaan vaak relatief makkelijk door deze periode heen. Mensen die minder goed voor zichzelf hebben kunnen zorgen, merken dat de aftakeling is begonnen. Ze kunnen ziekten krijgen, het leven veranderd niet meer, de keuzes en het pad is uitgestippeld. En mocht iemand dit graag willen veranderen kost dit veel meer inspanning dan voorheen.

Invloed van levensgebeurtenissen, zoals  het krijgen van kinderen, het overlijden van ouders, trouwen en/of scheiden, het kopen van een huis is groot. Het besef van vergankelijkheid begint zijn intrede te doen. Vaak wordt deze periode niet gezien als dusdanig, door de drukte voor bijvoorbeeld gezin en werk is daar nog geen tijd voor.

De tweede periode van volwassenheid, die van boven de 40, kenmerkt zich doordat de vergankelijkheid nu wel zichtbaar wordt. Het naderen van de grens van 50 jaar geeft sommige mensen een groot stressgevoel, daarna is er minder leven over dan dat eral is afgelegd. Meno en penopauze doen zijn intrede. Het lege nestsyndroom kan komen omdat kinderen inmiddels volwassen zijn. Maar ook de uitspattingen van een midlifecrisis. Het verlies van de jeugdigheid, in deze periode niet meer tee ontkennen, maakt dat men juist dan weer tot die jeugdige groep wil horen. De pijn om te moeten constateren dat er niet meer een heel leven voor iemand ligt veroorzaakt dit gedrag. (Nl.wikipedia.org, z.d.)

Problemen die mensen ondervinden zijn van psychotische en lichamelijke aard. Het lichaam raakt op en kan ziektes laten zien. Het is bekend dat de verschillen door ziekte bij mensen van 50 groter wordt. Deze trend zal zich voortzette. Waardoor een kleine groep mensen hoogt bejaard wordt met relatief weinig lichamelijke en psychische problemen. En de grote groep die voorheen al overlijd vaak wel allerlei klachten en ziekten hebben.

Ouderen

Veel ouderen hebben gebreken. Ze zijn lichamelijk niet meer zo sterk, ze kunnen mentaal minder verwerken. Echter niet alle ouderen ervaren hier ziektelast van. Het is zelfs zo dat veel ouderen, die zich voorbereiden op de ouderdom, helemaal geen problemen ervaren. Zij zijn in staat om met aanpassingen een goed leven te hebben waar ze tevreden over zijn. Thuiszorg die hen met kleine edelen van hun even assisteert maakt dat mensen lang thuis wonen. De gang naar het verzorgingshuis of verpleeghuis wordt niet door iedereen gemaakt.

Wel zal een oudere regelmatig tee maken krijgen met ziekten. Hoe ouder iemand wordt, hoe meer kans er bestaat dat een ziekteproces begint. Omdat in Nederland de gezondheidszorg hoog is, worden mensen ook steeds ouder. Hierdoor komen Multi morbiditeit (het voorkomen van 2 of meer chronische ziekten) steeds meer voor. daarbij kan het zijn dat behandeling op den duur niet meer mogelijk is. Alle afzonderlijke ziekten zijn prima te behandelen maar door de co morbiditeit van ziekten (de invloed die ziekten op elkaar hebben, de conflictueuze medicatie) zijn ziekten niet meer  te behandelen. (Nursing.nl, z.d.)

Eenzaamheid komt wel meer voor bij ouderen, ze hebben vaak al meerdere verliesmomenten gehad en hoe ouder ze worden hoe meer mensen die zij kennen komen te overlijden. Het gevoel van overblijven is hierdoor groot. Veelal worden ze op latere leeftijd alleenstaand, dit is voor velen een schrikbeeld.

Het krijgen ven ziekten die de persoonlijkheid aantast, vormen van dementie, Parkinson en psychische problemen, vormt een grote angst voor mensen. Zeker omdat behandeling niet (meer) mogelijk is.

 

hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2, De hulpverlening

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de verschillende zorgmogelijkheden van de wieg tot aan de dood beschreven. Het is een kleine bloemlezing geworden en is zeker niet volledig. De zorg in Nederland is goed geregeld qua aanbod. Zelfs zo goed dat er soms een overschot aan hulpverlenende instanties zijn. Als er gekeken wordt naar de sociale kaart van Groningen, daar waar alle hulpverleners op staan, zijn er zeker 100 te tellen, het wordt hierdoor vaak een oerwoud voor degene die hulp zoekt en voor mensen die geen hulp zoeken maar wel nodig hebben een ondoordringbaar oerwoud. Voor elke aandoening is wel een hulpverlenersorganisatie met zijn eigen kenmerken en couleur lokaal. Het maken van de sociale wijkteams is dan ook een noodzakelijke stap, zodat er voor de mensen die niet in voldoende mate kunnen uitzoeken wat er nodig is of bij hen past, hier enige richting in kunnen krijgen. Dit werkt overigens alleen als er een hulpvraag is, voor zorgmijders is er minder aandacht. Het is dan aan de individuele sociale wijkleden en organisaties die zich daarin hebben gespecialiseerd  om dit ook in beeld te houden.

 

Het centrum voor jeugd en gezin.

Voor 2007 was het een zelfstandige organisatie. Het consultatiebureau is sinds 2007 toegevoegd aan het centrum van jeugd en gezin (CJG) (Wikipedia.nl, z.d), kinderen van 0 tot 18 jaar. Echter het heeft nog wel een aparte status binnen het CJG. Bij het consultatiebureau komen kinderen van de leeftijd van 0 tot en met 4 jaar. Hier kunnen ouders terecht met vragen over opvoeding en ontwikkeling van hun kindje en krijgen kinderen de inentingen volgens het vastgestelde programma van de RIVM (Rijksvaccinatieprogramma.nl, z.d.). Bij geboorte van hun kindje krijgen ouders direct te maken met het consultatiebureau, binnen 7 dagen wordt de hielprik(onderzoek voor stofwisselingsziekten die met een aangepast dieet te voorkomen zijn) afgenomen. Ook wordt er gekeken naar de ontwikkeling, op lichamelijk, geestelijk en sociaal niveau waarbij dit wordt vastgelegd zodat er een database ontstaat waar onderzoekers bv trends te kunnen ontdekken.

 

Het CJG begeleidt ouders op het gebied van opvoedingsvragen. Hierbij is de hulpvraag leidend, het CJG gaat niet zelf erop uit om kinderen te bezoeken. 3 pijlers waar het CJG mee werkt zijn; inlooppunt informatie en advies, opvoed en opgroeipraktijk, sluitende aanpak van zorg (Cjg.nl, z.d)

Ook is er via het CJG een website te bezoeken waarbij algemene opvoedingsvragen en kwesties worden behandeld ingedeeld op leeftijdsgroep of ontwikkelingsgebied (Opvoeden.nl, z.d).

 

GGD

De schoolarts, ook wel jeugdarts genoemd valt onder de verantwoordelijkheid van de GGD (GGD-Groningen.nl, z.d.). Zij volgt samen met een team van doktersassistenten, jeugdverpleegkundigen en logopedisten de ontwikkeling van de kinderen van 5 tot 19 jaar. De taken die zij heeft is verder volgen van de ontwikkeling, het geven van informatie aan jongeren en ouders, het onder de aandacht brengen van actuele problemen.

 

Kinderopvang

Kinderopvang wordt in Nederland op verschillende manieren georganiseerd. Er zijn crèches, gastouderprojecten, particulieren opvang, en buitenschoolse opvang (BSO). Allen moeten voldoen aan eisen vanuit de overheid. In principe kunnen kinderen van 0-4 jaar naar de crèche, vaak in combinatie met de peuterspeelzaal. Voor basisschoolkinderen kunnen worden opgevangen voor en na schooltijd. Sinds een aantal jaar zijn basisscholen medeverantwoordelijk om dit voor zijn leerlingen te organiseren. Kinderen die naar het voortgezet onderwijs gaan kunnen  worden opgevangen in een andere groep, de zogeheten Tienergroep. Dit is voor kinderen van 12-16 jaar georganiseerd. In principe kan er worden uitgegaan dat kinderen die de leeftijd van 17 jaar bereiken na en voor school geen opvang meer nodig hebben. (Anababa.nl, z.d.)

Gastouders worden via bv de gastoudercentrale aan mogelijke op te vangen kinderen gekoppeld. Vroeger bestond dit vaak uit een vriendelijk buur die de kinderen voor betaling opving, dit is niet meer toegestaan (wat niet betekent dat het niet meer gebeurd).( Degastoudercentrale.nl, z.d.)

 

Thuiszorg, verzorgings- en verpleeghuizen

Voorheen werd al deze zorg uit de Algemene Wet Bijzondere Zorg (AWBZ) betaald, deze AWBZ is echter volledig  ontmanteld en dit betekent dat de zorg op verschillende plekken wordt gefinancierd. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is verantwoordelijk voor de begeleiding (individueel en groep) de huishoudelijke hulp. De Zorgverzekeringswet (Zvw) is voor alle kosten van de thuiszorg, zowel de zorg waarbij de huisarts als de specialist verantwoordelijk is. De wijkverpleegkundige werkt samen met de huisarts, zij maakt het mogelijk om samen met een team verpleegkundigen en verzorgenden zorg thuis te leveren. Ze levert de producten persoonlijke verzorging en verpleegkundige verzorging. Maar zij mag in opdracht van een specialist ook medische handelingen in de thuissituatie (MSVT) leveren. De verzorgings en de verpleeghuiszorg komt uit de Wet langdurige zorg (WLZ)

 

Onder thuiszorg worden de volgende producten geleverd, huishoudelijke zorg (Wmo) en verzorgende en verpleegkundige zorg (Zvw) en af en toe de MSVT handelingen.

In het verzorgingshuis komt men als er een zorgzwaartepakket (ZZP) vanuit de Wlz wordt afgegeven. Men moet een indicatie van het Centrum indicatie Zorg (CIZ) hebben die een ZZP  5,6 (en soms 7) hebben. De verpleeghuizen nemen de ZZP 7 en 8 op. In het verzorgingshuis kan de bewoner zelf nog het een en ander, in het verpleeghuis is men bijna volledig afhankelijk van de zorg.

Er is op dit moment ook een tussenvorm, het volledige pakket thuis (VPT) of het modulaire pakket thuis (MPT). Een verzorgingshuis kan , soms samen met de thuiszorg, een cliënt zorg geven zoals er in het verzorgingshuis gegeven wordt maar dan in de thuissituatie. Voorwaarde is wel dat er 24 x 7, directe hulp aanwezig is en dat de maaltijden ook vanuit het verzorgingshuis worden geleverd. Het zogeheten scheiden van wonen en zorg (de zorg komt uit de Wlz, het wonen, dus de huur, wordt door de bewoner zelf betaald). In de praktijk betekent dit dat deze pakketten alleen in de buurt van de verzorgingshuizen zelf, de aan- en inleunwoningen, kunnen worden gehonoreerd. Het geldt overigens ook alleen voor de ZZP 4 en 5. (Menziszorgkantoor.nl, z.d.)

 

Over het algemeen geldt dat deze zorg voor ouderen is, met die aantekening dat ook jongeren en volwassenen opgenomen kunnen worden in verzorgings- en verpleegtehuizen en dat kinderen en jongeren, volwassen thuiszorg kunnen ontvangen (gasthuisgroningen.nl, z.d.).

 

Als mensen niet thuis kunnen sterven om welke reden dan ook kan men terecht in een Hospice. Hier werkt de thuiszorg samen met de vrijwilligers die er zijn. De thuiszorg doet de planbare zorg direct aan het lichaam, de vrijwilliger doet alle andere handelingen om de rest van het leven zo aangenaam mogelijk te maken. Te denken valt aan massages, lekkere voeding, samen in stilte zitten, wandelen etc.

 

Hulpverleners.

Er zijn in elke wijk, in elke stad verschillende hulpverleners die zich bezig houden met ontsporing en afwijkend gedrag van de bewoners van die wijk of stad. Er zijn in alle wijken sociale wijkteams opgericht vanuit de gemeente waarbij verschillende disciplines bij elkaar zitten zodat een bewoner met een ondersteuningsvraag kan worden verwezen naar de verschillende hulpverleners. De sociale kaart, de sociale partners in een wijk (dit is op alle plaatsen verschillend), is hierbij richtinggevend. Organisaties zoals leger des heils (Legerdesheils.nl, z.d), humanitas (Humanistas.nl, z.d.), Mee (MEE.nl, z.d), maar ook het veiligheidshuis (Veiligheidshuizen.nl, z.d.), de zorgaanbieders, de daklozenorganisaties (Limor.nl, z.d.) (Kopland, z.d.) bieden hun eigen zorg. Dit is een kleine greep van de organisaties in Groningen waar een sociaal wijkteam (WIJ.Groningen.nl, z.d.) de ondersteuningsvragen van bewoners naar verwijst. Al deze hulpverleners krijgen ook via reguliere, oude routes nieuwe cliënten. Te denken valt aan huisartsen, politie, specialisten in een ziekenhuis, maatschappelijk werk.

hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3, Stoornissen in de groei en de ontwikkeling van de mens aan de hand van ICIDH

Inleiding

In dit hoofdstuk hebben we gekeken naar de de ICIDH, een beeld gevormd wat deze indeling betekend en hoe deze wordt toegepast. Voor de stoornissen in de groei en ontwikkeling van de mens hebben we een globale indeling gemaakt waarbij enkele kenmerken van deze stoornissen worden beschreven. Voor de inzichten hebben we naast de ICIDH een ander kwalificatiesysteem gebruikt om deze met elkaar te vergelijken. Dit is de opvolger van de ICIDH, de ICF, aan de hand van een voorbeeld leggen we het systeem uit.

Ontwikkelingsstoornis

Een ontwikkelingsstoornis is een neurologische of psychische aandoening die optreedt bij kinderen of adolescenten en die een belemmering en/of afwijking vormt in de normale ontwikkeling. Ook bij volwassenen is zo'n stoornis soms nog te traceren, maar met de leeftijd neemt de kans op succesvolle behandeling gewoonlijk af.

De symptomen zijn uiteenlopend en er kunnen ook verschillende oorzaken zijn. Sommige aandoeningen zijn blijvend, andere zijn tijdelijk. Soms ontstaan de symptomen als reactie op een schokkende ervaring, in andere gevallen ligt de oorzaak in erfelijke factoren of een lichamelijke ziekte. Ook omgevingsfactoren moeten in de gaten gehouden worden, evenals opvoedingsfactoren.

Bij onderzoek is het van belang dat gelet wordt op alle factoren die bij de ontwikkeling van het kind van belang zijn, omdat deze doorlopend van invloed op elkaar zijn. Zo kunnen kinderen met een lichamelijk probleem aangetast worden in hun gevoel van eigenwaarde en zich hierdoor minder sociaal opstellen. Dit wekt een reactie op van de omgeving, die vervolgens weer van invloed is op de psyche van het kind. Dit is slechts een voorbeeld van hoe een wisselwerking van verschillende factoren haar uitwerking kan hebben.

Het DSM-IV onderscheidt de volgende groepen ontwikkelingsstoornissen:

(Wikipedia.nl, z.d.)

Groeistoornis

Een aantal ziektes en aandoeningen leidt tot een verminderde groei van een kind, waardoor het een groeiachterstand krijgt. Dit heet een secundaire groeistoornis. Er zijn ook groeistoornissen die het gevolg zijn van aanlegstoornissen. Dit noemen we primaire groeistoornissen.

 

Oorzaken secundaire groeistoornissen

Een hormonale stoornis (bijvoorbeeld een groeihormoontekort) kan de oorzaak zijn van  groeiachterstand. Ook een tekort aan voeding kan tot onvoldoende groei leiden. En het komt voor dat een darmziekte, waarbij voeding slecht wordt opgenomen, groeiachterstand veroorzaakt. Als een darmziekte de groeiachterstand van een kind veroorzaakt, heeft het kind vaak ook klachten aan maag- of darmstelsel. Een secundaire groeistoornis kan ook voortkomen uit ziektes aan het hart, de longen en nieren of uit stofwisselingsziektes als diabetes.

 

Primaire groeistoornissen

Een kind kan al bij de geboorte klein zijn. Dit is logisch als een kind te vroeg geboren is, omdat het dan korter in de baarmoeder was. Als een kind de normale periode in de baarmoeder doorbracht en toch kleiner en lichter is bij de geboorte, spreken we van een intra-uteriene groeiachterstand of small for gestational age (SGA).

 

Oorzaak intra-uteriene groeiachterstand

Intra-uteriene groeiachterstand komt soms doordat de baarmoederkoek onvoldoende functioneert. Meestal haalt een kind deze groeiachterstand binnen één tot twee jaar in. Maar het komt ook voor dat een kind de rest van zijn leven klein blijft.  Soms is de oorzaak van een primaire groeistoornis bekend, zoals bij het Turnersyndroom. Dit syndroom komt voor bij meisjes en wordt veroorzaakt door een fout in de chromosomen. Als een kind dit syndroom heeft, buigt de groeicurve langzaam maar zeker af. Zonder dat er een versnelling in de puberteit optreedt.

 

Silver-Russell-syndroom

Er zijn ook aandoeningen waarvan de oorzaak onbekend is en waarbij een kind een intra-uteriene groeiachterstand heeft. Bijvoorbeeld het Silver-Russell-syndroom. Een kind is dan bij de geboorte klein en haalt dit later niet meer in. Een kind groeit wel volgens de gebruikelijke groeicurve, maar op een lager niveau. Als volwassene zal een kind dan ook tamelijk klein zijn. En de puberteit begint vaak wat eerder. Typische kenmerken zijn een driehoekig gelaat en een verschil in beenlengte.

 

Botdysplasie

Abnormale groei van bot of kraakbeen veroorzaakt een extreme vorm van primaire groeiachterstand. Dit heet botdysplasie of skeletdysplasie. De meest bekende vorm hiervan noemen we dwerggroei of achondroplasie. De belangrijkste kenmerken hiervan zijn korte armen en benen met een normale romp en hoofdgrootte. Een minder ernstige vorm heet hypochondroplasie. Daarbij is een  kind klein en heeft het abnormale lichaamsverhoudingen. De armen en benen zijn duidelijk te kort. Vaak is er daarbij sprake van een erfelijk ziektebeeld. Toch kunnen ouders zonder enige afwijking aan de botten een kind krijgen met botdysplasie.

 

Niet aangeboren groeistoornissen

De oorzaak van een verworven  groeistoornis kan een algemene ziekte zijn, bijvoorbeeld een darmziekte. Maar het kan ook komen door een aandoening die de afgifte verstoort van hormonen die bij de groei betrokken zijn. Voor normale lengtegroei zijn drie hormonen nodig:

  • het schildklierhormoon
  • het groeihormoon
  • de geslachtshormonen (tijdens de puberteit)

Een tekort van één van deze hormonen leidt tot een groeiachterstand, soms met andere lichamelijke verschijnselen.

 

Te weinig groeihormoon

Hoewel voor een normale groei alle hormonen nodig zijn, is het groeihormoon de belangrijkste. Problemen met het groeihormoon zijn:

  • groeihormoondeficiëntie: te weinig groeihormoonproductie
  • groeihormoonresistentie: het lichaam is ongevoelig voor groeihormoon

Als een kind een probleem heeft met het groeihormoon, groeit het kind langzaam maar heeft het wel normale lichaamsverhoudingen. Groeihormoon zorgt niet alleen voor de lengtegroei, maar heeft ook invloed op de vetstofwisseling. Als een kind een tekort heeft aan groeihormoon, zal het dus niet alleen minder groeien, maar ook last krijgen van een toenemend gewicht. (Radboudumc.nl, z.d.)

 

De ICIDH

 

  •  

ziekte /aandoening

  1.  
  •  

anatomische eigenschappen (stoornissen)

  •  
  •  
  1.  

(participatie- problemen)

  •  
  •  

De ICIDH is een classificatie van het menselijk functioneren. De ICIDH ordent op systematische wijze aspecten van de functionele gezondheidstoestand van de mens, die verband houden met gezondheidsproblemen. De classificatie bevat de termen, die nodig zijn voor het beschrijven van de gezondheidstoestand van de mens op drie verschillende dimensies: de dimensie van het menselijk organisme, de dimensie van het menselijk handelen en de dimensie van deelname aan het maatschappelijk leven. ‘Het menselijk functioneren ‘ is uitgangspunt geweest voor de drie dimensies. De ICIDH kan gezien worden als een raamwerk van begrippen, een woordenboek, ten behoeve van het verzamelen van gegevens over het functioneren van de patiënt.

 

Figuur ICIDH (dr. Yvonne Heerkens in AMC, jan. 2002)

Het grote belang van de ICIDH (ICF) is de gemeenschappelijke taal voor het beschrijven van de functionele gezondheidstoestand van een patiënt door meerdere disciplines in de gezondheidszorg. Doel van de ICIDH is een bijdrage te leveren aan eenduidig taalgebruik en communicatie op interdisciplinair en internationaal niveau. Daarnaast is het mogelijk gegevens in de tijd en uit verschillende landen, vakgebieden en sectoren met elkaar te vergelijken en bevat een systematisch codestelsel voor digitale informatiesystemen in de gezondheidszorg. De ICIDH (ICF) is een betekenisvol en praktisch systeem dat bruikbaar is voor ontwikkelaars van gezondheidsbeleid, kwaliteitsbewaking en evaluatie van resultaten.

 

Toepassingen van de ICIDH zijn bijvoorbeeld:

 

  • Een basis voor het verzamelen en vastleggen van gegevens ten behoeve van het opstellen van statistieken;
  • Een basis voor het ontwikkelen van onderzoeksinstrumenten;
  • Een basis voor het ontwikkelen van klinische instrumenten;
  • Een basis voor het ontwikkelen van instrumenten voor sociaal beleid;
  • Een basis voor het ontwikkelen van onderwijsinstrumenten.

 

 

 

ICF

Eind 2001 is de herziening van de ICIDH-2 gereed gekomen. De ICIDH wordt voortaan ICF genoemd, de International Classification of Human Functioning. Deze bevat een aantal inhoudelijke verbeteringen, maar er zijn geen principiële veranderingen t.o.v. de ICIDH.(Verpleegkunde.net, z.d.)

 

Het schema dient ter ondersteuning bij het in kaart brengen van de problematiek die er is bij een stoornis in de groei en ontwikkeling. Op deze wijze kun je goed zien welke hulp en ondersteuning een patiënt nodig heeft.

Voorbeeld van gebruik van de ICF

Hieronder een casus aan de hand van een ingevuld ICF schema van een kind uit groep 3 met een lichamelijke handicap ontstaan bij de aanleg.

Uitleg

Het kind  lijdt aan een lichamelijke handicap die ontstaan is tijdens de ontwikkeling als embryo.

De lichamelijke handicap van het kind komt voort uit een onderontwikkeling van een bepaald hersendeel, waardoor er haast volledige verlamming van de benen is opgetreden. Deze onderontwikkeling van de hersenen heeft ook invloed op het aangezicht van het kind. Het kind heeft kleine ogen die dicht bij elkaar staan en hij kijkt scheeldoor een zwakkere oogspier.

Door de verlamming kan het kind niet zelfstandig gebruik maken van zijn onderste ledematen. Hierdoor kan hij niet alleen lopen. Het deel van zijn hersenen dat onderontwikkeld is zorgt er ook voor dat het kind weinig tot geen fijne motoriek heeft. Dit zorgt ervoor dat hij niet kan schrijven en kleuren. Doordat het kind over alles veel langer doet heeft hij ook een cognitieve achterstand ten opzichte van zijn klasgenoten.

De participatie problemen die het kind ondervindt door zijn lichamelijke beperking zijn: geen turnles meedoen, het kind krijgt op het moment dat de klas turnen heeft een kinesiste met hem losmakende en spierversterkende oefeningen doet. Het kind werkt ook veel trager dan de rest van de klas, dus vaak kan hij oefening maar half afwerken en bij toetsen is hij vaak dubbel zo lang bezig dan de rest van de klas waardoor weer een belangrijk deel van de andere lessen verloren gaat.

Enkele persoonlijke gedraging van het kind zorgen er ook voor dat het trager werkt dan de klasgenoten. Het kind weet dat hij telkens geholpen zal worden en hij heeft dan ook dagen dat hij daar optimaal gebruik van maakt en het werkt laat liggen totdat iemand hem helpt. Het kind kan ook enorm koppig zijn en als hij een lastige dag heeft of iets moet doen dat hij niet graag doet, dan duurt het soms erg lang voor je hem kan overtuigen om het toch te doen en dan nog doet hij het vaak maar half. Het kind begint meer en meer te beseffen dat het anders is dan de andere kinderen van de klas en het kind begint ook meer en meer bewust te worden van de lichamelijke beperkingen. Het kind reageert dan ook vaak momenten dat het hier erg moeilijk mee krijgt en dan reageert het kind weer koppig. Het kind  is wel heel erg aanhankelijk aan de klasgenoten en volwassenen rondom hem waardoor hij erg geliefd is door de mensen rondom hem. De kinderen willen op het plein heel graag met het kind spelen en haast iedereen is blij als ze voor een week de hulp van het kind zijn. Het kind  heeft, om in de klas te kunnen meedraaien, een vaste begeleider erbij.  De juf zorgt steeds dat het kind de oefeningen krijgt die zijn klasgenoten ook krijgen. De oefeningen en proeven maakt het kind allemaal op een computer met aangepast software: een speciaal programma waarmee je werkbladen kan inscannen en met dat programma kan invullen, een speciaal toetsenbord, een joystick en het kind heeft ook een hulpje van de klas. Deze klasgenoot blijft tussen middag samen met het kind  in de klas eten, zodat het ook het contact met de klasgenoten niet verliest.

hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4, Werk, stress, levenscrisis, menopauze; life-events

Inleiding

In dit hoofdstuk hebben we ten eerste de definities van de onderwerpen beschreven, hierbij hebben we direct alle life-events benoemd. Omdat een life-event altijd een mijlpaal of een keerpunt is met psychische effecten, zowel positief als negatief, leek het ons goed om dit te beschrijven. Over de onderwerpen zijn meerdere theorieën beschreven, we hebben een aantal bekeken en deze uitgewerkt.

Definities

Stress: is een evenwichtsverstoring tussen eisen die aan mensen gesteld worden en de mogelijkheden om daaraan het hoofd te bieden. Als de draaglast groter is als de draagkracht ervaren we stress. Als we er niet in slagen de situatie meester te worden, geeft dat problemen die zich zowel geestelijk als lichamelijk kunnen uiten.

Menopauze: De meeste westerse vrouwen krijgen hun laatste menstruatie tussen hun 40e en hun 60e jaar. De gemiddelde leeftijd is 51 jaar. De laatste menstruatie wordt ook wel de menopauze genoemd. Voor en na de menopauze is er een periode van enkele jaren waarin de hormonen een nieuw evenwicht zoeken. Deze periode wordt de overgang genoemd; de duur ervan is voor iedere vrouw verschillend. De overgangsjaren zijn ook de levensfase waarin andere belangrijke veranderingen plaatsvinden: de kinderen worden zelfstandig, oude ouders vragen meer zorg en aandacht en vaak zijn er ook vragen over werk en carrière.

Werk:  Er zijn mensen die hun werk alleen doen omdat het geld oplevert. De meeste mensen houden dat echter slechts korte tijd vol. Mensen zien werk als kansen tot zelfontplooiing, het levert contacten op en het zorgt ervoor dat mensen zich niet al te zeer vervelen of in criminaliteit vervallen. Door snelle technische veranderingen en ontwikkelingen zien we dat mensen minder lang op eenzelfde plek werken als vroeger. Mensen moeten door om- en bijscholing meer in staat zijn om van baan te wisselen.

Levenscrises:  In het leven van elk mens komen crises voor.  Het zijn gebeurtenissen die veel impact op mensen kunnen hebben zowel met positieve als negatieve effecten. Van onderstaande gebeurtenissen is bekend dat zij psychische en lichamelijke effecten kunnen veroorzaken: het overlijden van man/vrouw, scheiding, door van een familielid dichtbij, ongeval of ziekte, trouwen, kinderen krijgen, ontslag werk, pensioen (Rooijendijk, Dijt, Wijers &van Delft, 2011).

Psychische effecten

Alle bovengenoemde items kunnen invloed hebben op het lichamelijke en geestelijk welbevinden. Om even kort bij de lichamelijke klachten stil te staan die kunnen ontstaan bij het doormaken van life-events deze zijn: hoofdpijn, vermoeidheid, slapeloosheid, hoge bloeddruk, maag- en darmklachten, nek- en schouderklachten en pijn in de spieren.

De psychische effecten die kunnen ontstaan bij het meemaken van life-events zijn:

  • Stemmingswisselingen
  • Depressie
  • Concentratieproblemen
  • Angst- en paniekklachten
  • Machteloosheid
  • Piekeren
  • Opgejaagd gevoel
  • Nergens zin in
  • Zich verward voelen

Het zal duidelijk zijn dat dit de negatieve effecten zijn die op kunnen treden bij life-events. In welke mate deze effecten optreden is afhankelijk van de persoon, hoe deze in het leven staat en hoe deze met  life-events om kan gaan.

Theorieën

Holisme:  Deze visie beschouwt de mens als een psychosociale-somatische eenheid. Dat wil zeggen dat men weliswaar drie aspecten kan onderscheiden (geestelijk, sociaal en lichamelijk), maar dat deze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en elkaar voortdurend beïnvloeden. Uitgangspunt is dat ieder mens uniek is en een eigen behoefte patroon heeft dat in tijd kan variëren. Life-events kunnen veel impact hebben op mensen. De holistische visie op zorg aan deze mensen bestaat op het afstemmen van zorg op elk individu afzonderlijk zodat er een samenhang aan zorgverlening ontstaat.

Medisch model: Het is medisch model is ontstaan in de 17e eeuw en vooral gericht op het menselijk lichaam en ziekten. Door op deze manier te kijken wordt vaak de ‘eigenaar’ van de ziekte niet gezien. Veel mensen vinden dat er in de gezondheidszorg te weinig aandacht besteedt wordt aan de psychosociale oorzaken en gevolgen van de aandoening, ze voelen zich als een nummertje. Welbevinden van de psyche is in dit model van ondergeschikt belang (informatie.blogspot.nl, 27 april 2012).

Leertheorie van Erikson: De Deens-Amerikaanse psycholoog Erik Erikson (1902-1994) zag onze psychische ontwikkeling als een levenslang proces. Volgens zijn inmiddels klassieke theorie moeten we in de loop van ons leven acht levensvaardigheden leren om goed te functioneren. Erikson ging ervan uit dat we deze vaardigheden in bepaalde levensfasen opdoen; gebeurt dat niet of onvoldoende dan is het mogelijk dat we ze later in ons leven alsnog gaan missen en pas dan onder de knie krijgen; vertrouwen (hoop) 0 – 1,5 jaar / autonomie (wil) 1,5 – 3 jaar /initiatief (doelgericht) 3 – 6 jaar / competentie 6 jaar – puberteit /identiteit (trouw) adolescentie / intimiteit (liefde) jongvolwassenen / productiviteit (zorg) middelbare leeftijd / tevredenheid (wijsheid) ouderdom (psychologiemagazine.nl, z.d.)

Erikson heeft in zijn theorie uitgewerkt dat de relatie met ouders, maatschappij en leeftijdgenoten een belangrijke rol speelt in het ontwikkelen van bovengenoemde levensvaardigheden. Iedere (leeftijds)fase in het psychosociale ontwikkeling van de mens wordt gekenmerkt door een conflict. Dit conflict moet op positieve wijze zijn opgelost voordat het individu door kan naar de volgende fase. Conflict staat voor levenstaak die een persoon moet volbrengen eer hij toe is aan een volgende taak. Elke fase bestaat uit 2 tegenstellingen die in het gunstigste geval uitmondt in een ‘vitale sterkte’. In het ongunstigste geval stagneert de persoonlijkheidsontwikkeling waarbij de persoon in de fase blijft  steken, het conflict wordt niet uitgewerkt (mens-en-samenleving.infonu.nl,z.d.).

De theorie van Erikson kan verklaren hoe het komt dat mensen op verschillende wijze om gaan met life-events: niet iedereen doorloopt elke fase met succes. Dit beïnvloed het denken en doen van mensen.

Kortom: Life-events hebben lichamelijke en geestelijke effecten, zowel positieve als negatieve. Life-events kunnen op elke leeftijd voorkomen; de manier waarop er mee om gegaan wordt hangt af van levensvaardigheden en bewustzijn van het feit dat lichaam en geest één zijn.

hoofdstuk 5

Hoofdstuk 5, De dood

Inleiding

In dit hoofdstuk hebben we de verschillende fasen van de rouw beschreven, met daarbij de psychische en lichamelijke symptomen. Omdat de manier rouwverwerking ook leeftijdsgestuurd is hebben we voor de verschillende groepen een korte weergave gegeven van de specifieke symptomen.

Algemene rouwverwerking

Omdat geen mens hetzelfde is, rouwt ook geen mens op dezelfde manier. Toch zijn er wel fases vast te stellen die vrijwel iedereen die rouwt, doorloopt. Deze fases zijn voor lang niet iedereen even intensief en ook de tijd die iemand doorbrengt in één van de fases verschilt van persoon tot persoon. De vijf verschillende rouwfases zijn beschreven door psychiater Elisabeth Kübler-Ross. Zij beschrijft de fases in een bepaalde volgorde, maar deze volgorde hoeft niet strikt gevolgd te worden. Rouw is ten allen tijd een individueel proces.

Fase 1; Ontkenning
De waarheid is te erg om te bevatten dus wordt deze geheel of gedeeltelijk ontkend.

Fase 2; Boosheid
Rouwverwerking is méér dan intens verdrietig zijn; juist bij rouwenden zie je vaak boosheid (op artsen, het lot, de omgeving). Dit wordt gezien als een gezond verdedigingsmechanisme.

Fase 3; Het gevecht aangaan
Veel mensen proberen hun verlies te verwerken door bijvoorbeeld marathons te gaan lopen tegen bepaalde ziektes, een wereldreis te gaan maken of te gaan stoppen met roken.

Fase 4; Depressie
Wanneer men tot de conclusie komt dat bovenstaande niet helpt om het verlies te verwerken volgt vaak de depressieve fase. Dit wordt vaak veroorzaakt door de machteloosheid dat er niets is wat het gebeurde kan veranderen.

Fase 5; Aanvaarding  
Hoeveel verdriet en pijn de nabestaande ook heeft; op een dag gaat hij proberen dit een plaatsje te geven. Hij probeert zijn leven weer in te richten zonder de gemiste geliefde om zich heen.

Naast psychische symptomen zijn er ook lichamelijke symptomen die tot uiting kunnen komen tijdens een rouwproces. Rouwen kan zich uiten in gespannen spieren, minder zin in eten, verminderde concentratie, snel moe, minder goed slapen, onrust of overactief zijn en hoofdpijn. Deze symptomen kunnen tot uiting komen in alle leeftijdscategorieën.

Specifieke rouwverwerking

Rouwverwerking na ziekte
Een dierbare zien aftakelen is één van de moeilijkste ervaringen in een mensenleven. Het uiteindelijke overlijden van een geliefde wordt dan ook door veel mensen in eerste instantie ervaren als een opluchting, hoewel sommigen zich ook daar schuldig over kunnen voelen. De opluchting betreft echter niet het overlijden zelf maar het feit dat aan het ziekbed een einde is gekomen. Na deze eerste opluchting dringt het dan ook door dat niet alleen aan het lijden maar ook aan het leven van de dierbare een einde is gekomen. Op dat moment begint het rouwproces ten volle.

Rouwverwerking door kinderen van 0 – 18 jaar
Jaarlijks worden veel kinderen geconfronteerd met de dood. Vaak is het een grootouder of iemand uit de omgeving van het kind, maar het kan ook iemand uit het gezin zelf zijn. Het overlijden van een dierbare geeft bij het kind een warboel van gevoelens: dit kan opluchting zijn, boosheid of blijheid omdat het gewone leven doorgaat. Kinderen moeten nog leren welke gevoelens er zijn en hoe je deze moet hanteren. Jonge kinderen begrijpen de onomkeerbaarheid van een verlies vaak nog niet (goed). Pubers begrijpen dit al beter maar hebben een ander ontwikkelingsaspect wat meespeelt, namelijk dat ze bezig zijn om zich los te maken van het gezin. De meeste kinderen lukt het wonderlijk goed om het verlies te verwerken. Hun veerkracht is soms verrassend groot. Wanneer de verliesverwerking stagneert is er een reële kans dat er zich emotionele en psychosociale problemen ontwikkelen. Onderstaande gedragingen zouden kunnen duiden op een stagnatie in de verliesverwerking: vermijdingsgedrag (de gevoelens worden weggestopt, vermijden van dingen of personen die herinneren aan het verlies), negatief gedrag (het kind gaat tegen allerlei dingen negatief aankijken, wordt somber en trekt zich terug), zorgzaam gedrag (ontlasten van de overgebleven ouder door hun eigen gevoelens voor zich te houden).

Om goed door het rouwproces te komen zijn kinderen gebaat bij een goede relatie met hun ouder(s), een luisterend oor en ruimte om het eigen verwerkingsproces te doorlopen (ouders.nl, z.d.).

Rouwverwerking door volwassenen
Wanneer de ouders van volwassenen overlijden beseffen ze zich vaak ineens dat zij nu de ‘oudste generatie’ zijn: ineens mis je als volwassene de steun en bescherming van je ouders. Natuurlijk was je al volwassen maar door het verlies van je ouders ben je ineens echt volwassen. Ook het verlies van partner of kind roept veel emoties op. De manier waarop volwassenen omgaan met verlies hangt af van de manier waarop de volwassene  omgaat met veranderingen, hoeveel emotionele steun hij krijgt bij zijn rouwproces en of hij alleen achterblijft of een partner heeft om op te steunen (Ikrouwomjou.com, z.d.)

Rouwverwerking door ouderen
Vooral ouderen worden met de dood geconfronteerd, zowel met hun eigen dood als met die van hun dierbaren. Het verlies van een partner of andere belangrijke relatie kan veel emoties oproepen en in sommige gevallen de draagkracht van de oudere te boven gaan. Vooral mensen die heel sterk op hun partner leunden en voor wie eigenlijk altijd geregeld werd door die partner, kunnen in staat van een langdurige ontreddering raken (Rooijendijk et al, 2011). De kring van vertrouwde personen wordt kleiner en dit kan tot eenzaamheid leiden. Ouderen zijn niet zo gewend hulp te vragen of hun gevoelens te laten zien. Rouw heeft ook gevolgen voor de gezondheid. Juist op oudere leeftijd kan dat leiden tot bijkomende problemen zoals minder zelfredzaamheid en verminderde concentratie (oudere lijkt vergeetachtig). Tevens geeft het verlies van een dierbare minder toekomstperspectief (steunbijverlies.nl, z.d.).

Rouwverwerking bij jongvolwassenen

Jongvolwassenen hebben een andere manier om met de dood om te gaan dan de huidige ouderen. Ze doorlopen net als ieder ander wel de eerder genoemde fasen maar geven hier andere invulling aan. Dit is bijvoorbeeld te zien in de media. Media, en met name televisie die zich op jongeren richt, heeft hier verschillende programma’s over gemaakt zoals Break Free ® of Over Mijn  Lijk ®. (NPO.nl, z.d.)

In het programma Break Free is de jong volwassene in de bloei van zijn leven, op reis plotseling overleden. Nabestaanden, vaak vrienden en broers of zussen, maken dezelfde reis en ontmoeten mensen die hun inmiddels overleden vriend of familielid als laatste heeft gezien. Dit markeert voor hen de dood, het maakt de dood van dit familielid tastbaar en laat iemand in het rouwproces komen.

In het programma Over mijn lijk wordt door jongvolwassenen over de naderen de dood gesproken maar ook over de wensen die zij dan hebben. Hoe ze met hun vrienden samen toewerken naar een einde. Vaak zit er een zeer sterke levenslust in tot de dood onafwendbaar is. Het laatste gedeelte, het beginnende rouwgedeelte wordt met vrienden en mensen die hen na staan meer gevierd. Dit is significant anders dan bij een persoon van +75 jaar, hierbij is het leven grotendeels voltooit, zijn de wensen van de persoon vervuld of zijn niet meer te vervullen. Hierbij zie je meer het wachten op de dood waarbij het verdriet al meer op de voorgrond is.

hoofdstuk 6

Hoofdstuk 6, Het zorgplan

Inleiding

Over zorgplannen zijn ook boekenkasten volgeschreven. In dit hoofdstuk wordt een korte geschiedenis van het zorgplan beschreven, de noodzaak van het zorgplan enwordt naast de meest algemenen methode van het zorgplan, Gordon ook een alternatief plan uitgelegd, OMAHA.

Geschiedenis

Verplegen en verzorgen is van alle tijd. De Jong, Kerstens, Salentijn, Vlemmix en Voorbij (1997) beschrijven waar de huidige verplegingsvisies en inzichten vandaan komen. Want het is niet zo dat verplegen en verpleegkundigen altijd al als een beroep en een professie werd gezien.

In de oudheid tot 500 na Chr. was het een zaak van naastenliefde. Er was weinig kennis van het lichaam en ziekteverwekkers maar de noden werden wel geledigd door de naasten van de zieke, vaak familie of mensen uit de zelfde woongemeenschappen. Daarna werd verplegen en verzorgen gekoppeld aan het geloof. Klooster- en verpleegordes kwamen van 500 na Chr. tot ongeveer 1600 na Chr. voor. Op meerdere plaatsen. Doordat het was gekoppeld aan geleerden (nonnen en kerkelijke personen konden vaak lezen en schrijven, ontstond er enig inzicht in ziekte en gezondheid. Door vastlegging van bepaalde observaties kon men gedurende deze periode steeds meer trends ontdekken in ziekte en dood. Helaas volgde op deze periode de donkere tijd, veel van de opgedane kennis ging verloren in de tijd tussen 1600 na Chr tot 1850 na Chr. Er kwam meer ziekte voor door afname van hygiëne, maar ook omdat de Kerk zich terugtrok uit de gasthuizen, dit had negatieve gevolgen voor de inkomsten en er ontstonden grote tekorten. Als men in die tijd aangewezen was op een gasthuis was de kans van overleven vrij gering. Na deze periode werd er veel onderzocht en ontdekt. Van 1850 tot 1950 na Chr. ontwikkelde de wetenschap zich, daarnaast werd een belangrijk figuur voor de verpleging geboren, Florence Nightingale (1820). Zij ontwikkelde zich tot het boegbeeld van de verpleging doordat zij, net als artsen, een code afsprak. Daar waar de verplegenden en verzorgenden zich aan moesten houden. Het is de voorloper van de beroepscode verzorgende en verpleegkundigen. Ook wilde ze voor vrouwen de mogelijkheid om een goed betaalde baan te kunnen krijgen, hierin is zij een van de opvolgers van vrouwenemancipathie, welke gestart was door Aletta Jacobs (Nl.wikipedia.org, z.d.).

Verpleegmodellen

Op het moment dat er werd gedacht aan professionalisering van het beroep zijn ook de verpleegmodellen, visies op verplegen ontwikkeld. Doordat in een beroep bijvoorbeeld eenheid van taal een teken van professie is, bestond deze ook in de verpleging. Meerdere wetenschappers  hebben methodieken op basis van een verpleegvisie ontwikkeld. In dit stuk benoemen we er een aantal maar gaan slechts in op 2 vormen omdat deze op dit moment relevant zijn.

In eerste instantie werd verpleging op gevoel gedaan, zolang als uitgangspunt werd gehanteerd dat de arts de leidraad was voor het handelen(dit werd beschreven in de code van Florence Nightingale). In het midden van de 20ste eeuw waren vrouwen (en een enkele man) zich ervan bewust dat dit goede gevoel wel klopte maar om aanzien te krijgen als beroep er eenheid in zorg zou moeten komen. Hiervoor was het noodzakelijk om de behoefte van zorg te omschrijven. Dit werd gedaan aan de hand van de zelfzorg, de zorg die iemand zichzelf zou kunnen geven om zichzelf in de wereld te kunnen handhaven en wanneer dit niet meer lukt, werd er professionele zorg ingezet. Met dit zelfzorgconcept, wordt nog steeds gewerkt. Echter er zijn hiervoor verschillende methodieken ontwikkeld. We noemen hier de methodiek van de Brink Tjebbes die uitging van 18 gezondheidsaspecten om een zinvol leven te kunnen leven. De methodiek van Dorethea Orem die ervanuit gaat dat verzorgen het oplossen van een zelfzorgtekort van een ander is. Zij noemt dit de 8 universele zelfzorgactiviteiten. Beide dames gingen uit van een holistisch mensbeeld, iets wat nog steeds gangbaar is in de huidige verpleging. Holistisch wil zeggen dat alles wat een mens beïnvloed, zowel lichamelijk, als geestelijk en omgeving, invloed heeft op de mens als organisme (BTSG.nl., z.d.).

Gordon en de NANDA

Een methodiek die nog steeds veel navolging heeft is die van Gordon. Gorden gaat uit van 11 patronen die invloed hebben op de zelfzorgactiviteiten van de mens. Deze 11 patronen zijn door anderen als uitgangspunt gebruikt om hier verpleegkundige doelen en interventies op te maken. Een van de standaarden in verpleging is de NANDA. De North American Nurcing Diagnoses Assosiation (Verpleegkunde.net, z.d.), heeft een standaardwerk afgeleverd waarin de verschillende patronen van Gorden worden uitgewerkt door te beschrijven waar de gevonden zelfzorgtekorten aan moeten voldoen, en beschreven welke interventies hierop van toepassing zijn.

Een andere manier van kijken naar verplegen betreft de overstap van het probleemoplossend verpleegmodel naar het verpleegkundig proces. Bij het probleemoplossende systeem wordt er gekeken naar de oplossing. Als we een verpleegprobleem kiezen, het niet kunnen zelf wassen, is de oplossing altijd overnemen. Er wordt niet gekeken naar wat de patiënt nodig heeft.

Het verpleegkundig proces wordt omschreven als een cyclisch proces, er is een probleem, dit wordt in kaart gebracht, er wordt gekeken naar welk doel er kan worden bereikt op een SMART manier, en daar worden de interventies op uitgekozen. Hierbij wordt na afloop geëvalueerd en kan er een bijstelling van of de doelstelling of de interventies plaatsvinden.

Bij het verpleegkundig proces wordt aan de hand van de oorzaak van het verpleegprobleem of het zelfzorg tekort gekeken naar de doelstelling om dit weer op te lossen. Hierbij wordt er gestuurd op resultaten. Deze resultaten zijn per patiënt verschillend. Op hetzelfde verpleegprobleem, bijvoorbeeld het niet zelf kunnen wassen, kunnen verschillende oplossingen volgen. Afhankelijk van de haalbaarheid en wens van de patiënt worden er verpleegkundige interventies gepleegd. In dit voorbeeld kan het zijn dat de patiënt tevreden is met een schoon en hygiënisch lichaam en is doordat hij zijn beide armen niet kan gebruiken geholpen met iemand die hem van top tot teen wast. Een andere patiënt heeft een herseninfarct gehad en kan weer leren hoe hij zich kan wassen. Hierbij is de interventie een geheel ander, namelijk de patiënt stimuleren en aanleren hoe hij zich weer zelfstandig kan redden.

Verpleegplannen

Hieronder worden de twee meest gangbare verpleegplanmodellen beschreven zoals deze momenteel in Nederland worden gehanteerd.

Zorgleefplan

Omdat in een holistisch mensbeeld er niet om de omgeving heen gegaan kan worden wordt er sinds enkele jaren steeds meer gekeken naar de mens in context, in het zogenaamde zorgleefplan (Zorgleefplanwijzer.nl, z.d.). Hierbij worden de problemen die iemand ervaart in 4 domeinen verdeeld, mentaal welbevinden, het lichamelijk welbevinden, participatie, woon en leefomstandigheden. Hierbij worden en geen standaard vragen meer gesteld en wordt een anamnese die nodig is om zorgdoelen te formuleren in een meer narratieve wijze opgedaan. Veel organisaties hebben de gezondheidspatronen wel geïntegreerd in de levensdomeinen, waardoor er toch een duidelijke zorgvraag kan worden geformuleerd en er zorg of verpleegdiagnoses, doelen, interventies en resultaten kunnen worden beschreven. Hierdoor is er eenduidigheid van taal door de verpleegkundige diagnoses volgens de NANDA te integreren in de zorgleefplan een feit geworden.

OMAHAsysteem

Daarnaast is er een nieuwe stroming in de verpleging die het stellen van diagnoses nu geheel loslaat. In dit systeem, het OMAHA systeem, wordt er gekeken naar de zelfzorgtekorten en de behoefte van de patiënt om deze op te lossen. Hierbij gaan het OMAHA systeem uit van het gegeven dat niet alles in 1x kan worden opgelost en dat er aan niet meer dan 3 problemen tegelijkertijd kan worden gewerkt. Deze problemen worden in kaart gebracht en worden gescoord. In deze score kan er worden uitgegaan van progressie (het probleem wordt opgelost) of van behoud. In ieder geval wordt er bij elk zorgmoment geëvalueerd en eventueel bijgesteld. Het is een vereenvoudigde werkwijze waarbij de patiënt zelf de regie weer krijgt. Hij is degene die aangeeft welk probleem hij wil oplossen. De professional scoort de problemen op basis van haar kennis en zal daarbij de verschillende interventies kunnen inzetten. Dit systeem gaat uit van een gelijkwaardigheidsbeginsel waarbij de patiënt zelf de deskundige is over zijn behoeften en de verpleegkundige of verzorgende hierbij aanvult met haar kennis omtrent ziekte en gezondheid (Geus, 2016).

Omdat dit een relatief makkelijke methode is waarbij er harde data kan worden gegenereerd, de scores van de interventies kunnen zich alleen bevinden in een 1,een 2, een 3,een 4 of een 5, is dit een systeem die in de thuiszorg inmiddels veel wordt gebruikt. De zorgverzekeraar, die in de thuiszorg het beoordelen van de zorg (en het geld) weer bij de wijkverpleegkundige heeft gelegd, kan hiermee statistische gegevens uitlezen, iets wat in alle andere bovengenoemde modellen niet mogelijk is. Eenduidigheid van taal is in het OMAHAsysteem verworden tot een managementinstrument.

hoofdstuk 7

Hoofdstuk 7, De activiteitenbegeleiding

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het vak activiteitenbegeleider beschreven. Hierbij worden de verschillende doelgroepen voor de activiteitenbegeleider benoemd en omschreven.

Wat is activiteitenbegeleiding

Het meest eenvoudige antwoord is het begeleiden van activiteiten. Maar vervolgens rijst de vraag, welke activiteiten en waarom. En hoe moet dit dan georganiseerd worden. In de literatuur wordt gesproken van de volgende definitie.

Activiteitenbegeleiding kunnen we omschrijven als het op een planmatige manier begeleiden van mensen bij het zoeken en het creëren van een bevredigende dagbesteding de controle over het dagelijkse bestaan geheel of gedeeltelijk zijn kwijtgeraakt (Ingen, Kok, Vlerken, Vaskuil, 1991, pag 45)

Woorden die hierin belangrijk zijn, zijn planmatig, begeleiden en dagbesteding. Het gaat dus om het begeleiden van mensen die niet meer volledig in staat zijn om zelf op een zinvolle manier de dag door kunnen komen. Bij het geven van activiteiten gaat het om dagbesteding, er kan wel wat geleerd worden maar dat is niet een doel. De therapeut of een docent leert mensen iets, de activiteitenbegeleider kan hierin ondersteunend zijn maar heeft dit niet primair tot taak.

Het is dan ook een containerbegrip voor het begeleiden van mensen bij handelingen die niet zorg gerelateerd zijn. Handelingen die misschien zelfs op het eerste gezicht niet per definitie noodzakelijk zijn. Echter naast het in stand houden van een organisme zoals de mens is het hebben van iets te doen naast noodzakelijke zaken als wassen, kleden, eten, toiletgang, onontbeerlijk. Bij het zien van een beer in gevangenschap die uit verveling heen en weer loopt door zijn hok weet ieder dat dit niet natuurlijk gedrag is. En dat deze beer afleiding of stimulatie nodig heeft om zich goed te voelen. Dieren, zoals een walvis of dolfijn (Uitzendinggemist.net., z.d.) hebben ook dagbesteding nodig. In het wild hebben ze de hele dag nodig om te jagen, te eten, te slapen, voort te planten. Als dit ontbreekt treedt er verveling op, en zal het dier ziek worden, en soms overlijden. Dit geldt ook voor de mens. De mens heeft een zinvolle dagbesteding nodig om niet ziek te worden, geen afwijkend onnatuurlijk gedrag te vertonen of zelfs dood te gaan.

Planmatig werken is, net als in andere werkvelden zoals bijvoorbeeld de verpleeghuiszorg noodzakelijk. Het maakt inzichtelijk en overdraagbaar wat er gedaan wordt met een cliënt/bewoner/persoon, waarom dit gedaan wordt, welk doel dit heeft en of er sprake is van een ontwikkeling (Laming, .1995 en 1998)

Voor welke doelgroepen kan een activiteitenbegeleider werken

De zinvolle dagbesteding gaat over alle mensen, ongeacht aandoening, vermogens of andere gebreken. Er zijn dan ook oneindig veel doelgroepen waar activiteiten worden georganiseerd.

Activiteitenbegeleiding is er voor groepen en individuen. Bij het doen van activiteiten bij groepen is het belangrijk te weten hoe de groep tot stand is gekomen (Remmerswaal, 1992). Zijn het mensen die bij elkaar komen omdat ze dezelfde interesse hebben, is de groep gevormd doordat men allemaal in eenzelfde instelling verblijft, is er sprake van detentie etc. Al deze gegevens maken het belangrijk om de activiteiten af te stemmen op de groep. Immers het hangt er nogal vanaf of iemandvrijwillig aan de activiteit wil deelnemen (intrinsiek gemotiveerd) of dat het hem opgelegd wordt (extrinsiek gemotiveerd). Ook het bewustzijnsniveau of het ontwikkelingsniveau speelt een rol bij het bepalen van de activiteit, wat kan er gemiddeld genomen worden verwacht van de deelnemer. En dan is er natuurlijk nog de individuele activiteitenbegeleiding. Ook hier zijn er verschillende mogelijkheden die de activiteitenkeuze en/of doelen beïnvloeden. Is iemand fysiek of mentaal niet in staat om in een groep te functioneren, kan de deelnemer zich niet handhaven in een groep, is de persoonlijke beperking dusdanig dat de deelnemer individueel benaderd moet worden etc.

Verschillende groepen of werkvelden waar activiteiten worden gegeven zijn: gehandicaptenzorg, psychiatrie, thuiszorg, verzorgings- en verpleegtehuizen, ziekenhuizen en revalidatie, instituten voor doven, slechthorenden, blinden en slechtzienden, verslavingsklinieken.

Wat zijn de verschillen in aanbieden van activiteiten in de verschillende doelgroepen

Het aanbieden van een activiteit moet worden gedaan op maat (Laming, 1998). Dit wil zeggen dat alle specifiek voor degene die begeleid wordt geldende kenmerken in kaart moeten worden gebracht om zo een succesvolle begeleiding te geven. Een eindje wandelen dop het strand met iemand zonder benen vraagt toch enige aanpassing.

Voor de eerder genoemde groepen kan er wel een basispakket van activiteiten worden genoemd.

Gehandicaptenzorg

Er zijn drie groepen te onderscheiden, de lichamelijk gehandicapten of beperkten, de verstandelijk gehandicapten of beperkten en de mixgroep die zowel een lichamelijke als verstandelijke handicap of beperking hebben.

De lichamelijke beperking bepaald naast de leeftijd van de persoon de mogelijkheden. Veel lichamelijk beperkten zijn in staat om te werken, om zelfstandig te leven. Activiteiten voor zwaar lichamelijk beperkten die niet zelfstandig kunnen wonen moeten altijd worden gedaan met in ogenschouw nemen van die beperking. Het gaat dan om ontspanningsactiviteiten zoals schilderen.

Bij de verstandelijk gehandicapten of beperkten is het ten eerste van belang te bepalen welk niveau de verstandelijk beperkte heeft. Er zijn verschillende niveaus (Rooijendijk, Dijt, Wijers, Delft, 2011)

  1. Moeilijk lerend                                           => IQ tussen de 71 en 85
  2. Licht verstandelijk beperkt                       => IQ tussen 50-55 en 70
  3. Matig verstandelijk beperkt                     => IQ  tussen 50-55 en 35-40
  4. Ernstig verstandelijk beperkt                   => IQ tussen de 20-35 en 35-40
  5. Zeer ernstig verstandelijk beperkt          => IQ onder 20-25

Iemand die moeilijk lerend is zal veel activiteiten passend bij de leeftijd aankunnen. Bij kinderen zal dit om spel en sport gaan, later kunnen hier ook meer op intelligentie gerichte spellen worden aangeboden. Deze groep kan lezen en schrijven, is instaat om te onthouden. Als deze groep de volwassen leeftijd bereikt zijn ze instaat om eenvoudig werk zoals plantsoenendienst, schoonmaakwerk te doen. Het gaat erom dat zij een bezigheid hebben die afwisselend is maar zeer voorspelbaar en niet een te groot beroep doet op hun cognitieve capaciteiten.

Iemand die een lichte beperking heeft zal veel meer gebaad zijn bij eenvoudige spellen, hij is in staat  om te lezen en te schrijven maar het abstracte begrip is niet voldoende ontwikkeld. Veel van deze mensen zijn op volwassen leeftijd aangewezen op werk wat relatief eenvoudig en repeterend is, ook hier kan een activiteitenbegeleider een rol in spelen. Te denken valt aan het opdraaien van verschillende doppen op verschillende plaatsen, veelal lopende band werk.

Iemand met een matige en ernstige beperking blijven hangen in het begrippenkader van een 4 tot 6 jarige. Hierbij is het magisch deken nog steeds aanwezig waardoor de wereld er voor hen anders uit kan zien. De realiteit is moeilijk vast te houden. Spellen en activiteiten die daarop gericht zijn zijn minder geschikt. Wel geschikt zijn verhalen, boeken, zintuigelijke spellen. Veel van deze mensen zijn op volwassen leeftijd aangewezen op werk wat zeer eenvoudig en repeterend is, ook hier kan een activiteitenbegeleider een rol in spelen. Te denken valt aan het opdraaien van een dop op een bepaalde plaats, lopende band werk.

Iemand met een zeer ernstige beperking zal activiteiten aangeboden moeten krijgen die voornamelijk op het zintuigelijke gebied afspelen, gehoor, gezichtsveld, de tast, de smaak , de geurervaringen. Het snoezelen, proeven, spelen met vormen, luisteren naar geluiden zijn activiteiten die passend zijn. Het doen van enig werk is nagenoeg uitgesloten.

Omdat er bij mensen die zwaar lichamelijk beperkt zijn, en in een instelling moeten wonen er ook vaak sprake is van een verstandelijke beperking moet er nog beter worden gekeken naar wat iemand voor mogelijkheden heeft.

Psychiatrie

De psychiatrie is natuurlijk een gebied waarin mensen in principe in terecht komen als zij de volwassen leeftijd hebben bereikt. De activiteiten die hierin worden gedaan zijn of ter ontspanning (het lezen van een tijdschrift, het gaan naar de winkel, het dekken van de tafel), of ter stimuleren op het creatieve vlak (het maken van beelden zonder therapeutische doelen o.i.d.), of voorbereidend op integratie in de samenleving (sporten, voorbereiden op sollicitaties, et lezen van kranten, het omgaan met een computer).

Een aparte tak van sport binnen de psychiatrie is de forensische psychiatrie. Hier worden bijna alle activiteiten gericht op terugkeer in de maatschappij. Alleen bij levenslanggestraften wordt er ingezet op ontspanning en hobby’s

Zorg

In de zorg zoals de thuiszorg, de verzorgingshuizen en verpleeghuizen wordt het grootste gedeelte van de activiteiten begeleiding gericht op het behoudt van de cognitieve vaardigheden bij dementerenden en ouderen. Geheugenspelletjes, bewegingsactiviteiten zoals ballonnen in een parachutescherm, het luisteren naar oude muziek, het praten over vroeger, het doen van gezelschapspelletjes zijn de meest voorkomende activiteiten. In de thuiszorg wordt ook wel begeleiding gegeven om nog zelfstandig te kunnen boodschappen doen, het omgaan met een computer of tablet om contacten te onderhouden (mail en skype).

Ziekenhuizen

De activiteiten die hier worden gegeven zijn vaak ter ontspanning, vaak individueel en vaak in bed, liggend te doen. Ook hier wordt gekeken naar de leeftijd, het niveau van de patient om een passende activiteit te bieden.

Instituten voor doven en slechthorenden, blinden en slechtzienden.

De activiteiten die hier worden gedaan houden ten alle tijden rekening met de zintuigelijke beperking. Wat weer niet wil zeggen dat doven en slechthorenden geen muziek luisteren en blinden en slechtzienden geenbeelden kunnen bekijken. Wel moet er altijd rekening worden gehouden met de beperking. Bijvoorbeeld iemand die doof is kan muziek vaak voelen, iemand die blind is kan een miniatuur van een gebouw bekijken.

Verslavingszorg

Eigenlijk zou deze ook onder de psychiatrie kunnen horen, in deze klinieken zijn patiënten bezig met afkicken, zowel lichamelijk als geestelijk, van allerlei substanties. Het grootste risico zit het in het niet invullen van de dag waardoor het afkickproces verstoord kan worden. Veel activiteiten zijn gericht op het invullen van een langdurige hobby of werk om na het verlaten van de kliniek in het leven meer kans op blijvend clean te zijn.

Jongvolwassen en activiteitenbegeleiding

Jongvolwassenen zijn over het algemeen minder fysiek bezig dan hun jongere variant. Er zijn te veel andere zaken die deze lichamelijke activiteiten laten afnemen, er is vaak simpelweg minder tijd meer voor. Het krijgen van kinderen, het verder ontwikkelen in de maatschappij, de carrière, het heeft allemaal tot gevolg dat er minder tijd is voor de lichamelijke ontspanning(Rooijenbos et al, 2011).

Op dit moment zijn er veel jongvolwassenen die kampen met burn-out verschijnselen of depressiviteit. Dit is een verschijnsel wat al langer bestaat (Bakker, Schaufeli en Dierendonck, 1999) maar wat lijkt toe te nemen. Een van de grootste oorzaken lijkt de druk die jongvolwassenen ervaren. Het leven moet direct goed zijn, er is nauwelijks tijd om even stil te staan bij de gebeurtenissen die er gebeuren zoals kinderen, studie, relaties. Er is studiedruk door de prestatiebeurs (DUO.nl, z.d.), alles wordt gedeeld op sociale media waar je niet de slechte dagen laat zien. Dit beïnvloed het zelfbeeld van de jongvolwassenen, falen is geen optie meer. Niet succesvol zijn is onmogelijk. Het is inmiddels bewezen dat bewegen, voor alle leeftijden, een gezonde invloed heeft op de psychische toestand van een persoon (runningtherapy.nl, z.d.). Voor jongeren is dit ook het geval. Programma’s als Van De Straat, Family Matters (NPO.nl, z.d.), waarin ontspoorde jongeren worden gecoached en begeleid naar een meer regulier leven, zit altijd een lichamelijke component.

Bij het aanbieden van activiteiten zal met al deze factoren gedegen rekening moeten worden gehouden. Als jongvolwassenen een periode waar activiteitenbegeleiding tweeledig zal moeten zijn. Vaak is het zo dat deze groep juist doordat zij zoveel te doen hebben, behoefte heeft aan ontspanning door activiteiten. Activiteiten die geschikt zijn voor deze groep zullen deels activerend, in de sportsector moeten liggen en deels in het ontspannen, de mogelijkheid om niets te doen ook als activiteit te zien. En hier wordt dan niet het binge-kijken van bijvoorbeeld HBO ® of Netflix ® bedoeld (GGZ.nl, z.d.), dit heeft  eerder een verdovend effect en kan zich ontwikkelen als bijvoorbeeld een gameverslaving. Meer moet worden gezocht in stille activiteiten als meditatie, mindfullness, het lezen van een mooi boek niet studiegerelateerd, het op een terras zitten en daar 2 uur over een kopje thee doen.

hoofdstuk 8

Hoofdstuk 8, Spelen

Inleiding

Spelen is al zo oud als de Romeinen, Panem et circenses (Wikipedia.nl, z.d.), of te wel brood en spelen werd niet voor niets uitgevonden in die tijd. Het had een tweeledig doel, het hield de bevolking gezond maar ook tevreden. In die tijd werd met de bevolking wel de happy few bedoeld, de echte arbeiders welke ver weg van de steden het harde werk verzette, werden niet getrakteerd op gratis graan. Maar hieruit blijkt al dat sport en spel voor mensen een belangrijk item is, een waar zonder er niet veel zingeving in het leven overblijft.

“Vrijwel alle speldeskundigen het er over eens dat spelen spontaan en vrijwillig is, of in wetenschappelijke termen, voort komt vanuit een intrinsieke motivatie”, (uit de invloed van spelen met goed speelgoed op de ontwikkeling van een kind, door dr. Lissette van der Poel, 1996)

Uit dit artikel blijkt dat het spelen voor de ontwikkeling onontbeerlijk is, zonder spel geen ontwikkeling. Kinderen blijken steeds minder te spelen, de effecten worden hiervan langzaam duidelijk. Het blijkt dat kinderen naast obesitas en andere lichamelijke kwalen, slechter gaan lopen, een minder goede lichaamshouding hebben en zich ook steeds minder goed kunnen anticiperen op meer risicovolle gebeurtenissen. Het is in middels bewezen dat kinderen die in bomen klimmen, misschien vaker thuis komen met een kapotte broek, maar door dit klimmen ook leren inschatten welk risico ze kunnen nemen, bij een val van bijvoorbeeld de fiets zich beter kunnen beschermen, minder ernstige kwetsuren oplopen bij normale ongevallen zoals een keertje vallen of struikelen dan kinderen die dit niet doen. Ook is de verwachting dat dit doorzet in de rest van het leven van de kinderen tot volwassenen, en later ook als zij ouderen zullen worden. En dat terwijl er in deze tijd al veel meer aandacht zou moeten zijn voor bewegen in alle leeftijden(Veiligheid.nl, z.d.).

Spel, sport en bewegen

Spel en sport zijn prima in te zetten als therapie, in allerlei settingen komen we de psychomotorische therapeut, agogisch bewegingsagoog en speltherapeut tegen. In deze paragraaf gaat het echter over het normale spel, spel dat iedereen, ziek of gezond beoefend. Alle mensen, jong en oud hebben behoeften om zich te verhouden tot anderen en daar is spel en sport een zeer geschikt medium voor. Daarnaast komt er n onderzoek steeds meer naar voren dat er een verband is tussen bewegen en gezondheid, of in ieder geval gezondheidsbeleving (Runningtherapie.nl, z.d.).

Spel begint al in de moederschoot, na ongeveer 3 maanden is de ontwikkeling van eicel naar een kind eigenlijk al klaar, er hoeft alleen maar meer gegroeid te worden. Het is inmiddels dan ook bekkend dat kinderen in de buik van de moeder al onbewuste herinneringen aanmaken. Deze zijn niet concreet, maar mogelijk wel van invloed op de verdere ontwikkeling in het leven. Het kind ervaart allerlei gevoelens als spanning, harde geluiden, maar ook het aanraken van de buik, het strelen en zacht tegen de buik /kind spreken (Oudersvannu.nl, z.d.). Dit effect moet echter niet worden overschat, de mythe ten aanzien van de zwangerschapsbel, die een tijdje geleden in zwang was wordt niet ondersteund door logisch nadenken. Het verhaal was dat een ongeboren kind zich rechtop, dus in stuit zou draaien als de bel, die rustgevende effecten wordt toegeschreven, te hoog zou worden gedragen. De bel hoort volgens de voorschriften ruim onder de navel te hangen, daar waar het hoofdje zit. Het tegenargument is dat het meest rustgevende geluid, de hartslag van de moeder dit effect ook zou moeten hebben, er bijna geen kinderen zouden worden geboren met een kruinligging (jewelsformom.nl, z.d.).

In het eerste levensjaar van een kind leert het kind door allerlei spelactiviteiten. Bijna alle activiteiten zijn bij de geboorte gericht op de verzorging maar ook dan al wordt er geknuffeld en gespeeld met een baby. Dit alles heeft tot doel de binding op gang te brengen tussen de verzorgers en de baby Doel van het spel is interactie met de omgeving, vooral lichamelijk gericht. Het cognitieve van een kind wordt voor een klein deel aangesproken. Als voorbeeld is dan het kiekeboe spel (Wikipedia.nl, z.d.) te noemen. Hierbij leert het kind cognitief dat bijvoorbeeld een verzorger, wel weer terugkomt. Hij leert dit door het goede en fijne gevoel dat hij krijgt van het lachen. Bij dit spelletje kunnen kinderen het uitschateren wat lichamelijk allerlei hormonen (zoals endorfine) stimuleren die dit gevoel van welbehagen geeft.

Als deze simpele activiteiten achterwege worden gelaten is dit in de ontwikkeling van een kind te zien. Hierbij is een zeer schrijnend voorbeeld te noemen over de kinderhuizen in bijvoorbeeld Roemenië. Hier kregen de kinderen allen de noodzakelijke zorg om in leven te blijven zoals voeding en verschoning. Er was geen tijd en noodzaak om andere activiteiten met de kinderen te doen. Van deze kinderen is bekend dat zij kleiner bleven, maar ook achter in hun mentale ontwikkeling. Wat dit voor effect heeft en welke winsten hierin te behalen zijn is te zien in verschillende documentaires van Kate Blewett, documentairemaakster voor de BBC die verschillende kindertehuizen in Bulgarije heeft bezocht. (Youtube.com, z.d.).

In de peuterfase gaat het spelen door. Spelvormen worden met het toenemen van de jaren complexer, maar het gaat nog steeds om het ontdekken van de wereld en welke plaats het kind hierin neemt. De sociale contexten worden ontdekt wie en ik, wie zijn vrienden, wie zijn geen vrienden. Het kind heeft hierin een van nature aangeboren bewegingsdrang. Spelen bestaat veelal uit rennen en springen. De laatste jaren blijkt echter dat dit minder wordt. Het is niet duidelijk waarom dit gebeurd, is er een afname van innerlijke drang, is er een toename van beschermend optreden verzorgers? Het is wel duidelijk dat deze afname effect heeft op de lichamelijke conditie van kinderen.

Er wordt veel simulatiespel gedaan, vadertje moedertje, het kind wat als een volwassenen helpt in het huishouden. Een ander aspect is het magisch denken, de werkelijkheid is niet altijd zoals de peuter het waarneemt. De zinnelijkheidstraining is hier een duidelijk voorbeeld van. Iets wat mooi is en goed, de verzorger prijst het kind als het ontlasting heeft gehad op een potje en kiepert het dan vrolijk weg in het toilet, kan een kind niet op juiste waarde schatte. Voor het kind kan dit voelen alsof alles wat hij maakt geen waarde heeft en weggegooid wordt. Hij kan hierdoor afwijkend gedrag vertonen wat soms moeilijk te interpreteren is.

Ook het spel doktertje, een spel om het lichamelijke onderscheid tussen jongens en meisjes te ontdekken, kan moeilijk te interpreteren gedrag en verhalen opleveren. Als voorbeeld van het moeilijk interpreteren van deze gedragingen is de film Jagten (IMDB.com, z.d.) gebaseerd. Hierin wordt een peuterspeelzaalbegeleider, man, vervolgd voor het vermeend seksueel misbruik van een meisje van 3 uit zijn groep. Dit meisje heeft van haar oudere broer vluchtig een plaatje van een erecte penis gezien, zij verteld dit op haar peuterspeelzaal zonder erbij te vertellen waar ze dit heeft gezien en vervolgens wordt al haar gedrag met die bril geïnterpreteerd en kan de man die werkelijk niets heeft gedaan zijn werk niet meer uitoefenen.

Het schoolgaande kind bevindt zich in een veel meer cognitieve fase, het spel gaat zich ook steeds cognitiever ontwikkelen. Er kunnen complexe spellen worden gedaan zoals gezelschapsspellen, maar ook kan een kind in bijvoorbeeld een teamsport de regels van de sport leren en accepteren en in een later moment ook werkelijk begrijpen. Op school wordt dit ook gebruikt om stof te laten beklijven. Veel opdrachten zijn in spelvorm gegoten omdat gebleken is dat dit de leervermogen vergroot. Inmiddels is er een stroming die dit nog verder uitbreidt. Het bewegend leren van allerlei droge stof. Hierbij worden kinderen tijdens het leren van bijvoorbeeld de tafels geactiveerd. Er worden bewegingen gedaan tijdens de herhalingen. Het lijkt erop dat deze toevoeging de leerprestaties verbeterend, de opgedane stof makkelijker wordt geautomatiseerd en later eenvoudiger is te reproduceren. (Fi.uu.nl, z.d.).

Kinderen in de puberleeftijd hebben door hun lichamelijke ontwikkeling al meer moeite met hun lichaam. Ze groeien snel, worden tijdelijk onhandiger en dit kan een gebrek aan lichaamsbeweging tot gevolg hebben. Terwijl dit juist nodig is om het nieuwe lichaam te leren kennen. Het is dan ook van groot belang om als puber te kijken naar sport. Ook nu is weer de sociale context een belangrijk punt waarbij sport en spel een goed middel. Wat wel belangrijk is om te weten dat bewegen voor een puber anders kan zijn dan wat een volwassene ervan denkt. Het fietsen naar school (als dan niet op een E-bike, het uitgaan en de hele avond doordansen op muziek) is ook aan te merken als beweging.

Bewegen en sport kan ook als een manier dienen om af te tasten wat de voorkeur voor een puber is. Als er gezwommen wordt kan er gekeken worden naar de vormen van de lichamen van de medeleerlingen, wat is aantrekkelijk, wat kan een puber doen om aantrekkelijk gevonden worden. Het geeft daarnaast ook een beter zelfbeeld. Niet iedereen ziet er hetzelfde uit, mensen zijn niet gelijk. Een negatieve ontwikkeling is bijvoorbeeld het niet of in onderbroek douchen na sport. Hierdoor wordt het zelfbeeld van een puber niet aangevuld met de normale ontwikkeling van zijn lichaam en zal hij zich meer richten op wat bijvoorbeeld media voorschotelt als ideaal. Dit kan een negatief effect hebben op de mentale stabiliteit van de puber, de latere volwassenen(Hln.be, 2012).

Pubers krijgen voorkeur voor gezelschapspellen, het aanbieden hiervan zorgt ervoor dat pubers hiermee bezig blijven. Ondanks de toename van het gamen, een gameverslaving ligt soms op de loer, blijkt dat er steeds vaker een bordspel wordt gespeeld, ook door jongeren (trouw.nl, 2014).

Voor volwassen wordt het steeds duidelijker dat ook zij moeten blijven bewegen. Naast de eerder genoemde mentale welzijn is het werkzame leven van ouderen minder lichamelijk geworden. Het eetpatroon is juist meer verbeterd, er is nauwelijks sprake van een tekort aan calorieën. De risico’s op overgewicht met de daarbij behorende welvaartsziekten is al jaren een hot item(Rijksschroef-van der Meer, 2011).

Ook volwassenen blijken door sport, spel en beweging de sociale contexten waarin ze leven bij te stellen. Het doen van teambuilding in de vorm van allerlei lichamelijke uitjes, zoals highlandgames, paintballen etc, is natuurlijk leuk maar ook goed om elkaar op een andere manier te leren kennen. De rollen worden omgedraaid, de directeur kan nu even niet de leiding nemen en de schoonmaakster blijkt een strategisch genie te zijn bij een spel, de uitkomsten kunnen verrassend zijn. Het deelnemen aan gezelschapgroepen zoals bridgeclubs, klaverjasclubjes, en natuurlijk allerlei sportactiviteiten hebben hetzelfde doel, sociaal interacteren.

Drs. Schreder heeft vele artikelen en boeken geschreven over het belang van bewegen voor onder andere volwassenen en ouderen. In een kort college (Universiteitvannederland.nl, z.d.) geeft hij aan dat beweging bij bewegingsarme personen een behoorlijke verbetering van de hartspier en wel het doorstromen met bloed van de hersenen waar te nemen is. met name in het frontale kwabgedeelte, het gedeelte dat naast de kennis ook aansturend en controlerend optreed. Er is dan ook te concluderen dat alle processen in het lichaam baat hebben bij dit effect.

Spel en ziekte

Als belangrijkste conclusie van de vorige paragraaf is vast te stellen dat sport, spel en beweging in elke leeftijdsgroep van belang sis. Het levert de bouwstenen voor het vormen en onderhouden van het lichaam maar ook het geeft de mens een gereedschap in handen om zich in sociaal opzicht te kunnen verhouden tot anderen en de omgeving. Bij ziekte en gebrek, al dan niet tijdelijk, al dan niet aangeboren, is het belangrijk spel, sport en bewegen te blijven activeren. Deze activatie zal echter goed moeten worden afgestemd op de mogelijkheden van de individu, de leeftijd waar hij zich in bevind en wat een appél om hem doet. Door tijdens ziekte spel toe te passen is de mens in staat zich aan te passen op zijn beperkte vermogens en kan hij ook in een niet gezonde periode zich goed voelen. (Boetes, Nieuwenhuis, Schuitema, 1995)

Bij kinderen die in een ziekenhuis liggen wordt spel ook ingezet om ze voor te bereiden op ingrijpende gebeurtenissen zoals een operatie. Deze voorbereiding maakt de onbegrijpelijke wereld van een ziekenhuis begrijpbaar voor een kind. Op zijn niveau wordt hem verteld wat er gaat gebeuren, wat hij kan verwachten, wie hem zullen behandelen, maar ook bij wie hij steun kan halen (UMCG.nl, z.d.). De kinderperiode zoals hier benoemd duurt tot het 18de jaar, en soms zelf tot het 23ste jaar.

Ook is er spel wat het ziekteproces kan verlichten, hier zijn ook weer de pedagogische medewerkers in een ziekenhuis aan zet, maar ook de clinicclowns. Zij kunnen door hun lachtherapie de kinderen even weer laten ontspannen zodat zij zich weer kunnen opladen voor weer een dag in het ziekenhuis (Clinicclowns.nl, z.d.).

Bij volwassenen is niet een duidelijke groep die zich bezig houdt met spel. Maar bij ouderen wordt het wel weer gezien. Als ouderen hulpbehoevender worden gaan ze vaak naar een instelling waar ze permanent of een aantal dagdelen verblijven. Hier wordt altijd aandacht besteed aan spel. Zelfs bij mensen die in een diepe dementie zitten wordt het belang van spel en beweging gezien. Dit voor het gehele gestel van de dementerende. Nieuw hierin zijn bijvoorbeeld de tovertafels, waarbij bewegingsarme, niet te motiveren dementerende spontaan in beweging komen. Dit heeft een effect op de mentale en lichamelijk gezondheid van de oudere.(tovertafel.nl, z.d.)

verpleegplan 1 0 tot 18 jaar

casus 0 tot 18 jaar

Elsa is zwanger van haar eerste kindje. Na een voorspoedige zwangerschap en bevalling wordt zij moeder van wolk van een dochter, Loes. Loes doet het aanvankelijk goed en groeit als kool maar wanneer Elsa besluit om te stoppen met borstvoeding na 6 maanden en langzaam aan Loes probeert over te zetten op Nutrilon en bijvoeding beginnen de problemen. Loes krijgt last van eczeem, diarree en groeit niet meer zo goed. Er wordt na onderzoek door de kinderarts koemelkallergie gediagnostiseerd. Sommige kinderen groeien over koemelkallergie heen, Loes helaas niet. Loes wordt op een koemelkvrij dieet gezet. Zolang Loes nog niet naar school gaat levert dit nog geen problemen op. Loes is echter een pittige dame die graag de grenzen opzoekt; dit brengt haar er regelmatig toe zich niet te houden aan haar dieet. Dit heeft echter als consequentie dat ze enkele dagen last heeft van diarree, uitslag en algehele malaise. Dit maakt haar met name in de pubertijd erg opstandig.

Zorgpaden in de Jeugdgezondheidszorg

verpleegplan 2 volwassen

casus volwassenen

Dhr. Franken van 30 jaar heeft 10 weken geleden een ernstig auto-ongeluk gehad waarbij zijn vriendin om het leven is gekomen. De auto waarin in zij zaten is door een stuurfout van dhr. Franken tegen een boom gekomen. De vriendin van dhr. Franken was op slag dood en dhr. Is met ernstige verwondingen in het ziekenhuis gekomen. Dhr. Franken heeft 4 weken in het ziekenhuis gelegen en daarna nog 6 weken gerevalideerd in een revalidatiecentrum. Hij mag nu naar huis, maar heeft nog veel zorg nodig en zal ook een paar keer per week naar de dagbehandeling gaan van het revalidatiecentrum. De gevolgen van het ongeval van dhr. Zijn nog goed merkbaar. Dhr. heeft er hersenletsel aan overgehouden, d.w.z. hij is hele stukken kwijt van het ongeval en heeft woordvindstoornissen. Daarnaast heeft hij moeite om de dagelijkse handelingen zelfstandig uit te voeren, zoals zichzelf wassen, eten klaar maken en de huishouding doen. Emotioneel gaat het ook niet goed met dhr., hij heeft een schuldgevoel en mist zijn vriendin.

leven met hersenletsel

verpleegplan 3 ouderdom

casus ouderdom

Mevr. De Vries 80 jaar oud woont na het overlijden van haar man, 6 jaar geleden, nog zelfstandig in hun woning. Het gaat de laatste tijd steeds wat minder met mevr. De Vries, ze vergeet steeds meer, herkent soms mensen niet goed en is al een paar keer de weg kwijt geweest. De kinderen van mevr. De Vries maken zich zorgen omdat ze minder goed voor zichzelf zorgt. Helaas is het niet mogelijk dat de kinderen van mevr. De Vries meer hulp kunnen bieden. Bij navraag of ze in een tehuis kon met een afdeling voor dementerende ouderen kregen de kinderen te horen dat hun moeder hier nog te “goed” voor was. Nu gaat mevr. De Vries hulp krijgen van een thuiszorgorganisatie en moet en verpleegplan worden opgesteld

thuiswonen met dementie

verpleegplan 4 mensen met beperkingen

casus mensen met beperking

Johan is een 20-jarige jongeman met het syndroom van Down. Hij woont nog bij zijn ouders thuis. Ondanks dat hij op redelijk niveau functioneert valt het zijn ouders zwaar om hem in huis te hebben. Overdag gaat Johan naar een sociale werkplaats. Hij houdt zich daar bezig met het selecteren van streekpost. Hij wordt ’s ochtends opgehaald en ’s middags weer thuisgebracht. Met regelmaat komt het voor dat Johan in de avonduren een woedeaanval heeft. Het kost zijn ouders veel moeite om hem dan weer te kalmeren. Na overleg met de huisarts hebben de ouders van Johan, in samenspraak met hem, besloten om uit te zien naar een woongemeenschap waar Johan kan gaan wonen. Enkele maanden geleden is, na een poos van kwakkelen met zijn gezondheid, bij Johan diabetes mellitus vastgesteld. Hij heeft daarvoor enkele dagen in het ziekenhuis gelegen om ingesteld te worden op insuline. Johan heeft veel moeite met het feit dat hij erom moet denken wat hij eet en zich dagelijks 4x insuline moet toedienen

Scheemders beginnen opvanghuis voor zoon met syndroom van Dow

voorbeeld verpleegplan

Open bestand verpleegplan

  • Het arrangement Doelgroepen en verpleegplannen is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Hilda Oosterkamp Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2017-05-27 10:55:45
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Daarnaast hebben Linda Maring en Petra Tholen mede ervoor gezorgd dat de informatie en lesplannen werden samengesteld

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    in deze wiki hebben we voor de opdracht doelgroepen een reader gemaakt waarbij de WIKI ondersteunend is.
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Bronnen

    Bron Type
    Zorgpaden in de Jeugdgezondheidszorg
    https://www.youtube.com/watch?v=cXfQ6HSCR-w&t=179s
    Video
    leven met hersenletsel
    https://www.youtube.com/watch?v=qCPuM2zQwME&feature=youtu.be
    Video
    thuiswonen met dementie
    https://www.youtube.com/watch?v=vv2rpCJwsf8&feature=youtu.be
    Video
    Scheemders beginnen opvanghuis voor zoon met syndroom van Dow
    https://www.youtube.com/watch?v=7GlyjrYIAgc
    Video