Vind jij werkwoordspelling ook zo vervelend en kom je soms in de knoei met alle d'tjes en t'tjes? Dat is na het gebruiken van deze website verleden tijd!
Omdat je hier je eigen route van opdrachten kunt volgen, hoef je alleen opdrachten te maken die jou verder helpen met het leren en oefenen van de werkwoordspelling.
Kijk eerst bij het kopje 'Hoe werkt het' om te zien hoe je de site moet gebruiken. Vervolgens kun je helemaal zelf aan de slag!
Hoe werkt het?
Deze website is er om te zorgen dat iedereen een kampioen wordt op het gebied van werkwoordspelling. De website stuurt je naar de juiste opdrachten die jou kunnen helpen, zodat je met zo min mogelijk werk zo veel mogelijk verbetert!
Lees bij het kopje 'begintest' wat je moet doen om te beginnen. Let op: regelmatig staat er 'schrijf op' of 'noteer'. Je moet dan iets opschrijven in je schrift of in notities zetten bij je iPad. Hou dit goed bij, want dit moet je later naar je docent sturen!
Veel plezier en succes!
Begintest
Uitleg en de test
Deze begintest bestaat uit dertig zinnen waarin de werkwoorden vervoegd moeten worden. Hiermee kun je kijken hoe goed je al bent in werkwoordspelling. Volg de stappen hieronder.
Stap 1: Maak de begintest op een blaadje of op je iPad.
Stap 2: Voorspel je fouten! Geef per deel aan hoeveel fouten je denkt te hebben. Hoeveel fouten heb je in deel A, hoeveel in deel B en hoeveel in deel C denk je?
Stap 3: Kijk je eigen begintest na met het antwoordblad. Dit blad kun je vinden onder het kopje 'Antwoordblad'.
Stap 4: Kijk je voorspelling na. Klopt het? Schrijf bij je voorspelling hoeveel fouten je echt had.
Stap 5: Lees mijn voorspelling van jouw fouten onder het kopje 'Voorspelling'.
Veel succes!
Begintest
Vul de werkwoorden in de volgende zinnen in. Gebruik altijd de tegenwoordige tijd, tenzij de zin iets anders aangeeft.
Deel A
1. Vorige week __________ (opknappen) mijn vader onze slaapkamer op.
2. Hij __________ (brengen) zo wat extra geld in het laatje.
3. Vorige keer __________ (knippen) de kapper tien centimeter van mijn haar af.
4. Ik heb lang niet zo hard __________ (lachen).
5. Mijn zusje heeft het cadeau heel mooi __________ (inpakken).
6. Toen ik de bal in het doel schoot, __________ (klappen) iedereen.
7. __________ (geven) je oma jou ook altijd geld voor je verjaardag?
8. De huisarts __________ (sturen) zijn patiënten regelmatig door naar een specialist.
9. De journalist __________ (vragen) aan de voetballer hoe hij zich voelde na het doelpunt.
10. U __________ (gaan) gegarandeerd een geweldige tijd tegemoet!
Deel B
1. Een paar jaar geleden hebben we die kamer __________ (verven), maar de kleur is niet overal mooi meer.
2. Soms __________ (bieden) je vader zich spontaan aan voor zulke klussen.
3. Laatst heb ik alle vloeren __________ (schrobben) en ze zijn nu alweer vies!
4. __________ (worden) jij daar ook zo gek van?
5. Toen Wesley Sneijder de bal in het doel schoot, werd er door alle supporters hard __________ (juichen).
6. Gisteren __________ (downloaden) mijn zus een nieuw seizoen van haar lievelingsserie.
8. Vorig jaar __________ (verwachten) het bedrijf een winst van 40 miljoen euro en een recordaantal aandelen.
9. Mijn buurman __________ (houden) niet van onze haan omdat die hem ’s ochtends altijd wakker maakt.
10. Vorig jaar __________ (oplichten) de bedrieger meer dan zestig mensen op.
Deel C
1. Dit komt doordat het zonlicht de muren af en toe __________ (verkleuren).
2. Als het zonnetje schijnt en je je niet insmeert, __________ (verbranden) je snel.
3. De leraar heeft het ontstaan van het fokschip aan ons __________ (verklaren).
4. Hij heeft me aan het begin van het jaar __________ (beloven) dat hij zich beter zou gaan gedragen.
5. Het __________ (gebeuren) regelmatig dat ik het licht ’s nachts aan laat.
6. Wat dit Engelse woord __________ (betekenen), heeft onze leraar niet verteld.
7. De knappe jongen die regelmatig mijn zus __________ (versieren), was gisteren in de club.
8. Wat de ict-medewerker van de school __________ (herstellen) heeft, zijn de fouten in het systeem.
9. Dit is in ons land nog niet eerder __________ (gebeuren), voor zover ik weet.
10. Hij heeft alle leerstof de dag voor het proefwerk nog eens __________ (herhalen).
Antwoordblad
Antwoorden begintest
Vul de werkwoorden in de volgende zinnen in. Gebruik altijd de tegenwoordige tijd, tenzij de zin iets anders aangeeft.
Deel A
1. Vorige week knapte mijn vader onze slaapkamer op.
2. Hij brengt zo wat extra geld in het laatje.
3. Vorige keer knipte de kapper tien centimeter van mijn haar af.
4. Ik heb lang niet zo hard gelachen.
5. Mijn zusje heeft het cadeau heel mooi ingepakt.
6. Toen ik de bal in het doel schoot, klapte iedereen.
7. Geeft je oma jou ook altijd geld voor je verjaardag?
8. De huisarts stuurt zijn patiënten regelmatig door naar een specialist.
9. De journalist vraagt aan de voetballer hoe hij zich voelde na het doelpunt.
10. U gaat gegarandeerd een geweldige tijd tegemoet!
Deel B
1. Een paar jaar geleden hebben we die kamer geverfd, maar de kleur is niet overal mooi meer.
2. Soms biedt je vader zich spontaan aan voor zulke klussen.
3. Laatst heb ik alle vloeren geschrobd en ze zijn nu alweer vies!
4. Word jij daar ook zo gek van?
5. Toen Wesley Sneijder de bal in het doel schoot, werd er door alle supporters gejuicht.
6. Gisteren downloadde mijn zus een nieuw seizoen van haar lievelingsserie.
7. Soms laadt mijn telefoon de foto’s heel erg langzaam.
8. Vorig jaar verwachtte het bedrijf een winst van 40 miljoen euro en een recordaantal aandelen.
9. Mijn buurman houdt niet van onze haan omdat die hem ’s ochtends altijd wakker maakt.
10. Vorig jaar lichtte de bedrieger meer dan zestig mensen op.
Deel C
1. Dit komt doordat het zonlicht de muren af en toe verkleurt.
2. Als het zonnetje schijnt en je je niet insmeert, verbrand je snel.
3. De leraar heeft het ontstaan van het fokschip aan ons verklaard.
4. Hij heeft me aan het begin van het jaar beloofd dat hij zich beter zou gedragen.
5. Het gebeurt regelmatig dat ik het licht ’s nachts aan laat.
6. Wat dit Engelse woord betekent, heeft onze leraar niet verteld.
7. De knappe jongen die regelmatig mijn zus versiert, was gisteren in de club.
8. Wat de ict-medewerker van de school hersteld heeft, zijn de fouten in het systeem.
9. Dit is in ons land nog niet eerder gebeurd, voor zover ik weet.
10. Hij heeft alle leerstof de dag voor het proefwerk nog eens herhaald.
Voorspelling
Als je alles goed had, ben je al een kei in werkwoordspelling. Maar waarschijnlijk heb je in deel B en deel C meer fouten dan in deel A. Klopt dit?
Hieronder leg ik uit hoe dit kan:
Deel A
In deel A vind je alleen maar makkelijke werkwoorden. Bij deze werkwoorden kun je horen hoe je ze schrijft, en daardoor doe je dat automatisch goed.
Deel B
In deel B vind je moeilijkere werkwoorden. Bij deze werkwoorden kun je niet meer luisteren hoe het moet. Je moet daarom de regels toepassen en dat gaat wel eens mis. Deze werkwoorden hebben meestal een stam op -d of -t.
Deel C
In deel C vind je werkwoorden die beginnen met ge-, be-, ver- of her-. Het lastige hieraan is dat je niet zo makkelijk kunt zien of dit werkwoord een persoonsvorm of voltooid deelwoord is. Ook deze werkwoorden gaan daarom regelmatig mis.
Je hebt wel geluk: de meeste werkwoorden in onze taal vallen in categorie A. Toch komen er ook heel veel werkwoorden voorbij die we in deel B en C kunnen plaatsen. Daarom is het belangrijk dat je ook deze werkwoorden goed kunt spellen en dat je de regels kent.
Na de begintest
Wat nu?
Kijk eerst naar deel A, dan deel B en dan deel C. Je gaat gerichte opdrachten maken.
Deel A
Als je één of meer fouten hebt in deel A, laat dit dan weten aan je docent.
- Heb je fouten in zin 2, 7, 8, 9 of 10? Lees dan de theorie van de persoonsvorm tegenwoordige tijd door en bekijk het filmpje dat erbij staat. Daarna ga je opdrachten maken onder het kopje 'Opdrachten A' en dan 'persoonsvorm tegenwoordige tijd'.
- Heb je fouten in zin 1, 3 of 6? Lees dan de theorie van de persoonsvorm verleden tijd door en bekijk het filmpje dat erbij staat. Doe hetzelfde met de theorie stam of ik-vorm. Daarna ga je opdrachten maken onder het kopje 'Opdrachten A' en dan 'persoonsvorm verleden tijd'.
- Heb je fouten in zin 4 of 5? Lees dan de theorie van het voltooid deelwoord door en bekijk het filmpje dat erbij staat. Doe hetzelfde met de theorie stam of ik-vorm. Daarna ga je opdrachten maken onder het kopje 'Opdrachten A' en dan 'voltooid deelwoord'.
Deel B
- Heb je fouten in zin 7 of 9? Lees dan de theorie van de tegenwoordige tijd nog eens door of bekijk het filmpje dat erbij staat. Daarna ga je opdrachten maken onder het kopje 'Opdrachten B' en dan 'persoonsvorm tegenwoordige tijd'.
- Heb je fouten in zin 2 of 4? Lees dan de theorie van je of jij na persoonsvorm tegenwoordige tijd nog eens door of bekijk het filmpje dat erbij staat. Daarna ga je opdrachten maken onder het kopje 'Opdrachten B' en dan 'persoonsvorm tegenwoordige tijd je/jij'.
- Heb je fouten in zin 6, 8 of 10? Lees dan de theorie van de persoonsvorm verleden tijd nog eens door of bekijk het filmpje dat erbij staat. Doe hetzelfde met de theorie stam of ik-vorm. Daarna ga je opdrachten maken onder het kopje 'Opdrachten B' en dan 'persoonsvorm verleden tijd'.
- Heb je fouten in zin 1, 3 of 5? Lees dan de theorie van het voltooid deelwoord nog eens door of bekijk het filmpje dat erbij staat. Doe hetzelfde met de theorie stam of ik-vorm. Daarna ga je opdrachten maken onder het kopje 'Opdrachten B' en dan 'voltooid deelwoord'.
Deel C
Heb je fouten in deel C? Lees dan de theorie 'persoonsvorm of voltooid deelwoord' nog eens goed door. Bekijk daarna het filmpje dat erbij staat. Daarna ga je opdrachten maken onder het kopje 'Opdrachten C'.
Opdrachten A
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Maak eerst onderstaand toetsje over de regels. Je mag pas aan de volgende opdrachten beginnen als je alles goed hebt! Maak je een fout, lees dan de theorie opnieuw door en bekijk de filmpjes.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Kijk nu nog eens goed naar de vragen die je fout hebt. Lees de theorie van persoonsvorm tegenwoordige tijd nog eens door, of bekijk het filmpje. Kijk nog eens naar je foute antwoorden. Begrijp je nu je fouten? Schrijf op wat je fout had. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn.
Had je twee of meer fout, maak je de oefening opnieuw. Moet je de oefening voor de tweede keer opnieuw maken, roep je je docent erbij.
Persoonsvorm verleden tijd
Maak eerst onderstaand toetsje over de regels. Je mag pas aan de volgende opdrachten beginnen als je alles goed hebt! Maak je een fout, lees dan de theorie opnieuw door en bekijk de filmpjes.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Kijk nu nog eens goed naar de vragen die je fout hebt. Lees de theorie van persoonsvorm verleden tijd nog eens door, of bekijk het filmpje. Kijk nog eens naar je foute antwoorden. Begrijp je nu je fouten? Schrijf op wat je fout had. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn.
Had je twee of meer fout, maak je de oefening opnieuw. Moet je de oefening voor de tweede keer opnieuw maken, roep je je docent erbij.
Voltooid deelwoord
Maak eerst onderstaand toetsje over de regels. Je mag pas aan de volgende opdrachten beginnen als je alles goed hebt! Maak je een fout, lees dan de theorie opnieuw door en bekijk de filmpjes.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Kijk nu nog eens goed naar de vragen die je fout hebt. Lees de theorie van het voltooid deelwoord nog eens door, of bekijk het filmpje. Kijk nog eens naar je foute antwoorden. Begrijp je nu je fouten? Schrijf op wat je fout had. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn.
Had je twee of meer fout, maak je de oefening opnieuw. Moet je de oefening voor de tweede keer opnieuw maken, roep je je docent erbij.
Opdrachten B
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Maak eerst onderstaand toetsje over de regels. Je mag pas aan de volgende opdrachten beginnen als je alles goed hebt! Maak je een fout, lees dan de theorie opnieuw door en bekijk de filmpjes.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Had je nul of één fout, dan ben je klaar. Je kunt doorgaan met het volgende deel van B dat je moet doen. Bekijk wel nog even je ene fout. Wat heb je gemist?
Had je twee of drie fouten dan mag je door naar de volgende oefening. Lees wel eerst de theorie van de persoonsvorm tegenwoordige tijd nog eens door of bekijk het filmpje. Schrijf op hoeveel fouten je had en waarom je het fout had: wat moest het zijn?
Had je vier of meer fouten moet je de theorie nog eens goed bekijken. Lees eerst de theorie persoonsvorm tegenwoordige tijd door. Bekijk óók het filmpje. Schrijf in je schrift welke zinnen je fout had en wat jouw antwoord was. Kijk met de theorie erbij wat het goede antwoord moet zijn. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn. Maak nu de oefening opnieuw.
Had je nul of één fout, dan ben je klaar. Je kunt doorgaan met het volgende onderdeel van B dat je moet doen. Bekijk wel nog even je ene fout. Wat heb je gemist?
Had je twee of meer fouten moet je de theorie nog eens goed bekijken. Lees eerst de theorie persoonsvorm tegenwoordige tijd door. Bekijk óók het filmpje. Schrijf in je schrift welke zinnen je fout had en wat jouw antwoord was. Kijk met de theorie erbij wat het goede antwoord moet zijn. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn. Maak nu de oefening opnieuw.
Moet je de oefening voor de tweede keer opnieuw maken, roep dan je docent erbij.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd je/jij
Maak eerst onderstaand toetsje over de regels. Je mag pas aan de volgende opdrachten beginnen als je alles goed hebt! Maak je een fout, lees dan de theorie opnieuw door en bekijk de filmpjes.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Had je nul of één fout, dan ben je klaar. Je kunt doorgaan met het volgende onderdeel van B dat je moet doen. Bekijk wel nog even je ene fout. Wat heb je gemist?
Had je twee of drie fouten dan mag je door naar de volgende oefening. Lees wel eerst de theorie van de je/jij na persoonsvorm tegenwoordige tijd nog eens door of bekijk het filmpje. Schrijf op hoeveel fouten je had en waarom je het fout had: wat moest het zijn?
Had je vier of meer fouten moet je de theorie nog eens goed bekijken. Lees eerst de theorie van je/jij na persoonsvorm tegenwoordige tijd door. Bekijk óók het filmpje. Schrijf in je schrift welke zinnen je fout had en wat jouw antwoord was. Kijk met de theorie erbij wat het goede antwoord moet zijn. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn. Maak nu de oefening opnieuw.
Had je nul of één fout, dan ben je klaar. Je kunt doorgaan met het volgende onderdeel van B dat je moet doen. Bekijk wel nog even je ene fout. Wat heb je gemist?
Had je twee of meer fouten moet je de theorie nog eens goed bekijken. Lees eerst de theorie van je/jij na persoonsvorm tegenwoordige tijd door. Bekijk óók het filmpje. Schrijf in je schrift welke zinnen je fout had en wat jouw antwoord was. Kijk met de theorie erbij wat het goede antwoord moet zijn. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn. Maak nu de oefening opnieuw.
Moet je de oefening voor de tweede keer opnieuw maken, roep dan je docent erbij.
Persoonsvorm verleden tijd
Maak eerst onderstaand toetsje over de regels. Je mag pas aan de volgende opdrachten beginnen als je alles goed hebt! Maak je een fout, lees dan de theorie opnieuw door en bekijk de filmpjes.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Had je nul of één fout, dan ben je klaar. Je kunt doorgaan met het volgende onderdeel van B dat je moet doen. Bekijk wel nog even je ene fout. Wat heb je gemist?
Had je twee of drie fouten dan mag je door naar de volgende oefening. Lees wel eerst de theorie van de persoonsvorm verleden tijd nog eens door of bekijk het filmpje. Schrijf op hoeveel fouten je had en waarom je het fout had: wat moest het zijn?
Had je vier of meer fouten moet je de theorie nog eens goed bekijken. Lees eerst de theorie persoonsvorm verleden tijd door. Bekijk óók het filmpje. Schrijf in je schrift welke zinnen je fout had en wat jouw antwoord was. Kijk met de theorie erbij wat het goede antwoord moet zijn. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn. Maak nu de oefening opnieuw.
Had je nul of één fout, dan ben je klaar. Je kunt doorgaan met het volgende onderdeel van B dat je moet doen. Bekijk wel nog even je ene fout. Wat heb je gemist?
Had je twee of meer fouten moet je de theorie nog eens goed bekijken. Lees eerst de theorie persoonsvorm verleden tijd door. Bekijk óók het filmpje. Schrijf in je schrift welke zinnen je fout had en wat jouw antwoord was. Kijk met de theorie erbij wat het goede antwoord moet zijn. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn. Maak nu de oefening opnieuw.
Moet je de oefening voor de tweede keer opnieuw maken, roep dan je docent erbij.
Voltooid deelwoord
Maak eerst onderstaand toetsje over de regels. Je mag pas aan de volgende opdrachten beginnen als je alles goed hebt! Maak je een fout, lees dan de theorie opnieuw door en bekijk de filmpjes.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Had je nul of één fout, dan ben je klaar. Je kunt doorgaan met deel C. Bekijk wel nog even je ene fout. Wat heb je gemist?
Had je twee of drie fouten dan mag je door naar de volgende oefening. Lees wel eerst de theorie van het voltooid deelwoord nog eens door of bekijk het filmpje. Schrijf op hoeveel fouten je had en waarom je het fout had: wat moest het zijn?
Had je vier of meer fouten moet je de theorie nog eens goed bekijken. Lees eerst de theorie van het voltooid deelwoord door. Bekijk óók het filmpje. Schrijf in je schrift welke zinnen je fout had en wat jouw antwoord was. Kijk met de theorie erbij wat het goede antwoord moet zijn. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn. Maak nu de oefening opnieuw.
Had je nul of één fout, dan ben je klaar. Je kunt doorgaan met deel C. Bekijk wel nog even je ene fout. Wat heb je gemist?
Had je twee of meer fouten moet je de theorie nog eens goed bekijken. Lees eerst de theorie van het voltooid deelwoord door. Bekijk óók het filmpje. Schrijf in je schrift welke zinnen je fout had en wat jouw antwoord was. Kijk met de theorie erbij wat het goede antwoord moet zijn. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn. Maak nu de oefening opnieuw.
Moet je de oefening voor de tweede keer opnieuw maken, roep dan je docent erbij.
Alles door elkaar
Oefening: Vervoegen (1)
0%
Vervoeg het werkwoord zo, dat het in de zin past. Als er geen tijd staat aangegeven in de zin gebruik je tegenwoordige tijd.
Maak eerst onderstaand toetsje over de regels. Je mag pas aan de volgende opdrachten beginnen als je alles goed hebt! Maak je een fout, lees dan de theorie opnieuw door en bekijk de filmpjes.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Als je alles goed hebt beantwoord in het toetsje, mag je aan opdracht 1 beginnen. Bij deze opdracht moet je aangeven of iets een persoonsvorm of een voltooid deelwoord is.
Oefening: PV of VD?
0%
Je oefent hier het bepalen of een werkwoord een persoonsvorm of een voltooid deelwoord is. Typ in het invulvakje achter het werkwoord PV als het een persoonsvorm is en VD als het een voltooid deelwoord is.
Kijk nu nog eens goed naar de vragen die je fout hebt. Lees de theorie van persoonsvorm/voltooid deelwoord nog eens door, of bekijk het filmpje. Kijk nog eens naar je foute antwoorden. Kun je het werkwoord van tijd veranderen? Hoort er een hulpwerkwoord bij je werkwoord? Begrijp je nu je fouten? Schrijf op wat je fout had. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn.
Had je twee of meer fout, maak je de oefening opnieuw. Bij minder fouten mag je door naar de volgende oefening.
Oefening: In welke tijd staat de persoonsvorm?
0%
Je oefent hier het bepalen van de tijd van een zin: tegenwoordige tijd of verleden tijd. Typ in het invulvakje achter het werkwoord TT als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd moet en VT als hij in de verleden tijd moet. En onthoud: als er geen tijd in de zin wordt aangegeven, gebruiken we tegenwoordige tijd!
Kijk nu nog eens goed naar de vragen die je fout hebt. Lees de theorie van persoonsvorm/voltooid deelwoord nog eens door, of bekijk het filmpje. Kijk nog eens naar je foute antwoorden. Staat er iets in de zin dat tijd aangeeft? Begrijp je je fouten? Schrijf op wat je fout had. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn.
Had je twee of meer fout, maak je de oefening opnieuw. Bij minder fouten mag je door naar de volgende oefening.
Oefening: Werkwoorden vervoegen 1
0%
Vervoeg het werkwoord zo, dat het in de zin past. Als er geen tijd staat aangegeven in de zin gebruik je tegenwoordige tijd.
Had je nul of één fout, dan ben je klaar. Je mag een verdiepingsopdracht gaan maken. Bekijk wel nog even je ene fout. Wat heb je gemist?
Had je twee of drie fouten dan mag je door naar de volgende oefening. Lees wel eerst de theorie van persoonsvorm/voltooid deelwoord nog eens door of bekijk het filmpje. Schrijf op hoeveel fouten je had en waarom je het fout had: wat moest het zijn?
Had je vier of meer fouten moet je de theorie nog eens goed bekijken. Lees eerst de theorie persoonsvorm/voltooid deelwoord door. Bekijk ook het filmpje. Schrijf in je schrift welke zinnen je fout had en wat jouw antwoord was. Kijk met de theorie erbij wat het goede antwoord moet zijn. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn. Maak nu de oefening opnieuw.
Oefening: Werkwoorden vervoegen 2
0%
Vervoeg het werkwoord zo, dat het in de zin past. Als er geen tijd staat aangegeven in de zin gebruik je tegenwoordige tijd.
Had je nul of één fout, dan ben je klaar. Je mag een verdiepingsopdracht gaan maken. Bekijk wel nog even je ene fout. Wat heb je gemist?
Had je twee of meer fouten moet je de theorie nog eens goed bekijken. Lees eerst de theorie persoonsvorm/voltooid deelwoord door. Bekijk ook het filmpje. Schrijf in je schrift welke zinnen je fout had en wat jouw antwoord was. Kijk met de theorie erbij wat het goede antwoord moet zijn. Schrijf ook per fout op waarom je antwoord fout was en hoe je weet wat het nu wel moet zijn. Maak nu de oefening opnieuw.
Moet je de oefening voor de tweede keer opnieuw maken, roep dan je docent erbij.
Uitleg
Persoonsvorm of voltooid deelwoord?
Om werkwoorden juist te vervoegen, moet je natuurlijk wel weten wat voor werkwoord het is. We onderscheiden normaal gesproken drie soorten: de persoonsvorm, het voltooid deelwoord en het infinitief.
Het infinitief is meestal makkelijk te herkennen en te vervoegen: dit is altijd het hele werkwoorden. Voorbeelden zijn bijvoorbeeld lopen, rennen, gillen, juichen etc.
Het wordt moeilijker als je moet bepalen of een werkwoord een persoonsvorm of een voltooid deelwoord is. Dit doen we aan de hand van de tijdproef. Je verandert de zin van tijd. De werkwoorden die veranderen, zijn persoonsvormen. Kijk eens naar deze voorbeeldzin waarin je de werkwoorden moet invullen.
Dat je je rapport _______ (ophalen), _______ (worden) door de directie _______ (controleren).
Je kunt van deze zin twee soorten maken, eentje in de tegenwoordige tijd en eentje in de verleden tijd.
Dat je je rapport ophaalt, wordt door de directie gecontroleerd.
Dat je je rapport ophaalde, werd door de directie gecontroleerd.
Je ziet dat de werkwoorden 'ophalen' en 'worden' veranderen. Dit zijn dus persoonsvormen. Je moet hier de regels van persoonsvormen toepassen. Het werkwoord 'controleren' blijft hetzelfde. Dit is een voltooid deelwoord. Je gebruikt bij dit werkwoord de regels van het voltooid deelwoord. Bij een voltooid deelwoord staat ook altijd een hulpwerkwoord (hebben, zijn of worden): ik heb opgehaald, ik ben opgehaald, ik word opgehaald.
Verder zijn er twee soorten persoonsvormen: tegenwoordige tijd en verleden tijd. Je moet alleen weten welke je gaat gebruiken.
Staat er in de zin iets dat aangeeft dat het nu of in de toekomst zo is? Voorbeelden hiervan zijn nu, op dit moment, morgen, vandaag etc. Je gebruikt dan de tegenwoordige tijd.
Staat er in de zin iets dat aangeeft dat het vroeger zo was? Voorbeelden hiervan zijn gisteren, vorige week toen etc. Je gebruikt dan de verleden tijd.
Let op: staat er helemaal niks in de zin dat de tijd aangeeft, gebruiken we altijd de tegenwoordige tijd.
Vind je het nog moeilijk of wil je de uitleg gewoon (nog) eens horen? Bekijk dan het filmpje hieronder.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd kun je op drie manieren schrijven.
Enkelvoud:
Na ik schrijf je gewoon de ik-vorm.
Na jij/je/u of hij/zij/het schrijf je de ik-vorm+t.
Meervoud:
Na wij/jullie/zij schrijf je het hele werkwoord.
Bekijk het schema hieronder met de werkwoorden werken en vinden.
Enkelvoud
ik
werk
vind
jij/je/u
werkt
vindt
hij/zij/het
werkt
vindt
Meervoud
wij
werken
vinden
jullie
werken
vinden
zij
werken
vinden
Je kunt dus alleen dt krijgen, als er al een d in het werkwoord staat.
De onderwerpen hij, zij, het en zij (meervoud) kun je vervangen door andere woorden, zoals mijn vader, Anne, het hondje van de buurman en de docenten.
LET OP: als er je of jij ná de persoonsvorm staat, is er iets speciaals aan de hand. Bekijk hiervoor de uitleg 'je/jij na persoonsvorm tt' onder het kopje hiernaast.
Vind je het nog moeilijk of wil je de uitleg gewoon (nog) eens horen? Bekijk dan het filmpje hieronder.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Je/jij na persoonsvorm tt
Je hebt geleerd dat je in de tegenwoordige tijd altijd ik-vorm + t schrijft als het onderwerp je of jij is. Dit geldt alleen niet
als je of jij achter de persoonsvorm staat. Bekijk onderstaande zinnen.
Vind jij hem ook vervelend?
Loop je vandaag naar school?
Let op! Soms komt het voor dat er je achter de persoonsvorm staat, maar het niet het hele onderwerp
is. Kijk daarom altijd of je je kunt vervangen door jij. Bekijk onderstaande zinnen.
Wordt je broer soms geplaagd?
Wordt jij broer soms geplaagd? X
Dit kan niet, dus schrijf je gewoon wordt.
Vind je het nog moeilijk of wil je de uitleg gewoon (nog) eens horen? Bekijk dan het filmpje hieronder.
Je/jij na persoonsvorm tt
Ik-vorm of stam
Voor het spellen van de verleden tijd en het voltooid deelwoord heb je de stam nodig. Het is belangrijk
dat je het verschil kent tussen de stam en de ik-vorm.
De ik-vorm is de vorm die je gebruikt na de eerste persoon enkelvoud, na ik dus.
De stam is de vorm die je krijgt als je van het hele werkwoord –en afhaalt.
Bekijk onderstaande voorbeelden.
Werkwoord
Ik-vorm
Stam
Werken
Werk
Werk
Vinden
Vind
Vind
Lopen
Loop
Lop
Vallen
Val
Vall
Verven
Verf
Verv
Niezen
Nies
Niez
Gluren
Gluur
Glur
Zoals je bij de eerste twee werkwoorden ziet, kunnen de ik-vorm en de stam soms hetzelfde zijn.
Omdat dit lang niet altijd hetzelfde is, moet je toch het verschil weten.
Vind je het nog moeilijk of wil je de uitleg gewoon (nog) eens horen? Bekijk dan het filmpje hieronder.
De stam en de ik-vorm
Persoonsvorm verleden tijd
Let op: de uitleg voor de sterke werkwoorden (werkwoorden die van klank veranderen
zoals lopen-liep) vind je onder het kopje ‘Sterke werkwoorden’.
Bij zwakke werkwoorden in de verleden tijd schrijf je de persoonsvorm als de ik-
vorm + te(n) of ik-vorm + de(n).
Ik stapte
Wij schrobden
Om te bepalen of je +te(n) of +de(n) moet schrijven, gebruik je ’t ex-kofschip. Bij
deze regel ga je uit van de stam van een werkwoord: het hele werkwoord min –en.
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t ex-kofschip? Schrijf dan
+te(n)
Is de laatste letter van de stam géén medeklinker uit ’t ex-kofschip? Schrijf dan
+de(n)
De n schrijf je erbij als het onderwerp in het meervoud staat.
Let op! Je schrijft +te(n) of +de(n) achter de ik-vorm, niet achter de stam!
Je krijgt dus stopte en niet stoppte.
Vind je het nog moeilijk of wil je de uitleg gewoon (nog) eens horen? Bekijk dan het filmpje hieronder.
Persoonsvorm verleden tijd
Voltooid deelwoord
Let op: de uitleg voor de sterke werkwoorden (werkwoorden die van klank veranderen zoals lopen-liep)
vind je onder het kopje ‘Sterke werkwoorden’.
Bij zwakke werkwoorden gebruik je voor het voltooid deelwoord ook de stam.
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t ex-kofschip? Schrijf dan +t.
Is de laatste letter van de stam géén medeklinker uit ’t ex-kofschip? Schrijf dan +d.
Ik heb geschopt
Ik ben gedraaid
Vind je het nog moeilijk of wil je de uitleg gewoon (nog) eens horen? Bekijk dan het filmpje hieronder.
Voltooid deelwoord
Infinitief
De infinitief is het hele werkwoord. Als je een werkwoord opzoekt in het woordenboek, vind je altijd de
infinitief. Voorbeelden zijn werken, lopen en vinden. Deze vorm gebruik je voor het meervoud in de
tegenwoordige tijd en om de stam te maken.
Vind je het nog moeilijk of wil je de uitleg gewoon (nog) eens horen? Bekijk dan het filmpje hieronder.
Infinitief
Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden waarbij de klank in de verleden tijd verandert. Voorbeelden zijn
lopen-liep, besluiten-besloot en komen-kwam. Bij sterke werkwoorden schrijf je de verleden tijd en het
voltooid deelwoord zoals je het hoort. Deze werkwoorden zijn moeilijk voor mensen die Nederlands als
tweede taal leren, want je moet weten dat ze van klank veranderen.
Lopen – ik liep
Vinden – ik vond
Kijken – ik keek
Vallen - Ik ben gevallen.
Lopen - Ik heb gelopen.
Zien - Ik word gezien.
Vind je het nog moeilijk of wil je de uitleg gewoon (nog) eens horen? Bekijk dan het filmpje hieronder.
Sterke werkwoorden
De gebiedende wijs krijg je als je een bevel of opdracht geeft. De zin heeft dan geen onderwerp.
Je schrijft de ik-vorm.
Geef me die bal eens!
Pak jullie boeken.
Let op: Als je daarna iemand met u aanspreekt, komt er wel een t bij.
Gaat u maar voor.
Vind je het nog moeilijk of wil je de uitleg gewoon (nog) eens horen? Bekijk dan het filmpje hieronder.
Gebiedende wijs
Gebiedende wijs
Verdiepingsopdrachten
Deze verdiepingsopdrachten zijn voor leerlingen die werkwoordspelling goed beheersen. Kies zelf uit welke opdracht je wilt maken.
Opdracht 1. Schrijf een brief waarin je uitlegt waarom de werkwoordspelling vergemakkelijkt moet worden.
Je bent het oneens met de werkwoordspelling van het Nederlands. Wat jou betreft kunnen we gewoon alles voortaan met een d of t schrijven, dat maakt allemaal niet uit. Je schrijft een brief naar de Taalunie waarin je uitlegt waarom werkwoordspelling makkelijker moet worden. Gebruik in je brief ten minste drie argumenten, die je stuk voor stuk. Denk ook goed na over je inleiding en slot.
Opdracht 2. Schrijf een brief waarin je uitlegt waarom de werkwoordspelling moet blijven zoals het nu is.
De Taalunie heeft een brief ontvangen waarin iemand betoogt dat werkwoordspelling makkelijker gemaakt moet worden. Jij bent het er absoluut niet mee eens en vindt dat de werkwoordspelling goed is zoals het nu is. Daarom schrijf jij nu ook een brief aan de Taalunie, waarin je voor jouw standpunt pleit. Gebruik in je brief ten minste drie argumenten, die je stuk voor stuk. Denk ook goed na over je inleiding en slot.
Opdracht 3. Leg aan leerlingen uit waarom werkwoordspelling belangrijk is.
Je bent een docent van een aantal brugklassen. Regelmatig krijg je de vraag van leerlingen: “Waarom moeten we dit kennen? Wat maakt het uit of ik een d of een t schrijf?” Maak een powerpoint (of kies een ander presentatiemiddel) waarin je je leerlingen uitlegt wat het nut is van werkwoordspelling. Waarom moeten we dit eigenlijk leren? Wat heeft het voor zin? Probeer zo veel mogelijk mensen te overtuigen.
Opdracht 4. Zoek uit waar het ezelsbruggetje 't ex-kofschip vandaan komt. Bedenk zelf hoe je deze opdracht inlevert of presenteert.
De medeklinkers in ’t ex-kofschip zijn niet zomaar een samenraapsel van willekeurige letters: deze medeklinkers zijn met een reden gekozen. Waarom zit de b niet erin, of de z? Jij gaat dit uitzoeken en geeft er zo veel mogelijk uitleg en voorbeelden bij. Je mag zelf bedenken hoe je deze opdracht inlevert of presenteert: schrijf je de uitleg in een opstel, maak je een powerpoint of geef je de uitleg in je klas?
Opdracht 5: Vergelijk verschillende soorten uitleg en geef je mening.
Op internet staat op heel veel verschillende websites werkwoordspelling uitgelegd. Zoek minstens vijf keer de uitleg en zet ze op volgorde: welke vind je het duidelijkst en welke het minst duidelijke? Leg uit waarom elke uitleg duidelijk/onduidelijk, handig/onhandig, volledig of niet is. Geef je mening zo duidelijk mogelijk.
Opdracht 6: Maak een poster met de regels voor werkwoordspelling.
Maak een poster waarop werkwoordspelling wordt uitgelegd. Dit mag je op alle manieren doen: een schema, een stappenplan, de regels, als het maar voor iedereen duidelijk is. Wees creatief! De poster hangen we op in het lokaal.
Opdracht 7: Maak een spel waarmee andere leerlingen werkwoordspelling kunnen oefenen.
Je gaat zelf een spel maken. Dit mag je baseren op een bestaand spel, bijvoorbeeld monopoly, mens-erger-je-niet of 30 seconds maar je mag ook alles zelf verzinnen. Andere leerlingen moeten tijdens het spelen van dit spel werkwoordspelling kunnen oefenen. Zorg dat je alles maakt wat bij je spel nodig is: een bord, kaartjes, spelregels, noem maar op! Een voorbeeld is 't sexy fokschaap-bordspel.
Extra's
Liedje: D en dt
Snapje? ft De Staat: D en dt
Smurfentrucje
Het smurfentrucje is een ezelsbruggetje dat je kunt gebruiken voor werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Het verwijst naar de tekenserie De Smurfen: zij vervangen alle onbelangrijke werkwoorden door smurfen.
Als je een werkwoord dat op een t of d eindigt vervangt door smurfen, hoor je of er een t achter moet. Je kunt hier ook een ander werkwoord voor pakken, bijvoorbeeld lopen.
Het arrangement Werkwoordspelling is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Nicky Bours
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2017-06-28 20:46:31
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Ken je de regels?
Vervoegen
Ken je de regels?
Vervoegen
Ken je de regels?
Vervoegen
Ken je de regels?
Vervoegen (1)
Vervoegen (2)
Ken je de regels?
Vervoegen (1)
Vervoegen (2)
Ken je de regels?
Vervoegen (1)
Vervoegen (2)
Ken je de regels?
Vervoegen (1)
Vervoegen (2)
Vervoegen (1)
Vervoegen (2)
Ken je de regels?
PV of VD?
In welke tijd staat de persoonsvorm?
Werkwoorden vervoegen 1
Werkwoorden vervoegen 2
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.