Persoonsvorm verleden tijd

Let op: de uitleg voor de sterke werkwoorden (werkwoorden die van klank veranderen

zoals lopen-liep) vind je onder het kopje ‘Sterke werkwoorden’.

Bij zwakke werkwoorden in de verleden tijd schrijf je de persoonsvorm als de ik-

vorm + te(n) of ik-vorm + de(n).

 

Ik stapte

Wij schrobden

 

Om te bepalen of je +te(n) of +de(n) moet schrijven, gebruik je ’t ex-kofschip. Bij

deze regel ga je uit van de stam van een werkwoord: het hele werkwoord min –en­.

 

Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t ex-kofschip? Schrijf dan

+te(n)

Is de laatste letter van de stam géén medeklinker uit ’t ex-kofschip? Schrijf dan

+de(n)

De n schrijf je erbij als het onderwerp in het meervoud staat.

 

Bekijk onderstaande voorbeelden.

Stoppen          Stam: stopp               ’t ex-kofschip? Ja       +te(n)            

Schrobben      Stam: schrobb           ’t ex-kofschip? Nee    +de(n)

Draaien           Stam: draai                ’t ex-kofschip? Nee    +de(n)

Let op! Je schrijft +te(n) of +de(n) achter de ik-vorm, niet achter de stam!

Je krijgt dus stopte en niet stoppte.

 

Vind je het nog moeilijk of wil je de uitleg gewoon (nog) eens horen? Bekijk dan het filmpje hieronder.

Persoonsvorm verleden tijd https://www.youtube.com/watch?v=f_fPY5YYDqU