Als je alles goed had, ben je al een kei in werkwoordspelling. Maar waarschijnlijk heb je in deel B en deel C meer fouten dan in deel A. Klopt dit?
Hieronder leg ik uit hoe dit kan:
Deel A
In deel A vind je alleen maar makkelijke werkwoorden. Bij deze werkwoorden kun je horen hoe je ze schrijft, en daardoor doe je dat automatisch goed.
Deel B
In deel B vind je moeilijkere werkwoorden. Bij deze werkwoorden kun je niet meer luisteren hoe het moet. Je moet daarom de regels toepassen en dat gaat wel eens mis. Deze werkwoorden hebben meestal een stam op -d of -t.
Deel C
In deel C vind je werkwoorden die beginnen met ge-, be-, ver- of her-. Het lastige hieraan is dat je niet zo makkelijk kunt zien of dit werkwoord een persoonsvorm of voltooid deelwoord is. Ook deze werkwoorden gaan daarom regelmatig mis.
Je hebt wel geluk: de meeste werkwoorden in onze taal vallen in categorie A. Toch komen er ook heel veel werkwoorden voorbij die we in deel B en C kunnen plaatsen. Daarom is het belangrijk dat je ook deze werkwoorden goed kunt spellen en dat je de regels kent.