10.2 Kengetallen vermeerdering

10.2 Kengetallen vermeerdering

1. Inleiding

Het doel van de zeugenhouderij is om zoveel mogelijk kwalitatief goede biggen per zeug af te leveren, tegen een zo laag mogelijke kostprijs. De totale bedrijfsvoering is bepalend voor het eindresultaat. Belangrijk in de bedrijfsvoering is in de eerste plaats de voeding, maar ook de huisvesting, de gezondheidszorg en het manage- ment zijn van invloed op de prestaties.

Wil men op tijd kunnen bijsturen in de bedrijfsvoering om eventuele leemtes op te vullen, dan is het noodzakelijk om informatie (gegevens) te hebben over het productieproces op het bedrijf. De belangrijkste informatiebron is de technische administratie of het managementsysteem van het bedrijf. Bij het verbeteren van resultaten of opsporen van problemen is het belangrijk te weten welke factoren een rol spelen en hoe ze van invloed zijn op de biggenproductie.

2. Weten

Wat zijn kengetallen?

Kengetallen zijn cijfers die uit de technische (en/of financiële) gegevens van een varkensbedrijf worden berekend en op een snelle manier een indicatie van het bedrijf kunnen geven.  Deze technische kengetallen beschrijven vooral de productiviteit (biggen en –vleesproductie) en het (kracht)voederverbruik. In eerste instantie kan een varkenshouder, bedrijfsadviseur en/of bedrijfsdierenarts door middel van deze kengetallen de evolutie van de productie van een varkensbedrijf opvolgen. Daarnaast kan de impact van, al dan niet doelbewuste, managementveranderingen – bijvoorbeeld een verandering van een vaccinatieschema – in de tijd worden beoordeeld. Bovendien kunnen bedrijven op basis van kengetallen met elkaar worden vergeleken en kan de varkenshouder de productiviteit van zijn eigen bedrijf t.o.v. (het gemiddelde van) andere bedrijven toetsen. Echter, vergelijken van bedrijven op basis van kengetallen is niet evident daar er steeds rekening moet worden gehouden met een aantal sterk beïnvloedende factoren zoals bedrijfsgrootte, aanwezige genetica, het toegepaste wekensysteem, diergezondheid, voeder, enz. Verder dient er te worden nagegaan of de kengetallen gestandaardiseerd zijn.

Kengetallen bestrijken het hele varkensbedrijf en kunnen worden opgedeeld volgens de bedrijfsstructuur: de zeugenhouderij, de biggenbatterij en de vleesvarkensafdeling. In de zeugenhouderij is het begrip kengetallen reeds jaar  en dag  algemeen aanvaard.  Dit in tegenstelling tot de biggenbatterij en de vleesvarkens, waar in de Belgische varkenshouderij helaas nauwelijks gebruik van kengetallen wordt gemaakt. In de zeugenhouderij hebben kengetallen enerzijds betrekking op de zeugen en anderzijds op de biggen. (bron: Varkensbedrijf (april 2012) p. 27 – 29)

Kengetallen zeugen

Het vervangingspercentage in de zeugenafdeling bedraagt 40 tot 45%. Voor een bedrijf van 200 zeugen betekent dit concreet dat jaarlijks zo’n 90 tot 100 gelten moeten worden aangekocht. Hierbij wordt ook rekening gehouden met 10% uitval voor de gelten werpen en dus nooit in productie gaan. Indien het bedrijf zelf instaat voor de opfok van gelten dient rekening te worden gehouden met zo’n 30 procent uitval. Voor een bedrijf met 200 zeugen dienen zo’n 120 tot 130 gelten jaarlijks te worden opgekweekt. Een lage vruchtbaarheid (niet drachtig geraken of niet bronstig worden), te lage productie en pootproblemen zijn de drie voornaamste redenen voor het afvoeren van zeugen. Een zeug wordt best opgeruimd als ze na één herinseminatie nog niet drachtig is. Sommige bedrijven passen nog een tweede herinseminatie toe. Te vroeg opruimen is vanuit foktechnisch standpunt te verantwoorden, maar niet vanuit financieel standpunt, daar aankoop of opfokkosten een groot aandeel in de totale productiekost van een zeug heeft.

De worpindex wordt sterk beïnvloed door verschillen in lengte van de zoogperiode. Op dat vlak liggen het driewekensysteem en het vierwekensysteem het verst uit elkaar. Naarmate men minder dieren als ‘zeug’ meetelt behaalt men een duidelijk hogere worpindex.  De worpindex daalt naarmate de lengte van de zoogperiode stijgt. Als een dier vanaf 200 dagen tot opruimen als zeug meetelt, dan is een worpindex van 2,3 hoog. Terwijl deze worpindex normaal is als men de opfokzeugen pas vanaf het moment van eerste inseminatie meetelt. Best wordt ook hier een standaardisatie doorgevoerd en worden alle dieren vanaf een leeftijd van 240 dagen meegeteld bij de berekening van de worpindex.

Voor het beoordelen van de vruchtbaarheid kunnen vele kengetallen worden gebruikt. Hierbij is het interval spenen – eerste inseminatie een belangrijke parameter. Het interval spenen – bronst (SBI) neemt problematische proporties aan als 10% van de zeugen een SBI heeft van meer dan 10 dagen. Doorgaans wordt 95% van de zeugen voor de 7de dag na spenen geïnsemineerd. Het percentage zeugen die verwerpen, bedraagt maximaal 4 procent van het totaal aantal aanwezige zeugen. De verliesdagen per afgevoerde zeug worden berekend door voor alle zeugen met afvoerdatum het verschil te maken tussen de afvoerdatum en de laatste speendatum van de zeug. De resultaten voor de zeugen met afvoerdatum worden opgeteld. Vervolgens wordt deze som gedeeld door het aantal zeugen met afvoerdatum.

Het kengetal voerverbruik per zeug per jaar krijgt meer en meer aandacht. Zo is er het streven om het jaarlijks voerverbruik per zeug onder 1.100 kg te houden. Natuurlijk is het verbruik afhankelijk van de totale voederwaarde (voornamelijk energie en eiwit) en omgevingsfactoren (stalklimaat) en dierfactoren (onrustig gedrag, conditie, genetica, worpgetal).

 

Tabel: In de tabel worden de gangbare kengetallen in de zeugenhouderij weergegeven met daarbij streefwaarden, de gemiddelde waarden afkomstig van de Vlaamse varkensbedrijven die de Afdeling Monitoring en Studie (AMS) van het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse Overheid opvolgt en de tendens van het desbetreffende kengetal in de afgelopen jaren

Parameter

Streefwaarde

AMS

Tendens

Zeugen

Aantal zeugen

 

 

­

% aangevoerde zeugen

< 40 - 45%

 

 

% afgevoerde zeugen

< 40 - 45%

 

 

Gemiddeld worpnummer

> 4

 

 

% eerste dekkingen

> 85%

 

­

% herdekkingen

< 15%

 

 

Gemiddeld interval met vorige dekking

Gemiddelde drachtduur

115 dagen

 

 

Gemiddelde zoogduur

 

25,7 dagen

¯

% regelmatige terugkomers

9 – 10%

 

 

% onregelmatige terugkomers

5 - 6 %

 

 

Cyclusduur

 

 

¯

% verwerpingen

< 4%

 

 

Worpindex

> 2,3

2,25

 

Dagen spenen - bronst

5 (4 – 7) dagen

 

­

Dagen spenen – 1° inseminatie

< 6

 

 

Dagen 1° dekking - bevruchting

< 2

 

 

Aantal verliesdagen per zeug

< 25 à 30 dagen

 

 

Kg zeugenvoer/zeug/jaar

< 1.100 kg

1.185 kg

 

 

(Bron: Varkensbedrijf (april 2012) p. 27 – 29)

Analyseschema

Aan de hand van zo’n schema kunnen de verschillende componenten die van invloed zijn op de biggenproductie nader bekeken worden. Belangrijk bij het analyseren van de getallen is om deze te vergelijken met de gemiddelden van een overeenkomstige groep bedrijven, of met van te voren vast- gestelde streefwaarden voor het bedrijf. Uiteraard moeten die streefwaarden wel realistisch gekozen zijn.

Rekenregels

In het analyseschema wordt de samenhang tussen de verschillende kengetallen weergegeven. Deze kengetallen zijn berekend uit de gegevens die in de stal verzameld zijn. Kengetallen van verschillende bedrijven kunnen alleen goed met elkaar vergeleken worden, als ze op dezelfde manier berekend zijn. De verschillende managementprogramma’s moeten dan ook volgens dezelfde rekenregels werken. Deze rekenregels zijn opgesteld aan de  hand  van  het  informatiemodel  voor  de  zeugenhouderij,  dat  werkt  met  landelijke  normen,  begrippen  en kengetallen. Tussen de verschillende aanbieders van software zijn afspraken gemaakt over de manier van berekenen. Door deze uniformeringsafspraken kunnen resultaten onderling vergeleken worden.

 

Kengetallen biggen

Dankzij vooruitstrevende selectietechnieken wordt er tegenwoordig binnen de zeugen- houderij naar een productiegetal van 30 of meer gestreefd. Echter, een hoog productiegetal zegt niets over de kwaliteit (het aandeel zwakke of lichte biggen) van de gespeende biggen. Een hoge biggenproductie resulteert in een daling van het geboortegewicht en een toename in biggensterfte. Dit laatste blijkt uit recente praktijkgegevens van hoog productieve zeugenbedrijven. Streven naar een dergelijk hoog productiegetal is mogelijk, op voorwaarde dat de biggen voldoende goed groeien. Een minimale groeinorm van 5 kg op 20 dagen (in een vierwekensysteem) kan hierbij worden gehanteerd. Een productiegetal van 30 biggen per zeug per jaar is mogelijk, maar dan wel onder bepaalde voorwaarden. Eén van de aandachtspunten bij een hoog aantal geboren biggen is dat iedere big voldoende moet kunnen zogen. Helaas, is bij de genetische selectie het aantal functionele spenen bij de zeug niet evenredig met het aantal geboren biggen geëvolueerd. Dat betekent vaak dat er meer biggen worden geboren dan dat er actieve, melkproducerende tepels beschikbaar zijn. Voor het halen van een hoog productiegetal moeten extra inspanningen worden geleverd. Om dit streven haalbaar te maken, is het verstrekken van kunstmelk, al dan niet in combinatie met het gebruik van bijvoorbeeld rescue decks of rescue cups een middel om de overtallige biggen groot te brengen.

 

Onder doodgeboren biggen worden biggen verstaan die net voor of tijdens de geboorte zijn gestorven. Het is de betrachting om het percentage doodgeboorte onder de 5% te houden. Meer dan 50% van de doodgeboren biggen sterft tijdens het geboorteproces. Een te vroeg afgebroken navelstreng of een placenta die net iets te vroeg loslaat, kunnen deze sterfte veroorzaken. Bij een bedrijfsprobleem dient er gecheckt te worden of het inderdaad doodgeboorte of sterfte direct na geboorte betreft. Doodgeboren biggen liggen achter de zeug en zijn er geboorteslijmen in de luchtwegen aanwezig. In grote tomen komen meer gemummificeerde foeti voor. Dit is een gevolg van de onvoldoende baarmoedercapaciteit om de ontwikkeling en de overleving van de aanwezige foeti te garanderen. Mummies komen iets meer voor bij zeugen dan bij gelten.

Het geboortegewicht is een kengetal dat meer en meer aandacht krijgt. Door het wegen van biggen kan men snel een idee krijgen over de uniformiteit van de tomen. Bovendien is er een sterk verband tussen het geboortegewicht en de groei van de biggen. Biggen met een laag geboortegewicht hebben een beduidend lagere groei. Door grote worpen die de hedendaagse varkenshouderij kenmerkt, daalt het gemiddelde geboortegewicht van de biggen, wat geen goede zaak is. De grote uitdaging is om de kleine biggen en achterblijvers aan het eten te krijgen. Die groep vormt namelijk een groot risico voor het bedrijf. Deze dieren worden eerder ziek en besmetten andere dieren. Ook bij eersteworpszeugen is het gemiddelde  gewicht  van  haar  biggen  beduidend  lager  dan  bij  multipare  zeugen.  Ditfenomeen is te verklaren door de lagere voederopname en de noodzaak aan extra energie voor het verder uitgroeien van het moederdier. Dat betekent dat die energie niet in melkproductie (en dus de groei van haar biggen) kan worden gestoken.

Het speengewicht is afhankelijk van een aantal factoren, o.a. de speenleeftijd. En dat is dan weer  afhankelijk  van  het  wekensysteem.  Zo  worden  biggen  in  een  driewekensysteem doorgaans op 26 tot 28 dagen gespeend en biggen in een vierwekensysteem op 19 tot 21 dagen.

Dagelijkse groei is een belangrijk kengetal, waar momenteel nog (te) weinig aandacht aan wordt besteed. Dat bij het verleggen van biggen een mindere groei wordt vastgesteld, is algemeen aanvaard. Toch is het waarschijnlijk dat de verlegde biggen beter groeien dan wanneer ze niet verlegd zouden zijn. Uit onderzoek blijkt dat biggen beter groeien in een toom met biggen van gelijke gewichten in vergelijking met een toom waarin ook zwaardere biggen voorkomen. Verleggen van biggen heeft dan weer het nadeel dat ziekten doorheen de kraamstal gemakkelijker spreiden, zoals bij streptococcen. Dat betekent dat de strategie van verleggen steeds gewikt en gewogen moet worden en tot het strikt noodzakelijke moeten worden beperkt. Een verbetering van de technische resultaten vraagt niet altijd een dure investering, maar kan door een gewichtsbepaling en -opvolging biggen worden verkregen.

Biggen

Gemiddeld aantal levend geboren biggen

 

 

11,7

 

­

Gemiddeld aantal dood geboren biggen

% levend geboren

>95%

 

 

% dood geboren

< 5%

 

­

% biggensterfte

< 12%

14,2%

­

Mummies

< 3%

 

 

Worpgetal (zeug/jaar)

 

26,4

­

Productiegetal (zeug/jaar)

30 (?)

 

­

Geboortegewicht (kg)

> 900 g

 

¯

Speengewicht (kg)

 

 

¯

Dagelijkse groei

> 220 g

 

 

 

Bron: Varkensbedrijf (april 2012) p. 27 – 29)

Standaardoverzicht zeugenhouderij

Management systeem

----------------------------------------------------------------------------------------------------

STANDAARDOVERZICHT ZEUGENHOUDERIJ deel 1, versie 2012

Berekeningsperiode: XX-XX-XXXX t/m XX-XX-XXXX

----------------------------------------------------------------------------------------------------

001      Gemiddeld aantal aanwezige zeugen                                                                        xxx,x

002      Gemiddeld aantal aanwezige opfokzeugen                                                               xxx,x

----------------------------------------------------------------------------------------------------

003      Cyclusindex/worpindex                                                                                             x,xx

004      Grootgebrachte biggen per zeug per jaar                                                                   xx,x

005      Gespeende biggen per zeug per jaar                                                                          xx,x

----------------------------------------------------------------------------------------------------

006      Aantal levend geboren biggen per worp                                                                     xx,x

007      Aantal dood geboren biggen per worp                                                                       xx,x

008      Percentage uitval biggen tot spenen                                                                          xx,x

009      Leeftijd uitval biggen tot spenen                                                                                   xx

010      Aantal gespeende biggen per worp                                                                            xx,x

011      Percentage uitval biggen na spenen                                                                           xx,x

012      Leeftijd uitval biggen na spenen                                                                                   xx

----------------------------------------------------------------------------------------------------

013

Lengte zoogperiode

xx,x

014

Interval spenen - 1e inseminatie

xx,x

015

Interval 1e – laatste inseminatie

xx,x

016

Verliesdagen per afgevoerde zeug

xx,x

017

Percentage afvoer zeugen per jaar

xx

018

Percentage ingezette zeugen per jaar

xx

----------------------------------------------------------------------------------------------------

019

Percentage eerste worpen

xx

020

Percentage her-inseminaties

xx

021

Afbigpercentage van 1e inseminaties

xx

----------------------------------------------------------------------------------------------------

022      Leeftijd eerste levensinseminatie                                                                                xxx

023      Aanvoer- / oplegleeftijd opfokzeugen                                                                          xxx

024      Percentage afvoer opfokzeugen                                                                                   xx

025      Gemiddelde leeftijd bij afvoer opfokzeugen                                                                xxx

----------------------------------------------------------------------------------------------------

026

Leeftijd van de afgeleverde biggen

xx

027

Gewicht van de afgeleverde biggen1)

xx,x

028

Groei per dag (g) van de afgeleverde biggen1)

xxx

029

Cyclusduur

xxx,x

030

Percentage sterfte zeugen

xx,x

031

Dier-dag-dosering per gemiddeld aanwezige zeug per jaar

xx

----------------------------------------------------------------------------------------------------

1) gewicht big bij overgang van zeugenhouderij naar vleesvarkenshouderij geschat.

management systeem

----------------------------------------------------------------------------------------------------

STANDAARDOVERZICHT ZEUGENHOUDERIJ deel 2, versie 2012

Berekeningsperiode: XX-XX-XXXX t/m XX-XX-XXXX

----------------------------------------------------------------------------------------------------

AANWEZIGE DIEREN

101      Gemiddeld aantal aanwezige zeugen (g.a.z.)                                                            xxx,x

102      Gemiddeld aantal aanwezige opfokzeugen                                                              xxx,x

103      Gemiddeld aantal aanwezige beren                                                                         xxx,x

104      Gemiddeld aantal aanwezige overige varkens                                                          xxx,x

----------------------------------------------------------------------------------------------------

AAN-/AFVOER DIEREN per jaar

105      Aangevoerde jonge opfokzeugen / g.a.z.                                                                   x,xx

106      Aangevoerde dekrijpe opfokzeugen / g.a.z.                                                               x,xx

107      Afgevoerde opfokzeugen / g.a.z.                                                                             x,xx

108      Afgevoerde zeugen / g.a.z.                                                                                       x,xx

109      Aangevoerde beren / g.a.z.                                                                                      x,xx

110      Afgevoerde beren / g.a.z.                                                                                         x,xx

111      Afgeleverde biggen / g.a.z.                                                                                      xx,x

112      Verkochte biggen / g.a.z.                                                                                         xx,x

----------------------------------------------------------------------------------------------------

VOERVERBRUIK

113      Kg voerverbruik zeugen / g.a.z. per jaar                                                                     xxxx

114A    EW-verbruik biggen / afgeleverde big2)                                                                                            xx,x

114B    Voerverbruik biggen / afgeleverde big2)                                                                                             xx,x

115A    EW-verbruik biggen / big 25 kg2)                                                                                                          xx,x

115B    Voerverbruik biggen / big 25 kg2)                                                                                                         xx,x

116      Kg voerverbruik opfokzeugen / g.a. opfokz. per jaar                                                    xxx

117      Kg voerverbruik beren / g.a. beer per jaar                                                                  xxxx

118      Kg voerverbruik voergroep zeugen / g.a.z per jaar                                                      xxxx

119      Totale kg voerverbruik / afgeleverde big2)                                                                                        xxxx

120      Percentage ruwvoer en enkelvoudige voedermiddelen voergroep                                    xx zeugen

121      Percentage ruwvoer en enkelvoudige voedermiddelen voergroep                                    xx

            biggen2)                                                                                                                                                                              

 

ARBEID EN MINERALEN

122

Arbeidsproductiviteit zeugenhouderij

xxx

123

Stikstofexcretie per 1.000 kg groei zeugenhouderij

xxx

124

Fosfaatexcretie per 1.000 kg groei zeugenhouderij

xxx

125

P-efficiëntie zeugenhouderij

0,xx

 

----------------------------------------------------------------------------------------------------

2) voertoewijzing zeugenhouderij en vleesvarkenshouderij (gedeeltelijk) geschat.

 

3. Toepassen

4. Zelftoets

Opdracht 1

Op een bedrijf zijn gemiddeld over het afgelopen jaar 1080 zeugen aanwezig. De gemiddelde worpindex was 2,41. Het afbigpercentage van eerste inseminatie bedroeg 87%. Per worp werden 13.5 biggen grootgebracht. Er werd gespeend op 26 dagen.

  1. Hoeveel worpen zijn er in het afgelopen jaar geweest?
  2. Hoeveel worpen zijn er gemiddeld per week geweest?
  3. Hoeveel biggen worden er per week geproduceerd?
  4. Wat is het aantal verliesdagen per worp?
  5. Hoeveel eerste dekkingen/inseminaties moeten er gemiddeld per week uitgevoerd worden?
  6. Stel dat de worpindex met 0,1 daalt naar 2,31. Hoeveel biggen worden er dan per week minder afgeleverd?
  7. Maak een schatting van het verlies in geldopbrengst per week. 
  8. Hoeveel verliesdagen zijn er per worp meer?
  9. Wat kunnen mogelijke oorzaken zijn van deze stijging?

Opdracht 2

  1. Maak een analyse van deze bedrijfsresultaten. Gebruik daarbij zo nodig het analyseschema van het onderdeel weten.
  2. Welke adviezen zou je geven om te komen tot verbetering van de technische resultaten?

Nog invoegen tabel met technische resultaten

 

 

Lever de zelftoets in op Fronter in de inlevermap bij XXXXXXXXXXX
Sla het bestand op met de naam "XXXXXXXXXXXX 204 Zelftoets Erfelijkheid + <eigen naam>".

 

5. Bronnen

  • Het arrangement 10.2 Kengetallen vermeerdering is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2017-01-19 10:54:24
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    801 Kengetallen vermeerdering
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Peeters, Herman. (z.d.).

    801 Kengetallen vermeerdering

    https://maken.wikiwijs.nl/69980/801_Kengetallen_vermeerdering

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.