Eind opdracht periode 2 en 3
Wat is agressie?
Opdracht 1
-
Volgens jou? en volgens een collega/klasgenoot? Vergelijk jouw lijstje met dat van je collega/klasgenoot.
agressief.(minimaal 10)
-
Beschrijf de verschillen en overeenkomsten.
-
Welk gedrag bestempelen je collega’s/klasgenoten wel als agressief gedrag, maar jij niet?
-
Welk gedrag bestempelen je collega’s/klasgenoten als niet agressief gedrag, maar jij wel?
2 Waarom agressie? Wat vind jij? Geef antwoord op de volgende vragen:
-
Hoe komt het dat iemand agressief wordt?
-
Wat maakt cliënten meestal agressief?
-
Kies uit je stage/werkveld een cliënt: minimaal 3 voorbeelden agressief gedrag waar jij mee te maken hebt gehad.
-
Wat zijn, denk jij, de oorzaken van die agressie?
-
Welke signalen gaf de cliënt vooraf?
-
Hoe gaan jullie om met die signalen?
-
Wat kunnen jullie zoal doen om te voorkomen dat de cliënt uit zijn dak gaat?
3. Ben je het eens met de stelling ‘Agressie is een hulpvraag’? zo ja
waarom/zo nee waarom. Minimaal 10 regels.
opdracht 2
-
Agressie.
-
Hoe gaan jullie daar mee om( de aanpak)?
-
Waarom kiezen jullie die aanpak? Leg uit.
-
Krijg je hulp bij het maken van een plan over hoe je het beste kunt reageren?
-
Is dat nodig of niet?
-
Hoe reageer jij op agressie?
2. Er zijn vijf vormen van agressie:
-
Emotionele chantage, frustratie agressie, doelgerichte of instrumentele agressie, overvallen, aanranding en verkrachting en zinloos geweld.
Geef minimaal 2 voorbeelden van alle bovenstaande soorten agressief gedrag.
Geef per voorbeeld aan:
1. Hoe ga je meestal om met deze vorm van agressief gedrag?
2. Waarom doe je dat zo, bespreek dit met een klasgenoot en beschrijf dit.
Opdracht 3
‘Agressie komt nou eenmaal voor.’
Zo denken veel begeleiders van (verstandelijk) gehandicapten erover.
Maar bedoelen ze daarmee ook dat agressie niets met je doet?
Agressie doet iets met je
Agressie is belastender dan je misschien denkt. Dat het op je werk voorkomt, wil niet
zeggen dat je het daarom ook maar gewoon moet vinden. Als iemand tegen je scheldt
of tiert, de deur voor je neus dicht smijt of je telkens negeert, dan heeft dat invloed
op je. Dat is heel normaal.
1. Bespreek met een klasgenoot en beschrijf (minimaal 10 regels totaal)
-
Hoe merk jij wat agressie met jou doet?
-
Hoe ga jij daar meestal mee om?
-
Wat vind jij van die reactie?
2. Heb je wel eens gemerkt dat agressie invloed had op een collega?
• Hoe merkte je dat?
• Heb je je collega daarop aangesproken, zo ja hoe zo nee waarom niet?
Snap je waarom?
1. Noem drie soorten agressief gedrag waar jij zelf best veel last van hebt.
Ga voor jezelf na: (minimaal 10 regels totaal)
• Snap je waarom het gebeurt?
• Snap je waarom je daar last van hebt?
• Wat doe je zoal om je beter te voelen?
• Adviseer je die reactie ook aan je collega’s?
-
Noem drie soorten agressief gedrag waar je soms last van hebt.?
Opdracht 4
1.Wat vind je van de volgende drie uitspraken:
1. ‘Dat je het dáár nou zo moeilijk mee hebt!…’
2. ‘Dat doet ie bij mij nou nooit!…’ of ‘Daar heb ik geen last van hoor!…’
3. ‘Agressie hoort nou eenmaal bij mijn werk…’
Sta stil bij elke uitspraak en ga voor jezelf na en beschrijf dit in minimaal 10 regels:
2. Macho of watje?
Wat vind jij? Geef antwoord op de volgende vragen:
-
Doe jij je soms stoerder voor dan je bent?
-
Wanneer en waarom doe je dat?
-
Verwachten je collega’s dat van je? Licht toe.
-
Denk je dat collega’s zich wel eens stoerder voordoen dan ze zijn?
-
Waarom doen ze dat, volgens jou?
3.Als je te maken krijgt met agressie, denk je dan wel eens: ‘niet zeuren, doorwerken’?
4.Schaam jij je er wel eens voor om te zeggen dat je last hebt van gedrag van cliënten?
- zo ja waarom, zo nee waarom.
Opdracht 5
Opvang na agressie
1. Wat vind jij? Geef antwoord op de volgende vragen:
-
Hoe is de opvang na een agressie-incident bij jullie geregeld?
-
Ken je de vertrouwenspersonen in de organisatie/stage?
-
Praat je ook met ze?
-
Zo ja waarom wel, zo nee waarom niet.
2.Met wie praat je het liefst na agressie en waarom?
3.Wordt het agressie-incident op een later tijdstip, bijvoorbeeld drie weken na het voorval, nog eens besproken? Of praten jullie er na een tijdje niet meer over?
4.Vind jij dat het bespreken van alle voorvallen met agressie thuishoort op de agenda van het werkoverleg?
5.Afspraken om op terug te vallen
-
Zijn er binnen de stage afspraken gemaakt waar je op kunt terugvallen als je met agressie te maken hebt gehad en welke afspraken zijn dat?
-
Maak je er ook gebruik van?
-
Zo ja waarom wel, zo nee waarom niet
-
Zijn die afspraken ook vastgelegd in bijvoorbeeld een agressieprotocol*?
-
Waar ligt dat?
-
Weet je wie je daarop kunt aanspreken?
-
Wist je dat je dit protocol ook zelf in werking kunt zetten?
-
Weet je ook hoe?
6.Is er een vaste procedure in de organisatie voor het melden en/of registreren van agressie-incidenten?
Opdracht 6
Hoe duidelijk ben jij?
Deze vragen helpen je om jouw grenzen en die van je collega’s te ontdekken.
Beantwoord de volgende vragen en maak hierbij onderscheid tussen:
• op jou of een collega gerichte agressie;
• op zichzelf gerichte agressie;
• agressie tussen cliënten.
1.Hoe ver laat jij de cliënt gaan?
‘Tot hier en niet verder!’
Ga voor jezelf na:
2.Welke grenzen stelt je klasgenoot?
Vergelijk jouw grenzen met die van je klasgenoot. Bespreek en beschrijf:
-
De overeenkomsten en verschillen.
-
Welke conclusies kun je trekken?
-
Welke grenzen stellen jullie als team op je stage?
3. Bespreek met je team/klasgenoot:
Welke grenzen stelt de stageplek?
Bespreek met je klasgenoot:
Opdracht 7
De sfeer op de groep/klas moet zo zijn dat je elkaar kunt aanspreken op gedrag
Beschrijf deze stelling.
Klasgenoten aanspreken op gedrag
Ga voor jezelf na en bespreek met je klasgenoot:
1. Vind je het makkelijk om een collega/klasgenoot van je team aan te spreken op gedrag?
• Waarom wel/niet?
• Wanneer wel/niet?
• Wat kan hier volgens jou aan verbeterd worden, en hoe?
2. ‘Bemoei je met je eigen zaken!’ Denk je dat snel als een collega/klasgenoot
je aanspreekt op gedrag?
• Waarom denk je dat?
• Is die gedachte terecht?
3. Heb jij, door iemand aan te spreken op gedrag, snel het gevoel dat je die persoon
aanvalt of ter verantwoording roept?
• Waarom wel/niet?
• Wanneer wel/niet?
4. En jijzelf? Voel je je snel aangevallen?
Wat doe jij in deze situatie?
• Waarom wel/niet?
• Wanneer wel/niet?
Opdracht 8
Soorten 'ruimten' met elk een je eigen grens.
Beschrijf in eigen bewoording de volgende ruimtes:
-
De intieme ruimte
-
Persoonlijke ruimte
-
Sociale ruimte
-
Publieke ruimte
Beschrijf hier duidelijk waar je eigen grenzen liggen.
Minimaal 1/2 a4
Opdracht 9
Vul de vragenlijst interpersoonlijk gedrag in
|
"De roos van Leary"
In deze vragenlijst beschrijft u hoe u zich opstelt in sociale relaties. Het invullen gaat het helderst wanneer u één bepaalde relatie van uzelf voor ogen hebt, bijvoorbeeld een bepaalde relatie op uw werk. Maak dus vooral een keuze hierin.
Lees de hierna volgende lijst van interpersoonlijke gedragsvormen door en vink het vakje aan dat voor het woord of zinnetje staat dat een goede typering geeft van uw opstelling in de gekozen relatie.
De zinnetjes staan in de derde persoon geformuleerd, want u kunt deze vragenlijst ook gebruiken om het persoonlijke gedrag van iemand anders te typeren.
Als u klaar bent met aanvinken van de woorden of zinnen die u goed typeren dan kunt u de resultaten opvragen door op de knop "Toon resultaat" te klikken onder aan de pagina. De getoonde resultaten kunnen desgewenst worden afgedrukt.
|
http://www.testjegedrag.nl/tjg/leary_test.html
Voeg de resultaten toe!
Inleveren
zorg dat je ingelogd bent in Fronter