Inleiding
Tussen jongens en meisjes, mannen en vrouwen, zijn er veel verschillen. Bij de geboorte is het onderscheid duidelijk te zien aan de uitwendige primaire geslachtskenmerken.
Wanneer de primaire geslachtskenmerken zijn bedekt door kleertjes, is vaak moeilijk te zien aan een baby of het een jongetje of een meisje is. In de puberteit ontwikkelen de secundaire geslachtskenmerken zich en is het verschil tussen jongens en meisjes duidelijker.
Primaire en secundaire geslachtskenmerken
De geslachtskenmerken die jongens en meisjes bij de geboorte hebben, zijn de primaire geslachtskenmerken. Uitwendig is daar niet veel meer van te zien dan een piemeltje of een spleetje.
De secundaire geslachtskenmerken ontstaan in de puberteit onder invloed van hormonen. In de puberteit worden meisjes vrouwen en jongens mannen. Als een puber groeit, verandert de vorm en uiterlijk van het lichaam. Uiteindelijk ontstaan mannelijke en vrouwelijke vormen.
Geslachtskenmerken man
In de puberteit verandert het uiterlijk van een jongen.
De mannelijke kenmerken die hij dan krijgt, zijn de secundaire geslachtskenmerken. Dat gebeurt onder invloed van het mannelijk geslachtshormoon testosteron.
Bij een jongen worden de botten en spieren zwaarder. Zijn stem wordt lager door een vergroting van het strottenhoofd (adamsappel). De stembanden worden langer en de stem klinkt daardoor zwaarder.
Zijn baard gaat groeien en hij krijgt haargroei rond de geslachtsorganen, op zijn borst en onder zijn oksels.
Geslachtskenmerken vrouw
In de puberteit verandert het uiterlijk van een meisje.
De vrouwelijke kenmerken die zij dan krijgt, zijn de secundaire geslachtskenmerken. Vrouwelijke geslachtshormonen oestrogenen en progesteron, beïnvloeden de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.
Bij een meisje beginnen de borsten zich te ontwikkelen.
Het bekken wordt wijder en ontstaat er een dikkere onderhuidse vetlaag. Op de onderbuik en in de oksels ontstaat haargroei.
Geslachtsorganen
Mannen hebben voornamelijk uitwendige geslachtsorganen.
Daardoor zijn ze kwetsbaar.
Bij vrouwen liggen de geslachtsorganen vooral in het lichaam.
Aan de buitenkant is daar niet veel van te zien.
De mannelijke geslachtsorganen
Hieronder zie je de mannelijke geslachtsorganen.
Zwellichaam
vult zich met bloed tijdens de erectie.
Urinebuis
vervoert urine of sperma.
Eikel
gevoelig voor seksuele prikkels.
Voorhuid
huidplooi die de eikel bedekt en beschermt.
Urineblaas
opslag van urine.
Zaadblaasje
produceert basisch vocht dat de zaadcellen beschermt tegen de lage pH in de vagina.
Prostaat
tweeweg-systeem voor sperma en urine. Produceert ook basisch vocht dat de zaadcellen beschermt tegen de lage pH in de vagina.
Zaadleider
vervoert de zaadcellen.
Bijbal
opslag van rijpe zaadcellen.
Teelbal (testis)
produceert zaadcellen en testosteron.
Balzak (scrotum)
huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen.
Erectie
In de penis bevinden zich zwellichamen. Bij opwinding stroomt er bloed in de zwellichamen waardoor de penis stijf wordt. Een stijve penis is geschikt voor de geslachtsgemeenschap. De penis komt in de vagina (schede). Door de penis loopt de urinebuis.
Daardoor gaat zowel urine als sperma.
De kop van de penis heet de eikel. De eikel heeft een heel gevoelige dunne huid. Over de eikel bevindt zich nog een losse huid, de voorhuid. Bij een erectie schuift de voorhuid terug over de eikel.
Veel moslims, joden en christenen laten hun zoons op jonge leeftijd besnijden om religieuze of culturele redenen. Bij het besnijden van een jongen wordt de voorhuid losgemaakt van de eikel en weggeknipt.
Een besnijdenis kan ook medisch noodzakelijk zijn.
Zaadcelproductie
De balzak ligt buiten het lichaam en daardoor is de temperatuur in de balzak lager dan de lichaamstemperatuur.
35 °C, twee graden lager dan de lichaamstemperatuur, is de ideale temperatuur voor de productie van zaadcellen. Spermacellen worden in de zaadballen geproduceerd. De rijpe spermacellen worden opgeslagen in de bijballen. De zaadblaasjes en de prostaatklier voegen bij een zaadlozing vocht toe aan de spermacellen. Spermacellen en vocht vormen samen het sperma.
Een zaadlozing bestaat gemiddeld uit 3 ml sperma. Daarin zitten tussen de 20-50 miljoen zaadcellen per ml.
Vanaf het begin van de puberteit worden spermacellen continu in grote hoeveelheden gemaakt. Mannen zijn vruchtbaar vanaf de puberteit en kunnen dat blijven tot ze hoogbejaard zijn. Wel vermindert de kwaliteit van het sperma van de man na zijn 45e levensjaar.
De vrouwelijke geslachtsorganen
Hieronder zie je de vrouwelijke geslachtsorganen.
Baarmoeder (uterus)
hierin vindt de ontwikkeling van een embryo. |
Eileider
vervoeren eicellen naar de baarmoeder. |
Eierstok (ovarium)
produceren eicellen, oestrogenen en progesteron. |
Urineblaas
opslag urineblaas. |
Urinebuis
vervoert urine. |
Schede (vagina)
dient als geleiding voor de penis; geboortekanaal voor de baby. |
Kittelaar (clitoris)
gevoelig voor seksuele prikkels. |
Grote schaamlippen
bescherming vagina tegen o.a. bacteriën. |
Kleine schaamlippen
bevatten klieren die slijm produceren waardoor de binnenkant van de vagina wordt bedekt met vocht. |
Follikels rijpen
Bij meisjes vanaf ongeveer elf jaar rijpt er in de eierstokken elke maand één eicel. Bij de eisprong ofwel ovulatie komt de eicel in de eitrechter, het begin van de eileiders. Een eventuele bevruchting vindt plaats in de eileider. De eileider sluit aan op de baarmoeder.
De baarmoederwand bestaat uit spieren plus een slijmlaag: het baarmoederslijmvlies.
In de baarmoeder kan een bevruchte eicel ofwel zygote uitgroeien tot een baby. De baarmoeder is hol en loopt taps toe. Dat gedeelte heet de baarmoederhals. De holte staat met de baarmoeder in verbinding met de vagina (schede).
De vagina (schede) verbindt de baarmoeder met de buitenwereld. Daardoor gaat bij de geboorte het kind naar buiten.
In de eierstokken (ovaria) rijpen follikels. In een rijpende follikel bevindt zich een eicel. Als de follikel rijp is, puilt deze buiten de eierstok uit. De follikel neemt erg veel vocht op, waardoor ze openbarst en de eicel wordt uitgestoten.
Dit heet de ovulatie (eisprong). Ovulatie treedt ongeveer eenmaal in ongeveer vier weken op. Meestal afwisselend in een van beide eierstokken.
Het follikelweefsel dat in de eierstok achterblijft, wordt het gele lichaam
(corpus luteum) genoemd. De vrijgekomen eicel komt in het trechtervormige uiteinde van de eileider. Een bevruchting vindt plaats in de eileider. Trilharen bewegen de delende cellen naar de baarmoeder. Een onbevruchte eicel blijft na de ovulatie hoogstens 12 uur in leven.
Als er geen bevruchting heeft plaatsgevonden, wordt de eicel afgebroken. De resten van de eicel worden door de cellen van de wand van de eileider opgenomen. Bij de geboorte zijn in de eierstokken alle cellen aanwezig die zich tot eicel kunnen ontwikkelen.
Enkele tienduizenden van deze cellen bevinden zich in een rusttoestand in de ontwikkeling. Elk van deze cellen is omgeven door een laag andere cellen. Samen vormen ze een jonge follikel.
Vanaf de puberteit tot aan de overgangsjaren of menopauze (op ongeveer 50-jarige leeftijd) rijpen er follikels in de eierstokken.