Hofcultuur: Zestiende en zeventiende eeuw: beeldende kunst en theater
1. Inleiding Renaissance.
Het tijdperk van de Renaissance beslaat ongeveer twee eeuwen: van omstreeks 1400 tot 1600. Het was een periode van grote bloei van kunst en wetenschap. Dit ging samen met bewondering voor de klassieke oudheid, de bloeiperiode van de Griekse en Romeinse beschavingen.
De Renaissance begon in Italië, waar veel resten uit de klassieke oudheid te vinden waren. Kunstenaars en opdrachtgevers hadden het gevoel dat deze beschaving opnieuw tot leven kwam. De term 'renaissance’ betekent dan ook ‘wedergeboorte’.
Natuurwetenschappelijk onderzoek
mens en natuur werden de inspiratiebron, nauwkeurige waarneming van de natuur.
Kunst en wetenschappen komen tot bloei, een grote honger naar kennis.
Het menselijk lichaam wordt ontleed, dieren en planten bestudeerd. Ontstaan van universiteiten. Bouwkunst, schilderkunst en beeldhouwkunst werden voor het eerst als vrije kunsten gezien in plaats van als ambachtelijk handwerk. Door meer kennis van de anatomie werden ook figuren waarheidsgetrouwer en natuurlijker afgebeeld. In de beeldhouwkunst werd een ideale weergave van de mens toonaangevend.
Wedergeboorte van klassieke idealen
Een sterke gerichtheid op de klassieke oudheid. Het schoonheidsideaal van de oude Grieken en Romeinen werd de standaard waaraan alle kunst moest voldoen. In de architectuur werden klassieke bouwelementen toegepast, en net als in de Griekse en Romeinse tijd werd de mens verheerlijkt in schilderkunst en architectuur. Naast de klassieke kunst was ook de vroegchristelijke en byzantijnse kunst een voorbeeld.
Opkomst van staten en landsgrenzen
Italië bestond uit veel kleine stadsstaatjes, die elkaar bevochten en probeerden de loef af te steken met indrukwekkende architectuur en de mooiste kunstwerken.
Ontdekking van de wereld
In 1492 ontdekten de Spanjaarden Noord-Amerika, in 1498 voeren de Portugezen naar Zuid-Amerika en ontdekken een nieuwe handelsroute naar Oost-Indië. Handelaren trokken over zee naar onbekende gebieden. Prinsen en rijke burgers verzamelden zeldzaamheden uit de hele wereld.
Een nieuw zelfbewustzijn.
In de Renaissance werd de mens een individu, het middelpunt van de wereld. Dat is goed te zien in de ontwikkeling van het portret. De menselijke maat wordt maat der dingen.
Veranderende levensfilosofie: opkomst van het Humanisme
Humanisten bepleitten een terugkeer naar de Griekse en Romeinse teksten en een zuivere beleving van het christelijk geloof.
Een bekende humanist was Desiderius Erasmus (ca 1469-1536), een Nederlandse priester, filosoof, schrijver en humanist die in Parijs en Turijn studeerde en door heel Europa reisde. Hij vertaalde Griekse teksten en het nieuwe testament in het Latijn (de taal van toen) en publiceerde veel ‘tractaten’ en geschriften. In zijn Bijbelvertaling ging hij uit van de oorspronkelijke teksten, en verbeterde daarmee de fouten uit de middeleeuwse vertaling. Hij bekritiseerde de verering van relieken, de aflaten, de pelgrimstochten en het gedrag van veel geestelijken. Erasmus stelde religieuze, morele, filosofische en politieke vragen en legde een fundament voor de Reformatie.
Als humanist was hij een beoefenaar van de studia humanitatis: grammatica, retorica, logica en geschiedenis. Humanisten benadrukten het belang van de wiskunde in de studie van de wereld. Wiskunde was een middel om filosofische en theologische waarheden te achterhalen.
Erasmus werd raadsheer van keizer Karel V, en gaf les aan prinsen. Hij pleitte voor vrijheid van denken en voor verdraagzaamheid: ‘Is het niet wezenlijk onchristelijk om intolerant te zijn? Een christen mag geen tiran zijn. De christelijke moraal eist juist zachtmoedigheid’.
Hans Holbein schilderde in 1523 ook drie portretten van Erasmus. Omdat hij met geleerden in heel Europa correspondeerde, was Erasmus zo beroemd dat hem vaak gevraagd werd om portretten van zichzelf naar het buitenland te sturen. Hij had grote invloed op de nieuwe geestelijke stroming in Europa, het humanisme. Zijn kritische vertaling van de bijbel werd beroemd. Maar zijn pleidooien voor meer tolerantie tussen diverse opvattingen mochten nog niet baten, pas in de 16e eeuw maakten wederzijdse verkettering, vrijheidsbeperking en brandstapels plaats voor meer vrijheid van wetenschap en ideeënvrijheid.
De boekdrukkunst verspreidde nieuwe ideeën
Johannes Gutenberg wordt als ‘uitvinder’ van de boekdrukkunst gezien. Hij goot (losse) letters in een speciale metaallegering, waarmee teksten ‘gezet’ en gedrukt konden worden. Het eerste gedateerde drukwerk verscheen in 1445, ironisch genoeg was dat een aflaatbrief met plaats voor de naam van degene voor wie de brief bestemd was. Toen werd ook het allereerste politieke pamflet gedrukt. In 1455 werd het hoofdwerk van Gutenberg, de gutenbergbijbel gepubliceerd.
Het protestantisme, waarbij de bijbel erg belangrijk is, profiteerde van de verspreiding van deze bijbel. Ook geschriften en propaganda konden nu op een snelle en goedkope manier verspreid worden.
De religieuze eenheid wordt doorbroken: de Reformatie
Nadat Luther en Calvijn misstanden in de kerk van Rome hadden bekritiseerd, ontstonden in Europa verschillende protestantse stromingen. Dit wordt de Reformatie genoemd. Deze strijd om het geloof ging met veel bloedvergieten gepaard. Het was een godsdienstrevolutie die alle lagen van de maatschappij raakte en de macht van de katholieke kerk en de wereldlijke leiders bedreigde. Ook de Anglicaanse kerk scheidde zich met Hendrik VIII af van Rome, en kreeg een protestants karakter.
In 1566 richtten Calvinistische beeldenstormers veel vernielingen aan in katholieke kerken, waarbij talloze religieuze beelden en voorwerpen werden vernield.
Ruilhandel wordt geldeconomie
De ontdekkingsreizen leidde tot meer handel. Eeuwenlang was de landbouw de belangrijkste bron van inkomsten geweest, maar vanaf 1400 leverden vooral handel en producten van handwerklieden geld op. In de steden bewaakten de gilden de kwaliteit en de prijs van de goederen, kooplieden organiseerden het transport. Al gauw leenden kooplieden geld aan handelaren en machthebbers die hun schuld met rente moesten aflossen. Zij werden de eerste bankiers. Rond 1450 ontstond in Italië het kapitalisme, dat zich binnen 50 jaar over heel Europa verspreidde.
Deze handelaren kregen een plaats naast de adel en wilden hun rijkdom tonen. Ze namen kunstenaars in dienst om hun paleizen te verfraaien. Zo ontstond een nieuwe hofcultuur. In 1528 verscheen een boek met etiquetteregels voor hovelingen: het boek van de hoveling "Il libro del Cortegiano" van Baldassare Castiglione.
Nieuwe rol voor kunstenaars: naast de kerk ook wereldlijke opdrachtgevers, ontwikkeling van profane kunst naast kerkelijke kunst
Kunstenaars krgen nu ook de nieuwe elite als opdrachtgever (gilden, patriciërs en handelslieden). Bankiersfamilies als de Pazzi, de Pitti en de Medici, gaven opdrachten aan kunstenaars die zich lieten inspireren door de klassieke Oudheid, de natuur en de filosofie. Dankzij dit mecenaat konden kunstenaars zich volledig aan hun kunst wijden.
De kunstenaar treedt uit de anonimiteit
een groter zelfbewustzijn van de mens
De burger
kreeg een belangrijker plaats in het maatschappelijk leven, de ridderstand verloor macht en aanzien.
PPT: Inleiding Renaissance
Video: denkbeelden in de Renaissance en familie de Medici
HISTORY OF IDEAS - The Renaissance
2. Architectuur in de renaissance in Italie
Boek Bespiegeling: pag. 66 en 67
De bouw van de koepel van de Sancta Maria del Fiore in Florence, architect Brunnelleschi.
Wedergeboorte van klassieke idealen
Een sterke gerichtheid op de klassieke oudheid. Het schoonheidsideaal van de oude Grieken en Romeinen werd de standaard waaraan alle kunst moest voldoen. In de architectuur werden klassieke bouwelementen toegepast, en net als in de Griekse en Romeinse tijd werd de mens verheerlijkt in schilderkunst en architectuur. Naast de klassieke kunst was ook de vroegchristelijke en byzantijnse kunst een voorbeeld.
De universele mens
In de kunst kwam de nadruk te liggen op de juiste weergave van de natuur. Schilders verdiepten zich in perspectief en compositie. Voorstellingen uit de christelijke traditie bleven onverminderd geliefd. Daarnaast werden onderwerpen gezocht in de klassieke oudheid. In de architectuur en de decoratieve kunsten ontstond een nieuwe vormentaal, ontleend aan Romeinse voorbeelden.
In de Renaissance veranderde het intellectuele milieu van de kunstenaar. Men streefde naar een rationele en complete weergave van de werkelijkheid. Kennis van de perspectief was daarbij onontbeerlijk. Bij gebrek aan een wetenschappelijke theorie moesten de schilders zichzelf in de studie van het perspectief bekwamen. Hij zag zichzelf als wetenschapper en hield zich bezig met toepassingen van wiskunde, en las naast de bijbel ook klassieke teksten. In de Renaissance ontwikkelde de kunstenaar zich tot onafhankelijk persoon die zelf onderzoek verricht en zich niet langer uitsluitend oriënteert op wat zijn voorgangers tot stand hebben gebracht. De ideale renaissancekunstenaar was een 'homo universalis', een universeel ontwikkeld mens.
Voorliefde voor harmonie en maatgevoel
De menselijke maat wordt maat der dingen, (her)ontdekking van de schoonheid van het menselijk lichaam en de natuur
Proportieleer en de gulden snede
De bouwmeesters in de oudheid waren al van mening dat een gebouw vergelijkbaar was met een levend wezen, en dat ze bij het ontwerpen de natuur moeten navolgen (mimesis).
Drie dingen vond men belangrijk: maten (het getal), de afwerking en de ordening (vorm, compositie). De verbinding en aansluiting van deze drie gaven het kunstwerk of gebouw schoonheid en gratie.
Men meende dat de natuur een ideale verhouding nastreeft. Als perfecte maatverhouding gold “de gulden snede”, die voortkwam uit de verhouding tussen twee opeenvolgende getallen uit ‘de rij van Fibonacci’.
De reeks van Fibonacci
De Italiaan Leonardo da Pisa, bekend geworden als Fibonacci, beschreef zijn reeks al in 1202. Hij bekeek nauwkeurig in welke maatverhouding er bijvoorbeeld nieuwe blaadjes aan een tak groeien en schelpvormen zich ontwikkelen. Die ontwikkeling zette hij om in een cijferreeks: startend met 1 plus 1, kon hij steeds de beide laatste getallen optellen om de daaropvolgende te krijgen.
De verhouding tussen deze getallen is 1,618 en wordt aangeduid met de Griekse letter φ ((phi). Deze getalsverhouding is overal in de natuur terug te vinden en wordt ‘de gulden snede’ genoemd.
De regels van Vitruvius
Rond 25 vC had Vitruvius in zijn De Architectura besproken wat de proporties van het ideale menselijk lichaam zijn en hoe goede architecten van deze verhoudingen gebruik kunnen maken. Dit geschrift werd in 1414 gevonden, rijkelijk geïllustreerd en in grote aantallen gedrukt.
Volgens Vitruvius was de mens de maat der dingen. Verschillende vaste verhoudingen vloeiden volgens hem voort uit de harmonie van de kosmos. Zijn vuistregel was dat bij tempels de eenheidsmaat bepaald moet worden door de dikte van de zuilen. Op basis van de dikte van de zuil bepaalde men de afstand tussen de zuilen, deze moest 2÷ zuildikte zijn, behalve aan voor- en achterkant. Daar moest de afstand 3x de zuildikte zijn. De hoogte van de zuil was idealiter 9ö x de zuildikte. De basis van de zuilen moest een halve zuildikte hoog zijn, inclusief de plint, en anderhalve zuildikte hoog en breed. En zo rekenden architecten verder, van de basis van de zuilen naar het kapiteel tot en met het hoofdgestel.
Dorische, Ionische of Corinthische stijlen hadden daarbij hun eigen voorschriften.
In de Renaissance werden deze voorschriften verheven tot de klassieke, Vitruviaanse regels.
De humanistische, neoplatoonse school van Cosimo de Medici in Florence zag verband tussen de filosofie van Plato en het Christendom. Zoals de mens precies in een cirkel en een vierkant past, weerspiegelen de platoonse kubus, bol en cilinder de universele orde en harmonie. Om Goddelijke harmonie te bereiken, werd gemeten. Elke renaissancearchitect moest een modulair systeem en goede proporties als canon toepassen. Bepaalde verhoudingsgetallen (als in de Gulden Snede) drukten kosmische harmonie uit.
Brunelleschi en Alberti gebruikten bij voorkeur geometrische grondvormen als het vierkant en de cirkel. Vormen als de driehoek kregen ook een symbolische betekenis. Een driehoek verwees naar de Heilige Drie-Eenheid, de cirkel is een volmaakte vorm zonder einde, een koepel het symbool voor de kosmos. In navolging van Plato waren de neoplatonisten ervan overtuigd dat aan de hele schepping een wiskundige structuur ten grondslag ligt, maar hun rekenkundige benadering van harmonie bleef doordrenkt met middeleeuwse spiritualiteit.
Schoonheid werd gezien als “Een rationele ordening en samensmelting van de proporties van alle delen van een gebouw, zodanig dat elk deel zijn absoluut vaststaande vorm en omvang heeft en niets kan worden toegevoegd of verwijderd zonder dat de harmonie van het geheel wordt verstoord”. Modules (vaste maten en verhoudingen) brachten harmonie in een ontwerp. Centraalbouw kreeg waar mogelijk de voorkeur, hoe meer symmetrielijnen een ontwerp had, hoe beter. Versieringen werden ontleend aan de klassieke vormentaal, maar aangebracht binnen de gestelde normen van regelmaat en symmetrie.
Vitruvius stelde drie eisen aan een gebouw: Firmitas (stevigheid), Utulitas (bruikbaarheid) en Venustas (schoonheid). In de vijftiende eeuw ontstonden in Italië de eerste gebouwen waarin de architectonische taal van het keizerlijke Romeinse verleden herleefde.
Palazzi: wereldlijke architectuur
Alberti bouwde in 1451 het Palazzo Rucellai. In Italië bouwde elke rijk geworden bankiersfamilie een palazzo. Deze paleizen kregen naar voorbeeld van het Romeinse atriumhuis een open, vierkante of rechthoekige binnenhof met galerij, de cortile. Daar omheen kwamen vier vleugels die naar buiten een afgesloten symmetrisch geheel vormden. De gevel van deze luxe stadspaleizen kreeg het aanzien van een middeleeuws fort, met een gesloten straatmuur van ruw gehakte, grote stenen.
Kenmerken renaissancebouwkunst
Rondbogen (als in de vroege middeleeuwen)
Muren zijn dragend en afsluitend
Een zware kroonlijst : het dak was nauwelijks zichtbaar.
Interieur: vlakke cassettenplafonds, tongewelven of koepelruimtes, koepels soms met dubbele 'schil'.
Klassieke bouwelementen:
Zuilen en pilasters (naar (laat-)klassiek voorbeeld)
Fronton, pilasters of halfzuilen als omlijsting van vensters, deuren en nissen in muren.
vorm van triomfboog in portalen
De zuilenorden Dorisch, lonisch, Corintisch en Toscaans (met gladde zuilschacht) werden door elkaar toegepast.
In hoge muren werden de drie zuilenorden boven elkaar gebruikt, telkens door een horizontale lijst gescheiden.
Opbouw van de gevel in drie lagen volgens het principe van de opbouw van de zuil (basement-schacht-kapiteel)
Streven naar harmonie:
Symmetrie
Toepassing van modulen en de gulden snede
Compacte bouwvolumes (cylinder, kubus en halve bol), eenvoudig herkenbare vormen.
Centraalbouw, voorkeur voor overzichtelijke ruimtes, de schoonheid van het gebouw was belangrijker dan het praktische gebruik.
Horizontaal en verticaal in evenwicht, evenwichtige verhoudingen tussen hoogte, breedte en diepte volgens de richtlijnen van Vitruvius:
- verticale accenten met vlakke pilasters.
- horizontale accenten door opbouw in drie lagen, de onderste laag met grote, ruwe rusticastenen.
3. Het leven aan het hof.
Boek Bespiegeling: pag. 68, 69, 70 en 71
Kleding aan het hof in de renaissance
De staten in Italië die in de periode van de Renaissance een leidende rol gingen spelen, waren Florence, Milaan, Venetië en het Rome van de pausen. De ondernemers-bankiers van Florence waren de stuwende groep achter de vroege renaissance. Gedurende een groot deel van de 15de eeuw was de macht in deze stad in handen van de familie de Medici. Cosimo de Oude stichtte de Platoonse Academie, alsmede de Biblioteca Laurenziana, en gaf tal van opdrachten aan architecten en kunstenaars die stijlvernieuwend zouden zijn.
In Milaan hadden de Sforza's het heft in handen, een geslacht van condottieri (legeraanvoerders).
De derde grote stad van Noord-Italië, Venetië, werd geregeerd door vooraanstaande koopmansfamilies. De grote culturele bloei van deze handelsrepubliek begon in de 16de eeuw.
In Rome weerspiegelde de geest van de renaissance zich in het beleid van de pausen: zowel in de machtspolitiek van Alexander VI Borgia, meer renaissancevorst dan paus, als in het cultuur bevorderend bewind van Julius II.
Naast de grote steden droegen de vele kleine vorstenhoven (Urbino, Ferrara, Mantua), wezenlijk bij tot de nieuwe culturele bloei.
In zijn Il cortegiano (= De hoveling, 1528), tekent Baldassare Castiglione de ideale ontplooiing van de edelman en -vrouwe en de eisen waaraan zij moeten voldoen om in ieder opzicht als volmaakt edel te kunnen gelden.
Zijn recept is het ideaal van de armae et litterae (Latijn: wapenen en letteren):
- in oorlogstijd goed oorlog kunnen voeren en
- in vredestijd kunsten en wetenschap begunstigen.
- het aanleggen van een verzameling van naturalia (mineralen, fossielen e.d.) en/of artificialia (door mensen gemaakte voorwerpen als schilderijen, instrumenten, objecten uit de oudheid e.d.). Dergelijke verzamelingen zouden de voorlopers van het moderne museum worden.
Goede manieren.
In 1546 schreef Erasmus ook een boek waarmee hij de toekomstige burger wilde behoeden voor onbewust wangedrag. Het aanleren van goede manieren bood een kans om vooruit te komen in de samenleving. Hij gaf allerlei adviezen in: ‘Goede Manierlijcke Seden’. Het boek had al snel een tweede druk nodig, werd vertaald in verschillende talen en heeft heel veel invloed gehad.
Een paar Erasmiaanse regels voor beschaafd gedrag:
Je plas ophouden is slecht voor je gezondheid, maar het is wel een teken van goede opvoeding dat je niet plast waar iedereen bij is.
Het is onbehoorlijk iemand te groeten die bezig is te wateren of zich te ontlasten.
Niet tegen de gobelins plassen maar er naast.
Braken is geen schande, als men maar geen anderen bevuilt.
En er was tafeltucht:
Niet op of over de tafel spuwen maar er onder.
Niet je neus in het tafelkleed snuiten; daar dit bestemd is om je vette vingers aan af te vegen.
Met je tong het tafelbord of de schotel aflikken waar suiker of iets anders aan is blijven hangen, is iets voor katten, niet voor mensen.
Kennis en vaardigheden.
In 1528 legt hij in het boek ‘Il Libro del Cortegiano’ (Het boek van de hoveling) vast over welke vaardigheden een hoveling aan de Italiaanse hoven diende te beschikken. Behalve musiceren, paardrijden, zwaard vechten, jagen en een flink stuk algemene ontwikkeling moest je ook jezelf soepel en elegant kunnen bewegen. Alles wat je deed moest vlot, moeiteloos en sierlijk verlopen. Zichtbare inspanningen en houterigheid waren niet gepast en niet gracieus. Je mocht je niet laten meeslepen door gevoelens: dat deden gewone stervelingen, maar hovelingen zeker niet! Dit alles stond in dienst van de liefde van de toegewijde hoveling tot zijn vorst.
In deze tijd begonnen de dames zich in corset te hijsen want het lichaam was een theatraal kunstwerk en dat diende de elite dan ook uit te stralen. Controle over je lijf en motoriek werd verkregen door een hele reeks oefeningen in bewegen, correct staan, en leren hoe je een waaier of zwaard diende te hanteren. Door een trotse houding kon je je als hoveling onderscheiden van de lagere standen, die krom liepen van het harde werken. Het corset hielp de dames daarbij, losse kleren werden trouwens ook geassocieerd met losse zeden….. Vanwege de lange en insnoerende kleding en schoenen met lange punten én de hoofse ingetogenheid, danste men zeer plechtstatig de bassa-dans , bestaande uit een grote hoeveelheid buigingen, passen en wendingen volgens vaste geometrische patronen waarbij de voeten steeds in contact met de dansvloer blijven. Je zult begrijpen dat dit elegante bewegen en het dansen in elkaars verlengde lagen.
Dans in de Renaissance: toudillon
Dans aan het hof
Dans aan het hof.
Aan het Italiaanse hof ging de figuurdans ( basse danse ) een steeds belangrijker rol spelen.
Een bekende Italiaanse dansmeester was Mario Caroso, die twee boeken over de danskunst schreef: "Il Ballarino" (Venetie 1581) en het uitgebreidere "Nobilta di Dame" ( Venetie 1600) Tijdens de Italiaanse Renaissance met haar vele festiviteiten waren de dansmeesters gezochte figuren, die in hoog aanzien stonden.
- Zij leerden de adel de danspassen,
- Een goede houding en gedrag volgens de etiquette.
- De dansmeesters waren bovendien verantwoordelijk voor de organisatie van de feesten aan het hof waarbij gedanst werd.
- Ze bedachten steeds nieuwe 'balli', gedanste pantomimes gebaseerd op de passen van de bekende hofdansen.
De dans-tussenspelen noemde men 'balletti' (letterlijk dansen), wat het best kan worden vertaald met figuur-dansen: voor het eerst waren namelijk de dansen speciaal gearrangeerd met het oog op bepaalde ruimtelijke figuren of patronen, die waren bedoeld om de toeschouwers esthetisch te bekoren. Van deze 'balletti' is de term 'ballet' afkomstig.
- Er was geen verhoogd podium (waar het publiek tegenover zat): de dans vond plaats in de paleiszaal en het publiek zat daar omheen (hier in galerijen aan weerszijden van de zaal, waardoor van bovenaf op de dansers werd gekeken, wat van belang is om de geometrische figuren die op de dansvloer beschreven werden goed te kunnen zien).
- Het ballet werd (overwegend) uitgevoerd door amateurs (hovelingen en leden van de adel) en niet door professionele dansers.
- Er is sprake van een doorlopende handeling (gebaseerd op mythologische goden- en heldenverhalen).
- De dans bevatte veel symboliek (in de geometrische figuren en door allegorieën).
- Er werd gebruik gemaakt van losse, verrijdbare decorstukken en allerlei vernuftige en/of spectaculaire machinerieën.
- Er waren vaak vreemdsoortige kostuums en/of er was soms spectaculaire acrobatiek te zien.
- De voorstelling had een interdiciplinair karakter: er werd niet alleen gedanst, maar ook gedeclameerd en gezongen.
Palazzo Pitti, Florence
Palazzo Pitti: tuinzijde
Theater in de Bodoli tuinen
Orazio Scarabelli: La Naunachia ( 1589 )
Palazzo Pitti en de Bodoli tuinen: theater aan het hof.
De Boboli tuinen hebben waarschijnlijk hun naam te danken aan de familie Borgolo, die op de locatie waar de tuinen nu zijn, als eerste een stuk grond en tuin hadden. Messer Luca Pitti kocht in 1418 het stuk grond van de familie Borgolo. In 1549 werd het overgenomen door Cosimo I de’Medici en zijn vrouw Eleonora van Toledo. Zijn kochten dit stuk grond om hier een groot paleis te laten bouwen en bij zo’n indrukwekkend paleis hoort natuurlijk een tuin die minstens zo indrukwekkend is.
De Boboli tuinen staan vol met eeuwenoude bomen, fonteinen, vijvers en beelden. Het is niet voor niets dat sommige mensen deze tuinen net een openluchtmuseum vinden. Daarnaast zijn de Boboli tuinen een voorbeeld voor veel tuinen die later ontworpen zijn, waaronder de tuinen van Versailles.
Amfitheater
Het Amfitheater werd aangelegd voor de familie de’Medici. Hier konden zij genieten van verschillende theatervoorstellingen. Het Amfitheater is ontworpen door Giulio Parigi en gebouwd tussen 1630 en 1637. Het amfitheater is een openluchttheater. Hij is opgebouwd uit een ring van zeven treden met daarachter verschillende beelden. In het midden van het Amfitheater staat een Egyptische Obelisk. Deze Obelisk stond eerst in de Medici villa in Rome en is later verplaatst naar Florence, naar de Boboli tuinen.
4. Renaissance muziek
Muziek
Dat de mens steeds meer centraal staat, komt in de Renaissance tot uiting in de beeldende kunst en literatuur.
De muziek loopt t.o.v. de andere kunsten een beetje achter, pas vanaf 1450 breekt de Renaissance door in de muziek. De muziek wordt in vergelijking met de Middeleeuwen vermenselijkt:
De relatie tekst-muziek wordt belangrijker. Componisten gingen op zoek naar nieuwe middelen om de inhoud van de tekst te benadrukken. In plaats van de grillige melodielijnen van de gotische muziek wordt de eenvoudige door de menselijke adem bepaalde melodie het ideaal.
De gecompliceerde gotische ritmiek maakt plaats voor een regelmatige ritmische puls. Het ritmisch verloop wordt bepaald door de natuurlijke declamatie van de tekst. De expressie van de tekst moet worden weergegeven.
Voor het eerst mag muziek beluisterd worden puur om haar esthetische kwaliteiten.
In de muziek gaat de wereldlijke muziek een steeds grotere rol spelen. Ook krijgt de instrumentale muziek voor het eerst zelfstandige betekenis.
Als gevolg van de uitvinding van de muziekdruk (1476) zijn vanaf het begin van de 16e eeuw zeer veel composities gedrukt.
Italië het centrum van de kunsten
De rijkdom aan kunst en cultuur is te vinden aan de hoven in Frankrijk, Engeland en Italië en in kathedralen, kerken en kloosters. Ook de kerkmuziek levert haar bijdrage aan deze pracht en praal.
In de Middeleeuwen lag het centrum van de culturele ontwikkeling in Frankrijk.
In de Renaissance verschuift dit. Met name in de 16e eeuw was Italië het centrum van de kunsten.
De belangrijkste muzikale ontwikkelingen (ook schilder-en beeldhouwkunst) gebeurden in Italië.
De Franco-Vlaamse componisten waren veelvuldig in dienst van de Italiaanse vorstenhoven en het Vaticaan. Daar konden ze de meerstemmigheid ontwikkelen tot grote hoogten.
De Italiaanse componist Palestrina, beïnvloed door de Franco-Vlaamse stijl, heeft in zijn missen en motetten deze polyfone schrijfwijze geperfectioneerd.
Tegelijkertijd ontwikkelde de wereldlijke muziek zich: het motet kreeg zijn wereldlijke tegenhanger in het Italiaanse madrigaal, en ook de instrumentale muziek begon steeds meer een zelfstandige rol te spelen. Met name in Venetië waar al het begin van de Barok te beluisteren viel.
Samenvatting van muziek in de Renaissance.
Muziek in de liturgie ( kerkelijke muziek )
Muziek in de mis
Het motet
Wereldlijke muziek: a capella ( zang zonder instrumenten )
Chanson
Madrigaal
Instrumentale muziek
Orgel
Ensemble: canzone, sonata, symfonica
Instrumenten in de Renaissance
Instrumenten in de Renaissance
luit
gamba
kromhoorn
blokfluit
clavecimbel
harp
Belangrijke componisten in de renaissance
Orlando di Lasso
voorbeeld: " Lagrime di san Pietro " 1594
Palestrina
voorbeeld : " Gloria ": kerkelijke muziek
Aan het hof van de familie Gonzaga in Mantua werken
Giaches de Wert
Voorbeeld: " Giunta alla tomba ", 1581
Monteverdi
Muziek in de Renaissance: website van digischool.
5. Muzikale kenmerken
Muzikale kenmerken (hoe beschrijf je muziek?)
Hoe beschrijf je nu hoe muziek klinkt? Dat is best lastig. Je hoort vaak wel of muziek vrolijk of juist verdrietig klinkt, maar hoe komt dat dan? Hoe leg je dit nu uit? In het examen Kunst kan er worden gevraagd om muzikale kenmerken te geven van een muziekstuk. Eigenlijk is dat hetzelfde als dat er gevraagd wordt om iets over de vormgeving te vertellen:
Dus HOE is het kunstwerk/muziekstuk gemaakt.
De volgende termen geven je houvast om muziek te kunnen verwoorden. Muzikale kenmerken zijn dus de bouwstenen van de muziek. Je moet dus NOOIT over de TEKST beginnen, dit heeft niets met de muziek te maken.
1. Melodie (ander woord is toonhoogte)
2. Ritme (ander woord is toonduur)
3. Tempo (hoe snel of langzaam)
4. Dynamiek (toonsterkte, hoe hard of zacht?)
5. Klankkleur (welke instrumenten?)
6. Vorm (structuur van muziekstuk)
7. Samenklank (hoe klinken verschillende tonen tegelijk?)
Hieronder worden alle termen even kort uitgelegd.
De melodie
De melodie van een muziekstuk is datgene wat je vaak als eerste meezingt. Het is een opeenvolging van toonhoogtes, met een duidelijk begin en einde. In popmuziek wordt de melodie vaak gezongen, en in klassieke- en jazzmuziek wordt deze vaak door een instrument gespeeld. Je kan naast welk instrument of welke zangstem de melodie speelt/zingt ook iets vertellen over hoe de melodie is opgebouwd. Zit er veel herhaling in? Of zijn het juist allemaal losse fragmentjes?
Ritme
Ritme is de afwisseling tussen korte en lange noten. Dus zijn er veel snelle noten? of juist hele lang noten, of allebei? Zijn er veel accenten te horen in het ritme zodat het een beetje onrustig klinkt? Of is het juist een hele gelijkmatige beat waar je lekker op zou kunnen dansen?
Tempo
Met tempo wordt de snelheid van de muziek bedoeld, deze tik je vaak mee met je voet. Is de muziek langzaam, of juist heel snel, of er tussen in? In popmuziek spreek je over beats per minute (BPM). Bijvoorbeeld hiphop gebruikt vaak een tempo van tussen de 85 en 120 BPM, terwijl dit bij house eerder 110-140 is.
Dynamiek
We noemen het sterk of zacht spelen van muziek ook wel de dynamiek van de muziek. Dit is een belangrijk onderdeel van muziek maken, want hiermee kunnen we de muziek mooier, spannender en interessanter maken. Muziek kan heel zacht worden gespeeld, maar ook heel hard. Ook kan het beetje bij beetje sterker of zachter worden
Klankkleur
Klankkleur (ook wel timbre of sound) is het specifieke muzikale geluid van een instrument of stem. De klankkleur zorgt er voor dat je bijvoorbeeld het verschil hoort tussen een viool en een piano. Of tussen een lage mannenstem (bas) en een hoge vrouwenstem (sopraan). In een popband worden vaak dezelfde instrumenten gebruikt. De ritmesectie (de basis van de muziek) bestaat meestal uit het drumstel, basgitaar en gitaar. Ook kan er een piano/keyboard worden toegevoegd. In grote bands worden vaak ook blazers (trompet/saxofoon) gebruikt. Natuurlijk kan er naast en zanger/es ook een achtergrondkoortje worden gebruikt. Bij grote klassieke orkesten worden vaak strijkers, hout- en koperblazers en slaginstrumenten gebruikt.
Op de volgende site kan je oefenen hoe de verschillende instrumenten klinken:
http://www.saxsite.nl/JBMUZ_1_MUZINSTRVB.htm
Instrumenten oefenen
Vorm
Vooral in populaire muziek wordt vaak een "vast" vormschema gebruikt (intro-couplet-refrein-couplet-refrein-bridge/solo -refrein-uitro). Muziek uit de modere tijd (1e helft 20e eeuw) heeft vaak een moeilijk te volgen structuur.
Samenklank
Een samenklank zijn meerdere tonen die tegelijk klinken. Bijvoorbeeld een akkoord. Instrumenten zoals een piano, gitaar of keyboard zijn geschikt om akkoorden op te spelen. Een akkoord kan majeur zijn (klinkt vrolijk) of mineur (verdrietig).
Muziek kan eenstemmig zijn, een melodie die alleen of door meerdere mensen wordt gezongen/gespeeld, iedereen zingt hetzelfde. Meerstemmig betekent dat er op meerdere toonhoogtes tegelijk door meedere personen wordt gezongen/gespeeld.
Ook kan een samenklank consonant zijn, dan klinken de tonen mooi en harmonieus bij elkaar. Ook zijn er samenklanken die dissonant zijn, deze samenklank wringt. (Denk aan de muziek uit de modere tijd (1e helft 20e eeuw). We spreken ook wel van een scherpe klank, noten worden samengespeeld waar we dat niet van gewend zijn.
In onderstaand schema zie je welke woorden je kan gebruiken om muziek te beschrijven
6. Monteverdi en de opera
Video: uitleg : wat is opera ?
Monteverdi: L'orfeo: opera.
De Italiaanse componist Claudio Monteverdi (1567-1643) is de geschiedenis ingegaan als eerste operacomponist. Behalve componist was hij zanger en violist. Hij werd geboren in Cremona (Lombardije) als zoon van een apotheker. In 1607 verschijnt Orfeo, een van de vroegste opera’s uit de muziekgeschiedenis.
Het werk, dat gebaseerd is op de mythe van Orpheus en Eurydice, is uniek te noemen omdat er voor het eerst een compleet groot muziekstuk was geschapen met duidelijke melodische lijnen met op de achtergrond een vrij rustig spelend orkest. De opening, een soort fanfare, is een indrukwekkende start van het werk. Twee beroemde aria’s: Possente spirto en Tu se morta (als Orfeo hoort dat zijn geliefde dood is). Van belang is hierbij nog te vermelden dat opera’s in de tijd van Monteverdi vaak goed afliepen, en dat de vrouwenrollen meestal door mannen (castraten) vertolkt werden. De opera Orfeo was oorspronkelijk bedoeld ter opluistering van het carnaval in Mantua.
In 1590 werd Monteverdi als zanger aangesteld aan het hof van Mantua. Ruim tien jaar werkte hij daar, de laatste jaren als kapelmeester. Zijn moderne manier van componeren riep daar dikwijls heftige reacties op met ruzies als gevolg.
In 1610 publiceerde hij een bundel religieuze muziek; de Maria Vespers (Vespro della beata vergine). Misschien moet deze uitgave als een sollicitatie gezien worden, want de musicus aasde op een baantje in de pauselijke kapel in Rome. Niet voor niets droeg hij het werk op aan de toenmalige kerkvorst Paus Paulus V. Hij kwam echter niet in aanmerking voor een baan. In 1613 werd hij aangesteld als kapelmeester van de San Marco in Venetië.
Monteverdi was eveneens de man van het Madrigaal. Boekenvol componeerde hij met deze meerstemmige wereldlijke liederen. De teksten vertelden over verloren liefdes, het eenzame hart, herders, sport en spelen.
7. Topkunstenaars : Leonardo da Vinci, Rafael en Michelangelo
Leonardo da Vinci: Vitruviaanse figuur
Leonardo da Vinci: Mona LIsa
Leonardo da Vinci 1452 - 1519
Tekenaar, schilder en architect en uitvinder.
Leonardo Da Vinci was een homo universale. Hij was schrijver, ingenieur, anatoom, botanicus, schilder, beeldhouwer, architect, uitvinder, filosoof en geleerde. In zijn aantekenboeken schreef hij over al deze onderwerpen. Ze bevatten tekeningen van landschappen, planten, dieren, mensen, studies naar proportie en gedetailleerde, anatomische tekeningen. Het merendeel zijn bladen die nog het meest lijken op onderzoeksbladen. Er zijn ook schetsontwerpen bewaard gebleven voor sculpturen en gebouwen, maar van de uitvoering daarvan is veel verloren gegaan.
Da Vinci maakte voor het boek over de goddelijke proportieleer De Divina Proportione, een illustratie bij een tekst over de theorie van Vitruvius. Deze had beschreven hoe een welgebouwde man met gespreide handen en voeten precies past binnen de meest volmaakte wiskundige figuren, de cirkel en het vierkant. Dit leek een fundamentele waarheid over de schepping van mens en wereld te onthullen.
Onderzoek naar anatomie. Een schilder moet weten hoe een lichaam in elkaar zit, hoe botten, spieren, pezen en aderen eruitzien en hoe ze werken. Dat is niet alleen nodig om de uiterlijkheden, zoals volume en huidtextuur nauwkeurig te kunnen schilderen, maar ook om de emotie te kunnen uitdrukken. In Da Vinci's opvatting was het de lichaamshouding die een emotie uitdrukte. De ziel openbaart zich door de stand van het lichaam.
Beroemde kunstwerken: de Mona Lisa en Het laatste avondmaal
Van Da Vinci's schilderijen is de Mona Lisa of La Gioconda (ca. 1503-1506) met haar geheimzinnige glimlach en het atmosferisch perspectief in het landschap op de achtergrond wel het beroemdste. De zachte, vervaagde contouren met kleuren die in elkaar overlopen in dit schilderij zouden een vinding zijn van Leonardo. Het effect van zachte contouren is dat het portret van de afgebeelde persoon levend lijkt. De Italianen noemden dit: sfumato. Sfumato kan alleen met transparante lagen olieverf worden aangebracht, met temperaverf was dit niet mogelijk.
Het laatste avondmaal is een fresco dat Leonardo maakte voor de refter van een klooster in Milaan. Omdat Leonardo hierbij experimenteerde met olieverf, heeft het de tand des tijd niet goed doorstaan.
Christus zit centraal aan een lange tafel. Hij deelt mede dat een van de apostelen hem zal verraden, wat hevige commotie veroorzaakt. Da Vinci had van alle apostelen karakterschetsen en lijstjes met persoonlijkheidskenmerken gemaakt. Ze staan allemaal op een karakteristieke manier afgebeeld. Opvallend is de centrale plaats die Leonardo aan Judas gaf, meestal werd deze verrader buiten de groep afgebeeld. De twaalf apostelen vormen vier groepen. Voor de constructie van het perspectief koos Leonardo een symbolisch standpunt: alle ruimte komt voort uit Christus.
Leonardo da Vinci: het laatste avondmaal
Film: Leonardo da Vinci: documentaire
Rafaël Santi 1483-1520
De Italiaanse kunstschilder Rafaël leefde van 1483 tot 1520 in Italië. Zijn kunstwerken tonen dat hij zich ontwikkeld heeft in het realistisch weergeven van mensen. Hij schilderde in opdracht van de pausen en maakte voor hen veel sacrale werken, zoals bijvoorbeeld altaarstukken. De engeltjes die hij geschilderd heeft zijn wereldberoemd geworden. Rafaël werd beïnvloed door de beroemde grootmeesters uit zijn tijd, zoals Leonardo da Vinci en Michelangelo.
Rafaël werd geboren in Urbino als zoon van een hofschilder, met wie die hij als jong kind graag meeliep. Zijn vader stuurde hem al naar het atelier van Perugino toen nog maar 8 jaar oud was. Hij werd al snel een betere tekenaar dan zijn leermeester en mocht zich ‘meester’ noemen toen hij 17 jaar oud was.
Rafaël maakte studiereizen naar Florence, Venetië, Padua, Siena en Rome. Van 1504 tot 1508 werkte hij ook in Florence en Perugia, en paste zich aan de smaak en de eisen van zijn opdrachtgevers aan. Rafaël maakte portretten voor de rijke, plaatselijke burgers en kleine poëtische schilderijtjes voor het hof van Urbino.
In zijn portretten beeldde Rafaël niet alleen het gezicht af, maar vaak ook de armen en handen. Aan de houding en vormgeving van de handen besteedde hij veel aandacht.
Rafael: de school van Athene
'De Atheense school' is een van de bekendere schilderwerken van Rafaël. Op dit fresco is een aantal filosofen afgebeeld die met elkaar in gesprek zijn. In het midden staan de oude Plato en de jonge Aristoteles. Ze lijken met elkaar verwikkeld in een discussie. Rafaël heeft Plato afgebeeld met in zijn ene hand het boek Timaeus, met de andere hand wijst hij naar boven. Aan zijn zij staat Aristoteles en de Ethica in zijn hand en hij strekt met zijn andere hand uit naar beneden. Rafaël heeft hiermee de tegenstelling tussen deze twee filosofen willen uitbeelden. Plato verwijst naar de realiteit in hogere sferen. Hij heeft dan ook een kosmologisch boek in zijn hand. Aristoteles wijst naar de aardse werkelijkheid. Hij wil de filosofie in de aardse werkelijkheid handen en voeten geven. Hij heeft dan ook ethisch traktaat in zijn hand. Er staan ook andere filosofen op het fresco. Zo wordt links Pythagoras afgebeeld. Hij schrijft in een boek, terwijl Empedocies en Averrroës over zijn schouders meekijken. Rechts van Pythagoras staat de filosoof Parmenides. Rafaël gebruikte de afbeelding van de grootmeesters uit zijn tijd om de filosofen uit te beelden. Plato heeft bijvoorbeeld het gezicht van Leonardo da Vinci, Heraclitus dat van Michelangelo en Euclides heeft het gezicht van de Italiaanse architect en kunstschilder Donato Bramante (1444-1514).
Rafael: Sixtijnse madonna
Rafaël heeft veel engeltjes, cupido's en cherubijntjes geschilderd. Ze zijn alom bekend. De twee beroemde peinzende cherubijntjes die wat verveeld om zich heen kijken, terwijl zij leunen op de vensterbank, zijn onderdeel van een veel groter schilderij. Dit werk staat bekend onder de naam 'De Sixtijnse Madonna'. Rafaël heeft dit schilderij gemaakt in opdracht van het Benedictijner klooster in Piacenza. Het schilderij is bedoeld als altaarstuk voor in de kapel van het klooster. Waarschijnlijk was dit het laatste doek dat Rafaël geschilderd heeft.
Video: Rafael: documentaire
Michelangelo Buanorotti 1475 - 1564
Michelangelo is net als Da Vinci een van de belangrijkste en veelzijdigste kunstenaars uit de geschiedenis. Zijn talenten hebben de beeldhouwkunst, schilderkunst en architectuur eeuwenlang beïnvloed. Michelangelo werd 89 jaar oud, en heeft gedurende zijn lange leven veel kunstwerken gemaakt.
Omdat zijn moeder stierf toen Michelangelo 6 jaar was, werd hij opgevoed in een familie van steenhouwers. Hij volgde een opleiding in Florence, waar hij bij Ghirlandaio leerde schilderen en de beeldhouwkunst leerde van Bertoldo di Giovanni. Voor beide kunstgenres had Michelangelo heel veel talent. De schilderijen van Giotto en Massaccio en de beelden van Donatello waren voor hem een grote inspiratiebron.
Toen Michelangelo vijftien jaar was werden zijn talenten ontdekt door Lorenzo de Medici, die hem in zijn paleis opnam. Toch voelde Michelangelo zich niet erg thuis aan het hof van de Medici. Hij bleef zijn leven lang een gesloten en soms opvliegend persoon, anders dan Leonardo da Vinci, die al beroemd was toen Michelangelo aan het begin van zijn carrière stond.
In 1498 kreeg Michelangelo de opdracht om in Rome de twaalf apostelen langs de rand van het plafond van de sixtijnse kapel te schilderen. Op zijn eigen voorstel schilderde hij van 1508 tot 1512 aan de complete uitbeelding van het scheppingsverhaal uit de bijbel op het plafond.
Michelangelo werd geïnspireerd door de opgraving van een marmeren beeldhouwwerk in 1506, de Laokoön. In een zelf ontworpen imaginaire klassieke architectuur toverde hij op het plafond van de sixtijnse kapel een reeks voorstellingen van de genesis, het Bijbelverhaal over het begin der tijden. Aangekondigd door een stoet van profeten uit de joodse traditie en Sibillen uit de heidense, glansde deze nieuwe hemel in heldere kleuren, met halfgoden als variaties op de kronkelende figuren van de Laokoön. Deze mannelijke naakten staan sindsdien bekend als de ignudi.
Plafondschildering in de Sixtijnse kapel
8. Inleiding Barok
Waaraan herken je de kunst in de Barok ?
De Barok
De Barok in Rome: Sint Pieter en Caravaggio, Bernini, stadsaanleg en fonteinen,
9. De Sint Pieter in Rome en de contra-reformatie
Religie overwint de Ketterij en de Haat, beeldengroep door Pierre Le Gros de Jongere (1695-1699).
Reformatie en contrareformatie.
Door de reformatie heeft de kerk van Rome veel aan macht en gezag verloren. Grote gebieden waren onder invloed van het protestantisme gekomen en keerden zich ook in politiek opzicht tegen de katholieke macht en invloed. Op religieus en politiek gebied werd Europa in verschillende kampen verdeeld. In Trento werd een kerkvergadering bijeengeroepen om plannen te maken voor het herstel van de rooms-katholieke (Concilie van Trente (1545-1563)). De kerk moest worden gezuiverd en vernieuwd. Deze vernieuwingsbeweging heet contrareformatie. Een nieuwe kloosterorde belastte zich met de taak de nieuwe ideeën te verspreiden. Het was de orde van de Jezuïeten.
Contra-reformatie, aanlokken en overweldigen.
In historisch-politiek opzicht is de barok de tijd geweest van het absolutisme, en religieus en intellectueel gezien werd dit tijdperk bepaald door de Contrareformatie en door de aanzetten tot de Verlichting in de 18e eeuw. Het tijdperk van de barok wordt in grote mate bepaald door dualistische principes, door de spanningen tussen geloof en wetenschap.
Barok wil een beroep doen op de emoties van de toeschouwer en indruk maken door de illusie van beweging en onrust. Door de Reformatie van Luther en Calvijn, werd de macht van de kerk van Rome in twijfel getrokken. Om dit verlies aan macht en invloed tegen te gaan, begon de kerk van Rome met een aanval op de Reformatie. Dat was de Contrareformatie (dus de actie tegen de hervorming). Door een overvloed aan beelden, pracht en praal in de kerken aan te brengen, door nieuwe kerken te bouwen die wervelden van goud en beelden, probeerde de kerk nieuw aanzien te krijgen bij de gelovigen. Wanneer je een kerk binnenstapte zou je helemaal overdonderd moeten worden: door de emotie en expressie op de gelaten van de beelden, door de meeslepende dramatiek en dynamiek, door de overtuigingskracht die er in de plafondschilderingen tentoongesteld werd, hierdoor zou je als gelovige helemaal weer moeten geloven in de kerk van Rome.
Wandeling naar en in de Sint Pieter in Rome
Middeleeuwen: Sint Pieter in Rome
Bramante: plattegrond voor de Sint Pieter
De ligging van de Sint Pieter in de stad
Plattegrond Sint Pieter: ontwerper Rafael
Bovenaanzicht huidige Sint Pieter en plein
interieur van de Sint Pieter
De bouw van de Pieterskerk in Rome
De basiliek van Sint Pieter in Vaticaanstad is één van de grootste en meest bekende kerken ter wereld. Het werd gebouwd op het graf van de heilige Petrus, naar wie de kerk vernoemd is. De bouw begon in 1506 en nam ruim honderd jaar in beslag. Aan de bouw werkten de grootste en beroemdste architecten van de Italiaanse renaissance en barok mee.
De voorgeschiedenis van de Pieterskerk
De huidige basiliek is de tweede kerk die op die plek werd gebouwd ter ere van de apostel Petrus. Tijdens het regime van keizer Nero in Rome, vonden er vervolgingen en martelingen van christenen plaats. Het christendom was net opgekomen en was een verboden godsdienst. In 64 n. Chr. werd Petrus gemarteld en gekruisigd. Deze kruisigingen vonden vaak plaats op het Circus van Caligula (ook wel Circus van Nero) aan de Via Cornelia. De christenen en criminelen die deze straf ondergingen, werden begraven op een begraafplaats naast het Circus. Dat gebeurde ook met Petrus. Zijn graf werd toen al een plek waar pelgrims naar toe trokken om hem te eren.
De eerste Pieterskerk
In de vierde eeuw brak er een betere tijd aan voor de christenen in Rome. Keizer Constantijn de Grote verklaarde middels het Edict van Milaan in 313 dat christenen voortaan hun geloof in het openbaar mochten belijden. Hij gaf zelfs de opdracht voor de bouw van een basiliek in 324 met het graf van Petrus als centraal punt. Deze basiliek werd in 329 voltooid en was een rechthoekig gebouw met een schip, vier gangpaden en een transept (dwarsschip). Vanaf de veertiende eeuw trok het pelgrims die uit alle hoeken van Europa te voet naar de kerk kwamen, om Petrus te eren. In die eeuw raakte het gebouw echter steeds verder in verval.
Bramante
In de vroege zestiende eeuw verkeerde het gebouw in zo’n slechte staat, dat er een besluit genomen moest worden: renoveren of slopen. Paus Julius II gaf architect Donato Bramante de opdracht een nieuwe kerk te ontwerpen. Bramante ontwierp een gebouw in de vorm van een Grieks kruis, dat wil zeggen een gebouw met vier armen en een centrale koepel. Deze vorm zou symbolisch verwijzen naar de vier windrichtingen van de wereld, met daarboven een hemel. Bramante voerde de sloop van de oude basiliek uit en kreeg daardoor de bijnaam ‘de sloopmeester’. Hij stierf echter tijdens de bouw in 1514, toen alleen nog de funderingen voor het koor waren gelegd.
Rafael
Na de dood van Bramante werd de schilder Rafael gekozen tot nieuwe bouwmeester. Hij sloopte echter het werk van Bramante en maakte een plan voor een kerk in de vorm van een Latijns kruis. Zo zou het gebouw een langwerpig schip krijgen. Rafael kon zijn plan niet uitvoeren, maar had wel een discussie op gang gebracht over de vorm van het gebouw, een discussie die nog tientallen jaren zou voortduren.
Michelangelo
In 1547 werd de discussie eindelijk beslecht door paus Paulus III die Michelangelo aanstelde als architect. Hij volgde het oude plan van Bramante. Typisch in zijn stijl bracht Michelangelo pilasters, niches en richels aan in de muren. Hij ontwierp de grote koepel, waaronder het pauselijk altaar zou komen te staan. Na de dood van Michelangelo in 1564 werd het karwei afgemaakt door zijn assistent Giacomo della Porta.
Maderno
Ondanks de besluiten van Michelangelo was de discussie over centraalbouw versus rechthoekige bouw nog niet helemaal voorbij. Tijdens het Concilie van Trente werd besloten dat moest worden doorgegaan met de bouw van een rechthoekige basiliek. Daarvoor werd architect Carlo Maderno aangesteld. Hij moest Michelangelo’s plan letterlijk verlengen. De kerk kreeg nu alsnog de vorm van een Latijns kruis. Maderno ontwierp ook de klassieke façade, die gebouwd werd tussen 1607 en 1612. Hierdoor is echter de koepel van Michelangelo alleen nog van een grote afstand goed te zien.
Bernini
De laatste beroemde architect die aan de Pieterskerk heeft gewerkt, is Gianlorenzo Bernini. Hij moest door de aanleg van een groot plein voor de kerk de koepel van Michelangelo beter zichtbaar maken. Hij creëerde een ovalen zuilengalerij met Toscaanse zuilen om het Pietersplein heen. Deze zuilen stralen symbolisch twee armen uit om de pelgrims van over de hele wereld te omarmen bij hun aankomst.
10. Theater en de commedia dell'arte
Boek Bespiegeling: pag. 88 en 89.
Uitleg karakters Commedia dell'arte
Zanni
Commedia Dell’Arte
Deze vorm van straat theater, die tegelijk verschijnt met de groei van het serieuze, academische theater, steunde voornamelijk op de acteur en niet op de schrijver. De dialoog - die varieerde van een eenvoudige samenspraak tussen twee komedianten tot een compleet toneelstuk met een hoofd- en subplot voor een aantal acteurs- werd helemaal geïmproviseerd, hoewel er een schets van de plot ofwel scenario was om de spelers binnen de perken te houden. Ook waren er lange standaardmonologen, die als ze eenmaal bedacht, opgeschreven en uit het hoofd geleerd waren, aan vrijwel iedere omstandigheid aangepast konden worden. Maar ze werden voornamelijk gebruikt voor de serieuzere personages, de jonge geliefden en misschien ook de oude vaders, de pedante advocaten en de snoevende soldaten.
Er waren veel mogelijkheden tot improvisatie. Volgens de traditie mochten de zanni tijdens de voorstelling de basissituatie van het stuk zo veel als ze maar wilden laten afwijken van de voorgeschreven gang van zaken, als ze maar terugkwamen op een punt waar het scenario weer opgevat kon worden. Dat vereiste een grote vaardigheid en gevatheid. Maar alles wat we weten van de commedia dell’arte wijst erop dat de uitvoerenden hun weerga in het theater niet kenden en de eigenschappen van de danser, zanger, acrobaat, bekkentrekker en (pantomime)speler combineerden met een ongelofelijke lichamelijke en geestelijke vlugheid. Een goede beheersing van het gebaar was bovendien nodig omdat de komedianten maskers droegen en dus de expressie van hun gezicht niet konden gebruiken.
De praktijk van het improviseren werd ongetwijfeld gestimuleerd door een ander opvallend kenmerk van de commedia dell'arte. Het gezelschap bestond uit acteurs die altijd dezelfde rol speelden. Dit was geen type-casten zoals we dat nu kennen maar het levenslang aannemen van een vermomming waarmee de acteur zo geïdentificeerd raakte dat hij vaak in de loop der jaren zijn eigen persoonlijkheid verloor, of liever, zijn eigen persoonlijkheid zó liet versmelten met die van het type dat hij speelde, dat er een niet te miskennen personage ontstond. In veel gevallen liet de auteur zijn eigen naam varen voor die van het personage om het zich zo nog verder toe te eigenen. Elk 'masker' in de commedia dell'arte - het woord wordt zowel gebruikt voor het personage als het object, behoorde tot een duidelijk afgebakende groep en het kwam vrijwel niet voor dat een acteur van de ene groep naar een andere overging, behalve misschien als hij ,jonge minnaar' was. Als hij later in zijn leven zijn figuur of knappe uiterlijk kwijtraakte of een bruikbare komische karakteristiek ontwikkelde - een dikke buik of een notenkrakersprofiel - liet hij zijn jeugdige heroïek misschien varen ten gunste van komedie en slapstick.
De jonge geliefden, die op zich niet zo interessant waren, vormden de kern van de komedie door hun pogingen om elkaar te ontmoeten en te trouwen. De heldin had meestal een dienstmeisje of vertrouwelinge, die Rosetta of Colombina heette. Haar vader, echtgenoot of voogd die altijd haar ontsnapping probeerde te voorkomen, was een Venetiaan met de naam Pantalone. Hij wordt vaak afgebeeld als een liefdeszieke oude man. Evenals zijn bejaarde vriend, een Bolognese advocaat Il Dottore met de naam Graziano, had hij komische knechten en soms bijdehandte huishoudsters.
Een personage, dat wat los stond van deze huiselijke groep was Il Capitano, een snoevende, laffe militair. Meestal tooide hij zich met een of andere goedklinkende titel, zoals Spezzaferro, Spavento da ValI'Inferno of Matamoros. Wellicht gaven zijn groteske verschijning met een lange haakneus en een enorme snor, en de manier waarop de zanni hem behandelden door hem te bespotten, pootje te lichten en zijn moed door te prikken tot er alleen lafheid overbleef, de gevoelens weer van de Italianen uit de Renaissance jegens de gehate Spaanse onderdrukkers.
De bekendste van de standaard-types waren de, komische bedienden. Als de plot eenmaal op gang was gebracht, moesten zij hem gaande houden. Ze waren het talrijkst en meest kameleontisch van alle acteurs en bestonden uit types uit verschillende streken van Italië. Het was gebruik dat er tenminste twee komische bedienden in elk scenario optraden: één die slim was, om de intrige op gang te houden en de andere een sufferd als contrast voor de scherpzinnigheid van z’n makker. (Onder hen bevonden zich Arlecchino, Pulcinella, Pedrolino, Scapino, Mezzetino, Scaramuccia en Brighella.)Al deze namen duiken in een andere vorm later in de theatergeschiedenis weer op.
Uitleg: wat is commedia dell'arte
11. Teatro Olimpico in Vicenza, The Globe en Theaterzaal in Versailles
Teatro Olimico
In 1556 werd in Vicenza de Accademia Olimpica gesticht. Dit letterkundig genootschap stelde in de eerste plaats belang in de oudheid en in het vervaardigen van klassieke of pseudo-klassieke toneelstukken. De architect Andrea Palladio behoorde tot de oprichters. Jarenlang werden de stukken in tijdelijke theaters gespeeld maar tenslotte kreeg Palladio, de opdracht een permanent theater te bouwen. Hij begon er in 1580 aan maar overleed al enkele maanden later. Het theater werd in 1584 door Vincenzo Scamozzi voltooid. De plattegrond is gebaseerd op een halve ellips (en niet op een halve cirkel zoals bij de Romeinen). Om een open orchestra lopen dertien treden, die naar een zuilengang leiden die bekroond wordt door een balustrade met beelden. Het toneel zelf is naar Romeins model een lange smalle rechthoek, waarvan de achterzijde uit een permanente decorwand bestaat.
Kenmerken theatro olimpico.
- Het toneeldecor is ontworpen door Scamozzi en stelt de stad Thebe voor.
- Het toneeldecor is niet te veranderen, zoals ook in klassieke thetares te zien is( vaste achterwand ).
- Vier decor openingen: de belangrijke gasten zitten zo dat ze in een van de “ straten” kunnen kijken .
- De toneelwand is in perspectief geschilderd, waardoor de ruimte dieper lijkt dan hij is.
- Plafond is een fresco: het stelt de lucht voor
- Kenmerken van het klassieke theater:
- Vorm van de tribune is halve cirkel ( grieks )
- Publiek zit op oplopende treden
- Klassieke beelden in de decorwand en op de achterwand
- Klassieke elementen als zuilen, guirlandes etc.
The Globe, Londen
Aan de oevers van de Theems, vlakbij de London Bridge, ligt de Shakespeare’s Globe, een replica van het openluchttheater welke in 1599 werd ontworpen en waar veel van Shakespeare’s beroemde toneelstukken zijn opgevoerd. Tijdens een bezoek aan het Shakespeare Globe Theatre verken je het leven van de beroemde Engelse schrijver, dichter en acteur, William Shakespeare. Je leert niet alleen alles over de beroemde schrijver, maar ook krijg je alles te weten over de toneelwereld van toen.
Het oorspronkelijke theater is helaas compleet afgebrand in 1613 tijdens een optreden van Henry VIII. Pas in 1990 is het theater weer opgebouwd volgens de oude bouwtekeningen en met de authentieke Tudor style buitenkant en rieten dak zodat het een unieke replica is geworden. Het theater staat bovendien op vrijwel dezelfde plek als waar het vroegere theater afgebrand was.
Waarom worden de toneelstukken van William Shakespeare (1564-1616) na 450 jaar nog altijd gespeeld en bewerkt door steeds weer nieuwe generaties? En waarom is Shakespeare tot op de dag van vandaag de meest geciteerde dichter aller tijden? En dat wereldwijd!
450 jaar actueel (1564-2014)
Shakespeare geniet zo’n grote populariteit omdat hij over kwesties schreef die ons vandaag de dag nog altijd beroeren. Zijn thema’s als veelsoortige liefdes, man-vrouw relaties, machtsverhoudingen, rassenproblemen, sociaal onrecht en omgang met de natuur zijn meer dan ooit actueel. Hij bedacht hilarische en clowneske scènes, maar evenzeer voorzag hij zijn personages van extreme emoties als hartstocht en hartzeer, jaloezie en haat, wraak en vergiffenis. Deze uitingen van pure menselijkheid worden door alle eeuwen heen door alle lagen van de bevolking begrepen. Nieuwe generaties theatermakers, componisten en filmproducenten maken daar dankbaar gebruik van. Voor hen is Shakespeare’s gedachtegoed een blijvende inspiratiebron voor steeds weer nieuwe interpretaties en analyses, waarmee zij het publiek telkens weer verrassen.
Croniqueur van zijn tijd
Shakespeare haalde inspiratie uit de Griekse en Romeinse geschiedenis, bestudeerde de bijbel en bezat behoorlijke kennis van de Franse, Italiaanse en Spaanse literatuur. Zijn toneelstukken getuigen van een gelaagde rijkdom aan historische, wereldlijke en actuele beschrijvingen. Het tijdperk waarin Shakespeare leefde was een turbulente tijd. Overal in Europa woedden burgeroorlogen en langs de kusten bloedige zeeslagen. Engeland zelf had te maken met paleismoorden, hevige godsdiensttwisten en een dodelijke aanvalsdreiging van het machtige Spanje. Ook moesten de Engelsen in hun koloniale streven concureren met Spanjaarden en Portugezen, die al bijna een eeuw lang hun positie als zeevarende mogendheden hadden veroverd. In 1588 sloeg zeeheld Sir Francis Drake de invasie van de Spaanse Armada af, waarna ook Engeland een zeemacht werd en wereldwijd koloniën stichtte. Shakespeare verwerkte in zijn stukken koningsdrama’s, meerdere schipbreuken en met De Storm zou hij het kolonialisme aan de kaak hebben willen stellen.
Oeuvre
Shakespeare was zeer productief: hij schreef 154 sonnetten en enkele langere gedichten. Zijn totale oeuvre behoort onbetwist tot de top van het literaire werelderfgoed. Het toneelwerk van 37 toneelstukken bestaat uit tragedies, komedies, romances, historische stukken en konings-drama’s over tijdloze thema’s die tot op de dag van vandaag gebruikt worden voor theaterstukken, opera’s, musicals en films. Enkele van zijn bekendste werken zijn King Lear, Hamlet, Macbeth, As You like It, Romeo and Juliet en A Midsummer Night’s Dream. Een van de beroemdste adaptaties van Romeo en Julia is de musical West Side Story uit 1957 van Leonard Bernstein, met New Yorkse sloppenwijken als decor.
Shakespeare; The Globe Theatre London tour
James Burbage
In 1576 kwam een knappe geest (James Burbage, acteur, timmerman en zakelijk genie) op de gedachte dat het voor de tonelisten financieel veel aantrekkelijker zou zijn als ze zelf de entreegelden ontvingen. Op een gepacht stukje grond even buiten Londen, vlak in de buurt van enkele renbanen en 'sportcentra' , waar onder andere worstelwedstrijden werden gehouden, zette hij een gebouw neer dat kort en duidelijk 'The Theatre' werd genoemd. In zijn opzet was dit gebouw vrijwel gelijk aan de het publiek zo vertrouwde binnenplaatsen van de herbergen : een ovale grondvorm, daaromheen de in loges verdeelde galerijen zoals ze zich ook in de logementen boven stallen en keukens bevonden, nog wat staanplaatsen en een paar . rijen banken 'parterre' voor degenen die niet meer dan één penning konden betalen. Het toneel werd gevormd door een in het centrum gelegen verhoogd plankier, zodat de acteurs konden 'opkomen' door een deur die zich aan de korte kant van het ovaal bevond en rechtstreeks toegang gaf tot het plankier. Ook dat idee was ontleend aan de herberg, waar het gewoonte was dat de tonelisten de speelruimte betraden door een deur die zich aan de kortste zijde van de binnenplaats bevond.
|
Later , toen de grondeigenaar de pacht van het land tot een ongekende hoogte wilde optrekken, ontmantelde Burbage dit eerste theater en stichtte op de zuidoever van de Theems het al snel beroemd geworden Globe-theater. Spoedig daarna ontstonden in die omgeving ongeveer tien van dergelijke gebouwen. Op de dagen dat er een uitvoering plaatsvond, werd 's morgens vroeg een vlag op het dak van deze ruimten gehesen. De handigste en gemakkelijkste weg naar de theaters was met een watertaxi en zo tussen twee en drie uur 's middags (om drie uur begonnen de meeste voorstellingen) spoedden zich duizenden liefhebbers over de Theems naar de theaterwijk om naar de stukken, de fraaie kleding en ook wel naar elkaar te kijken. De meeste stukken waren bijzonder populair in de volle betekenis van het woord. Niet alleen het elegante publiek dat een loge kon bekostigen kwam kijken en genieten, ook de massa's van de arbeidende klasse. |
In 1595 trokken de Londense theaters - waarvan enkele 2500 toeschouwers konden bevatten - wekelijks in totaal een 15000 belangstellenden. Het gewone publiek dat op een koopje naar de voorstelling trok, nam vanzelfsprekend de nodige eetwaar mee : er werden tijdens een opvoering onvoorstelbare hoeveelheden noten en sinaasappelen verorberd. Daarbij hing het succes van de voorstelling af van de aard van de luidkeels geroepen commentaren die vooral het parterrepubliek (de 'groundlings') kwistig rondstrooide. De gewone man vormde trouwens in het theater een absolute meerderheid : er waren meestal ongeveer zesmaal zoveel bezoekers die één penning konden betalen als zij die zich a raison van drie penningen een loge met kussens konden veroorloven.
|
Shakespeare's Globe Theatre Trailer for Romeo & Juliet 2009
http://www.geschiedenisbeleven.nl/de-bouw-van-versailles/
De geschiedenis van Versailles
https://hofcultuurdt.wordpress.com/hofcultuur-architectuur-leefstijl-en-etiquette-3/versailles-stelt-norm/het-paleis-van-versailles/
Het paleis van Versailles
http://en.chateauversailles.fr/discover/estate/estate-trianon/queen-theatre
Versailles het theater van de koningin.
Theaterzaal van de koningin in Versailles
12. Het Franse hof en Versailles: ballet en opera
Bewegingspatroon
Voorbeeld bewegingspatroon
Hofdansen
Dansen zijn altijd en overal ter wereld een bottom-up cultuur (geweest). Het volk danste om te vieren, te treuren of zich af te reageren of uit te leven, zoals bij het dansen rond de meiboom of bij de fakkeldansen op St.-Jansdag. Vaak probeert de wereldlijke of religieuze overheid dit losbandig gedrag in te tomen of te verbieden. Waarna de adel het zelf terug oppikte en na-aapte, en met hoofse en verfijnde maniertjes polijstte en verhief tot kunst.
In de 15e eeuw werden in Europa volksdansen overgenomen en verfijnd door de dansmeester voor de aristocratie in Frankrijk en Italië. De mogelijkheden waren afhankelijk van de gangbare mode en ruimte. De dames droegen lange slepen en de heren kousenbroeken, en schoenen met zeer lange punten. Dat beperkt de mogelijkheden natuurlijk.
De Estampie wordt als de eerste hofdans beschouwd.
Een hofbal was aan strenge regels en gedragscodes gebonden, met toegewezen plaatsen om te zitten en te dansen. In volgorde van rang stelden de paren zich op, bogen naar elkaar en dansten de Branle, een statige passendans. De ‘reverance’, de buiging was een onderdeel van elke dans aan het hof.
Daarna kwam de Gavotte, en begin 16e eeuw de Galliard. Die bestond onder andere uit grote en uitbundige beenbewegingen en sprongen.
Alle hoven hadden dansmeesters in dienst. De eerste die nu nog bekend is, was Domenico de Piacenza. In 1614 publiceerde hij 'De arte saltandi et choreas ducendi', het eerste dansboek dat als manuscript bewaard is gebleven. Dansmeester beschrijven passen en dansen met een notatiesysteem, leren ze aan en leiden het bal in goede banen.
Bij feesten werd er tussen de (vr)eetpartijen aan het Hof ook gedanst. Deze dansen noemt men Intermediëen of Intermezzi.
Uit de hofdans ontstond het klassieke ballet. Koning Lodewijk XIV, de Zonnekoning, (Frankrijk) danste zelf de hoofdrol in balletvoorstellingen. Hij richtte de eerste balletacademie en een academie voor muziek op. Die bestaan nu nog steeds in Parijs.
Kenmerken van de Barok dans
Voorbeeld van Barok dans: dansbeweging en bewegingspatronen
https://www.examenblad.nl/examenstof/syllabus-2020-kunst-vwo/2020/f=/kunst_vwo_2_versie_2020.pdf
Syllabus kunst algemeen VWO 2020
Syllabus kunst algemeen: dans.
I.Voorstelling: Wat is er te zien?
Wat voor soort dansvoorstelling wordt er uitgevoerd?
II.Inhoud: waar gaat de dansvoorstelling over: wat is het onderwerp, het verhaal, het thema, het idee of concept?
Wat is de boodschap of (diepere) betekenis?
III.Vormgeving: hoe wordt de voorstelling vormgegeven door middel van dans?
IV.Theatervormgeving: waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de
dansvoorstelling vormgegeven?
Vormgeving in dans
Hoe wordt de voorstelling vormgegeven door middel van dans?
1.Ruimte
Dans voltrekt zich altijd in ruimte. In de meest brede zin van het woord is ruimte de reële of virtuele plek, locatie, waar de danser danst.
Ruimte kent een aantal aspecten, zoals:
- Richtingen in het horizontale vlak zijn er diverse richtingen waarin de danser de ruimte kan doorsnijden.
Denk hierbij aan voor-en achterwaarts, zijwaarts en diagonaal. Ook de blikrichting (focus) van de danser is van belang.
In het verticale vlak kan de danser zich bewegen in drie lagen: hoog, midden en laag. De lagen worden gedacht vanuit het bekken van de danser, dat als ‘midden’ wordt gezien. Dus springen is dan ‘hoog’ en zittend/liggend de grond gebruiken is ‘laag’.
- Combinaties van richtingen, hoogtelagen en voortbeweging in de ruimte
Op het moment dat een danser zich beweegt in de ruimte gebruikt hij richtingen en hoogte lagen.
De variaties daarin kunnen leiden tot patronen (bijvoorbeeld lijn, cirkel, slinger, spiraal, acht), vormen van het lichaam van de danser (groot, helemaal uitgestrekt of klein, helemaal in elkaar bijvoorbeeld rond of hoekig).
2.Tijd
Dans voltrekt zich niet alleen in de ruimte, maar ook in tijd. Dans heeft een duur (acht maten voor een paar passen, avondvullend voor een sprookjesballet bijvoorbeeld), een tempo (van uiterst langzaam tot extreem snel), een ritme en maat (zie bij muziek). Kortom, dans maakt een bepaalde onderverdeling van de tijd zichtbaar.
3.Kracht
Dansers zetten altijd een bepaalde kracht in om te dansen. Dans is, vanuit kracht gezien, een spel tussen de krachtsinzet van de danser en de zwaartekracht die voortdurend inwerkt op zijn/haar lichaam. De ingezette kracht kan variëren van zeer sterk tot zeer zwak. Denk hierbij aan:
Spanning (tonus)
Om te kunnen bewegen moet de danser zijn spieren aanspannen en ontspannen, afhankelijk van de beweging die hij wil maken. Denk hierbij aan het optillen van een been, dat vraagt om de aanspanning van bepaalde spiergroepen en om de ontspanning
van weer andere spiergroepen.
Gewicht
Het lichaam van de danser heeft een gewicht dat bewust kan worden ingezet. De danser kan bijvoorbeeld zijn gewicht inzetten om te vallen en te rollen, maar hij kan zijn gewicht ook ogenschijnlijk ontkennen door heel licht te dansen of te springen.
Aanzet, impuls.
Het karakter van een beweging hangt sterk af van de aanzet die de danser actief geeft aan de beweging: hij kan een sterke aanzet meegeven of een zeer lichte.
Als de danser zelf inactief is en de aanzet van zijn beweging komt van buiten, dan spreken we van een impuls. Denk daarbij aan een duw van een andere danser, het in beweging gezet worden door een decorstuk bijvoorbeeld.
13. Lodewijk XIV en de academies
Het hof onder Lodewijk XIV : 1 de Zonnegod en zijn Versailles
Lodewijk en het hof.
Het Franse hof is georganiseerd volgens een vast hof protocol. In dat hof protocol staan strenge regels over wie wat moest doen.
Zo begint iedere dag voor de koning met hetzelfde protocol. Hij wordt iedere morgen op hetzelfde tijdstip gewekt om half 9 ‘s ochtends, vervolgens wordt de koning aangekleed onder het toeziend oog van honderden hovelingen. Soms mag een van hen een kledingstuk aanreiken, wat een grote eer is. Daarna onderzoekt de Eerste Geneesheer de koning iedere ochtend, waarna de koning de mis bijwoont in de Kapel. Op weg hiernaar loopt Lodewijk door de Spiegelzaal waar vele hovelingen hun kans schoon zien om de koning een gunst te vragen. Het voelt dan ook als een grote afwijzing wanneer de koning dan zegt : “Ik heb deze persoon nog nooit aan het Hof gezien…”. Zo heeft alles en iedereen aan het Hof zijn eigen functie en positie waaraan voorrechten zijn toegekend.
De zit plek en slaapplaats zeggen veel over de status van een persoon. Hoe beter de zitplaatsen en de slaapplaatsen hoe meer aanzien je had. Genoeg mensen met aanzien die moeten staan. En iedereen mag ook niet zomaar overal komen in het paleis. Sommige ruimtes mocht je alleen betreden als je bepaalde privileges genoot.
Het hof onder Lodewijk XIV: 2 Kennismaking met de hovelingen
Het hof onder Lodewijk XIV : 3 Feest ter vermaak en propaganda
Lodewijk en de kunsten: oprichten van de Academies.
Lodewijk richt in 1648 de Koninklijke Academie voor Beeldhouw- en Schilderkunst, ofwel L’Académie Royale de Peinture et de Sculpture op. Bij deze academie zijn meesters als Charles Le Brun aangesloten. Bij de aanvang van de persoonlijke heerschappij van Lodewijk XIV werd het plan opgevat om de Academie te reorganiseren, zodat het instituut in dienst kwam te staan van het hof. Jean-Baptiste Colbert die in dienst was geweest van Kardinaal Mazarin wordt bij het aantreden van Lodewijk´s persoonlijke heerschappij een belangrijke raadgever van de Koning.
Colbert is van plan de heerschappij van de koning als beschermheer van de kunsten te herstellen. Volgens hem zijn de kunsten nuttig als die bijdragen aan de roem van de koning. Daartoe reorganiseert hij in 1663 de Academie Royale de Peinture et de Sculpture. Met Colbert als viceprotecteur en Charles Le Brun als directeur; dé favoriete schilder van de koning.
Strenge ballotage
Op de Academie worden allerlei voorwerpen vervaardigd:van meubelen tot schilderijen en wandtapijten, die vrijwel allemaal direct in Versailles een plek vinden. De academie leidt kunstenaars op die uiteindelijk in dienst staan van de staat.
De Académie voor Schilder- en Beeldhouwkunst liet nieuwe leden toe op grond van een ´toelatingsstuk` dat betrekking op L´histore du Roi diende te hebben.De selectie is behoorlijk streng, niet iedereen wordt toegelaten. Eenmaal toegelaten kun je als artiest rekenen op een goede sociale status.
Ook andere instellingen maken deel uit van het systeem. Zo is er bijvoorbeeld de staatsfabriek van de Gobelins (geopend in 1663), waar ongeveer tweehonderd mensen (onder wie een aantal schilders) behalve de stoffering van de Koninklijke paleizen ook de beroemde wandtapijten van de L´histoire du Roi vervaardigen.
Lodewijk en de dans.
Al op jonge leeftijd ontwikkelt Lodewijk XIV een brede interesse voor de kunsten. Hij is buitengewoon geïnteresseerd in de schilderkunst, architectuur, muziek en erg begaan met dans. Zelf is hij ook een begaafd danser die zelf de rollen van Mars en de Zon vertolkt in de balletten, behorende bij de opera, geschreven door Francesco Cavalli.
Hij kende Jean-Baptiste Lully die behalve opera's componeren ook danste en choreografieën schreef. Omdat in zijn eigen leven cultuur dus een belangrijke rol speelde richtte Lodewijk XIV de Koninklijke Academie voor Beeldhouw- en Schilderkunst en de Académie Royale de Danse op. Hij meende dat alle kunst in zijn rijk moest dienen tot meerdere glorie van hemzelf. Hierin duldde hij totaal geen tegenspraak, waardoor hij een groot cultureel stempel drukte op de Europese kunstvorming in de zeventiende eeuw. Deze vorm van kunst wordt daarom de Lodewijk XIV-stijl genoemd.
Lodewijk XIV gebruikte de kunst om zijn grip op het land te versterken. De academies verzorgden opleidingen en via de academies werden opdrachten verstrekt. Zo werd alle kunst door de staat gecontroleerd. Gilden en leermeesters konden geen broeinest worden van politiek incorrecte kunst.
14. Oefenvragen voor de toets
Onderstaande vragen zijn een oefening voor de toets Hofcultuur.
De vragen horen bij pagina's uit het boek Bespiegeling.
Om de vragen te kunnen beantwoorden moet je het boek raadplegen.
In elke werkblad staan de pagina's vermeld.
De vragen hebben betrekking op zowel de beeldende kunst, de muziek, de dans en het theater.
De antwoordenbladen kun je vinden op magister: studiewijzer kunst theorie.
Hoe herken je Barok kunst ?
Cultuur van de burger: Beeldend en Theater
5.1 Introductie cultuur van de burger
Rembrandt: De staalmeesters; 1661
Jan Steen: het huishouden van Jan Steen;1625-1679
Frans Hals: huwelijksportret: 1622
Chinees porcelein
Kunst voor de burger
In de zestiende eeuw is de Spaanse koning baas over de zuidelijke en noordelijke Nederlanden. Vanaf 1572 ondervindt de katholieke koning steeds meer tegenstand van de naar vrijheid hunkerende protestantse burgers en edellieden. Een oorlog leidt tot splitsing van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden. Na een hevige strijd valt op 27 augustus 1585 het rijke Antwerpen voor de Spaanse bezetter. Het vrije Amsterdam treedt in de plaats van deze eens zo machtige stad. In 1588 verenigen Holland en Zeeland en de vijf andere provincies zich in een onafhankelijke republiek. De belangrijkste religie wordt het protestantse calvinisme. De jonge staat ontvangt in korte tijd honderduizenden vluchtelingen die de knoet van de Spaanse koning ontvluchten. Met name de vele duizenden handelslieden worden met open armen ontvangen. Amsterdam groeit uit tot economisch centrum van de wereld. Ondertussen voeren de republiek en Spanje de Tachtigjarige Oorlog die pas zal eindigen in 1648. De republiek wordt erkend, maar de eens zo machitge zuidelijke Nederlanden blijven in Spaanse handen. Holland beleeft haar gouden eeuw. Burgers baden in weelde, de stad Amsterdam groeit explosief .
De eerste eeuw van de nieuwe republiek is een successtory. De welvaart stijgt en zelfs een gewone arbeider heeft in vergelijking met zijn europese soortgenoten een welvarend leven. Waar elders in Europa vorsten en adel het gezicht bepalen van de samenleving, zijn het in de republiek de koopman en de burgerbestuurder. De kunstproductie neemt een enorme vlucht. Terwijl de protestantse kerk zich om religieuze redenen verre houdt van alles wat lijkt op kunst, versieren de mensen hun huizen massaal met kunstwerken en kunstnijverheid. De steden pronken met hun macht en welvaart door nieuwe openbare gebouwen te bouwen. Amsterdam bouwt een nieuw stadhuis, waarvoor kosten nog moeite wordt gespaard.
Rijke burgers laten zich als zelfbewuste mensen portretteren. Het geloof speelt een belangrijke rol in de samenleving. Door de overdaad en luxe klinkt overal de oproep tot deugd en matigheid. De kunst houdt in de nieuwe tijd in alles een spiegel voor.
De republiek is een zeventiende- eeuws consumptieparadijs. de kunst biedt plaatjes van alledag of zoekt aansluiting bij de klassieke kunst en de internationale barok.
Belangrijke begrippen:
Gouden eeuw
Barok
Regent
Spanje en de Nederlanden
Antwerpen en Amsterdam
Katholiek en Protestant/ Calvinisme
Grand tour
VOC
Genre ( schilderkunst )
Klassieke kunst
5.2 Schilderkunst: genre en symboliek
Heda: stilleven
Adriaan van Utrecht: Pronkstilleven, 1644
Overdaad en matigheid: levensstijl en symboliek
De Nederlander had twee zielen in een borst. Zijn religieuze geweten en zijn zuinigheid spoorden hem aan tot soberheid en matigheid. Hij deed niet aan demonstraties van rijkdom en weelde. Hij werkte hard en had geen tijd voor luxe. Zijn kleding was eenvoudig, zijn huizen waren smal en simpel,zijn voedsel was eerlijk. Dezelfde soberheid was zichtbaar in zijn gedrag. Hij was oprecht en direct. De Nederlander had een vertikale relatie met zijn God en een horizontale relatie met zijn wereld. Er was wel een hierarchie, er waren rangen en standen, er waren voorschriften voor gedrag, maar de kloof tussen arm en rijk, burger en boer, adel en plebs was niet zo diep als in andere landen. Op de gracht woonde de koopman, om de hoek zijn kleermaker.
De tegenhanger van de sobere, steile burger, was de feestvierder, de veelvraat, de drinkeboer, de speler, de gokker.
De Nederlander zat tussen de opdracht tot matigheid en de natuurlijke neiging tot overdaad.
De stillevenschilders laten de werkelijkheid zien door de tafels met etenswaren te schilderen. Soms sober, brood met haring, soms een overdadige compositie van een feestelijke maaltijd met damasten kleed, glazen, zilverwerk, kazen , kruiden en exotisch fruit. De schilder stelde alles appetijtelijk op met zoveel aandacht voor kleur, materiaal , vorm en perspectief ,dat maximale levensechtheid werd bereikt. Vooral stofuitdrukking en lichtval werden bedrieglijk echt geschilderd.
In elk schilderij uit de 17e eeuw schuilt een diepere betekenis of symboliek. Een haas of patrijs verwijzen naar uitdrukkingen als " de haas jagen " of " vogelen", die beide de liefde bedrijven betekenen.
Laat u niet misleiden, zegt de schilder . Alles is dubbel: genot maakt schuld.
Het schilderijenkabinet; 1659
De schilderkunst en de markt
De bloei van de schilderkunst in de Nederlanden was voornamenlijk een kwestie van vraag en aanbod, een samenloop van economische en sociale toevalligheden die talent stimuleerde.
Aan het einde van de zestiende eeuwe liep in de Noordelijke Nederlanden de invloed van de kerk als opdrachtgever sterk terug ( in Zuid Europa bleef dat wel zo, omdat het katholicisme overheerste ). Ook een vorst als opdrachtgever ontbrak in de Nederlanden.
Uit Antwerpen vluchtten veel kunstenaars naar Amsterdam, het aanbod nam toe, maar ook de vraag naar kunst nam toe. De koopkracht van de burger groeide. Het geld wat over bleef, besteedde men aan het verfraaiien van het woonhuis. Het geld werd besteed aan kunst, leverde fraaie voorstellingen op voor in huis, die het woongenot en de status van de koper verhoogden en die tevens een moralistische functie konden vervullen.
De esthetische waarde van kunst hangt samen met de economische waarde. Hoe mooier, hoe duurder.
Schilderkunst is handel. Waar kunst is zijn verzamelaars en liefhebbers. En waar handel is zijn handelaars. In de 17e eeuw ontstaat de kunstverzamelaar en de kunsthandelaar.Schilderijen werden verloot, verdobbeld, verkocht of geveild.
5.3 Groepsportret en gilde
Frans Hals: Feestmaal van de officieren van de St. Jorisschutterij. 1616
Frans Hals: Regentessen van het oudemannenhuis, 1664
Detail: frans Hals: regentessen
Groepsportret: Schutters
Beroepsvereniging voor schutters
Gilden zijn verenigingen van mensen met hetzelfde beroep of doel. Zonder lidmaatschap mocht je je beroep niet uitoefenen. De gilden in de Nederlanden ontstonden in de vroege Middeleeuwen en werden genoemd naar hun beschermheilige. In de 14de eeuw werden schietverenigingen, schutterijen, opgericht. Deze werden vernoemd naar het wapen, de pijl en boog, en de techniek die de leden gebruikten, de Handboogschutterij en Voetboogschutterij. Na 1500, met de komst van de vuurwapens, klovers genaamd, ontstonden Kloveniersgilden. Schutters hielden maaltijden, schietwedstrijden, liepen mee in optochten en werden opgeroepen voor krijgsdienst.
De functies van een schutterij
De twee belangrijkste functies van een schutterij waren het bewaken van de stad en het bieden van ondersteuning aan het stadsbestuur bij een volksoproer. De toezicht van het bestuur op de schutters was streng, omdat een goed geoefend leger zich misschien tegen de stad zou kunnen keren. In de 17de eeuw waren schutterijen opgedeeld in compagnieën of vendels. Iedere wijk had zijn eigen vendel die werd geleid door twee sergeanten en drie hoofdofficieren, de kapitein, luitenant en de vaandeldrager. De kolonel stond boven de vendels en onderhield de contacten met het stadsbestuur. De gildeleden kwamen samen in de Doelen, hun verenigingsgebouw. Iedere schutter schafte zelf zijn eigen wapenrusting en uniform aan. De leden waren afkomstig uit de burgerij, want alleen welgestelde heren konden dit betalen. Om het jaar kochten zij een nieuw kostuum volgens de laatste mode.
Schuttersstukken
Vanaf de 16de eeuw lieten veel schutterijen hun leden vereeuwigen op groepsportretten. Van een aantal schutters is goed te zien wat hun functie was, zoals op de Nachtwacht van Rembrandt van Rijn. De kapitein heeft een wandelstok in zijn hand, terwijl hij met de andere hand een bevelend gebaar maakt. De sergeanten dragen hellebaarden en de luitenant een partizaan, een stokwapen met een steel van ongeveer 2,5 meter lang.
Kenmerken van groepsportret:
Doel:
- Versiering van de wanden van de Doelen en vereeuwigen van de samenstelling van een groep
Voorstelling:
- Leden van het schuttersgilde, kostbare objecten, vaandel, geweren , opvallende kleding, kanten kragen, helmen, laarzen etc
- Veel emotie op gezichten, heftige gebaren/ lichaamstaal.
Vormgeving:
- Vormen: Extreem realisme, stofuitdrukking
- Ruimte: de belangrijkste personen ten voeten uit geschilderd en op de voorgrond.
- Compositie: veel vaart en beweging, diagonale richtingen
- Ruimte: draaiingen in de lichamen ( groot vakmanschap van de schilder )
- Compositie: verschillende kijkrichtingen
- Kleur: grote kleurcontrasten
- Licht: clair obscur : groot licht donker contrast ( Nachtwacht )
Groepsportret: regenten
Frans Hals heeft een aantal Regentenstukken geschilderd. Hij heeft er drie gemaakt. Twee voor het
Oudemannenhuis en één voor het Sint-Elizabethsgasthuis.
Regenten en regentessen zijn bestuurders van liefdadigheidsinstellingen in de stad. Dat waren bijvoorbeeldziekenhuizen, weeshuizen en bejaardenhuizen. De vrouwen van het bestuur zorgden ervoor dat alle huishoudelijke zaken goed geregeldwaren. De mannen zorgden voor de financiën. Op regentenstukkenstaan– op de achtergrond - vaak ook de binnenvader en binnenmoeder. Deze binnenvaders en binnenmoeders hadden dedagelijkse leiding in het tehuis. Alleen rijke en invloedrijke Haarlemse burgers waren regent. Het was een erebaan.De twee regentenstukken van het Oudemannenhuis zijn de laatste die
Frans Hals heeft gemaakt. Hij was toen al ouder dan tachtig jaar.
Rembrandt van Rijn: De Nachtwacht
De nachtwacht van Rembrandt van Rijn
In de beroemde ‘Nachtwacht’ valt de sterke licht/donkerwerking op. Drie personen springen eruit: kapitein Frans Banninck Cocq (in het midden), luitenant Willem van Ruytenburch (rechts daarvan) en het meisje. Het is een schutterstuk. Ieder wijk had in de zeventiende eeuw zijn eigen schutterij en Rembrandt schilderde de leden van de schutterij van de tweede wijk van Amsterdam. Als de orde werd verstoord kwamen de mannen in actie, maar het was ook een soort gezelligheidsvereniging. De kapitein valt op in het schilderij. Dit komt omdat hij de belangrijkste persoon van de schutterij was, maar vooral omdat hij Rembrandt het meeste geld heeft betaald voor zijn portret! Wie het meisje is, zullen we nooit weten. Heeft ze echt bestaan of heeft Rembrandt haar verzonnen? Waarschijnlijk staat ze symbool voor de schutters. De dode kip of haan en het pistool daarachter zijn verwijzingen naar de schutterij. Oorspronkelijk was het doek groter dan de hedendaagse 370 bij 445 cm. Het is in 1715 aan alle kanten bijgesneden, omdat het anders niet paste in het stadhuis op de Dam. Daar moest het namelijk tussen 2 deuren in hangen.
5.4 Opleiding van de kunstenaar in de 17e eeuw
Rembrandt op jonge leeftijd in zijn atelier
Het atelier van Rembrandt in het Rembrandthuis in Amsterdam
Het atelier van de kunstenaar en de opleiding van de leerlingen
Johannes Vermeer: de schilderkunst, 1673
Gerard Dou: zelfportret van kunstenaar in atelier, 1647
Het schildersatelier in de Gouden Eeuw
Hoe werden schilders in de Gouden Eeuw opgeleid? De schilders werden doorgaans opgeleid in het atelier van een (meester)schilder. Wat weten we over de schildersateliers in die periode? Er zijn schilders die een zelfportret gemaakt hebben in hun atelier. Zo kunnen we een kijkje nemen in hun ateliers. Het betreft echter niet altijd een realistische weergave van het schildersatelier. Vaak wilde de schilder ook zijn opvattingen over het belang van de schilderkunst tonen.
De opleiding tot schilder
Hoe verliep de opleiding van schilders in de zeventiende eeuw? Ze kregen een ambachtelijke opleiding in het atelier van een (meester)schilder. Er bestond doorgaans een nauwe band tussen de (meester)schilder en zijn leerlingen. Een leerling begon, op de leeftijd van 12 tot 14 jaar, als 'krullenjongen'. Hij leerde allerlei technische vaardigheden, zoals het bereiden van verf en het prepareren van doeken. Ook kreeg hij teken- en schilderles. Voor de tekenles werden gipsen koppen en (soms) een (naakt)model gebruikt (zie de tekening van Rembrandts leerlingen in zijn atelier). Het schilderen werd geoefend door kopieën te vervaardigen van het werk van de (meester)schilder. Gevorderde leerlingen mochten de schilder assisteren. Een deel van het schilderij werd door de gevorderde leerling geschilderd. Indien nodig werd zijn werk door de (meester)schilder gecorrigeerd. Een leerling die zijn opleiding bijna voltooid had vervaardigde schilderijen naar eigen ontwerp, in de stijl van de (meester)schilder. Als die het werk perfect vond, ondertekende hij het schilderij vaak met zijn eigen signatuur, zodat het schilderij bij verkoop meer opbracht. De opleiding werd afgesloten door bij het Sint-Lucasgilde, een soort beroepsvereniging voor schilders, een meesterproef af te leggen.
In de leer bij Rembrandt
Rembrandt van Rijn heeft meer dan vijftig leerlingen gehad. Toen hij nog in Leiden woonde nam hij al leerlingen aan. In zijn grote huis in Amsterdam hadden zijn leerlingen de beschikking over een eigen werkkamer, met plaats voor vijf leerlingen. Het Sint-Lucasgilde stond maar drie leerjongens in het atelier toe, maar die regel werd door sommige schilders genegeerd. Het lesgeven was een lucratieve bijverdienste. Rembrandt vroeg, als bekend en gerespecteerd leraar,100 gulden per leerling per jaar, voor die tijd een fors bedrag.
Rembrandt had verschillende soorten leerlingen. Jonge leerlingen, van 12 tot 14 jaar oud, begonnen als 'krullenjongen' en werden door hem opgeleid tot (volleerd) schilder. Oudere leerlingen hadden vaak elders hun leertijd afgesloten. Ze wilden in zijn atelier leren schilderen in zijn stijl. Een van die leerlingen was Govert Flinck (1616-1660), die na afronding van zijn drie-jarige opleiding in Leeuwarden besloot om in het atelier van Rembrandt zijn schildersstijl onder de knie te krijgen. Hij wist die stijl zo goed te imiteren dat zijn werk als schilderijen van Rembrandt werden verkocht. Naast de twee genoemde groepen 'echte' leerlingen, waren er ook een aantal leerlingen die afkomstig waren uit gegoede families. Die leerlingen bezochten enige tijd zijn atelier voor hun plezier en hun kunstzinnige vorming. Ze hadden doorgaans niet de ambitie om schilder te worden.
Het atelier van Johannes Vermeer.
Het schilderij De schilderkunst (omstreeks 1673) van Johannes Vermeer is ongetwijfeld geen realistische weergave van een schildersatelier. De schilder zit te schilderen in een veel te deftig, antiek kostuum. De helverlichte ruimte met zijn zware gordijnen, kroonluchter, chique meubels en fraaie tegelvloer doet eerdere denken aan een pronksalon dan aan een atelier. Vermeer wilde met deze chique entourage kennelijk het belang van de schilderkunst benadrukken.
Het model met de lauwerkrans op haar hoofd symboliseert Clio. de muze van de geschiedschrijving en het heldendicht. Het boek in haar hand is het boek van de geschiedenis. In dit boek wordt de roem van de schilderkunst vereeuwigd. Het schetsboek op de eikenhouten tafel verwijst, volgens kunsthistorici, naar de architectuur, terwijl het gipsafgietsel van het gezicht naar de beeldhouwkunst verwijst. Die twee voorwerpen zijn terzijde gelegd, een teken dat de schilderkunst belangrijker is dan de architectuur en de beeldhouwkunst.
Het schilderij De schilderkunst kan ook beschouwd worden als een pleidooi van Vermeer om de schilderkunst niet meer in te rekenen tot de ambachten, maar onder te brengen bij de hoger gewaardeerde vrije kunsten. De schilder moest daarom over wetenschappelijke kennis beschikken. De afgebeelde schilder zonder gezicht is het prototype van de geleerde kunstenaar.
Het atelier van Gerard Dou
Het Zelfportret van een kunstenaar in zijn atelier (1647) van Gerard Dou geeft geen beeld van een kunstenaar die aan het schilderen is in zijn atelier. Gerard Dou is hier een kunstenaar die zich verdiept in een studieboek. Ook de op het schilderij afgebeelde attributen, zoals een klassiek beeld, een globe, een viool,en bladmuziek wijzen op de geleerdheid van de schilder. Van de schilder werd verwacht dat hij de geleerdheid ook toepaste in zijn werk. Ook dit schilderij kan beschouwd worden als een pleidooi om de schilderkunst niet langer te beschouwen als een ambacht, maar om de schilderkunst onder te brengen bij de hoger gewaardeerde vrije kunsten
5.5 Het stadhuis op de Dam en het Mauritshuis
Stadhuis op de Dam
Stadhuis op de Dam: plattegrond
Palladio: Villa Rotonda
Palladio: plattegrond Villa Rotonda: centraalbouw
Vitruvius: de proporties van het menselijk lichaam zijn basis voor de ideale maatverhoudingen van een gebouw.
Maurishuis, Den Haag
Stadhuis 1648 - 1808
Het Koninklijk Paleis Amsterdam is in de zeventiende eeuw ontworpen en gebouwd als stadhuis voor de gehele bestuurlijke en rechterlijke macht van Amsterdam.
Stadhuis te klein
Amsterdam was in de zeventiende eeuw het belangrijkste handelscentrum van de wereld. De stad kende een explosieve bevolkingsgroei. De bestuurlijke taken namen toe, het oude stadhuis bleek te klein. De beroemde Wisselbank in het stadhuis was ook niet meer berekend op zijn groeiende taak. Besloten werd een nieuw stadhuis te bouwen, groter en mooier, een handelsmetropool als Amsterdam waardig.
Jacob van Campen.
Een reis naar Italië wekte bij Jacob van Campen (1595-1657) belangstelling voor de klassieke bouw- en beeldhouwkunst. Hij maakte kennis met het werk van de Italiaanse architect Andrea Palladio (1508-1580). Deze architect ontwierp gebouwen met meerdere verdiepingen en onderdelen. Hij wist hierbij toch een harmonisch geheel te realiseren. In 1630 ontwierp Jacob van Campen een huis voor een Amsterdamse koopman in classicistische stijl.
Jacob van Campen kreeg de opdracht voor de bouw van het stadhuis in 1648 van de burgemeesters van Amsterdam. Hij ontwierp een voor Hollandse begrippen buitengewoon monumentaal classicistisch gebouw, dat herinnerde aan de architectuur van de Grieken en Romeinen.
De classicistische bouwstijl in de Republiek
Na 1630 werd de classicistische bouwstijl voor het eerst toegepast in de Republiek. De stadhouder Prins Hendrik liet zijn paleizen, waaronder het nog bestaande Huis ten Bosch nabij Den Haag, in die stijl bouwen, in de hoop om zo het aanzien van zijn bescheiden hof te vergroten. De secretaris van Prins Hendrik, Constantijn Huygens, ontwierp in 1633, met hulp van de bouwmeester Jacob van Campen, zijn eigen classicistische huis in Den Haag. De bouw van het Haagse stadspaleis het Mauritshuis kan worden beschouwd als de definitieve doorbrak van de classicistische bouwstijl in de Republiek.
Kenmerken van de classicistische bouwstijl
Wat zijn de kenmerken van een gebouw in classicistische stijl? Vitrivius, een bouwmeester uit de tijd van keizer Augustus, was van mening dat een gebouw harmonie moest uitstralen. Het gebouw kan alleen harmonie uitstralen als voldaan wordt aan de eisen van duurzaamheid, nut en schoonheid. Het Amsterdamse stadhuis is duurzaam. Het gebouw rust op een fundament van 13.695 heipalen, en als bouwmateriaal zijn harde blokken natuursteen gebruikt. Dankzij de functionele indeling en de rationele ordening van het gebouw kan ook aan de eis van nut worden voldaan. De symmetrie en harmonie van de verhoudingen in het stadhuis maakt dat voldaan wordt aan de eis van schoonheid.
Wie de buitenkant van het stadhuis bekijkt ziet direct diverse classicistische kenmerken.
- Het gebouw is zuiver symmetrisch.
- Een gebouw als afspiegeling van Gods schepping. Een universum in het klein, symmetrisch en volmaakt.
- Pilasters (half verzonken rechthoekige zuilen) zorgen voor een heldere indeling van de gevels.
- De met frontons ( timpaan ) bekroonde middenpartijen van voor- en achtergevel accentueren de vooruitspringende gevel.
- Ook in de maten en verhoudingen van het interieur vallen classicistische kenmerken op. De burgerzaal voldoet aan de voorschriften van Vitrivius voor langwerpige ruimtes. De lengte van de burgerzaal is tweemaal de breedte. Bovendien komt de hoogte overeen met de halve som van de breedte en de lengte.
Architectuur en decoratie van een classicistisch gebouw moeten een samenhangende, harmonische eenheid vormen. Jacob van Campen was daarom tevens ontwerper van het decoratieprogramma. Het beeldhouwwerk werd uitgevoerd door Arthur Quellinus en zijn medewerker Rombout Verhulst. Bekende schilders als Rembrandt van Rijn, Ferdinand Bol, Govert Flinck en Jacob Jordaens kregen de opdracht om schilderijen in de stijl van Rubens te schilderen.
5.6 Stadsschouwkurg in Amsterdam en de Rederijkers
Schouwburg: ontwerp van Jacob van Campen
Schouwburg in 1653
Schilderij van Rembrandt: eerst vrouwelijke toneelspeelster: Adriana Nooseman als Jempser n.a.v. de opvoering van Vondels " Joseph in Dothan "
De eerste Amsterdamse schouwburg
In 1638 werd een houten schouwburg geopend aan de Keizersgracht, ontworpen door Jacob van Campen.
Er werd al eeuwenlang toneel gespeeld, maar nog nooit was er in de Zuidelijke of Noordelijke Nederlanden een theater gebouwd. Voor Amsterdam ontwierp architect Jacob van Campen een gebouw met moderne snufjes, zoals draaibare decorschermen en een liftmachine. De naam Schouwburg werd door Vondel bedacht, een nieuw Nederlands woord dat letterlijk ‘kijkplaats’ betekende. Met dit theater kon de stad pronken. Er waren twee voorstellingen per week, die gemiddeld 500 mensen trokken. Een toegangskaartje kostte tussen zes en twaalf stuivers (nu zou dat ongeveer 10 tot 20 euro zijn); de opbrengst ging, na aftrek van de kosten, naar de armenzorg in de stad.
Nieuwsgierig kwam een groot publiek op het openingsstuk Gysbreght van Aemstel af. Vondel had een beroemd thema gekozen: de verwoesting van het, toen nog katholieke, Amsterdam rond 1300. Een groep edelen nam zo wraak op de Amsterdamse kasteelheer Gysbreght van Aemstel voor de moord op hun heer, graaf Floris V. Gysbreght was volgens hen een van de hoofdschuldigen, hoewel hij het daar niet mee eens was omdat hij ongewild bij de moord betrokken zou zijn geweest.
Het stuk speelt op de dag en de nacht voor kerstmis. Omdat de belegering van de stad niets oplevert, heeft de vijand een list verzonnen. De troepen trekken zogenaamd weg en laten een schip voor de stadswal achter, zo te zien vol met hout. Een spion haalt Gysbreght over het schip naar binnen te laten varen – in de winterkou is het hout welkom. Terwijl iedereen in de kerk de kerstnacht viert, komen er uit het schip echter soldaten tevoorschijn die de stadspoorten openen. Met veel geweld wordt de stad ingenomen, waarbij leden van het geslacht Aemstel bruut vermoord worden. Aanvoerder Gysbreght wil zich doodvechten ondanks de protesten van zijn vrouw Badeloch. Uiteindelijk gaat hij toch in ballingschap, met zijn gezin en een groep Amsterdammers, omdat de engel Rafaël, die spectaculair met een liftinstallatie uit de hemel is afgedaald, dat namens God beveelt. Rafaël voorspelt aan het slot van het stuk dat Amsterdam zal herrijzen als een machtige koopmansstad .
Tragedie - komedie - klucht
De directie van de Schouwburg bestond uit een groep deskundige toneelliefhebbers, die door het stadsbestuur waren aangesteld. Deze ‘regenten’ kozen per voorstelling twee stukken, eén tragedie, een komedie of een klucht . Er werd scherp gelet op de lessen die het publiek ervan kon leren. De dichter Jan Vos (1610/11-1667) was lange tijd lid van de directie. Hij liet een bord ophangen met de volgende tekst:
De Schouwburg is opgericht om de gewone mensen te laten luisteren en kijken.
Men leert hen met het spel wijze lessen voor het dagelijks leven.
De Schouwburg straft trouweloosheid en prijst burgers die hun plicht doen.
De welsprekendheid kan het hart kneden als was.
Zo wordt het verstand doortrokken met deugd en een wijs leven.
De Laster roept tevergeefs beledigingen tegen de toneelstukken,
die de bedrieglijkheid en de wisselvalligheid van de aardse dingen laten zien.
Toneelspel toont aan het volk zijn dwaze verlangens.
Acteren was in 1637 nog een vrijwel onbetaalde hobby, maar in andere landen, bijvoorbeeld Engeland, was het al vanaf de late zestiende eeuw een beroep. Rond 1650 werd dat ook in Nederland zo, al verdiende je er niet veel mee. Aanvankelijk mochten vrouwen niet optreden en speelden mannen alle rollen. In 1655 werd Badeloch voor het eerst door een vrouw gespeeld: Ariana Nooseman-van den Bergh. Zij werd een topactrice. Rembrandt schilderde haar in 1655, toen ze ook de rol van Jempsar speelde, de wellustige vrouw van farao Potifar uit Vondels toneelstuk Joseph in Egypten.
Belangrijke begrippen:
Rederijkers
Retorica
Tableau vivant
Tragedie
Komedie
Klucht
Humanisme
Grand Tour
5.7 Invloeden van andere culturen en de VOC
VOC
Chinees porcelein 1650
Pieter Claeszn: stilleven met kalkoenpastei, 1627
De invloed van de VOC.
Toen de VOC in 1602 werd opgericht, vestigde de onderneming in hoog tempo handelsposten in heel Azië. Zij zorgde voor scheepvaartverbindingen – zowel tussen de landen onderling als met Nederland – en voerde in een constante stroom grote hoeveelheden specerijen, thee, porselein en Indiase katoen aan. Deze ‘koopmanschappen’ uit Azië waren zeer in trek en hadden in Europa een blijvende invloed op eetgewoonten en het gebruik van kleding- en interieurstoffen.
Daarnaast hielden VOC-employees er niet zelden een privéhandeltje op na in uiteenlopende, relatief dure producten van Aziatische handwerkslieden. Ze lieten deze vaak op bestelling maken om ze vervolgens – al dan niet als smokkelwaar – door VOC-schepen naar Nederland te laten vervoeren. Dit kostbare oosterse kunsthandwerk oogstte zo veel bewondering dat vanuit heel Europa liefhebbers naar Nederland kwamen om deze exotische voorwerpen te bemachtigen.
Aziatische kunst was een bron van inspiratie voor westerse ambachtslieden en speelde bovendien een belangrijke rol in de Europese oriëntatie op de wereld. Desondanks voelden Europeanen al snel de behoefte om het uiterlijk van de producten naar hun hand te zetten.
Zo ontstond een boeiende mengeling van culturen.
Het blauw-witte porselein uit China was vooral populair. Het was veel dunner, gladder en lichter in gewicht dan het aardewerk dat in Holland werd geproduceerd. Al snel werd de productie van het aardewerk verfijnd in Delft en ontstond het beroemde ‘Delfts Blauw’, dat dus een Chinese oorsprong heeft. Vanaf ongeveer 1660 kwam daar het gekleurde Japanse porselein bij, meegebracht door VOC-ambtenaren die terugkeerden uit het Verre Oosten. Weer creëerde dit een sensatie en twintig jaar later was vooral het exclusieve (en dus dure) Kakiemon-porselein het hoogst gewaardeerd bij de Hollandse elite.
LINK: VOC kenniscentrum
Kleding: De Japonse rok
LINK: Aziatische schatten in het Rijksmuseum in Amsterdam
LINK: Blauw- wit
LINK: Het boek van Johan Nieuhof
5.8 Esthetica en de smaak in de 17e eeuw
Wat is esthetica ?
Sommige mensen vinden een bepaald schilderij prachtig terwijl andere mensen het afschuwelijk vinden. Is het gewoon een kwestie van smaken verschillen? Of ziet men het kunstwerk op een andere manier? De filosofische discussie over kunst noemt men de esthetica.
Schoonheid
De vragen die gesteld worden in de esthetica, kunnen opgedeeld worden in twee groepen. Esthetica bestaat uit het denken over schoonheid en het denken over kunst. De twee zijn dus niet hetzelfde. Schoonheid kan ook gaan over de natuur, over alles eigenlijk, niet alleen over kunstwerken. En moet kunst mooi zijn? Niet iedereen is het daarmee eens, vooral in deze tijd niet meer, vroeger was dat wel anders.
Plato
Plato’s visie op kunst heeft alles te maken met zijn kenleer. De wereld ,hoe deze zich op de mens voordoet, is een schijnwereld, een afspiegeling van de werkelijkheid. Deze werkelijkheid bevindt zich niet in het Aardse, maar in een volmaakte wereld die het materiële overstijgt. Deze wereld noemt hij de ideeënwereld. Bij ieder object hoort een volmaakt idee van dat object. De idee (het volmaakte beeld in de ideeënwereld) bevat alles wat een ding uniek maakt. Neem bijvoorbeeld een hond op onze wereld. De idee van een hond is dus het volmaakte wat een hond een hond maakt en de Aardse hond is slechts een afspiegeling. Als wij nu een hond schilderen, dan is dit dus een afspiegeling van een afspiegeling van de idee. Een dergelijk afspiegeling noemt Plato mimesis, oftewel nabootsing. Deze mimesis staat natuurlijk ver van de echte kennis (episteme), waar Plato veel waarde aan hechtte. Volgens Plato was een afspiegeling van een afspiegeling dan ook irrelevant, omdat hij vond dat het vergaren van ware kennis het voornaamste doel van de mens was.
Wat is kunst?
Als kunst vaak gepaard gaat met subjectiviteit, dan is het ook lastig om kunst te definiëren. We kunnen niet zeggen, kunst is iets wat mooi is. Ik denk dat het het beste is om kunst te omschrijven als de handeling waarmee een kunstenaar zich creatief uit. Vaak is het doel ervan het oproepen van een esthetische ervaring. Er is een hoop discussie over de definitie, maar naar mijns inziens is dit de simpelste en redelijk accurate definitie.
Kunst als kunstwerk waarderen
Het feit dat we van een landschap in een kunstwerk weten dat het kunst is, en geen echt landschap, maakt het niet minder goed. Integendeel, we kunnen het op meer manieren waarderen. We kunnen wat gerepresenteerd wordt waarderen, maar daarnaast ook het kleurgebruik en de compositie. Juist omdat we kunnen zien dat het een kunstwerk is, een object met bepaalde eigenschappen, kunnen we het waarderen als kunst.
Esthetica in de Gouden Eeuw: kenmerken.
' Schoonheid ' is gericht op de schoonheid van de zichtbare wereld, observeren speelt een belangrijke rol.
Daarnaast zijn de klassieke theorieën (bijv. Aristotelische principes in het theater) van belang. In de visie op kunst speelt het Protestantse geloof een grote rol waarin kunst sober, symbolisch en ter lering moet zijn.
Kennis van de menselijke hartstocht en (LeBrun-Traité des passions) wordt via modellenboeken geleerd: deze spelen een rol in de verbeelding in de schilderkunst. Binnen de regels kon een kunstenaar origineel zijn. De natuur was vaak onderwerp van de kunst en verwees dan naar de zichtbare natuur en indirect naar de goddelijkheid van de natuur.
5.9 Barok in Zuid Europa
Rubens: kruisafname
Zuidelijke Barok en Contrareformatie
In de Zuid Europese Barok stond de kunst als het ware in dienst van het geloof van de Contrareformatie. Daarbij moest de kunst pracht en praal tonen om op die manier de gelovigen te overtuigen van het gelijk van de kerk van Rome en het rooms-katholieke geloof. Deze pracht en praal ontstond met name door de volgende middelen te gebruiken:
- Een religieus onderwerp te nemen, liefst met een dramatisch karakter
- Werken met sterke licht donker effecten
- Veel beweging / dynamiek in de figuren/kleding/ enscenering toe te passen
- Veel gebruik te maken van ornamenten in de architectuur (bij voorkeur met goud: als verwijzing naar het hemelse licht en de eeuwigheid)
- Veel diagonale lijnen in de composities te gebruiken ( schilderkunst )
- Veel gebogen vormen te gebruiken in de architectuur (concaaf & convex)
- Als onderliggende structuur een juist sterke symmetrie te kiezen, waarmee de ornamenten een contrast vormen door hun a-symmetrische en dynamische werking ( = dynamiek en systematiek)
Veel van deze kenmerken vind je terug in dit werk van Rubens en in veel andere werken uit de Zuid Europese Barok. Nu denk je misschien: Rubens kwam toch niet uit Zuid-Europa. Dat klopt, want hij kwam uit Antwerpen. Toch is de kunst die hij maakte sterk beïnvloed door de Zuid Europese Barok omdat hij namelijk veel reizen ondernam naar Italië om de kunst daar te bestuderen. Dat deden trouwens veel kunstenaars in deze tijd: het ondernemen van een Grand Tour, men zag de klassieke kunst als een voorbeeld. Kunstenaars streefden er naar om door de studie van de klassieken (via het reizen naar Rome) serieus genomen te worden als echte vrije kunstenaars, en daarmee aan de status van ambachtslieden te ontsnappen. Ook werkte Rubens zelfs als hof kunstenaar aan het hof van Mantua. Daarom is zijn stijl toch als kenmerkend voor deze zuidelijke Barok variant te noemen.
Barok in Nederland: Classicisme en Calvinisme
Als een reactie op de zeer uitbundige en versierende stijl van de zuidelijke Barok van de Contrareformatie ontstond er in Nederland een soberdere, meer op de klassieke kunst geïnspireerde vorm van Barokkunst. Daaronder werd zowel de kunst uit de Griekse en Romeinse Oudheid verstaan als de kunst uit de Renaissance, bijvoorbeeld van Rafaël. Deze kunst is helder van stijl, en streeft naar harmonie en evenwicht dat gebaseerd is op toepassing van stijlregels ( eerder rationeel dus). Het is dus een enigszins aangepaste barokstijl (soberder/strenger) die je in Nederland in de Gouden Eeuw ziet.
Deze Classicistische invloed vind je in eerste instantie vooral aan het hof van Lodewijk XIV, hoewel er daar toch ook wel sprake is van een classicisme met veel gebruik van ornamenten. Ook is de invloed van het classicisme heel goed terug te zien in de architectuur van de Nederlanden in de Gouden Eeuw. Ook in de schilderkunst zie je dat het classicisme belangrijk is: met name in de historieschilderijen en allegorieën. Het boek dat Karel van Mander schreef over de schilderkunst had een belangrijke rol in het uiteenzetten van een opvatting waarbij de beeldende kunst als een van de vrije kunsten beschouwd werd en dat werd gedaan aan de hand van een klassiek georiënteerde opvatting over kunst.
Toch is het classicisme niet de typerende stijl geworden van de noordelijke Barok. Dat heeft met name te maken door de nieuwe ontwikkelingen in de kunst en de invloed van typisch Nederlandse kenmerken in de schilderkunst.
Kenmerken van deze Nederlandse schilderkunst uit de Gouden Eeuw zijn:
- Sterke mate van (selectief) realisme in de wijze van schilderen.
- Grote aandacht voor het detail / stofuitdrukking
- Een reeks van nieuwe onderwerpen / of onderwerpen die op een nieuwe manier verwerkt worden: Landschappen, zeegezichten, stillevens, genreschilderijen, portretten, groepsportretten, schuttersstukken
- Een bepaalde mate van ingetogenheid, soberheid en intimiteit in de wijze van afbeelden
- De aanwezigheid van symbolen in de schilderijen de vaak sterk moraliserende toon van veel schilderijen.
- Grote aandacht voor licht / lichtval – die soms met bijna wetenschappelijke precisie weergegeven wordt.
- Vaak worden specifieke verwijzingen naar de stand van wetenschap en techniek uit de 17e eeuw weergegeven in de schilderijen: bijvoorbeeld landkaarten of wetenschappelijke instrumenten
Zuidelijke Barok interieur en extrieur kerk Rome - Classicisme in Holland: Mauritshuis Den Haag
Cultuur van het moderne: beeldende kunst, theater en film
Algemeen tijdsbeeld : 1900-1950
La Chalet du Cycle au Bois de Boulogne
De cultuur van het moderne gaat over de tijd van 1900 tot 1950.
WO1 en WO 2 hebben en enorme invloed op deze tijd. Grote delen van Europa worden verwoest. De mensen leven in een tijd van angst en onzekerheid. In 1917 breekt in Rusland een revolutie uit, de Tsaar wordt aan de kant gezet . Dit is het begin van het communisme. Tegelijkertijd is het begin van de 20e eeuw het tijdperk van de uitvindingen en industrialisering. De hele samenleving verandert in een sneltreinvaart en ook de kunstenaars willen mee met die stroomversnelling.
Kunstenaars gaan op zoek naar een nieuwe manier van kunst maken. In deze moderne tijd, waarin alles snel verandert , moet je geen “ouderwetse, realistische “ kunst maken. Kunstenaars nemen daar afstand van, de oude waarden tellen niet meer. Kunstenaars zoeken naar een nieuwe vormgeving en laten zich inspireren door volkskunst uit andere culturen. De kunstenaar wil niet meer realistisch werk maken, via onderzoek komt hij uit bij alle vormen van abstractie.
Begin 1900 ontstaan veel nieuwe stijlen en stromingen. Kunstenaars werken samen en hebben vergelijkbare ideeën over het hoe ze abstractie kunnen bereiken. Na het expressionisme ontstaan Dada, het kubisme, futurisme, constructivisme en surrealisme. In elk Europees land hebben kunstenaars andere nieuwe ideeën , die ze bundelen in een manifest. Elke kunstenaarsgroep denkt dat zij de waarheid in pacht hebben en proberen anderen d.m.v. hun manifest te overtuigen van hun opvattingen over kunst.
Film: Parijs 1900: La belle époque
La belle époque
In de eerste minuten van deze Franstalige film zie je beelden van de wereldtentoonstelling in Parijs in 1900. De Eiffeltoren is gebouwd, een constructie van staal, 300 meter hoog. Op het terrein van de tentoonstelling staan paviljoens, waarin alle moderne uitvindingen van die tijd te zien waren. De mensen kunnen zich verplaatsen d.m.v. een lopende band, die wel 5 km per uur gaat. In de avond is de toren verlicht met elektrisch licht, voor die tijd bijzonder spectaculair.In de beelden zie je het grote contrast op straat. De vrouwen dragen nog lange rokken en een korset. Je ziet nog paard en wagen terwijl onder en boven de grond de eerste metro rijdt. De originele filmbeelden laten zien dat de film nog in de kinderschoenen staat: de camera registreert wat gebeurt.
Achitectuur van 1900-1950
Kenmerken architectuur 1900- 1950: Form Follows Function
Functionalisme is een stroming in de architectuur. Kenmerkend is dat de constructie en het uiterlijk bepaald moeten worden door de functie van het gebouw. Er wordt nooit versiering toegepast zonder dat deze een functie heeft voor het gebouw.
Functionalisme in de architectuur vanaf 1900
• Het doel van gebruik van het gebouw bepaalt de vormgeving van een gebouw
• De vorm van het gebouw volgt de functie van het gebouw
• Zuiverheid van vorm ( geometrisch) en constructie
• De dragende constructie is skeletbouw ( staal en/of gewapend beton )
• Weinig tot geen versiering : functie is het uitgangspunt.
Het ornament verdwijnt ten gunste van sobere, geometrische basisvormen, platte daken en het gebruik van moderne materialen zoals gewapend gietijzer, ijzer, staal en beton.
Een vliesgevel, ook wel gordijngevel of glasgevel, is een niet dragende gevel of afscheiding tussen exterieur en interieur van een gebouw. Omdat de vliesgevel niet-dragend is kan het worden opgebouwd uit lichte materialen, zoals glas, waardoor er bespaard kan worden op gewicht.
Organische architectuur in de architectuur vanaf 1900.
De stroming typeert een nieuwe 'stijl' die in vormgeving bij de eigen tijd past, zonder dat werd teruggegrepen op stijlkenmerken uit het verleden.
Daarnaast probeert organische architectuur een tegenwicht te bieden aan de sterke industrialisering en het gebruik van nieuwe materialen.
Er is er vanuit de organische architectuur veel aandacht voor duurzaamheid en leefbaarheid.
Belangrijke grondleggers van de organische architectuur zijn Antoni Gaudí, Rudolf Steiner, Frank Lloyd Wright en Louis Sullivan.
Organische architectuur heeft geen gemeenschappelijke uiterlijke kenmerken, omdat het in organische architectuur gaat om een werkwijze en achterliggende principes, in plaats van een vooraf bepaald beeld.
Bouw van het Christal Palace in Londen: voorbeeld van prefab en skeletbouw
Abstractie: kubisme, futurisme , constructivisme , surrealisme en DADA
Het expressionisme, Freud en primitieve culturen
Het expressionisme
In het Expressionisme (1910-1920) is men geïnteresseerd in het innerlijk leven: op een directe en spontane wijze wordt de gevoelswereld tot uitdrukking gebracht. De mens wordt afgebeeld als een geïsoleerd, hulpeloos wezen die in de greep van krachten die hij niet begrijpt, ten prooi valt aan innerlijke conflicten en spanningen. De angsten en irrationele driften van het onbewuste waar Freud over schreef, het gevoel en de emotie waren het uitgangspunt voor revolutionaire uitingsvormen.
Intensiteit en wanhoop, maar ook hartstocht is kenmerkend voor het expressionisme. Een kunstwerk werd na 1900 het symbool van emoties en spanningen; dat is te zien in het werk van kunstenaars uit heel Europa. Maar vooral in Duitsland (met de kunstenaarsgroepen Die Brücke en Der Blaue Reiter), en in Frankrijk (het Fauvisme) is het Expressionisme sterk vertegenwoordigd.
De expressionisten verzetten zich tegen de onrechtvaardighied in de samenleving. De rijke burgerij doet weinig tegen de schrijnende gevolgen van de industriële revolutie voor de arbeiders. Door de stijl en de onderwerpen die zij weergeven shockeren de expressionisten de conservatieve burgerij.
Kenmerken van het expressionisme:
- Individuele, subjectieve expressie
- Persoonlijke uitdrukking van gevoelens
- De innerlijke wereld, emoties krijgen vorm
- De teken en schilderstijl is grof en beweeglijk, duidelijk zichtbare penseelstreken
- Vereenvoudigde vormen, geen details
- Fel kleurgebruik: grote kleurcontrasten, expressief kleurgebruik
- Het kunstwerk is een plat vlak, er wordt geen perspectief gebruikt
Duitsland: Die Brücke (1905-1913)
In 1905 richtten vier studenten in Dresden Die Brücke op. In dat jaar hielden ze hun eerste expositie en ze gaven een tijdschrift uit. Hun doel was om een brug te slaan tussen mensen onderling en naar de toekomst. Zij stichtten een kunstenaarscommune. De Brücke-schilders werkten samen, deelden elkaars lief en leed, en bleven acht jaar bij elkaar. De bindende factor daarbij was hun geloof in een nieuwe, betere gemeenschap. Volgens hen waren de verschrikkingen van de tijd alleen in een commune te doorstaan. Alleen binnen een commune kon men streven naar een betere wereld en een nieuw type mens.
Ze gebruikten felle, niet natuurlijke kleuren, en de vormgeving werd geïnspireerd door de kunst van primitieve volken. Door hun bewondering voor Japanse houtsneden, kreeg de grafische kunst een nieuwe impuls. De schilders wilden geen nieuwe esthetiek introduceren maar een nieuwe ethiek. Zij wilden de innerlijke waarheid te schilderen, subjectieve kunst maken.
De expressionisten beeldden de misère in de grote steden af en thema’s als seksualiteit of corruptie. Ook toonden zij de verbondenheid van de mens met de natuur.
Kirchner koos zijn eigen, subjectieve beleving als uitgangspunt: hij had een pessimistische kijk op het leven en keek kritisch naar de ‘decadente’ mens in de grote steden. De pessimistische gevoelens van de kunstenaars van Die Brücke werden opgeroepen door de belabberde situatie in Duitsland rond de Eerste Wereldoorlog.
Ernst Ludwig Kirchner : straat met voorbijgangers bij nachtelijke belichting, 1927
Ernst Ludwig Kirchner - straat met voorbijgangers bij nachtelijke belichting 1927
Voorstelling :
Kirchner heeft een groep mensen in een straat afgebeeld. Het is nacht, we zien een groep personen door een verlichte straat lopen. Ondanks de warme omgeving maken de mensen geen vrolijke indruk. Hun houding is wat gebogen, veel gezichten blijven onpersoonlijk doordat ze niet zijn uitgewerkt.
Vormgeving :
Vorm: De mensen en de omgeving zijn niet gedetailleerd vormgegeven, het doek is met vlakken opgebouwd. Achteraan zijn de gezichten leeg. Bij de personen op de voorgrond zijn de ogen en mond met streepjes aangegeven.
Kleur: Felle, gele accenten en een warm oranje steken af tegen de donkerder en minder verzadigde kleuren in de rest van het schilderij. Vooral kwaliteitscontrast en warm-koud contrast bepalen de sfeer van het schilderij.
Compositie: De diagonaal achter elkaar geplaatste mensfiguren en de ritmische herhaling van vormen en kleuren zorgen voor levendigheid in de compositie.
Licht: Er lijkt sprake van zijlicht: de onzichtbare lichtbron bevindt zich links vooraan, buiten het schilderij. Er is nauwelijks plasticiteit en de schaduwtinten zijn onlogisch weergegeven. Het licht is niet natuurgetrouw
Hanteringswijze / techniek:De olieverf is dekkend aangebracht. De kleurtoetsen zijn goed zichtbaar in de vlakken waaruit het schilderij is opgebouwd.
Egon Schiele: expressionistisch kunstenaar in Wenen
Film over de kunstenaar Egon Schiele , kunstenaar in Wenen aan het begin van de 20e eeuw.
Bauhaus, design, architectuur en socialistische denkbeelden
Bauhaus
In 1919 stichtte Walter Gropius in het Duitse Weimar een rijksschool voor architecten, kunstenaars en industrieel ontwerpers, waar moderne, functionele vormgeving werd onderricht. Er werd met nieuwe productieprocessen geëxperimenteerd, studenten kregen de ruimte om een nieuwe, eigentijdse vormtaal te ontwikkelen. In een tijd dat alleen een elitaire bovenlaag zich (jugendstil) ontwerpen kon permitteren, werkte het Bauhaus vanuit het ideaal om mooi en praktisch design voor iedereen bereikbaar te maken.
De doelstellingen van het Bauhaus waren:
- een grondige ambachtelijke opleiding
- creëren van hoogwaardige technische en esthetische producten
- accent op de functionaliteit van producten
- betaalbare producten leveren door industriële productieprocessen
- samenwerking binnen de kunstdisciplines om tot een Gesamtkunstwerk te komen
- integratie van kunst in het dagelijks leven
Naast elementaire vakken als vorm- en kleurenleer, compositieleer, tekenen, schilderen, beeldhouwen en kunstkennis kregen studenten les in metaal- en houtbewerking, weven, keramiek, glas-in-lood, fotografie, reclame, grafische vormgeving, meubelmaken, theatertechniek en toneelspel. Al deze vormen moesten in dienst staan van de architectuur.
Studenten kregen les in alle vakken en leerden hun eigen creativiteit ontwikkelen in het experimenteren met de meest diverse materialen. Men ontwierp efficiënte, elegante meubelstukken en gebruiksvoorwerpen. Strak van lijn, eenvoudig van vorm, en vooral functioneel.
Het Bauhausmanifest was geïllustreerd met een afbeelding van een Middeleeuwse kathedraal. De naam 'Bauhaus' verwijst ook naar het Middeleeuwse gildensysteem: in navolging van de gilden en bouwloges kwam er bij de school een studentenflat, zodat studenten in een sociale leefgemeenschap grondige kennis van materialen en technieken kon worden bijgebracht. Ze konden ervaring opdoen met de eigenschappen en mogelijkheden van traditionele en moderne materialen. Het was een opleidingsinstituut met veel diversiteit en een zeer doordacht lesprogramma. De studenten werden opgeleid tot allround kunstenaar, waarmee ook het renaissance-ideaal van de 'uomo universale' werd nagestreefd.
Nadat de conservatieve regering de eerste producten van de Bauhaus-idealisten gezien had, vond men ze veel te modern. Bovendien was het democratisch ideaal van de school in hun ogen veel te links. Weimar sloot de school. Na deze ruzie met de regering werd de school in 1925 naar Dessau verplaatst, waar men wel interesse had het Bauhaus.
Geïnspireerd door de Middeleeuwse Bauhütten, ontwierp Walter Gropius een nieuw schoolgebouw, met ernaast zogenaamde 'meesterhuizen' als woonruimte voor docenten. De gebouwen in Dessau zijn rationeel (doordacht) van opzet. Gropius ontwierp het nieuwe Bauhaus vanuit de moderne ideeën van het Nieuwe Bouwen Zo gebruikte hij skeletbouw: de voorgevel van de ateliers bestaat grotendeels uit glas waardoor er veel licht en lucht binnenkwam. Bovendien gaf skeletbouw de gebruikers van het gebouw veel vrijheid, omdat de binnenwanden ook geen dragende functie hebben is men vrij in de indeling van de ruimte. Door de lichte kleur, de geometrische vormgeving, grote ramen, ruime opzet en het ontbreken van ornamenten doet deze architectuur nog steeds modern aan.
In 1930 werd Ludwig Mies van der Rohe directeur van het Bauhaus.
Na de machtsovername van Hitler in 1933 sloten de Nationaal-socialisten het Bauhaus; zij noemden de school 'een marxistische kerk' waar 'Entartete Kunst’ werd onderwezen. Hitler gaf veel kunstenaars een Berufsverbot en accepteerde alleen nog kunst die Arische idealen in beeld bracht en daarmee voor zijn propagandistische doeleinden kon worden ingezet.
Spotprent Hitler met afkeer van Bauhaus en voorkeur voor Klassieke kunst
Bauhaus en theatervormgeving : Oscar Schlemmer
Oscar Schlemmer: Bauhaustreppe
Kostuums voor het Triadische Ballett
De relatie tussen de danser en de omringende ruimte
Oscar Schlemmer
Hij was schilder, beeldhouwer, graficus en een van de belangrijkste docenten aan het Bauhaus. Maar daarnaast was hij ook lang actief als choreograaf, danser en ontwerper van decors en balletkostuums. De Duitse kunstenaar Oskar Schlemmer (1888-1943) was ongetwijfeld een van de veelzijdigste kunstenaars van de twintigste eeuw. Hij geloofde, zoals veel van zijn tijdgenoten, dat de kunst een humanere wereld tot stand kon brengen. Op 18 maart 1924 schreef hij in zijn dagboek: ‘De mens van het moderne tijdperk zal nooit meer wegzakken in de chaos van de oorlog.’ Die vrijdenkende mens woonde in Schlemmers visie wel in een louter functionele omgeving, onder het strenge motto: minder is meer, vorm volgt functie en ornament is een misdaad.
In 1920 accepteerde Schlemmer de uitnodiging van Walter Gropius om zich aan te sluiten bij het Bauhaus, de academie voor architectuur en toegepaste kunst die het jaar daarvoor in Weimar was opgericht en later naar Dessau verhuisde. Het is een beslissing die zijn leven zou veranderen. Schlemmer raakte, mede onder invloed van Wassily Kandinsky en Paul Klee, geobsedeerd door de ‘figuur in de ruimte’, de mens in relatie tot zijn omgeving. Hij bracht die filosofie tot uitdrukking in zijn schilderijen en balletproducties, maar gaf er ook colleges over aan de studenten van het Bauhaus. In juni 1921 schreef hij aan zijn vriend, de schilder Otto Meyer-Amden: ‘Ik zag haarscherp dat in het perspectief van Bauhaus vrijwel alle kunst streeft naar toepassing.’ Schlemmer werd docent beeldhouwkunst, gaf lessen in tekenen en was een tijdlang hoofd van de metaalafdeling.
Gemechaniseerde mens
In die periode schilderde hij composities, waarvoor zijn leerlingen model stonden. Het bekendste schilderij is Bauhaustreppe uit 1932. Het werd een jaar later aangekocht door de architect Philip Johnson en vervolgens aan het MoMa in New York geschonken. Schlemmer schilderde het toen het Bauhaus door de nazi’s gesloten werd. Hij noemde het ‘mijn geslaagdste schilderij’. De door architect Gropius ontworpen trap in Dessau wordt bevolkt door Bauhaus-studenten. De ranke figuren zijn herleid tot geometrische vormen waarvan de sierlijke gebogen contouren geaccentueerd worden door de architectonische omgeving. De harmonieus op elkaar afgestemde kleuren dragen bij aan de rust die het werk uitstraalt.
Schlemmer ontwierp ook een hele reeks balletten tijdens zijn Bauhaus-periode. Als leider van de Bühnenwerkstatt, een theaterlaboratorium waar geëxperimenteerd werd met ruimte, beweging, vorm, licht, kleur en klank, was hij zijn tijd ver vooruit. Al in 1916 raakte hij gefascineerd door het denkbeeld dat de gemechaniseerde mens een nieuwe schoonheid zou kunnen voortbrengen.
In 1922 ontwierp hij zijn belangrijkste en meest tijdloze werk, het Triadische Ballett (het drievoudige ballet), waarin drie figuren, het individu, zijn tegenpool en de gemeenschapsmens, centraal staan. De drie figuren dansen twaalf dansen in achttien kostuums. Schlemmer gebruikte de nieuwe technologieën van zijn tijd. De dansers zijn verpakt in robotachtige kostuums, de motoriek is tot het minimale teruggebracht.
De première vond plaats in Stuttgart in 1922 op muziek van de bekende Duitse componist Paul Hindemith. De balletfiguren hebben namen als Goldkugel, Drahtfigur en Scheibenfigur. Schlemmer zelf treedt op in de rol van Der Abstrakte en beweegt als een wandelende sculptuur komisch en onhandig over het hele toneel. De recensent van de Frankfurter Zeitung schreef destijds dat de figuren ‘zeepbellen van kleur en geur’ leken.
Film: Oscar Schlemmer: Das Triadische Ballet
Abstractie: schilderkunst en beeldhouwkunst : Constructivisme en de Stijl
Film: vergelijking Constructivisme , de Stijl en Bauhaus.
El Lissitsky; 1920; de roden (communisten) verslaan de witten (aanhangers van het oude regime).
Midden bovenin de hoek het " zwarte vierkant " van Malevich
Naum Gabo: constructie van staal
Vladimir Tatlin - ontwerp voor het monument van de 3e Internationale (staatsvergadertoren) 1919 fotomontage.
Rusland: Suprematisme en Constructivisme
Rusland werd eeuwenlang geregeerd door strenge tsarenregimes.De meeste mensen leefden onder slechte economische omstandigheden. In 1917 vond de Russische Revolutie plaats. In februari werd tsaar Nicolaas II afgezet, in oktober greep Lenin de macht. De revolutie moest een einde maken aan de overheersing en uitbuiting van het volk door de kapitalisten en aristocratie.
De 'witten' - aanhangers van het oude regime - werden verslagen door de 'roden' en het communisme ontstond. De revolutionairen streefden naar een totale herstructurering van maatschappij en economie. Geïnspireerd door Marx, was het ideaal om een wereldrevolutie tot stand te brengen.
Het leidde tot veranderingen in de hele maatschappij. Lenin voerde de revolutie door op alle mogelijke vlakken binnen de samenleving. Al snel na de machtsovername in 1917 werden gelijke rechten voor vrouwen vastgelegd en legaliseerden zij homoseksualiteit. Kunstenaars beleefden een korte periode van vrijheid: men wilde de creativiteit bevorderen en deelname aan de cultuur stimuleren - er volgde een opleving in de kunst en cultuur. Kunstenaars wilden een nieuwe samenleving helpen creëren die was gebaseerd op de praktische vertaling van het socialisme van Marx. Al vanaf 1913 werd op alle mogelijke gebieden van kunst geëxperimenteerd met puur geometrische vormen in composities en constructies, waarbij veel vrijheid toegestaan werd.
Kasimis Malevich en het suprematisme
Malevich (1879-1935) wilde de kunstzinnige expressie laten bepalen door de beeldende middelen zelf. Compositie, vorm en kleur zag hij als zelfstandige elementen die niet meer verwijzen naar de zichtbare werkelijkheid. De rechte lijn was voor hem de meest essentiële vorm (suprematie) die de beheersing over de chaos symboliseerde. Het vierkant, opgebouwd uit vier rechte lijnen, zag hij als een vorm die niet in de natuur voorkomt en dus een menselijke, geconstrueerde vorm is.
In zijn beeldende taal probeerde Malevich (zijn) menselijke emoties op een rationele manier te ordenen. De meetkundige, geometrische vormen gebruikte hij vaak tegen een neutraal wit of grijs vlak, en in zijn schilderijen ontstaat zo vaak een ongrijpbare ruimtewerking. Rond 1915 ontstond een van zijn meest abstracte werken: het Zwart Suprematistisch Vierkant.Malevich noemde zijn kunst suprematisme.
De beeldtaal van het constructivisme.
Het constructivisme ontstond omstreeks 1913 (-1930). Het was kunst die een stap verder ging dan het futurisme en het kubisme: zij beperkte zich tot puur geometrische vormen.
De constructivisten ontwikkelden (parallel aan de Stijl in Nederland) zuiver abstracte kunst op basis van een geometrische vormentaal. Er werd niet naar de natuur gewerkt. De schilders beperkten zich tot lijn en kleur in geometrische composities, ook beeldhouwers kozen elementaire basisvormen. Dit sloot aan bij de ideeën dat kunstvormen minder individualistisch moesten zijn en de bouwstenen moesten leveren voor een nieuwe maatschappij. Met het constructivisme maakt individuele expressie plaats voor collectieve idealen.
Kunst moesten niet verwijzen naar een object, maar zelf een object zijn. Beeldhouwers focusten zich op de relatie tussen tijd en ruimte in werken van karton, triplex, ijzerdraad, blik, aluminium, staalplaat, kunststof, plexiglas, TL-buizen en laserstralen. Sculpturen werden ‘geconstrueerd’ uit industriële materialen.
Beelden werden constructies, assemblages en installaties die konden bewegen. Deze kinetische kunst moest deel uitmaken van de landschappelijke en gebouwde omgeving. Niet meer op sokkels in musea, maar in de vrije ruimte.
In de schilderkunst werden dezelfde principes tweedimensionaal toegepast. Abstracte vormen deden denken aan machines en die op een bijna bouwkundige manier in de ruimte werden geplaatst. Het constructivisme rekende dus af met alle traditionele ideeën.
De constructivisten vonden niet alleen de esthetische kant van het werk belangrijk, maar probeerden ook als actieve deelnemers kunst te creëren die de sociale en politieke veranderingen ondersteunde.
Kenmerken Constructivisme
- gebruik van geometrische, abstracte vormen
- vormentaal en materiaal zonder ‘handschrift’: geen emotie, expressie of individualiteit
- autonome kunst: verwijst niet naar iets buiten zichzelf: het is geometrische kunst die niets symboliseert
- de kunstenaar was onderzoeker, ingenieur, en 'kunst constructeur'
- een nieuwe taal, als uitdrukking van een socialistische samenleving: machine-esthetiek en nieuwe materialen en vormen
Film: " De Stijl " met Mondriaan en Rietveld.
De Stijl: 1917-1931 ; de tijd van wereldoorlogen.
Goede kunst is recht en hoekig, vond de internationaal invloedrijke kunstenaarsgroep De Stijl, met leden als Rietveld en Mondriaan. Een kunstenaar moest de harmonie van het universum weergeven met primaire kleuren, wit, zwart en grijs en met het gebruik van rechte lijnen.
De beroemde 'rood-blauwe stoel' uit 1918 van Gerrit Rietveld is niet alleen rood en blauw: het onderstel is geel en zwart.De stoel voldoet daarmee nog wel aan de eisen die de kunstenaars van De Stijl aan beeldende kunst stelden. Ze vonden dat alleen de drie primaire kleuren (rood, blauw en geel) en de drie 'niet-kleuren' (zwart, grijs en wit) mochten worden gebruikt. Verder moesten alle lijnen recht zijn en geometrische vormen gebruikt worden.
Belangrijker dan de vormgeving van De Stijl is de inhoudelijke opdracht die de kunstenaars zichzelf stelden. Kunst moest niet de werkelijkheid weergeven, maar de harmonie uitbeelden die volgens hen de wet was van het heelal. Voor die harmonie had je abstracte vormen nodig - rechte lijnen en heldere kleuren.
De Stijlgroep en maandblad 'De Stijl' werden opgericht in 1917. Het valt te begrijpen dat juist tijdens de chaos van de Eerste Wereldoorlog een verlangen ontstond naar harmonie. Het maandblad bleef bestaan tot in 1931, toen de schilder Theo van Doesburg stierf.
Er is een overeenkomst tussen de kunst van De Stijl en het streven van het Nederlandse volk om de natuur de baas te zijn. Het Nederlandse landschap, met zijn precieze en geometrische vormen, zijn rechte lijnen en waterwegen, doet immers wel denken aan een schilderij van Mondriaan. Kortom, geometrie en precisie, abstractie en zuiverheid werden al eeuwen lang in Nederland nagestreefd en dat streven kun je terugvinden in de kunstwerken van De Stijl.
Theateroverzicht: 1900-1930
Klassiek theater
Klassieke Speelstijl
Het klassieke drama komt eigenlijk uit het Oude Griekenland. Ook vandaag de dag wordt het toneel nog steeds beinvloed door het klassieke drama. Het klassieke drama kent de volgende eigenschappen:
A. Het aantal bedrijven ligt vast en bedraagt 5: in de indeling van de vijf bedrijven zie je de volgende fasen:
- Expositie: de uiteenzetting van wat voorafgegaan is om wat volgt te kunnen begrijpen;
- Intrige: de verwikkeling, de ontwikkeling van een probleem wordt geschetst;
- Climax: de spanning wordt opgevoerd;
- Catastrofe: de spanning komt tot ontlading en het begin van de ontknoping;
- Peripetie: de beslissende wending en de afwikkeling.
B. Tussen de bedrijven treden reien op: een rei is een koor van sprekers, die niet feitelijk meedoen in de handeling van het toneelstuk; zij geven a.h.w. commentaar op het gebeurde in het voorafgaande bedrijf en soms kijken ze al vooruit; het lijkt erop, dat zij toeschouwers zijn die hun gevoelens uiten n.a.v. het voorafgaande bedrijf.
C. In het klassiek drama worden de zogenaamde drie eenheden vastgehouden
- De eenheid van tijd houdt in, dat het gebeuren niet de tijdsduur van een etmaal mag overschrijden;
- De eenheid van plaats houdt in, dat het geheel zich op dezelfde plaats moet afspelen;
- De eenheid van handeling houdt in, dat de schrijver zich moet richten op een probleem, dat hij niet allerlei neventhema’s aan de orde moet stellen.
D. De stemming in het klassiek drama is doorlopend ernstig en verheven; dat hangt samen met het feit dat er vrijwel alleen hooggeplaatste personen in optreden.
E. Het klassiek drama richt zich vooral tot de hoorder, het is vaak een praatstuk, het gaat om ideeën en minder om het kijkspel, het spektakel, de actie.
Klassiek: wat doet de acteur ?
De houding en de beweging zijn voorgeschreven door de regisseur of de schrijver (in de teksten van Shakespeare staan uitgebreide toneelaanwijzingen) de mise en scène ( hoe acteurs en dingen zijn neergezet op het toneel) is erg statisch. De gebaren en de mimiek zijn volgens de klassieke regels en wijds en overdreven. Je moest het ook achterin het theater bij slecht licht nog steeds kunnen zien en horen. De stem is “gedragen” om de zelfde reden. De acteur liep eigenlijk van de ene plek op het toneel naar de andere, om daar dan in de geëigende houdingen zijn tekst te zeggen.
Method acting: Stanislavski : toneelstuk " The Lower Depths" 1902.
Method acting
Aan het eind van de 19e eeuw is Konstantin Stanislavski het Klassieke theater helemaal zat. Hij komt met een methode waarmee de acteur naturalistisch kan spelen. Halverwege de 20ste eeuw komt die methode aan in Hollywood onder de naam “Method acting”.
Dit is een manier of techniek van acteren waarbij de acteur zich zo volkomen mogelijk probeert in te leven in de persoon die hij of zij gestalte moet geven. De acteur maakt gebruik van zijn eigen emoties en ervaringen teneinde de uitvoering zo levensecht mogelijk te laten zijn. Als acteur moet je de emotie die je moet spelen, halen uit eigen ervaring. Speel je verdriet, zoek je verdriet op in jezelf. ( je overleden Konijn, Oma, zoek maar..)
Method acting betekende een breuk met de aloude vrij statische manier van acteren zoals die tot halverwege de 20e eeuw gewoon was. De omslag van “gewoon acteren” naar method acting viel ongeveer samen met de opkomst van de filmindustrie. Tot de jaren 50 werd er vooral op toneel geacteerd, de wijze van spelen was vrij sterk aangezet: luide stemmen, grootse gebaren. Dat paste bij het theater, maar in een film moet een acteur “kleiner” en levensechter spelen anders komt het al vrij snel onnatuurlijk over. Binnen de method acting techniek moeten acteurs één worden met de persoon die ze neerzetten. Sommige acteurs – zoals Meryl Streep en Robert De Niro – gaan daar heel ver in. Ze zijn vaak maanden bezig met voorbereiding en meten zich zelfs een ander uiterlijk en een andere spraak aan om de persoon die ze spelen zoveel mogelijk te benaderen.
Een acteur die zegt: “Ik ben kwaad” is uit den boze, binnen method acting hoeft hij dat niet te zeggen – hij moet het laten zien.
Method acting (Stanislavski): wat doet de acteur?
De acteur wordt door de regisseur gecoacht om in zichzelf de reden te vinden waarom hij waar staat en wat doet. De acteur bestudeerd de hele tekst en zoekt de beweegredenen van het karakter uit en creëert een zo natuurgetrouw mogelijke rol (leeft zich in). De middelen (houding, beweging, gebaar, mimiek en stem) zijn hieraan ondergeschikt. Deze middelen worden niet groter dan de werkelijkheid: “Hou het klein” zegt de regisseur dan. Het toneel en decor zijn een natuurgetrouwe weergave van de wekelijkheid.
Episch theater: Moderne bewerking van Brecht: Mutter Courage
Episch theater.
Episch theater is in de 30er jaren uitgevonden door Bertold Brecht. Brecht wilde theater maken dat mensen op de punt van hun stoel hield. Niet wegdromen in het verhaal, maar gevangen zijn in de spanning. Hij zei dat theater zo spannend moest zijn als een bokswedstrijd. Hij doorbreekt conventies. Als het publiek dreigt weg te dromen gaan acteurs plotseling zingen, komt een verteller plotseling of richten acteurs zich ineens tot het publiek. Steeds weer verzint Brecht een nieuwe verrassing.
De speelstijl van de acteurs is absoluut niet ingeleefd, in tegendeel. De regisseur behandelt de acteurs als een choreograaf zou doen: “Loop daar naar toe, zeg dit, zing dat, gedraag je als een…” Het acteren dat hij wil zien is karikaturaal.
De muziek is -voor dat moment- erg modern, maar zeker niet “mooi”.
Episch theater: wat doet de acteur ?
De beweging en houding zijn vaak karikaturaal.Het zelfde geldt voor de andere middelen. De regisseur vertelt de acteur hoe groot hij iets moet spelen. Spelers kunnen ook zangers zijn, of muzikanten. De regisseur en acteurs gebruiken alle middelen in de vorm die volgens hen het best bij het stuk dat hen voor ogen staat past. Willen ze intimiteit creëren houden ze het klein, willen ze een duidelijke boodschap maken ze het karikaturaal. Het speelvlak en decor kan alles zijn, op het toneel, de straat. Veel wordt aan de verbeelding van het publiek overgelaten. Het publiek kan om het stuk heen zitten, tussen de spelers of gewoon frontaal.
Samenvattend: de ontwikkeling in het theater van 1900-1950.
In het theater zie je een ontwikkeling in spel en decor van realisme naar abstractie, voor de acteur van het inleven in een rol naar vervreemdingseffecten, voor de kijker een verandering van inleven met emotie naar beschouwen vanuit een kritisch standpunt.
In het begin van 1900 kun je alleen een voorstelling bezoeken in een theater. Het doek gaat open en het publiek komt tijdens de voorstelling terecht in een andere wereld die net echt lijkt . Op het podium zie je een realistisch decor en de acteurs spelen het leven van de gewone mens. Dit theater noem je Naturalistisch theater.
Net als in de moderne beeldende kunst zoeken theatermakers ook naar ander manieren om decors te maken of een stuk te spelen.
Stanislavsky houdt zich vooral bezig met de opleiding van de acteur. Een acteur moet alle zintuigen die hij heeft: horen, zien, voelen, ruiken en proeven kunnen gebruiken om samen met mimiek en lichaamshouding een kakrakter zo realistisch mogelijk te spelen. Inleven in de rol noemt Stanislavsky Method acting.
Ook zijn er toneelmakers die zich laten inspireren door de abstracte beeldende kunst bij het ontwerpen van hun decors.
Gordon Graig laat zijn acteurs spelen in een abstracte ruimte met hoge panelen og grote trappen die mooi belicht worden maar verder niets concreets voorstellen.
Meijerhold gaat nog een stapje verder. Zijn decors zijn ook abstract, grote stellages en loopbruggen. de spelers zijn geen mensen meer maar bewegen als robots. De bewegingen die de acteurs moeten maken zijn vooraf vastgelegd.
Piscator is een tekstschrijver, die maatschappij kritische stukken schreef over het dagelijkse leven. Hij was van mening dat zijn stukken de samenleving zouden veranderen. Hij is beroemd geworden vanwege zijn simultaan toneel. Op het toneel zie je in verschillende ruimtes tegelijkertijd verschillende verhaallijnen.
Bertold Brecht is beinvloed door Piscator. Ook bij Brecht ging het om een kritische houding t.o.v. de Duitse samenleving. Een toneelstuk is bij Brecth een leerstuk. De toeschouwer wordt uitgedaagd om kritisch na te denken en een eigen mening te formuleren.Betold Brecht maakt gebruik van vervreemdingseffecten om inleven te voorkomen.
Jack Nicholson: gebaar en mimiek
Samenvattend : de middelen van de acteur bij alle vormen van toneel.
De acteurs spelen een personage. Zoals een muzikant een instrument in handen heeft, waarmee hij muziek maakt, zo heeft de acteur z’n lichaam en stem als instrument. Met de houding van het lichaam kun je van alles uitdrukken, bijvoorbeeld bij koude of angst is de houding meestal ineengekrompen en bij blijdschap open.
Een angstig persoon heeft een andere houding dan een blij mens.
De acteur gebruikt ook beweging in het spel. Het gaat om bewegingen die uitdrukking geven aan en rol en situatie. Het gaat het niet alleen om lopen, maar om alle activiteiten om van houding of plaats te veranderen. Zo is het omkijken al een vorm van beweging. Als koude wordt verbeeld, zal de acteur stroef en weinig bewegen om aan te geven dat z’n spieren verstijfd zijn. Daarnaast kan beweging in de voorstelling ook een zelfstandige functie hebben. Het gaat dan niet om uitdrukking te geven aan een rol of situatie, maar om een bepaalde rol of dynamiek op te roepen.
Het gebruik van gebaren is een vorm van bewegen waarbij het gaat om het afzonderlijk bewegen van lichaamsdelen. Soms volgen de bewegingspatronen een vaste choreografie.
De mimiek is de uitdrukking op het gezicht. Als een acteur iemand speelt die langzaam wakker wordt, kan dat heel nadrukkelijk in de uitdrukkingen op het gezicht duidelijk worden gemaakt. Dan is er sprake van expressieve mimiek.
De stem kan op allerlei manieren worden gebruikt. Je kunt verschillende vormen van expressie aan de stem geven en je kunt op allerlei manieren spreken (dialect, beschaafd, etc)
Fotografie en film: 1900-1945: Fritz Lang: Metropolis, Eisenstein : Pantserkruiser Potemkin
Het principe achter film.
Een film is feitelijk niets anders dan een serie foto's die zo snel worden afgespeeld dat het bewegende beelden lijken. De eerste persoon die met dit principe aan de slag ging was de Amerikaan Eadward Muybridge. In 1877 wist hij de beweging van een paard vast te leggen met meerdere in een rij opgestelde camera's.Het resultaat werd door velen ervaren als spectaculair, maar de manier van fotograferen was natuurlijk erg omslachtig. Uitvinders begonnen na te denken over een betere manier om beweging vast te leggen en te tonen.
De cinematograaf
De cinematograaf was het volgende apparaat waarmee bewegende beelden konden worden vertoond, maar dan wel geprojecteerd op een achtergrond, meestal een muur. Dat betekende met name dat er meerdere mensen tegelijkertijd naar de voorstelling konden kijken.
De cinematograaf was een bijzonder slim apparaat dat camera, ontwikkelaar en projector ineen was. Het had bovendien een handzaam formaat van slechts vijf kilo en er was geen elektriciteit voor nodig. Dat maakte het extra geschikt om mee rond te reizen en mensen door heel Europa en later de rest van de wereld mee te vermaken
Rondreizende bioscopen
Het woord 'bioscoop' stamt uit het grieks en betekent 'levend zien'. De uitvinding van de film leidde niet meteen tot de uitvinding van de bioscoop. Deze is meer ontstaan dan uitgevonden.
Na de eerste filmvertoningen kwamen er aanvankelijk alleen rondreizende bioscopen die halt hielden in tenten op kermissen of in café's. Al snel waren er veel exploitanten die met een eigen voorstelling rondreisden.
Exploitanten maakten in de loop va de tijd de tenten beduidend luxer . Er werd live muziek toegevoegd en een 'explicateur' legde de film uit aan het publiek. Ondertussen werden ook de films langer (sommige duurden wel 20 minuten) en werd er een voorstelling ingepland van een vol uur.
Rond 1900 werd een andere nieuwigheid gepresenteerd, namelijk de 'film met geluid'. Dit was een film waarbij een verdekt opgestelde en aangepaste grammofoon oftwel 'chronomégaphone' het geluid verzorgde.
Socialisme en de film Metropolis.
Het socialisme is een politieke stroming , waarbij mensen geen privé eigendom hebben maar alles eerlijk met elkaar delen. Het doel is om te komen tot een tot een rechtvaardiger samenleving. Over de wijze waarop en de mate waarin dit moet gebeuren bestaan er onder de socialisten grote meningsverschillen.
Rond 1900 ontstaan in Europa de eerste arbeidersbewegingen en vakbonden. Arbeiders komen op voor hun rechten, een goed loon en betere arbeidsomstandigheden. Woningbouwverenigingen worden opgericht, arbeiders moeten goede huisvesting hebben. Een voorbeeld hiervan is de wijk gebouwd door de Amsterdamse School in Amsterdam. De architecten geloofde dat een esthetische woonomgeving de arbeiders zou verheffen. De woningen hadden drie of vier kamers, wat een enorme verbetering was voor de arbeiders.In Duitsland wordt in deze tijd de NSDAP opgericht, een extreem rechtse partij onder leiding van Adolf Hitler.Fritz Lang was een Duitse fimmaker. Hitler vond Metropolis een prachtige film. Fritz Lang is echter uit Duitsland weggevlucht en heeft daarna jaren in Hollywood gewerkt.
Wat maakt de film Metropolis tot een klassieker ?
De film gaat over een samenleving met arme arbeiders, die zwaar werk verrichten in de benedenstad en de rijke industrieelen die een leven vol luxe hebben en wonen in de bovenstad. In de film wordt een futuristsiche samenleving gefilmd , waar op filmgebied spectaculaire effecten worden getoond. Filmtechnisch heeft de film overeenkomsten met de stroming het Futurisme.
Fritz Lang was zijn tijd ever vooruit. Metropolis is nu nog steeds actueel. regelmatig worden ( delen ) uit zijn film gebruikt in videoclips.
Eisenstein: Pantserkruiser Potemkin
Deze film is in alle opzichten een produkt van zijn tijd en omgeving. De film was bedoeld als een ode aan de (mislukte) revolutie van 1905 en een pamflet voor de socialistische maatschappij. Het leven in die tijd was hectisch en vol veranderingen. Eisenstein is daarvan een schoolvoorbeeld. Als kind was welgestelde ouders die hun heil zochten in het buitenland, sloot hij zich aan als civiel ingenieur bij het Rode Leger. Al snel belandde,hij via het maken van affiches in 1920 bij het revolutionaire theater Prototkult. Dit theater onder leiding van Meyerhold bracht anti-bourgeoisie, non-verbale en niet-verhalende stukken uit.
Het geloof in de maakbaarheid van de mens was enorm. De intellectuele bovenlaag, met de groep Meyerhold voorop, wilde de mens hervormen: alle bourgeoisie-gedachten afbreken en uit die puinhopen een nieuw mens opbouwen die aan de fundamenten zou staan van de communistische heilstaat waarin ieder produceert en neemt naar behoefte. Eisenstein merkte snel dat theater niet geschikt was voor zijn experimenten en kreeg de kans over te schakelen op film. Film was weer een nieuw middel waaraan veel geloof werd gehecht. De socialistische leiding zag het als een effectief middel grote massa's te kunnen bereiken en mee te voeren in de vaart der volkeren.
Pantserkruiser Potemkin is Eisensteins tweede film en past helemaal in het hierboven geschetste beeld. Door gebruik van montage en een uitgekiende dosering van dramatische expressie dompelt Eisenstein de toeschouwer onder in een golf van onrecht en strijd ontladend in een emotioneel gevoel van bevrijding.
Kenmerken van de film: de trappenscene.
- Eisenstein laat de scene van de slachting op de trappen van Odessa veel langer duren dan in werkelijkheid het geval zou zijn geweest. De trage reactie van de moeder op het dood schieten van haar kind is hier een voorbeeld van. Door haar ontsteltenis te rekken, vergroot hij de psychologische impact op de toeschouwer. Hij geeft de toeschouwer zo de kans de omvang van de verschrikking tot zich door te laten dringen.
- De vormgeving is heel bewust afgestemd op het bedoelde effect. Eisenstein fotografeert de soldaten van de garde anoniem, zonder gezicht, met stampende laarzen en zonder twijfel. De geometrie van samengestelde lijnen van de trappen, de geweren en de uniformen benadrukt de koele meedogenloosheid van de garde. De vluchtende massa daarentegen, is chaotisch en kent angstige gezichten: zij is identificeerbaar.
- De trappenscène is een beroemd voorbeeld van hoe Eisenstein de beginselen van de montage in praktijk brengt. Eisenstein ontwikkelt een systeem van achter elkaar plaatsen van elementen die steeds met elkaar in conflict zijn. Hij noemt ze "attracties". Een aaneenschakeling van attracties, de montage ervan, vormt dan een film, waarin het "schokken" van de toeschouwer het belangrijkste doel is. De conflicten zijn in "Pantserkruiser Potemkin" zowel in vorm als in inhoud te vinden: een conflict tussen de massa's, maar ook tussen de camerastandpunten, tussen statische en bewegende camera's en tussen langzame en versnelde opnamen. In de Trappenscène komen de hierboven vermelde conflicten terug.
Propagandafilm , Riefenstahl en Chaplin en Entartete Kunst
Leni Riefenstahl: Triumph des Willens, 1935
Leni Riefenstahl werd bekend als de regisseuse die de propagandafilms voor de nationaal-socialistische partij maakte, hoewel zij zelf ontkende dat zij een grote invloed had op de regie en ze zei dat het vooral pure historische en documentaire beelden waren die zij maakte van de partijdag in 1934. Toch is heel goed te zien hoe zij als regisseur het bewind van Hitler geholpen heeft met deze propagandafilms: door de wijze van filmen .Ze gebruikt lage camerastandpunten waarbij Hitler extra groot en machtig lijkt, afgewisseld met shots van bovenaf waarbij je enorme choreografieën ziet van perfect synchroon marcherende nationaal-socialisten. Door de manier van monteren (combinaties van bepaalde beelden na elkaar) een adelaar, Hitler en een hakenkruis bijvoorbeeld, werkte dit zeer suggestief.
Olympia: 1936
In Olympia werden beelden van atleten getoond op een esthetiserende wijze met veel aandacht voor fysieke schoonheid en kracht van de gespierde lichamen, waarbij eveneens propagandistische effecten ontstonden door het steeds opnieuw tonen van vlaggen met hakenkruizen en beelden van Hitler. Riefenstahl heeft haar betrokkenheid bij de NSDAP altijd ontkend, maar zij is als regisseur altijd verbonden gebleven met deze twee overduidelijke propagandafilms.
Modern times.
The great dictator
Charlie Chaplin.
Vroege periode, Hollywood slapstick humor.
Chaplin werd bekend als Engelse acteur in de vroege, geluidloze slapstick-films, waarin hij een zwerverstype speelde. Hij was altijd gekleed in een te strak zwart colbert, een zwarte broek en een wit hemd, een bolhoed en een stok. Hij had een wit geschminkt gezicht met zwart opgemaakte ogen, en een snorretje. In zijn vroege films maakt hij veel gebruik van mimiek en pantomime (slapstick zijn overdreven gebaren en houdingen). In zijn vroege films (vanaf 1910 gaat hij naar de Verenigde Staten) speelt slapstick-humor een belangrijke rol. In zijn latere films, die hij ook regisseert, ontwikkelt hij zich tot een belangrijke filmmaker door zijn satire, spot, parodie op de maatschappij (zoals Goldrush uit 1925).
In Modern Times(1936) maakt hij in een parodie op de moderne verworvenheden in de economie en de massacultuur. Beroemde scènes daarin zijn te vinden in het begin, wanneer het beeld van de arbeiders die in een massa naar de fabriek overvloeit in een kudde schapen. De scène waarin het lunch-instrument gedemonstreerd wordt laat spottend zien hoe de moderne tijd beheerst wordt door efficiency die ten koste van de menselijkheid gaat. Chaplin speelt een arbeider die tot een steeds hoger werktempo aangezet wordt, dat op een bepaald moment ertoe leidt dat hij verzwolgen wordt door een machine met grote tandwielen.
The Great Dictator(1940)is een bijtende satire op de tweede wereldoorlog. Chaplin speelt een dubbelrol en is zowel een joodse kapper als de dicator Hynkel.In een beroemde scène parodieert hij Hitler op onnavolgbare wijze met niet-bestaande taal. en ook de scène met de wereldbol is beroemd geworden.De film wordt afgesloten door een speech van Chaplin zelf, die waarin hij een pleidooi houdt voor een goede, democratische maatschappij, en hij houdt de kijker een spiegel voor over de tijd waarin de waanzinnige oorlog kon ontstaan. Hij roept soldaten op om de oorlog te bestrijden en om zich niet als oorlogsmachines te gedragen maar als vredelievende mensen. De speech begint heel rustig maar verandert in een climax, waarin Chaplin fel wordt als hij de praktijken van dictators bestrijdt.
Cultuur van de massa: beeldende kunst, theater, film en architectuur
Inleiding: cultuur van de massa
De uitvinding van de stofzuiger maakt het huishouden makkelijker
Veel nieuwe producten te koop in de supermarkt.
Vanaf de jaren 50 kopen steeds meer mensen een auto
De eerste tv in de huikamer
Periode na 1950.
Boek Bespiegeling: pag. 200- 201
Begrippen bespiegeling: pag. 266-267-268
Massacultuur is de cultuur van de grote massa, gekenmerkt door onpersoonlijkheid en oppervlakkigheid.
Na de tweede wereldoorlog begon het tijdperk van de sociaal economische vooruitgang. Mensen hoefden minder lang te werken en kregen meer geld te besteden. Dit leidde tot een toename van de welvaart en vrije tijd voor meer mensen waardoor de zogenaamde consumptiemaatschappij in de jaren 60 kon ontstaan.
Velen wilden graag de nieuwste artikelen en producten bezitten zoals stofzuigers,wasmachines, platenspelers, tv’s enzovoorts. Producenten probeerden mensen vooral te verleiden om zoveel mogelijk producten te consumeren. Dat was goed voor de economie en daardoor kon de welvaart blijven stijgen. Dit principe is gebaseerd op het kapitalistische systeem, dat is een op winst gerichte vrije markteconomie waarbij het aanbod zo goed mogelijk afgestemd wordt op de vraag. In deze periode ontstond de massacultuur.
Massacultuur, massamedia en massacommunicatie
Vanaf de jaren zestig ontstond een overheersende cultuur die door de smaak van de grote massa bepaald werd: de massacultuur. De massamedia hadden een belangrijke rol in de verspreiding van deze massacultuur. Massamedia zijn de middelen waarmee de massacultuur op een professionele manier verspreid kan worden, zoals: pers, radio, film, televisie en internet. Omdat men met behulp van deze media kan communiceren met een groot publiek spreekt men van massacommunicatie.
Pop-art en Post modernistische kunst
In deze kunst kwam het beeld aan de orde dat de moderne mens in de consumptiemaatschappij van de werkelijkheid had. Aspecten als sociale klassen, seksualiteit, media, maar ook de functie van kunst tegenover populaire cultuur speelden daarbij een rol. De snelheid waarmee kennis kon worden genomen van wat er zich in andere werelddelen afspeelde, zorgde ervoor dat ideeën meer dan ooit gekopieerd en gebruikt werden. In de muziekindustrie zijn begrippen als cover, bewerking, plagiaat en citaat al lang geen besmette woorden meer.
Jeugdcultuur en supersterren
De Amerikaanse cultuur weerspiegelde het naoorlogse ideaal van vrijheid. Een nieuw soort jongerencultuur, die zich afzette tegen de gevestigde orde en tegen de generatie van hun ouders, waaide uit Amerika over naar West-Europa.
Postmoderne kunstenaars:
Architectuur: Robert Venturi, Philip Johnson, Michael Graves, Aldo Rossi
Beeldende kunst : Andy Warhol, Keith Haring, Jeff Koons, Damien Hirst, Marlene Dumas, Theo Jansen
Design: Memphis, Alessi
Mode: Jean-Paul Gaultier, Vivienne Westwood, Iris van Herpen
Fotografie: Erwin Olaf
Drama (theater):" Dogtroep " , " Orkater " , " Paardenkathedraal ",
Film: "The"Matrix, "The"Truman"Show, films van Tarentino
Imiteren, variëren, overtreffen: kunst in de middeleeuwen, de cultuur van het moderne en de cultuur van de massa ( hedendaagse kunst )
1. Architectuur: vergelijkingen: modern en post-modern
Modern : Le Corbusier: Villa Savoye
Modern : Bauhaus: glazen wand als gevel
Post modern : Aldo Rossi: woonblokken in Berlijn
Post modern : Woonwijk de Haveleij, Den Bosch, geïnspireerd door middeleeuwen
Post modern : Bofill: woningen in Parijs
Boek Bespiegeling: pag. 194-195-196-197-228-229
Moderne architectuur: 1900-1950: Functionalisme
In de cultuur van het moderne verandert de architectuur. Nieuwe bouwmaterialen zoals gewapend beton , staalconstructies en grote glaswanden worden toegepast.
De architect denkt bij het ontwerp eerst na over de functie van het gebouw, daarna komt de vorm.
De vorm van het gebouw volgt de functie ( form follows function )
- Gebouwen zijn strak, geometrisch van vorm.
- Aan de buitenzijde van het gebouw is het inwendige skelet zichtbaar.
- Het inwendige skelet ondersteunt de verdiepingen. Buitenwanden kunnen helemaal van glas worden gemaakt.
- De architecten laten zien welke materialen zijn toegepast. Materialen worden nooit bedekt met verf.
- Versiering wordt niet toegepast.
Door de skeltbouw worden gebouwen steeds hoger: er ontstaan wolkenkrabbers.
Uitgangspunt is " less is more “
Post moderne architectuur: na 1980
n de jaren tachtig keren veel architecten de strakke Bauhaus-stijl ('less is more') definitief de rug toe. Robert Venturi bouwde al in 1963 voor zijn moeder het Venturi huis vanuit de stelling: " less is a bore".
De (klassieke) bouwgeschiedenis wordt herontdekt als inspiratiebron voor de architectuur. Vanaf ca. 1970 ontstaat het Europese postmodernisme met hernieuwde belangstelling voor klassieke bouwstijlen. Klassieke elementen worden vaak in combinatie met moderne elementen gebruikt. Vrije toepassing van oude vormen als fronton, zuil of kapiteel leiden tot een nieuwe, hedendaagse taal.
Verschillende historische stijlen worden door elkaar gebruikt en versmolten tot iets nieuws, daarom is het postmodernisme een eclectische stijl.
Felle kleuren en glanzende materialen geven postmoderne gebouwen een speels karakter.
Het gevoel wordt weer aangesproken, en het decoratieve wordt weer belangrijker dan een functioneel uiterlijk.
Architecten postmodernisme: Venturi, Bofill, Aldo Rossi, Michael Graves, en Sjoerd Soeters.
2. Abstract expressionisme en pop art
Coulourfield painting: Marc Rothko
Coulourfield painting: Barnett Newman
Action painting: Pollock
COBRA: Karel Appel: schreeuw om vrijheid, 1948
Boek Bespiegeling: pag. 204-205-210-211
Hoe gaat een kunstenaar verder na de abstracte kunst uit de cultuur van het moderne ?
Abstractie is het woord in de cultuur van het moderen. Kunstenaar willen vernieuwend bezig zijn en ze zoeken allemaal naar vereenvoudiging en doen dat allemaal op een andere manier. Een kubist abstraheert anders dan een futurist, constructivist of een kunstenaar uit " De Stijl "
Na de tweede wereldoorlogen zijn er kunstenaar die verder gaan met abstractie. Zij worden de abstract expressionisten genoemd. Gebruiken de kunstenaars uit de cultuur van het moderne nog een schildersdoek en een schildersezel, de kunstenaars na 1950 schilderen op hele grote formaten. Dat is nieuw. Ook een schildersezel kan niet meer gebruikt worden. Pollock legt het doek op de grond, schildert niet meer met een kwast maar laat de verf op het doek lopen.
Bij de kunstwerken van het abstract expressionisme gaat het vooral over de werking van de grote kleurvlakken en de schildertechniek. Het gevoel speelt hierbij een grote rol: de expressie.
Er zijn een aantal kunstenaarsgroepen:
Abstract Expressionisten ( Amerika )
- Colourfield painters
- Action painters
Kenmerken Abstract Expressionisme:
- abstract
- expressionistisch:
- heftig kleurgebruik, grote kleurcontraste
- grove penseelstreken
- vanuit het gevoel
- grote formaten
COBRA ( Europa )
In de Cobra-groep werkten schrijvers en dichters (de Vijftigers) samen met beeldende kunstenaars uit Kopenhagen (Copenhague), Brussel en Amsterdam. Het verlangen om na de tweede Wereldoorlog samen een nieuwe toekomst op te bouwen ging hand in hand met de artistieke behoefte aan grootse vernieuwingen. Het experiment stond voorop: de Cobra kunstenaars presenteerden zich ook als 'de experimentelen'.
Kenmerken COBRA
- experiment : direct en spontaan schilderen, intuïtief, het maakproces is belangrijker dan het eindresultaat
- expressieve kleuren
- tegen de regels van de kunstacademie en tegen de regels in de samenleving
- inspiratie bij primitieve kunst en kindertekeningen
Pop art: Roy Lichtenstein
Pop- art :Claes Oldenburg
Pop- Art: Tom Wesselmann
Pop- art: Andy Warhol
Pop- Art.
Afkorting voor het Engelse Popular Art (= volkskunst), stroming in de cultuur van de massa die rond 1960 in Amerika en Engeland ontstond en in gelijke mate betrekking heeft op de beeldende kunst en op de amusementsmuziek.
Pop-art is een kunststroming die haar beelden uit de consumptiemaatschappij haalt. In deze maatschappij is de levensstandaard zo verhoogd dat het mogelijk wordt, dat de mensen allerlei nieuwe producten kunnen aanschaffen. Uitgangspunt voor pop -art is de populaire cultuur: dus beelden uit de reclame- en televisiewereld, gebruiksartikelen, strips, pin-ups en popmuziek.
De pop-artkunstenaar kiest zijn onderwerpen uit het leven van alledag. Overal in het moderne stadsbeeld zijn bijvoorbeeld merknamen uit de reclame en afbeeldingen van filmsterren te zien. Deze beelden zijn de symbolen van welvaart. De pop-artkunstenaar betrekt deze banale dingen in de kunst om ze te vervreemden, te ironiseren of te fetischiseren.
De pop-artbeweging ontstaat midden jaren 50, in Amerika en Engeland De stroming kan als een reactie op het abstract -expressionisme worden gezien. Kunstwerken uit het abstract- expressionisme hebben een diepere betekenis: de emotie, het gevoel is belangrijk voor de aanhangers. Pop-artkunstenaars daarentegen zijn veel minder emotioneel. Ze maken beelden die rechtstreeks van onze dagelijkse omgeving zijn afgeleid.-art is een manier van leven.
De pop-artkunstenaars zetten zich niet af tegen de opkomende welvaart. Ze maken juist gebruik van die clichés uit de consumptiemaatschappij. Pop-artkunstenaars zien welvaart dus als een mogelijkheid om hun belevingswereld uit te breiden met nieuwe thema's en symbolen in de kunst: het worden de iconen van de middle class lifestyle. De media speelt een grote rol bij het overbrengen van de alledaagse onderwerpen. Pop-art is daarom zo populair bij het gewone publiek. Het is herkenbaar en ongecompliceerd: geen ingewikkelde theorieën meer.
De pop-artkunstenaars halen hun onderwerpen soms letterlijk uit het dagelijks leven, door foto's uit kranten en tijdschriften te scheuren en er een collage van te maken. Er worden zelfs echte voorwerpen, ' ready mades ', in het kunstwerk gebruikt. Het combineren van schilderen met collage en concrete voorwerpen noemt men ' combine-painting '. Deze term is uitgevonden door Robert rauschenberg omdat hij die techniek voor het eerst toepaste. Het combineren van alleen drie-dimensionale voorwerpen heet "assemblage " . Het wordt dan een ' schilderij ' van echte voorwerpen.
'Populair' en 'triviaal' zijn niet langer scheldwoorden, maar worden de kernpunten van een nieuwe kunstopvatting die zich ten doel stelde de grenzen tussen de kunst en het leven op te heffen. Andy warhol vindt het moderne leven, de consumptiemaatschappij en de wereld van de media met haar sterren, aantrekkelijk en zegt: 'Alles is mooi!'
Kenmerken van de Pop-art:
- Speels gebruik van de identiteit en de symbolen van de Westerse consumptiecultuur. ( Jasper johns, andy warhol ).
- Gebruik van commerciële materialen en voorwerpen; producten uit het leven van alledag: plastic voorwerpen, kitsch, advertenties, affiches, (Robert Rauschenberg) pin-ups (Tom Wesselmann ) film- en popsterren ( Andy warhol).
- Gebruik van strips.( Roy lichtenstein)
- Glamourachtige kleuren ontleend aan reclame-afbeeldingen op straat. ( Andy warhol, James rosenquist, )
- Geen persoonlijk handschrift van de kunstenaar. Veel werk wordt door anderen uitgevoerd. De kunstenaar gebruikt vaak " ready mades ": kant-en-klare, bestaande voorwerpen. ( Tom Wesselman, robert rauschenberg, )
- Vervreemding door vergroting of herhaling, of door gebruik van ongebruikelijke materialen. ( Claes oldenburg)
-
Overzicht van kunst stromingen in de cultuur van de massa
Handig overzicht met kenmerken en de kunstwerken.
3. Experiment: Concept art, Minimal art en land art
In de geschiedenis van de kunst bestaan drie soorten kunstenaars
1. De ambachtsman: kunst is realistisch: nabootsen ( voorbeeld: Rembrandt )
2. De kunstenaar als vernieuwer, uitvinder , creatieve uitvinder, maker van eigen wereld: die zijn licht op iets laat schijnen ( voorbeeld Picasso )
3. De kunstenaar shopt in het verleden, het heden en de volkskunst : hij voegt allerlei bestaande beelden samen. Kunst wordt parodie. Er komt een onderscheid tussen hoge en lage kunst.
De Westerse opvatting omtrent wat een “kunstenaar” is, heeft een evolutie gekend. Traditioneel heeft de kunstenaar de taak om de werkelijkheid na te bootsen. De kunstenaar was een ambachtsman. De artistieke kwaliteiten van het voorwerp waren verbonden aan de vaardigheden van de persoon die het zelf kon maken.
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw verandert de opvattingen over de kunstenaar als ambachtsman. . De kunstenaar wordt een producent van originele beelden. Het voorbeeld is niet langer meer de spiegel, maar het kunstwerk fungeert als een lamp met de bedoeling om iets toe te lichten.
In de cultuur van het moderne is de kunstenaar in de eerste plaats een creatieve uitvinder. Hij kan de indruk wekken dat de oorspronkelijke betekenis van het woord “creëren” eer aangedaan wordt, namelijk dat het uit het niets gebeurd is.
Duchamp ( DADA ) creërt een nieuwe kunstwereld door de dagelijkse werkelijkheid, de zogenaamde “readymade” (een schop, een kapstok, een urinoir) als kunst te introduceren. Denken over wat kunst is, door te tonen wat het niet is, is nieuw. Elke avant-garde beweging had als verdienste iets nieuws te hebben gebracht. Het is een traditie geworden om het nieuwe als voorwaarde voor goede kunst voorop te stellen.
In de post moderne kunst krijgt de opvatting over wat een kunstenaar is, krijgt hier voor de derde maal een wending. Hij is geen ambachtsman ( voorbeeld middeleeuwen, 17e eeuw ) of een uitvinder ( moderne kunstenaar ) , maar een “ knutselaar “ die collages maakt met de reeds bestaande cultuurproducten.
Hij plukt hierbij zowel uit de geschiedenis van de beeldende kunst als uit de voortbrengsels van de vroegere volks- en van de huidige massacultuur.
In de postmoderne opvatting over het kunstenaarschap is het model van de kunst dan ook niet te vergelijken met een natuurgetrouwe spiegel ( realisme ) of een verhelderende lamp ( bepaalde beeldaspecten uitlichten ), maar met een spiegelpaleis dat een veelheid van beelden brengt al dan niet met de werkelijkheid op zijn kop. De houding van de kunstenaar is dan ook niet langer het nabootsen van de wereld of het produceren van zijn eigen wereld, maar het parodiëren van de gevestigde cultuurvormen. De parodie maakt duidelijk hoe de cultuur in elkaar zit. Ze wijst er ons op dat alles maar “maaksel” is, dat alles constructie is, m.a.w. dat de vorm in zeer grote mate, zo niet volledig, de inhoud bepaalt. Elke uitdrukking van iets is dus maar een manier van zeggen, die tijds- en plaatsgebonden is.
Een cultuurproduct toont hoe de werelden puzzels zijn. Maar dit beeld zit ook vol gaten, want de wereld zit ook anders in elkaar. De puzzel is nooit volledig. Stukken van verschillende puzzels zijn doorheen gehaspeld. Het betreft doorgaans cultureel gevormde afspraken om de dingen op een bepaalde wijze te bekijken. Ze kunnen echter ook anders bekeken worden. De postmoderne kunstenaar toont ons hoe de vormen in elkaar zitten. Dat is zijn parodiërende attitude.
Conceptueel kunstenaar Arjan Boerstra
Sol Lewitt: concept art / minimal art
Minimal Art
Minimal Art is vooral een stroming in de beeldhouwkunst, en kenmerkt zich door herhaling van geometrische vormen en volumes, en door het ontbreken van een persoonlijk handschrift.
De objecten bestaan uit eenvoudige, geometrische of stereometrische vormen, die zijn te herleiden tot vierkanten of rechthoeken. Vaak worden deze vormen herhaald, waardoor een structuur ontstaat. De productiewijze lijkt industrieel, maar de materialen zijn puur: ijzer, hout, steen of licht. Lijst of sokkel ontbreken vaak.
De minimalisten wilden werk maken dat op zichzelf stond. Je moet niet proberen kunst op iets anders te laten lijken, vonden zij. Wanneer iets gemaakt is om iets anders te imiteren, is het resultaat altijd minder dan wat je probeert na te maken. Daarom hebben veel van hun werken ook geen titel, wij moeten niet denken dat het iets (anders) voorstelt.
De gedachte erachter is dat wij het werk zelf moeten interpreteren, zonder enige suggestie van de kunstenaar. Zo betrekt de kunstenaar ons bij zijn werk; wij moeten zelf goed kijken en het proberen te ervaren.
http://kunst-postmodernisme.blogspot.nl/p/minimal-art.html
Minimal art
Conceptuele kunst: Barbara Kruger
Conceptuele kunst
Conceptuele kunst is geworteld in de ideeën van Marcel Duchamp, hij is de vader van het conceptualisme. Het komt voort uit Dada, en uit het minimalisme. Minimal Art probeerde al met minimale middelen het idee vorm te geven, in de conceptuele kunst ging men nog een stap verder door het kunstwerk zelf overbodig te verklaren. Conceptuele kunst is gebaseerd op de gedachte dat het denkproces dat aan een kunstwerk ten grondslag ligt, meer waarde heeft dan het kunstwerk zelf. Het kunstwerk wordt gezien als documentatie van het idee.
De uitvoering is slechts een bijkomstige eindfase van het echte scheppingsproces. Deze kunstenaars willen ons denken meer prikkelen dan onze ogen of emoties. Vanaf 1967 gebruikte men het begrip conceptuele kunst om aan te geven dat het idee, het concept van een kunstwerk belangrijker was dan het werk zelf. Kunstwerken worden in toenemende mate “ontworpen” in plaats van “gemaakt”. Het idee is het belangrijkste, het visuele product komt op de tweede plaats.
Om aan deze ideeën uitdrukking te geven kiezen conceptuele kunstenaars nieuwe werkwijzen, hun werk bestaat uit foto's, documenten, (land)kaarten, film of video. Veel ideeën worden helemaal niet uitgevoerd, en zijn dus ook niet op tekening of foto te zien zijn. Echt conceptueel werkende kunstenaars schrijven hun ideeën alleen nog op, en beschouwen de (klad)tekst als een voltooid kunstwerk. Tekst wordt in de conceptuele kunst veel gebruikt.
http://kunst-postmodernisme.blogspot.nl/p/conceptuele-kunst.html
Conceptuele kunst
Land art: Robert Smithson
Christo: gordijn in landschap
Land art (Earth Art)
Kunstenaars brengen veranderingen aan in een landschap door te graven, ophopen, toevoegingen aan te brengen en het bewerken van plekken in een natuurlijke omgeving. Kunst die ontstaat door de natuur te vormen/vervormen en daardoor een andere betekenis te geven aan het landschap.
Land Art is een bijzondere vorm van ecological art of environmental art waarbij de natuurlijke omgeving als beelddrager gebruikt wordt om een kunstwerk te creëren. Land Art komt voort uit eerdere stromingen zoals Minimal Art, Arte Povera, Conceptuele Kunst. Het gebruiken van materialen uit de natuur en het gebruik maken van landschappelijke plekken maakt Land Art tot een nieuwe Kunstvorm.
http://kunst-postmodernisme.blogspot.nl/p/land-art.html
Landart
4. Kunst en technologie
Daan Roosegaarde: Dutch profiles
Daan Roosegaarde.
Windmolens, ze zijn vooral saai en hebben naast het opwekken van groene energie geen functie. Uitvinder en kunstenaar Daan Roosegaarde wil daar verandering in brengen met zijn project Windlicht, waarbij windmolens met elkaar worden verbonden door middel van licht. Dat tezamen geeft een schouwspel van dansende lijnen tussen de molens.
In Zeeland heeft inmiddels een proef plaatsgevonden en die was succesvol. „Het idee is 2,5 jaar geleden ontstaan”, vertelt Roosegaarde. „Windmolens vind ik zo bijzonder. Soms lopen ze synchroon, soms uit elkaar. Ik zie het als een dans. Door de wieken te verbinden ontstaan dansende lijnen.” Wie denkt dat het een kwestie is van wat lasers vastmaken en aanzetten, heeft het mis. „Dat is best ingewikkeld. Daarom heeft het ook 2,5 jaar geduurd.”
Een van de problemen waarmee Roosegaarde en zijn 5-koppig team mee werd geconfronteerd is de bewegelijkheid van de windmolens. „Ik ben zelf bovenin geweest en dat ding beweegt behoorlijk. Het is net een schip midden op de oceaan tijdens een zware storm. En dan heb je ook nog eens de wieken die 280 kilometer per uur ronddraaien.” Het doel van het hele project is om groene energie zichtbaar te maken voor de mensen. „Windmolens zijn vaak saai en roepen protest op. Tijdens onze demonstratie kwamen duizenden mensen kijken en die vonden het mooi.” Nederland is vanouds een land van molens. „Dat begon in Kinderdijk in 1740. Zie dit dan als Kinderdijk 2.0.”
Daan Roosegaarde: windlicht : interview in " de wereld draait door "
Project : Waterlicht
In Amsterdam kwamen zelfs meer dan 60.000 mensen op één avond naar Waterlicht kijken. Niet voor niets won Roosegaarde voor zijn ‘techno-poëzie’, de verbinding tussen technologie en ideologie, diverse design en innovatie awards.
Via zijn kunstproject Waterlicht wil Roosegaarde mensen laten ervaren hoe Nederland er zonder waterwerken uit ziet. Lopend onder Waterlicht ervaren bezoekers volgens hem in een droomlandschap de kracht en poëzie van het water. Daarnaast is het een onheilspellende waarschuwing voor het stijgen van de zeespiegel en vooral een oproep om daar iets tegen te doen.
De installatie op de Markt in Middelburg bestaat uit golvende lijnen van licht die gemaakt zijn met moderne LED-technologie, lenzen en software. Waterlicht is te zien op een hoogte van ruim drie meter, een waterniveau waardoor grote delen van Zeeland onder water zouden verdwijnen als er geen dijken en duinen waren.
Aanleiding voor Waterlicht is de viering van 800 jaar stadsrechten voor Middelburg. Waterlicht is van 1 tot en met 4 november te zien tussen 18.30 en 23.30 uur op de Markt in Middelburg. Dit bijzondere spektakel is interessant voor alle leeftijden en gratis toegankelijk.
Waterlicht: project in Amsterdam en Middelburg
Theo Jansen
De carrière van Theo Jansen begon met een studie natuur- en scheikunde aan de Universiteit van Delft. Dat is niet echt wat je bij een kunstenaar verwacht. Toch is het maar goed dat hij zo'n studiehoofd was, want bij zijn strandbeesten komt veel techniek kijken. Ze moeten zó licht zijn dat ze met hulp van de wind kunnen bewegen, maar ook moeten ze precies zwaar genoeg zijn om niet omver te worden geblazen. Om dat voor elkaar te krijgen, moet alles natuurlijk precies afgemeten en uitgerekend worden. Op een gegeven moment besloot Theo Jansen dat hij kunstenaar wilde worden. Alles leerde hij zichzelf, een echte autodidact dus. Hij maakte tekeningen, schilderijen, beelden en gaf les aan de kunstacademie. Ook schreef hij natuurkundige stukjes voor de wetenschapspagina van de Volkskrant, waarbij hij zelf de illustraties maakte. Zo schreef hij ook een keer een stukje over het stijgen van de zeespiegel, dat een gevaar kon beteken voor ons laaggelegen land. In dat stukje bedacht hij een oplossing voor het ophogen van de zandduinen. Hij verzon dieren, gemaakt van elektriciteitsbuis, die alsmaar het strand loswoelden, zodat het losse zand vervolgens naar de duinen kon worden geblazen.
Theo Jansen: strandbeesten
Ontwerp van Iris van Herpen
gebruik van niet-traditionele materialen in kleding
Iris van Herpen
De Johannes Vermeer Prijs, de Nederlandse staatsprijs voor de kunsten, ging in 2017 naar modeontwerper Iris van Herpen. Ze krijgt de prijs omdat ze 'al jaren consistent en toonaangevend is binnen de internationale modewereld.
De Johannes Vermeer Prijs -100 duizend euro - werd in 2009 ingesteld om uitzonderlijk artistiek talent te eren en te stimuleren. De winnaar mag het geldbedrag besteden aan een speciaal project op zijn of haar werkterrein. De prijs ging eerder naar onder anderen operaregisseur Pierre Audi, filmmaker en schrijver Alex van Warmerdam, fotograaf Erwin Olaf en beeldend kunstenaar Marlene Dumas.
Van Herpen (34) studeerde mode aan de hogeschool voor de kunsten ArtEZ in Arnhem en liep stage bij Alexander McQueen en Claudy Jongstra. Ze runt sinds tien jaar haar eigen label. Tot haar klantenkring behoren Björk, Lady Gaga en Tilda Swinton. Haar werken zijn tentoongesteld in onder andere het Victoria & Albert Museum in Londen en het Palais de Tokyo in Parijs, en zes jurken zijn opgenomen in de collectie van het Metropolitan Museum of Art in New York.
De jury prijst Van Herpen 'om haar grensverleggende en interdisciplinaire ontwerpen, waarin ze uitzonderlijk talent en ongebreidelde nieuwsgierigheid verbindt aan nieuwe digitale technieken en ambachtelijk vakmanschap.' Daarmee rekt ze de grenzen van de mode op; mode is voor Van Herpen geen toegepaste kunst. Haar sculpturale collecties gaan voorbij draagbaarheid en trendgevoeligheid.
Iris van Herpen: moderontwerper
5. Stijlcitaten in de beeldende kunst, kunst in de wijk
Streetart: Keith Haring ( 1958-1990 )
Keith Haring was net geen 32 toen hij in1990 stierf aan de gevolgen van Aids, maar in zijn korte kunstenaarscarrière had hij bij leven al een stevige internationale reputatie opgebouwd. Samen met Andy Warhol en Roy Lichtenstein was hij een icoon van de pop art: kunst in het tijdperk van de reproduceerbaarheid en kunst voor de massa. Hij was pas 28 toen hij werd uitgenodigd op de artistieke hoogmis Documenta in Kassel.
Zelf scheen hij zich toen te hebben afgevraagd of hij daarmee was gerecupereerd door “het systeem,” dat hij jarenlang had bevochten in zijn graffiti, tekeningen, collages, en installaties. Haring was – kom daar tegenwoordig nog eens om – een wereldverbeteraar, maker van kunst met een niet mis te verstane boodschap: tegen het kapitalisme, de dwang van de religie, de verdwazing van de massamedia, de kernoorlog, het consumentisme. Hij nam actief deel aan acties tegen de Apartheid in Zuid-Afrika en aan campagnes voor veilige seks. Dat alles in de context van de Reaganjaren, op een moment dat geëngageerde kunstenaars zeldzaam worden.
Haring verliet het schildersatelier en maakte kunst op straat en in de metro. Hij werkte ontzettend snel en dat moest ook wilde hij de politie vóór zijn als hij in de metrogangen van New York zijn graffiti aanbracht. De middelen die hij gebruikt staan in fel contrast tot de overmacht van de reclame en de massamedia: pen, papier, krijt, simpele symbolen (als pictogrammen of volgens Le Monde: hiëroglyfen) die voortdurend terugkeren in telkens andere composities. Hij weigert te schilderen op doek en gebruikt in plaats goedkoop geplastificeerd zeildoek en hij werkt samen met anonieme straatkunstenaars.
Naarmate – oh contradictie – de sponsors toestromen en de middelen toenemen maakt hij grotere en grotere installaties: op autowegen, op de campus van de universiteit of op de gevel van een ziekenhuis – niet alleen in de VS maar ook in Italië, Spanje en Frankrijk, waar hij reusachtig populair was en is. Van het overweldigend oeuvre dat hij naliet is nu een retrospectieve tentoonstelling te bezichtigen in Parijs, onder de duidelijke titel: “Keith Haring, The Political Line.“
Bansy
Streetart: Banksy
Streetart van Banksy, dat is streetart dat je eigenlijk niet mag missen. Wereldwijd heeft deze kunstenaar al vele bijzondere werken gerealiseerd. Hij bezocht de grootste steden ter wereld en liet hen achter met een indrukwekkend stukje streetart. Niet voor niets geniet deze streetartist wereldwijde populariteit. Maar wie is Banksy nu eigenlijk?
Banksy is anoniem en toch zo bekend. Vanzelfsprekend is Banksy een pseudoniem. Voor streetartists is het eigenlijk niet mogelijk om onder de eigen naam te werken. Dit heeft vooral te maken met het feit dat graffiti plaatsen in de meeste landen illegaal is. Nu is streetart eigenlijk niet te vergelijken met graffiti, omdat het toch echt om pure kunst gaat, maar toch wordt niet iedereen er heel blij van. Iedereen kent Banksy, maar niemand kent zijn echte naam. Zijn werken zijn herkenbaar, onderscheidend in de wereld van streetart, van het hoogste niveau en ondertekend met de persoonlijke stijl van Banksy.
Toch zijn er wel wat gegevens bekend over Banksy. Zo weten we dat hij in Engeland woont, in Bristol, waar hij aan het begin van de jaren negentig een start maakte met zijn eerste werken. Hij maakt stencils, schilderijen, muurschilderingen en talloze andere kunstwerken. In 2003 werd hij pas echt erkend als streetartist van hoog niveau. Door de tijd waarin hij aan zijn werken begon, wordt vermoed dat hij midden jaren zeventig is geboren. Er zijn maar weinig mensen die hem hebben mogen ontmoeten in de wetenschap dat hij de enige echte Banksy is. Deze paar mensen omschrijven hem als een nette, typische man met een bijzondere uitstraling.
Eigenlijk is iedereen het erover eens dat Banksy een ervaringsrijk leven moet hebben, of hebben gehad. Deze informatie wordt gehaald uit de stijl van zijn werken. Hierin zien we veel armoede, oorlogen en kapitalisme terug. Toch speelt ook humor een belangrijke rol in zijn werken. Er wordt dat ook vermoed dat Banksy iets wil bereiken met zijn werken; namelijk het openen van de ogen van mensen en het aanzetten tot nadenken, toch met een knipoog en in ongedwongen sfeer.
Banksy behoort tot de streetartists die aan de top van de wereld staan. Hij mag zichzelf plaatsen tussen de straatkunstenaars die goed kunnen leven van hun streetart. Hij hoort zelfs bij de straatkunstenaars die het meest verdienen met hun werk. Zijn werken werden in 2006 geveild en de bedragen waren zeker niet misselijk! Toch voelde Banksy zich niet prettig bij de veiling. Op zijn eigen website deelde hij mede dat hij het onvoorstelbaar vond dat mensen zoveel geld neertelden voor ‘deze shit’. Hij noemde de kopers ‘idioten’ en liet duidelijk merken dat hij geen voorstander was van de georganiseerde kunstwereld en de commerciële kanten van het vak.
Körmeling: Draaihuis, Tilburg
Kunst in de wijk : John Körmeling
Architect, beeldend kunstenaar, uitvinder en vrijdenker, zo wordt John Körmeling (1951) wel getypeerd. Zijn werk is even divers; een grote lichtsculptuur, stripachtige tekeningetjes met beeld- en woordspelingen, schetsen van al dan niet uitvoerbare bouwsels, maquettes en onconventionele oplossingen voor problemen van ruimtelijke ordening, je komt het allemaal tegen op deze presentatie van Körmelings werk in de collectie van het Van Abbe. Sinds kort is daar nog een werk bijgekomen: de overdekte brug, die het museum ook vanaf Stratumseind toegankelijk maakt.
Achter die veelheid gaat een kunstenaar schuil, die graag ten strijde trekt tegen de op de loer liggende benepenheid van de georganiseerde samenleving. Maar zijn oorlogsvoering is er een van het vrolijke soort; humor blijkt een effectief wapen. Een stripachtig tekeningetje uit 1991 toont twee wandelende onderbenen, die zijn voorzien van een rechthoekig stukje vloerbedekking; Vaste vloerbedekking onder je schoenen luidt de titel.
Körmelings werk wordt vaak onconventionele bouwkunst genoemd. Hij begeeft zich op het snijvlak van beeldende kunst, architectuur en design. Functionaliteit en een humoristische spitsvondigheid kenmerken zijn werk.
In 1999 realiseert hij Drive-in Wheel, een reuzenrad waar je met de auto in kunt rijden, ware het een parkeerplek. Ruimte, mobiliteit en verplaatsing zijn terugkerende thema’s. Een goed voorbeeld is Parkeerkleed (1991). Een donker tapijt van ongeveer 2,5 bij 5 meter, wit omlijnd en met een witte ‘P’ in het midden. Het kleed kun je oprollen, meenemen in je auto en uitrollen als je ergens wilt parkeren: een mobiele parkeerplek.
Körmeling wil de dingen niet zo streng scheiden: kermis combineren met constructivistische architectuur en bouwstijlen als de Nieuwe Zakelijkheid en het Nieuwe Bouwen. “Feest in een gebouw als je dat mixt.” Hij is van mening dat er, juist door verschillende elementen met elkaar te vermengen, ruimte vrij komt. Ruimte om te creëren, ruimte om te denken.
Erwin Olaf
6. Design: Memphis vergelijking met Bauhaus
Jugendstil
Bauhaus: Wassily Chair
Memphis -design
Cultuur van het moderne : Industriële vormgeving: Bauhaus: 1919- 1933
De producten van het Bauhaus waren in eerste instantie niet populair bij de gewone bevolking. Zij vonden de onversierde producten te kaal en koud, men was gewend aan de gedecoreerde Jugendstilvormgeving en natuurlijker materialen. Maar met het principe van form follows function streefde het Bauhaus naar tijdloze ontwerpen. De gekozen materialen worden ook nu nog vaak met modern geassocieerd. De uitstraling van voorwerpen en meubels zat hem vooral in het materiaalgebruik, niet in (snel gedateerde) decoratie.
In het Bauhaus keek men eerst naar de functie, dan bedacht men pas een vorm die het beste paste bij het doel van het gebruiksvoorwerp. Op deze manier rekening houden met de functie wordt functionalisme genoemd. De vormen moesten zuiver zijn, daarom werd er zo min mogelijk versiering aan toegevoegd. Door de versiering weg te laten zorgde men er ook voor dat de basisvormen duidelijk herkenbaar bleven.
In de lessen vormleer van László Moholy-Nagy en Kandinsky werd het gebruik van basisvormen en -kleuren onderwezen. Ook Marianne Brandt ging uit van basisvormen als cirkel, bol en cilinder. Details liet men weg, de essentie van een ontwerp werd zichtbaar in zuivere vormen, en pure materialen, in de schoonheid van de eenvoud.Er werd gebruik gemaakt van nieuwe technieken en materialen. Naast een verantwoorde vormgeving streefde men ook naar betaalbaarheid. En daarvoor was massaproductie een voorwaarde. Dat ideaal - goed vormgegeven producten die betaal waren voor iedereen- werd bereikbaar door eenvoudige geometrische vormgeving en het gebruik van industrieel verwerkbare materialen.
Het ideaal van het Bauhaus leidde tot degelijk handwerk met een modern design dat voor iedereen betaalbaar werd. Dit wordt nog steeds nagevolgd, ook de HEMA en IKEA maken kwalitatief design 'voor de massa'. De vormgevingsstijl van het Bauhaus zien we tot op de dag van vandaag terug in vele ontwerpen en producten.
Cultuur van het moderne: Post-modernisme: Memphis- design ( 1981- 1988 )
In 1981 richtte Ettore Sottsass Memphis-design op, een Italiaanse designer groep die de postmoderne ontwerpfase inluidde. Zij reageerden op modernisme: ze bekritiseerden de sobere ontwerpstijl van functionalisme waarbij alleen de functie uitgangspunt was en kwamen met opvallende ontwerpen, verzadigd met symboliek en kleur. Deze postmoderne ontwerpers cultiveerden bewust de "slechte smaak" die de modernisten hadden proberen te bevechten.
Niet de functie van het product stond centraal, maar speelsheid en gevoelswaarde werden de leidraad. Als reactie op ‘form follows function’ kwam de stelling: ‘vorm volgt emotie’. Daarbij keerde ook deze groep terug naar lokale en historische stijlen en waarden. Omdat zij hoge cultuur wilden combineren met de populaire cultuur, werd de naam Memphis gekozen - de hoofdstad van het oude Egypte, maar ook de geboorteplaats van Elvis Presley (Memphis, Tennessee).
Het herkenbare, uniforme design van de Memphisgroep is kleurrijk, zorgeloos, speels, bewust naïef en toont motieven uit de populaire alledaagse cultuur, pop, punk, speelgoed, films en strips. Zij flirtten met vormen en materialen die voorheen het toonbeeld van slechte smaak en kitsch waren. Memphis verheerlijkte de consumptiemaatschappij. Zij hadden een ironische benadering, waarin decoratie van het oppervlak veel nadruk kreeg, maar hun producten waren meestal niet echt functioneel.
Memphis maakte producten om de persoonlijke levenssfeer karakter te geven: meubels, tapijten, woningtextiel, lampen, keramiek, glas, servies, woonaccessoires en kleding. In de jaren ’80 organiseerde Memphis een jaarlijkse tentoonstelling in Milaan.
7. Film en tv vanaf 1960
Jack Nicholson: Easy Rider
Film : The last detail
Film: one flew over a Cuckoo's Nest
Film: Batman
Alfred Hitchcock presents..
De middelen voor de filmacteur en de theateracteur
De acteurs spelen een personage. Zoals een muzikant een instrument in handen heeft, waarmee hij muziek maakt, zo heeft de acteur z’n lichaam en stem als instrument. Met de houding van het lichaam kun je van alles uitdrukken, bijvoorbeeld bij koude of angst is de houding meestal ineengekrompen en bij blijdschap open.
Een angstig persoon heeft een andere houding dan een blij mens.
De acteur gebruikt ook beweging in het spel. Het gaat om bewegingen die uitdrukking geven aan en rol en situatie. Het gaat het niet alleen om lopen, maar om alle activiteiten om van houding of plaats te veranderen. Zo is het omkijken al een vorm van beweging. Als koude wordt verbeeld, zal de acteur stroef en weinig bewegen om aan te geven dat z’n spieren verstijfd zijn. Daarnaast kan beweging in de voorstelling ook een zelfstandige functie hebben. Het gaat dan niet om uitdrukking te geven aan een rol of situatie, maar om een bepaalde rol of dynamiek op te roepen.
Het gebruik van gebaren is een vorm van bewegen waarbij het gaat om het afzonderlijk bewegen van lichaamsdelen. Soms volgen de bewegingspatronen een vaste choreografie.
De mimiek is de uitdrukking op het gezicht. Als een acteur iemand speelt die langzaam wakker wordt, kan dat heel nadrukkelijk in de uitdrukkingen op het gezicht duidelijk worden gemaakt. Dan is er sprake van expressieve mimiek.
De stem kan op allerlei manieren worden gebruikt. Je kunt verschillende vormen van expressie aan de stem geven en je kunt op allerlei manieren spreken (dialect, beschaafd, etc)
Hollywood film studio's:
In de jaren ‘30 en ‘40 komen de grote Hollywood film studio's op. Zij produceren de films en dit leidt tot grote successen.Dit tijdperk is ook de tijd van de echte klassieke filmsterren (Greta Garbo, Clark Gable, Humphrey Bogart, Ingrid Bergman) Ook de animatiefilm kwam op door Walt Disney en de Disney studio's. De avondvullende animatiefilms werden een groot succes: Sneeuwwitje (1937),
De filmmakers van Hollywood zaten vast aan strikte regels. Deze regels waren vastgelegd in de Production Code. De Motion Picture Production Code was een verzameling regels waaraan Amerikaanse films moesten voldoen op het gebied van zedelijk gedrag. Amerikaanse films mochten alleen worden uitgebracht in Amerikaanse bioscopen als er geen verwijzingen waren naar seksualiteit, homosexualiteit, rassenvermenging, abortus en drugs. Extreem geweld mocht niet worden uitgebeeld en misdaad moest altijd worden gestraft.
Hitchcock wilde echter 100% artistieke vrijheid. Dit was dan ook de reden dat Hitchcock in 1948 een eigen productiemaatschappij oprichtte. Door zelf zijn eigen producent te zijn had hij volledige controle over scenario en montage. De grote geldschieter van Hitchcock was Universal Pictures, een maatschappij die vanaf 1948 alle films van Hitchcock zou gaan distribueren.
Het hoogtepunt van de carrière van Hitchcock lag in de periode 1958-1960. Psycho algemeen beschouwd als Hitchcocks beste film en volgens velen de invloedrijkste film uit de filmgeschiedenis. In deze thriller maakt Hitchcock gebruik van suspence.
Tegelijkertijd had Hitchcock ook op het televisiescherm grote successen met de naar hem genoemde thrillerserie waarin steeds griezelige verhalen van 30 minuten verteld werden. Alfred Hitchcock presents…. trok iedere avond alleen al in Amerika tientallen miljoenen kijkers.
In 1963 schreef Alfred Hitchcock opnieuw filmgeschiedenis met de film: The Birds, een productie over een driehoeksrelatie die plotseling omsloeg in een rampenfilm wanneer duizenden vogels een klein dorpje terroriseerden. The Birds was een succes en was opnieuw een duidelijk voorbeeld van Hitchcocks gave om van een heel simpel verhaaltje een spannende film te maken
Top 10 Most Effective Editing Moments of All Time
Film en post modernisme.
Postmodernisme blijft een moeilijk te definiëren stroming. Of het nu een vervolg is op het modernisme of een tegenbeweging, daar zijn de meningen over verdeeld. Uitdrukkingen die vaak naar boven komen wanneer gesproken wordt over het postmodernisme zijn onder meer anything goes, less is a bore en form follows fantasy. Belangrijke principes zijn dan ook het wegvallen van de grenzen tussen hoge en lage kunst en het veelvuldig gebruik maken van citaten.
Als het postmodernisme als fenomeen of stroming al lastig te definiëren is, dan is het dat als stroming in de film al helemaal. Toch wordt de term postmodernisme toegeschreven aan een aantal films, zoals The Matrix (Andy en Lana Wachovski, 1999) , The Truman show (Peter Weir, 1998), Pulp Fiction (Quinten Tarantino, 1994,) en Moulin Rouge (2001, Baz Luhrman).
Maar wat is postmoderne film dan eigenlijk? We kunnen toch een aantal kenmerken van postmoderne film onderscheiden.
Zo bevat postmoderne film parodie en imitatie. Het onderscheid tussen parodie en imitatie (pastiche) houdt in dat bij beide een deel uit een ander werk wordt overgenomen, maar bij parodie is de imitatie ironische. Bij pastiche worden voorgaande stijlen en genres louter geïmiteerd.
Ook wordt er gebruik gemaakt van prefabricatie. Dit houdt in dat er bepaalde elementen letterlijk worden overgenomen in films, zoals Prefab huizen ook uit kant-en-klare onderdelen bestaat. Er wordt dus gebruik gemaakt van bestaand materiaal.
De intertextualiteit van de postmoderne film doelt op de relatie van de film kenmerken van andere films. Tarantino heeft zich inhoudelijk heeft laten inspireren door pulp fiction (eenvoudige romans) en films uit de jaren ’50 en qua vormgeving door schilderijen van Edward Hopper. De directe verwijzingen maken de film daarom intertextueel.
Het laatste kenmerk is Bricolage, wat zich letterlijk laat vertalen als een ‘knutselwerk’. In dit geval is het te definiëren als een samenkomst van verschillende stijlen en genres .
Django Unchained : Funniest Scene The Raid 360p
8. Theater in de cultuur van de massa
Herhaling Cultuur van het moderne : ontwikkeling in het theater ( 1900-1950 ).
In het theater zie je een ontwikkeling in spel en decor van realisme naar abstractie, voor de acteur van het inleven in een rol naar vervreemdingseffecten, voor de kijker een verandering van inleven met emotie naar beschouwen vanuit een een kritisch standpunt.
In het begin van 1900 kun je alleen een voorstelling bezoeken in een theater. Het doek gaat open en het publiek komt tijdens de voorstelling terecht in een andere wereld die net echt lijkt . Op het podium zie je een realistisch decor en de acteurs spelen het leven van de gewone mens. Dit theater noem je Naturalistisch theater.
Net als in de moderne beeldende kunst zoeken theatermakers ook naar ander manieren om decors te maken of een stuk te spelen.
Stanislavsky houdt zich vooral bezig met de opleiding van de acteur. Een acteur moet alle zintuigen die hij heeft: horen, zien, voelen, ruiken en proeven kunnen gebruiken om samen met mimiek en lichaamshouding een kakrakter zo realistisch mogelijk te spelen. Inleven in de rol noemt Stanislavsky Method acting.
Ook zijn er toneelmakers die zich laten inspireren door de abstracte beeldende kunst bij het ontwerpen van hun decors.
Gordon Graig laat zijn acteurs spelen in een abstracte ruimte met hoge panelen og grote trappen die mooi belicht worden maar verder niets concreets voorstellen.
Meijerhold gaat nog een stapje verder. Zijn decors zijn ook abstract, grote stellages en loopbruggen. de spelers zijn geen mensen meer maar bewegen als robots. De bewegingen die de acteurs moeten maken zijn vooraf vastgelegd.
Piscator is een tekstschrijver, die maatschappij kritische stukken schreef over het dagelijkse leven. Hij was van mening dat zijn stukken de samenleving zouden veranderen. Hij is beroemd geworden vanwege zijn simultaan toneel. Op het toneel zie je in verschillende ruimtes tegelijkertijd verschillende verhaallijnen.
Bertold Brecht is beinvloed door Piscator. Ook bij Brecht ging het om een kritische houding t.o.v. de Duitse samenleving. Een toneelstuk is bij Brecth een leerstuk. De toeschouwer wordt uitgedaagd om kritisch na te denken en een eigen mening te formuleren.Betold Brecht maakt gebruik van vervreemdingseffecten om inleven te voorkomen.
Theater in de cultuur van de massa ( vanaf 1960 )
Tot 1900 had een theateravond een hoge amusementswaarde. In de twintigste eeuw verandert dat: theater wordt dan vooral een serieuze vorm van kunst. Die theaterkunst komt overigens maar moeizaam tot wasdom. Het grote probleem is het gebrek aan geld. Pas na de Tweede Wereldoorlog stelt de overheid subsidies beschikbaar en krijgen Nederlandse theatermakers volop de gelegenheid om met nieuwe vormen te experimenteren. Dat heeft onder andere tot gevolg dat het zwaartepunt niet langer bij de acteurs, dansers en zangers ligt, maar bij de makers achter de schermen: de artistiek leiders, de regisseurs, de choreografen en, niet te vergeten, de decorontwerpers en vormgevers. Het zien en gezien worden speelt in de twintigste eeuw steeds minder een rol bij het schouwburgbezoek. In het donker en in gewijde stilte nemen steeds minder mensen kennis van wat er op de podia gebeurt. Het grote publiek kiest voor film en voor televisie
Vanaf 1950
Aanvankelijk speelt het twintigste-eeuwse theater zich nog af in dit soort statige, negentiende-eeuwse bouwwerken met een strikte scheiding van dure en goedkope rangen. Vanaf het midden van de jaren vijftig verandert dat. Niet alleen worden er dan heel veel schouwburgen bijgebouwd, ze veranderen ook van karakter. Ze krijgen een veel opener en toegankelijker uitstraling. Foyers worden cafe's die ook buiten de voorstellingsuren om geopend zijn en iedereen komt hier door dezelfde ingang binnen. De jaren zestig zijn de jaren van de culturele centra. Om het theater nog meer te integreren in het stadsleven, worden ze met de bibliotheken, artotheken, buurt- en clubhuizen onder een dak samengebracht. De economische voorspoed die begin jaren negentig inzet, luidt een laatste fase in. Er verrijzen spectaculaire amusementspaleizen die geld, glamour, luxe en succes uitstralen.
Vanaf 1960: Van schouwburg naar kleine zaal
Vanaf begin jaren zestig gaat het rommelen in de Nederlandse gezelschappen. Jonge theatermakers krijgen - voor hun gevoel - nauwelijks kansen. Actie tomaat verandert dit. Theatermakers willen geengageerd theater maken, dat midden in de samenleving staat. In Nederland gaat de overheid subsidies uitdelen aan kleine toneelgezelschappen. Zij vragen (en krijgen) toestemming om hun eigen voorstellingen te gaan maken op de zolders van de schouwburgen en in de repetitielokalen. Al snel wordt dat noodgedwongen optreden in die kleine ruimtes een overtuiging. Er ontstaat een heel circuit van kleine, flexibele zalen waarin volop wordt geëxperimenteerd: toneelspelers gaan musiceren, dans wordt beweging, enorme objecten gaan een hoofdrol spelen. Ook mime en poppentheater krijgen nu erkenning als volwaardige theatervormen. Het nog resterende publiek raakt echter het spoor bijster en haakt meer en meer af.
Beckett: Wachten op Godot
Werkteater: de camping
Dogtroep in Leidse Rijn
Dogtroep
Cast van de soap: Goede tijden , slechte tijden
Theater : na WOII: existentialisme en absurdisme.
Samuel Beckett (Iers)
- Toonde het publiek in zijn stukken het existentialisme (ieder mens is uniek en voor zichzelf verantwoordelijk, zonder te verschuilen achter een god)
- Absurd: het gaat nergens over, absurde zinnen/vreemde liedjes, zin van het leven dat zinloos is
Living Theatre (Amerika : NY) en Actie Tomaat jaren (Nederland) ‘60
- Theaterbezoek liep sterk terug door televisie
- Hollywoodproducties bereikten een steeds groter publiek (andere landen wisten dat ze dit niet konden winnen en bedachten daarom een eigen stijl)
- Experimenten in theater vond vooral plaats in kleinere zalen of in de buitenlucht zoals de gemeenschap van het Living Theatre en Actie Tomaat -> kritiek op theater -> debat
Het Werkteater 1970:
- Collectief van acteurs,
- Kregen subsidie,
- Zoektocht naar nieuw toneel waarin de acteur centraal stond, trainingen en experimenten,
- Geïnspireerd door Brecht ( episch theater ), maatschappelijk politiek en alledaags gericht.
- Doel: wat losmaken bij het publiek, eigen naam, verhoudingen voelbaar, echt spelen i.p.v. rollen invullen, improvisaties
Wim T. Schippers (Fluxus) - Televisie
- Maakte naast beeldend werk ook televisie, decors, radio.
- Liet iemand naakt voor het beeld lopen bij de VPRO, taboedoorbrekend, provoceren.
- Grenzen opzoeken.
- Absurdistisch (dagelijkse taferelen veranderd in iets raars).
- Werkt samen met wetenschappelijke kwesties.
- Schopt tegen de grenzen van de samenleving.
- Speelt veel met taal (‘’you’’ om niet te hoeven kiezen tussen u en jij).
Postmodernisme in theater ( na 1980 )
- Invloed van verschillende kunsten (theatermensen kunnen ook een beeldende achtergrond hebben).
- Disciplines vertellen hun eigen verhaal (geen eenduidig bedoeld kunstwerk).
- Veel citaten (bijvoorbeeld muziek gebruikt uit een al bestaande film).
- Beelden zijn even belangrijk of belangrijker dan de tekst.
Dogtroep 1975-2008: theatergroep
Postmodern want het zijn allemaal verschillende dingen die gebeuren/vertellen allemaal hun eigen verhaal, het is op locatie/gaat naar de mensen toe (weg uit detheaters) en de beelden zijn belangrijker dan de tekst.
- Grootschalige voorstellingen op ongewone locaties
- Snelle manier van werken
- Toegankelijk voor een breed publiek
- Kritiek op ‘hoge’ kunst, niet elitair (postmodernistisch) -> niet in theaterzalen, ze willen geen verhalen vertellen
- Internationaal georiënteerd doordat het geen taalbarrière heeft
- Infiltraties (vreemd verkleed reden ze mee in de tram, mensen weten niet dat het theater is)
- Spectaculair
- Acts bij evenementen
- Kunstenaars maken hun eigen act en eigen materiaal, herkenbare materialen als voorwerpen
- De toeschouwers moesten zelf betekenis geven
- Het einde was ondergeschikt aan de gebeurtenissen, het moment van spelen was zowel nieuw voor de spelers als voor het publiek daardoor ontstond er een persoonlijke sfeer en bleven de spelers alert (fouten, flexibiliteit)
- Dacht in materialen, beweging en verandering
Televisie en film
- Soaps en series bepalen een groot gedeelte van de programmering.
- Zo groot mogelijk publiek, commercie (Hollywood, Bollywood).
- Postmodern: verhaallijnen zijn niet logisch en dialogen bestaan uit losse, betekenisloze flarden, kunstmatige belichting, montage en geluidseffecten -> de kijker moet zelf betekenis geven.
- Kleinere producties zijn mogelijk door andere media (internet) -> meer ruimte voor experiment en nieuwe ideeën
- Dogma 95: Scandinavische regisseurs, manifest, gingen in tegen de postmoderne gedachte dat een krachtig verhaal onbelangrijk zou zijn: zuiver narratief, sterk acteerwerk en afwezigheid van trucage.
- Relatief goedkope producties (handcamera gefilmd) wonnen belangrijke filmprijzen en worden populair.
Werkteater: voorstelling: Hallo mdemens
9. Kunst intercultureel en interdisciplinair