Blok 4

Blok 4

Fictie

Tijd

Picture

De tijd speelt een belangrijke rol in een verhaal. Zo zijn er drie elementen van tijd waar de schrijver mee 'speelt' om jou met zijn verhaal te boeien.

1 De tijd waarin het verhaal zich afspeelt.
Elk verhaal speelt zich af in een bepaalde periode. De periode waarin het verhaal zich afspeelt wordt soms heel duidelijk gezegd en soms moet de lezer moeite doen om te achterhalen wanneer het verhaal zich afspeelt.
Je kunt drie soorten verhalen onderscheiden naar gelang van de periode waarin het verhaal zich afspeelt.
- Speelt het verhaal zich af in het verleden, dan spreken we over historische verhalen.
- Speelt het verhaal zich af in de toekomst, dan spreken we over sciencefictionverhalen of toekomstverhalen.
- Speelt het verhaal zich nu af, of kan het zich nu afspelen, dan spreken we over actuele verhalen.


Kun je achterhalen, aan de hand de achterflaptekst, in welke tijd dit verhaal zich afspeelt?

Boek 1: De hut van Oom Tom van Harriet Beecher-Stowe
Meneer Shelby is door schulden gedwongen één van zijn beste en trouwste slaven te verkopen aan handelaar Haley: oom Tom. Tom aanvaardt zijn lot en gaat met de handelaar mee. Hij wordt doorverkocht en krijgt een goed thuis in New Orleans. Ook hier doet hij zijn werk heel goed. Maar dan slaat het noodlot opnieuw toe en moet Tom weer weg. Deze keer wordt hij op de markt verkocht en zijn nieuwe baas is een plantagehouder. Deze Legree is een hardvochtige, gemene kerel, die het niet erg vindt wanneer zijn slaven zich letterlijk doodwerken.

Boek 2: De Anderen van Gemma Malley
Sinds de uitvinding van het langlevenmedicijn sterven mensen niet langer. Maar er mogen ook geen kinderen meer bijkomen, anders raakt de aarde overvol. Anna’s ouders overtraden deze wet, waardoor hun dochter als Overtollige in het tehuis Grange Hall belandt. Hier worden de jongeren opgeleid tot slaven van de legale burgers. Met de komst van nieuweling Peter gaan Anna’s ogen langzaam open. Ze begint te dromen van een wereld buiten het tehuis.

Boek 3: Babylove van Gonneke Huizing
Kim (16) is op werkweek in Parijs geweest. Een reis vol romantiek, vooral omdat haar vriend Robin ook van de partij is. Eenmaal thuis is het leven heel wat minder romantisch. Robin gaat op reis en Kim pakt een vakantiebaantje aan in een verzorgingstehuis. Het werken valt haar zwaar. Ze voelt zich steeds zo moe!
De huisarts geeft uitsluitsel: ze is zwanger! Overvallen door emoties neemt Kim uiteindelijk een besluit. Ze wil het kindje houden. Maar tegen welke prijs?


2 Chronologisch of niet-chronologisch
Je zou denken dat je een verhaal vertelt van voor naar achter. Je vertelt eerst wat er eerst gebeurt, en dan wat er daarna gebeurt en je gaat zo verder tot je aan het einde van je verhaal bent. Zo volgt je verhaal de chronologie (chronos is Grieks en betekent tijd en logisch dat ken je al). Chronologie betekent het volgen van de logica van de tijd. Vaak vertellen schrijvers zo. We spreken dan van een chronologisch verhaal of we zeggen dat de schrijver de chronologie volgt.

Maar soms speelt de schrijver met de chronologie en vertelt hij dingen die nog moeten gebeuren, midden in zijn verhaal. Dit noemen we een flashforward. Als hij, zo langs de neus weg, iets verklapt wat nog moet gebeuren, dan spreken we over een vooruitwijzing. De schrijver doet dit soms en dat kan verschillende redenen hebben. Hij schrikt de lezer even op en verwijst naar wat er nog zal komen. Zo zal de lezer snel willen verder lezen om te zien hoe het personage ertoe komt.

Het kan ook zijn dat de schrijver een sprong terug in de tijd maakt en plots iets vertelt wat in het verleden is gebeurd. Dit noemen we dan een flashback. Als hij kort even terugblikt noemen we dit een terugwijzing.

Hier volgen enkele voorbeelden.
Flashforward
Neil stond die morgen extra vroeg op. Vandaag was het zijn beurt. Zijn spreekbeurt. Hij had alles minutieus voorbereid. Alles, maar dan ook alles, waar hij zijn kleine handen op kon leggen, had hij gelezen. Elke telescoopfoto van de maan had hij gezien. Zo veel waren het er ook nog niet. Over de maan was nog maar heel weinig geweten. Sommige schrijvers fantaseerden er lustig op los. Zo waren er die vertelden dat er leven op de maan was. Dat er een volk woonde op de maan die zich verborg voor ons, aardebewoners. Ze woonden op de achterkant van de maan en niemand kon hen zien. Ze zouden veel slimmer zijn dan mensen en heel veel ingewikkelde machines hebben gebouwd. Maar waarom kwamen ze dan niet even op bezoek? Het moet toch mogelijk zijn om van de maan naar de aarde te reizen.
Neil kon niet weten dat, dertig jaar na zijn spreekbeurt, hij zelf de eerste zou zijn die op de maan zou wandelen. Dat hij met zijn beroemde woorden 'One small step for a man, one giant step for mankind' (een kleine stap voor een mens, maar een enorme stap voor de mensheid) onsterfelijk zou worden in de geschiedenis van de ruimtevaart.
Neil sprong zijn bed uit, nam de dikke boeken onder zijn arm en ging aan de ontbijttafel zitten. Nog even lezen...

Vooruitwijzing
De twee zwarte gendarmen reden die avond in het dorp nietsvermoedend een wisse dood tegemoet.
Het was de laatste dag van april 1943 en het piepkleine dorpje heette Krekenlaar.
In Krekenlaar gebeurde er nooit wat. En zeker niet, nu het oorlog was.
De stalen vuist van Hitler had het kleine Krekenlaar samen met de rest van het land in een onwrikbare tang genomen. En het was dus wachten op de Britten en de Amerikanen die het land zouden komen bevrijden, op de terugkeer van de koning en van de regering.


Uit: Henri van Daele, Woestepet, een moffenkind

Flashback
Als Andro Goudmens wil ik herinnerd worden. Niet grauw zoals de anderen. Nimmer in het zilver van mijn moeder Bri. Aan mijn vuur dankt de wereld haar bestaan. Een wereld die mij ontgroeid is. Er zijn er heel wat hier in Sector O die opgelucht zullen ademhalen als ze merken dat ik niet meer terugkom. Een lastpost werd ik voor hen. Een oude zeur die te veel wist en te lang bleef leven. Een oude, gekke grootmoeder. Sterven is haar laatste vrijheid.
Een oude, gekke grootmoeder. Daar begon het een eeuw geleden mee, op een lentedag in het jaar 2199. Mijn grootmoeder Mara, die me alles getoond heeft, zelfs het pad naar de dood. Die dag wees ze me de weg die ik binnenkort opnieuw zal volgen, de schouders gebogen, de pezige armen ritmisch zwaaiend bij elke pas.
Grootmoeder liep voorop over het smalle schapenpad door het jonge weidegras...

Uit: Anna Coudenys, Goudmens

3 Tijdsduur
De schrijver kan ook met jouw tijd 'spelen'.
De tijd die je nodig hebt om een (deel van een) verhaal te lezen, noemen we de verteltijd. Dat is de tijd die de verteller nodig heeft om iets te vertellen en jij dus om het verhaal te lezen. Als je een kwartier de tijd nodig hebt om een hoofdstuk uit te lezen, dan is de verteltijd een kwartier.
De tijd die verloopt terwijl de verteller het verhaal vertelt, noemen we de vertelde tijd.
Zo kan de verteller in een hoofdstuk de gehele jeugd vertellen van het hoofdpersonage. Zo heeft hij op enkele bladzijden een periode van 20 jaar verteld. De vertelde tijd is dus 20 jaar, maar de verteltijd is maar een kwartiertje. De vertelde tijd is dus groter dan de verteltijd. Deze manier van vertellen noemen we versnelling. Omdat het lezen sneller gaat dan wat er in werkelijkheid gebeurt.

  • vertelde tijd > verteltijd = versnelling


De verteller kan echter ook een volle bladzijde vertellen wat het personage in een oogopslag heeft gezien: een mooi landschap, een schilderachtig dorp waar veel verschillende mensen in rondlopen, een vuurwerkpijl die afgaat... Het personage heeft maar een seconde gekeken en de verteller vertelt er bladzijden over (die jij allemaal geboeid leest). Hier is de vertelde tijd kleiner dan de verteltijd. Dit noemen we vertraging. De schrijver gebruikt dit om een sfeer te scheppen, maar ook soms om spanning op te wekken. 'De moordenaar deed zachtjes de deur open. Was daar iemand? Neen, hij hoorde niets. Voorzichtig zette hij zijn eerste stap in het gigantische huis...' Je merkt dat door de eerste stappen van de moordenaar heel traag te beschrijven, er een zekere spanning opduikt.

  • vertelde tijd < verteltijd = vertraging


Als de tijd die de lezer nodig heeft gelijk loopt met de tijd die de personages beleven is de verteltijd gelijk aan de vertelde tijd. Zo heb je dit bij dialogen. Dit noemen we tijddekking.

  • vertelde tijd = verteltijd = tijddekking

Leesvaardigheid

Tekstverbanden (3)

09 Doel-middelverband

Voorbeelden:

  • Om aan geld te komen wilde hij een baantje hebben.
  • Door morgen auditie te doen hoop ik een rol in deze film te krijgen.
    Andere signaalwoorden die een doel-middelverband aangeven: met de bedoeling, opdat, zodat,
    daarvoor, waarvoor, voor, door … te enzovoort.

 

10 Vergelijkend verband
Als er een vergelijking is tussen zinnen of alinea's.
Voorbeeld

  • Net als bij Nederlands is het bij Engels belangrijk dat je verbanden in een tekst kunt herkennen.

Een vergelijkend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
net als, vergeleken met, zoals, alsof, hetzelfde, eenzelfde geval, enzovoort.

11 Samenvattend verband

Voorbeeld:

  • De een had bezwaren tegen de zaterdag, de ander vond het programma niet zo aardig, weer anderen vonden het te duur; kortom ons klassenweekend ging niet door. (samenvattend)


Andere signaalwoorden die een concluderend of samenvattend verband aangeven: concluderend, samenvattend, alles bij elkaar, al met al, enzovoort.

 

Verbanden extra opdrachten

Oefening:Vragen Virus

Veel oefenen helpt.

Maak ook deze oefeningen over signaalwoorden.

 


Lees in onderstaande oefening het tekstfragment. Geef van de onderstreepte signaalwoorden het juiste verband aan.

In de tekst hieronder ontbreken negen signaalwoorden.
Sleep de signaalwoorden naar de juiste plaats in de tekst.

Oefening:Sleepvraag - Zwervende kinderboeken

Lees in onderstaande oefening het tekstfragment 'Disney maakt video voelbaar.'
​Geef van de onderstreepte signaalwoorden het juiste verband aan.

Wat voor soort verband is dit?

Je ziet steeds twee zinnen met een vetgedrukt signaalwoord.
Dat signaalwoord geeft aan wat de twee zinnen met elkaar te maken hebben:
het verband.
Jij moet kiezen wat voor soort verband dit is.
Kies steeds uit:

  • Tegenstelling
  • Tijd
  • Oorzaak/gevolg
  • Reden/verklaring
  • Vergelijking

Eerst een voorbeeld:
Jenny moest de hele weg tegen de wind in fietsen.
Daardoor kwam ze een half uur te laat. Hier kies je: oorzaak/gevolg.
Dat ze te laat kwam, was immers het gevolg van wat je in zin 1 leest: tegenwind.

Nog eens alle uitleg in een filmpje:

Oefeningen tekstverbanden

Oefening 1: memory
Oefening 2: verbindingswoorden

Tekst 1
Tekst 2

Woordenschat

Prefix en suffix

Nederlandse en Latijnse voorvoegsels

Met voorvoegsel ku je afleidingen van woorden maken. Een voorvoegsel heeft bijvoorbeeld de functie van de tegenovergestelde betekenis van een woord geven;
bijvoorbeeld:  aangenaam - onaangenaam
Een voorvoegsel kun je ook gebruiken om aan te geven dat er te veel van is;
bijvoorbeel: productie - overproductie

Veel voorkomende voorvoegsels zijn:

a-                      niet                        asociaal
anti-                  tegen                     antipathie, antiaanbaklaag, anti-Duits
auto-                 zelf                        autobiografie, automobiel
bio-                   leven                     bio-industrie, biotechnologie
co-, con-           samen, aaneen     co-auteur, coproducent, concurrent
des-                  niet, geen              desinteresse
her-                   opnieuw                herstellen, heropvoeden, herkansing
inter-                 onderling               interland
mega-               zeer groot             mega-hotel
mis-                  verkeerd               mislukt, miscommunicatie
neo-                  nieuw                   neofascisme
post-                 na                         post-hbo-opleiding, postoperatief
pre-                  voor (tijd)               preadvies, prehistorie
pro-                  voor                       proloog, proactief, pro-Amerikaans
re-                    opnieuw                 reprogrammeren, reïntegratie
tele-                 op afstand              telefoon, telelens, televisie
hyper-              super                     hyperactief, hypermodern

 

Oefeningen

Oefening 1
Oefening 2
Oefening 3
Oefening 4

Rijmende uitdrukkingen

In het Nederlands gebruiken we veel rijmende uitdrukkingen:

  • met alliteratie (beginrijm)
    voorbeeld: paal en perk stellen
  • met eindrijm
    voorbeeld: stank voor dank

 

A B
VAN TOP TOT TEEN helemaal
HEG NOCH STEG WETEN in het geheel de weg niet weten
PAAL EN PERK STELLEN beteugelen
ZONDER SLAG OF STOOT zonder tegenstand
LIEF EN LEED DELEN in voor- en tegenspoed alles samen delen
HUTJE BIJ MUTJE LEGGEN geld bijeen brengen om samen iets te kunnen doen
DOOR DIK EN DUN in alle omstandigheden
VOOR DAG EN DAUW heel vroeg
IEMANDS HELE HEBBEN EN HOUDEN       iemands bezit
MET MAN EN MUIS VERGAAN allemaal de dood vinden (bij een schipbreuk)
ETS KORT EN KLEIN SLAAN iets helemaal kapot slaan
ZICH MET HAND EN TAND VERDEDIGEN/VERZETTEN zich met alle kracht verdedigen/verzetten
MET HUID EN HAAR VERSLINDEN helemaal verslinden
SCHOTS EN SCHEEF STAAN heel erg scheef staan
MET PAK EN ZAK VERTREKKEN op reis gaan
ER ZIT KRAAK NOCH SMAAK AAN nietsbetekenend zijn
IEMAND BONT EN BLAUW SLAAN iemand toetakelen
RAAR MAAR WAAR heel eigenaardig
OVER LAND EN ZAND overal
MET MAN EN MACHT HELPEN iedereen helpt mee

Beeldspraak

Metonymie

Het woord metonymie is afkomstig uit het Grieks en betekent letterlijk ‘’een verandering van naam’’. Een metonymie is een soort beeldspraak. Je zegt dan niet meteen wat je bedoelt, maar je gebruikt een woord dat daar mee samenhangt. Het nieuwe begrip roept dan het bedoelde begrip op. Dat klinkt allemaal een beetje ingewikkeld, maar we leggen het nog eens uit met de volgende voorbeeld. Let op: de dikgedrukte woorden drukken eigenlijk dus iets anders uit:

  • Sven Kramer won afgelopen jaar drie keer goud
  • Voordat ik met de les begin moet ik altijd even de koppen (of neuzen) tellen
  • Nederland maakte 3-1 tegen Duitsland
  • Hij heeft een groot hart
  • De vrouwen staan in vuur en vlam
  • Wij hebben volgens de Van Dale een echte Van Gogh in ons huis hangen

Misschien klinken de volgende voorbeelden nog helemaal niet zo gek en vraag je je af waar in de dikgedrukte woorden de beeldspraak zit. Dat staat hieronder uitgelegd.

  • Goud: staat voor een gouden medaille
  • Koppen of neuzen tellen: de mensen tellen
  • Nederland/Duitsland: de voetballers van het Nederlandse team, de voetballers van het Duitse team
  • Groot hart: hij is vrijgevig/goed gezind
  • In vuur en vlam: ze zijn verliefd/opgewonden
  • Van Dale: het woordenboek dat Van Dale heet
  • Van Gogh: het schilderij van Van Gogh (niet van Gogh zelf)

Er zijn 8 veel voorkomende metonymieën:

  1. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal: "Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."
  2. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp: "Drink je beker op?"
  3. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker: "Ik heb thuis een originele Rembrandt aan de muur hangen."
  4. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel: "Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"
  5. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel: "Nederland heeft gelukkig  van Duitsland gewonnen!"
  6. Je bedoelt het meervoud, maar noemt het enkelvoud: "De vrouw gebruikt vaker make-up dan de man."
  7. Je bedoelt het bezit, maar noemt de bezitter: "De buren hebben lekkage." (Je bedoelt dat het huis van de buren lekt.)
  8. Je bedoelt een groep, maar noemt de leider: "Hitler rukte op naar de Russische grens."

 

Maak nu de oefening

 

Spelling

Tussen -n en -s


Kijk bij het schrijven van een tussen -n en -s altijd naar het eerste woord van de samenstelling.
Is dit een zelfstandig naamwoord?
Zo ja: eindigt het meervoud op -en? Dan krijgt het eerste woord van de samenstelling een tussenletter n.
 
•   boekenkast
•   hondenhok
•   brievenbus
•   paddenstoel
•   pannenkoek
•   paardenbloem
•   kattenkruid
 
Je schrijft geen tussen -n als:
 
- het eerste deel van een samenstelling verwijst naar een persoon of zaak die uniek is.
 
•   zonneschijn (er is maar één zon)
•   koninginnedag (er is maar één koningin)

(Let op: koninginnensoep schrijf je wel met een -n omdat er geen koninginnen in de soep gaan.)
 
- het eerste deel van het woord de betekenis van het tweede deel versterkt
 
•   boordevol (het is niet gewoon vol, maar heel erg vol)
•   apetrots (je bent niet gewoon trots, maar heel erg trots)
•   beregoed (het is niet gewoon goed maar heel erg goed)
 
- het eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat geen meervoud heeft
 
•   tarwebrood (tarwe is al meervoud)
•   rijstepap (rij)
 
- het eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat in het meervoud op n én s kan eindigen
 
•   groentesoep (groentes / groenten)
•   aktetas (akten / aktes)
 
- als het woord op loos eindigt (dit geldt niet voor wezenloos)
 
•   besluiteloos
•   ideeëloos
•   stateloos
 
We schrijven een s in een samengesteld woord, als je de s kunt horen
 
•   stationsplein
•   kapperszaak
 
Let op! Als het tweede woord in een samenstelling met een s begint, dan horen we de -s niet. Je schrijft de -s wel
 

•   dorpsstraat

Verander het tweede deel van de samenstelling in een woord dat niet met een s begint, bijvoorbeeld dorpskerk, om te horen of er een -s tussen moet.

Twee gevallen waarin we de hoofdregel niet toepassen

1. Als het eerste deel van de samenstelling al eindigt op -en, is er geen echte tussenklank.

Bijvoorbeeld:

  • havengebied
  • keukentafel
  • molensteen

2. Bij 'versteende samenstellingen'. In deze samenstellingen kunnen we de samenstellende delen nauwelijks of niet herkennen.

Voorbeelden:

  • apegapen (op - liggen)
  • apezuur (zich het - werken)
  • bakkebaard
  • bolleboos
  • bruidegom
  • bullebak
  • duimelot
  • elleboog
  • hazewind
  • kattebelletje (haastig geschreven briefje)
  • klerezooi
  • koekepeer
  • ledemaat
  • nachtegaal
  • petekind
  • ruggespraak
  • schattebout
  • sikkepit(je)
  • takkewijf
  • wielewaal

Oefeningen

Oefening 1: Cambiumned

Oefening 2: schrijf de samenstelling goed op

Oefening 3: Schrijf de samenstelling

Oefening 4: samenstellingen

Oefening 5: Samenstellingen

Oefening 6: tussen -n

Oefening 7: tussen -s

Oefening 8: wel of geen tussen -s

Oefening 9: mix-oefening

Oefening 10: mix-oefening

Oefening 11: invuloefening

 

Grammatica

Hoofdzin en bijzin

De theorie

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm.
Een meervoudige zin heeft meerdere persoonsvormen. Een meervoudige zin bestaat eigenlijk uit verschillende losse zinnen die een geheel vormen.

 

Vergelijk:

Ik heb mijn huiswerk gemaakt.
Mijn tante zegt dat ik een snoepje mag.

Oefening 1: Is deze zin enkelvoudig of samengesteld?
Oefening 2: Enkelvoudig of samengesteld?

 

De theorie

Hoofdzin en bijzin

Wat is een hoofdzin?

Een hoofdzin ziet er over het algemeen zo uit: onderwerp + persoonsvorm (+ andere zinsdelen). Tussen de persoonsvorm en het onderwerp kan niks anders staan en de persoonsvorm staat op de tweede plek. In een hoofdzin kan wel inversie voorkomen, dan draaien onderwerp en persoonsvorm om, maar nog steeds kan er niks anders tussen onderwerp en persoonsvorm staan.

♦ Hoofdzin zonder inversie: Anna gaat iedere dag hardlopen.
♦ Hoofdzin met inversie: Iedere dag gaat Anna hardlopen.

 

Wat is een bijzin?

Een bijzin is een zin die deel uitmaakt van de hoofdzin. In de bijzin staan onderwerp en persoonsvorm vaak ver uit elkaar, er passen dus wel andere woorden tussen het onderwerp en de persoonsvorm.

♦ 'Ik heb gehoord, dat Danny een tablet heeft gekocht.'
'Ik heb gehoord' is de hoofdzin, 'dat Danny een tablet heeft gekocht' is de bijzin.
     Je ziet dat ook in deze bijzin het onderwerp (Danny) en de persoonsvorm (heeft) niet naast elkaar staan.


Het aantal bijzinnen binnen een zin is in theorie oneindig
Je kan net zoveel bijzinnen toevoegen als je wilt. Dit heet recursie. Dan krijg je bijvoorbeeld een zin als ‘Kim zei dat Benjamin dacht dat Nathan had gezegd dat David had verteld dat Lieke niet komt’. (ja, die zin moet je misschien even twee keer rustig lezen)

In bijzinnen staat het werkwoord achteraan, in hoofdzinnen vooraan

♦  Hoofdzin: Ilse dronk cola.
♦  Bijzin: ...... dat Ilse cola dronk

 

Oefening 3: Hoofdzinnen of hoofdzin-bijzin

Oefening 4: Welk gedeelte is de hoofdzin?

De theorie

Nevengeschikte zinnen

 

Een nevengeschikte zin bestaat uit twee (of meer) hoofdzinnen. In onderstaande voorbeelden zie je nevenschikkend samengestelde zinnen, met daarnaast de enkelvoudige zinnen. (HZ-HZ)

 

                   Samengestelde zin                                              Enkelvoudige zinnen       

Renee eet veel fruit en Thijs eet veel patat.

Ik ga Nederlands studeren of ik ga een baan zoeken

Ik hou op met werken want ik ben rijk. 

 

Renee eet veel fruit. Thijs eet veel patat.  (GOED)

Ik ga Nederlands studeren. Ik ga een baan zoeken (GOED)

Ik hou op met werken. Ik ben rijk (GOED)

 

Ondergeschikte zinnen

 

Een ondergeschikte zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin. In onderstaande voorbeelden zie je nevenschikkend samengestelde zinnen, met daarnaast de enkelvoudige zinnen. (HZ-BZ of BZ-HZ)

    

Gert is mijn vriend omdat hij me 100 euro heeft gegeven

             Gert is mijn vriend. Hij me 100 euro heeft gegeven. (FOUT)

 

Het tweede deel is hier fout. Deze zin is dus niet nevenschikkend, maar ondergeschikt. We spreken over onderschikking als de samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin.

Nog meer voorbeelden van samengestelde zinnen die een ondergeschikt verband hebben:

 

Daan eet veel fruit omdat dat gezond is.

Ik ga Nederlands studeren, voordat ik een baan zoek.

Ik hou op met werken, omdat ik rijk ben.

Job, die nogal dik is, eet te veel.

Wie dit leest is gek.

Daan eet veelfruit. Dat gezond is. * (FOUT)

Ik ga Nederlands studeren. Ik een baan zoek * (FOUT)

Ik hou op met werken. Ik rijk ben. * (FOUT)

Job eet te veel. Nogal dik is. * (FOUT)

Wie dit leest. Is gek. (FOUT)

 

Oefening 5: Nevengeschikte of ondergeschikte zin?

 

Alles op een rij

  • Een zin met één persoonsvorm is een enkelvoudige zin; een samengestelde zin heeft meer dan een persoonsvorm.
  • Bij een nevenschikking staan twee hoofdzinnen naast elkaar; bij een onderschikking is een bijzin onderdeel van een hoofdzin.
  • In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm altijd naast elkaar; in een bijzin kunnen tussen beide wel andere zinsdelen staan.

Taalkundig ontleden

Voegwoorden (conjuncties)

Voegwoorden (VW) zijn woorden als en, maar, of, want, als, dat enz. Het zijn verbindingswoorden. Ze verbinden zinnen of woorden met elkaar: Kom je als je je huiswerk af hebt? Wil je cola of sinas

 

 

Oefening A: wat is het voegwoord?

Oefening B: Is het een vz, een bw of een vw?

Oefening C: Is het een tw, vw of vz?

 

Tussenwerpsel (Tus.W)

Uitroepen (hé, oef, bah) en klanknabootsing (boem, klats) heten tussenwerpsels. Naar betekenis kun je de tussenwerpsels indelen in woorden:

♦ Bevestiging/ontkenning:     ja, nee, jawel
♦ Emotie:                               au, ach, bah, oei, hoera
♦ Sociaal contact:                  hallo, doeg, doei, sorry, ajuus, goedemorgen
♦ Klanknabootsing:                kukeleku, boem, paf, waf, piew

Tussenwerpsels staan meestal aan het begin of einde van een zin, vaak gescheiden door een komma.

Oefening D: Noem de tussenwerpsels

 

Samenvatting

Leesvaardigheid

 

Overzicht tekstverbanden/signaalwoorden

tekstverband

signaalwoord

voorbeeld

opsommend ook, tevens, bovendien, ten eerste, ten tweede, daarnaast We hebben Dennis van der Plas aangenomen vanwege zijn gitaarspel. Daarnaast kan hij erg goed zingen.
tegenstellend maar, echter, toch, daarentegen Ik ben van mening dat Oorlogswinter een prachtig boek is, maar daar denken mijn klasgenoten anders over.
chronologisch eerst, daarna, toen, vroeger, nu, later We begonnen met een klein klasje. Daarna meldden zich meer leerlingen. Nu is de mediatheek helemaal vol.
oorzakelijk doordat, waardoor, daardoor Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op zijn werk.
toelichtend (geven van een voorbeeld) zo, zoals, bijvoorbeeld De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Arjan. Hij gaat altijd voor een 5,5.
voorwaardelijk als, indien, tenzij, mits Als jij alles voor mij inpakt, koop ik iets lekkers voor onderweg.
vergelijkend zoals, evenals, beter dan, net als Net als in Amerika gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodketens.
redengevend daarom, omdat, want, immers Omdat het klimaat snel verandert, mogen er steeds minder dieselauto's in de binnenstad komen.
doel-middel om te, zodat, opdat Mijn buurman volgt een cursus Engels, zodat hij de kans op een internationale carrière vergroot.
samenvattend kortom, samengevat, al met al Al met al ben ik zwaar teleurgesteld.
concluderend dus, daarom, concluderend Het is dus belangrijk om altijd je huiswerk te maken.

 

Beeldspraak - Metonymie

Bij een metonymia worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken. Er zijn 8 veel voorkomende metonymieën:

  1. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal: "Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."

  2. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp: "Drink je beker op?"

  3. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker: "Ik heb thuis een originele Rembrandt aan de muur hangen."

  4. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel: "Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"

  5. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel: "Nederland heeft gelukkig van Duitsland gewonnen!"

  6. Je bedoelt het meervoud, maar noemt het enkelvoud: "De vrouw gebruikt vaker make-up dan de man."

  7. Je bedoelt het bezit, maar noemt de bezitter: "De buren hebben lekkage." (Je bedoelt dat het huis van de buren lekt.)

  8. Je bedoelt een groep, maar noemt de leider: "Hitler rukte op naar de Russische grens."

 

Grammatica

Redekundig ontleden:

 

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin, een zin met meer dan één persoonsvorm heet een samengestelde zin.

Twee voorbeelden:

1 Ik ga naar huis, want ik ben ziek.

2 Omdat ik ziek ben, ga ik naar huis.

 

Zo vind je samengestelde zinnen

Zoek eerst alle persoonsvormen van de zin door de zin van tijd te veranderen. Vind je meer dan één persoonsvorm, dan is het een samengestelde zin.

 

Hoofdzinnen en bijzinnen

Er zijn hoofdzinnen en bijzinnen. In een hoofdzin (hz) staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar; er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan. De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin.

In een bijzin (bz) kúnnen tussen onderwerp en persoonsvorm wel andere zinsdelen staan, zoals in zin 2 Omdat ik (ow) ziek ben en in zin 3, maar dat hoeft niet. De persoonsvorm staat vaak achter in de bijzin. In de volgende voorbeeldzinnen is de persoonsvorm onderstreept.

3 Vorige week vertelde Pim (ow) ons dat hij (ow) graag een nieuwe scooter wilde voor zijn verjaardag. HZ + BZ

 

Nevenschikking en onderschikking

Bij een nevenschikking (ns) bestaat de samengestelde zin uit (minstens) twee hoofdzinnen:

hz + hz, zoals zin 1 en zin 4.

4 Het liefst gaan de meisjes (ow) vanavond naar de bioscoop, maar ze (ow) mogen niet van hun ouders.

 

Bij een onderschikking (os) bestaat de samengestelde zin uit een hoofdzin met een bijzin erin. De bijzin kan vooraan staan, zoals in zin 2: bz + hz of achteraan, zoals in zin 3: hz + bz. De bijzin is ondergeschikt aan de hoofdzin. Een bijzin is vaak te vervangen door één woord.

 

Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen

Als er tussen persoonsvorm en onderwerp een woord (bijvoorbeeld: niet) kán staan, dan is er sprake van een bijzin. Kan dit niet, dan is er sprake van een hoofdzin.