In het Nederlands gebruiken we veel rijmende uitdrukkingen:
A | B |
---|---|
VAN TOP TOT TEEN | helemaal |
HEG NOCH STEG WETEN | in het geheel de weg niet weten |
PAAL EN PERK STELLEN | beteugelen |
ZONDER SLAG OF STOOT | zonder tegenstand |
LIEF EN LEED DELEN | in voor- en tegenspoed alles samen delen |
HUTJE BIJ MUTJE LEGGEN | geld bijeen brengen om samen iets te kunnen doen |
DOOR DIK EN DUN | in alle omstandigheden |
VOOR DAG EN DAUW | heel vroeg |
IEMANDS HELE HEBBEN EN HOUDEN | iemands bezit |
MET MAN EN MUIS VERGAAN | allemaal de dood vinden (bij een schipbreuk) |
ETS KORT EN KLEIN SLAAN | iets helemaal kapot slaan |
ZICH MET HAND EN TAND VERDEDIGEN/VERZETTEN | zich met alle kracht verdedigen/verzetten |
MET HUID EN HAAR VERSLINDEN | helemaal verslinden |
SCHOTS EN SCHEEF STAAN | heel erg scheef staan |
MET PAK EN ZAK VERTREKKEN | op reis gaan |
ER ZIT KRAAK NOCH SMAAK AAN | nietsbetekenend zijn |
IEMAND BONT EN BLAUW SLAAN | iemand toetakelen |
RAAR MAAR WAAR | heel eigenaardig |
OVER LAND EN ZAND | overal |
MET MAN EN MACHT HELPEN | iedereen helpt mee |
Oefening 5
Oefening 6
Oefening 7