Blok 2

Blok 2

Fictie

Personages

In klas 1 hebben we geleerd wat hoofd- en bijfiguren zijn. Daarnaast komen er allerlei personages voor die slechts aanwezig zijn omdat ze in de realiteit ook steeds aanwezig zijn. Ze hebben echter geen echte functie in de handeling, bijvoorbeeld een buschauffeur, de buurvrouw, een postbode. Deze personages worden achtergrondfiguren genoemd.

Een personage in een verhaal omschrijf je door de belangrijkste eigenschappen te noemen. Die vind je letterlijk in de tekst, of je leidt het karakter af door wat hij/zij zegt of doet. We zoeken dan naar zoveel mogelijk kenmerken van een personage: uiterlijk, man/vrouw, leeftijd, karakter… Als we de karakters van de personen in het boek willen beschrijven, dan zijn er drie mogelijkheden:

  • rond karakter (round character)
  • vlak karakter (flat character)
  • type

Een rond karakter is een personage dat we door en door lijken te kennen als het boek uit is. Zijn goede en slechte kanten komen aan de orde, zijn gewoonten en hobby's, zijn mening en gevoelens.  
Bijvoorbeeld: Anne Frank in 'Het Achterhuis'.

Een vlak karakter is een personage waarvan we weinig weten, meestal omdat het een bijfiguur is. De schrijver geeft hoogstens wat globale karaktertrekken, omdat meer voor het verhaal niet nodig is.
Bijvoorbeeld: de vader, moeder en zus van Anne Frank in 'Het Achterhuis.'

Een type is een personage waarvan slechts één karaktertrek is gegeven. In sprookjes komen bijvoorbeeld voortdurend typen voor (de boze stiefmoeder, de heks, de mooie prinses). Hoe eenvoudiger het verhaal is, hoe meer er van typen gebruik wordt gemaakt.

Fictiedossier

Opdracht Leesautobiografie

Beschrijf jouw leesautobiografie, dit is je leesgeschiedenis van peuter tot nu. Maak er met behulp van afbeeldingen een mooie overzichtelijke, persoonlijke leesgeschiedenis van. In je leesgeschiedenis komen de volgende onderdelen:

Voorlezen in je peuter/kleutertijd Voorlezen
– Door wie werd je voorgelezen?
– Wanneer, op welke momenten?
– Welke verhalen?
– Herinner je je een lievelingsboek?
– Eigen mening: Vond je voorgelezen worden leuk? Wat vond je er leuk aan?

 

Luisteren naar verhalen Luisterboeken
– Behalve, dat iemand je letterlijk voorleest, kun je ook op andere manieren luisteren naar verhalen. Is dat bij jou ook gebeurd?
– Waar luisterde je graag naar?
– Wat was er leuk aan?
– Hoe luisterde je ernaar?

 

Lezen op de basisschool Zelf lezen
– Toen je zelf kon lezen, las je toen veel?
– Wat was het eerste boek dat je las?
– Wat was een favoriet (strip)boek of favoriete boekenreeks op de lagere school?
– Werd er op de basisschool ook nog voorgelezen?
– Wat werd er voorgelezen?
– Wat voor herinneringen heb je daaraan?
– Van welk boek heb je de verfilming gezien?
– Vergelijk: Wat vond je beter, boek of film en waarom?

Jouw boekensmaak
– Vertel welke goede of slechte herinneringen je hebt aan een bepaald boek.
– Welk personage zou je het liefst willen zijn uit de boeken die je gelezen hebt en waarom?
– Over wat voor onderwerpen lees je graag?
– Eigen mening: Wat vind je leuk of boeiend aan dat onderwerp?
– Wie is je favoriete schrijver?
– Wat vind je zo goed aan hem of haar?
– Lees je nu andere boeken dan een paar jaar geleden?
– Wat is er veranderd?

Jouw boekenverlanglijst
– Welke boeken zou je zeker willen gaan lezen in de toekomst?
– Leg uit: Zijn dit boeken van een bepaalde schrijver of gaan ze over een bepaald onderwerp?
– Zijn er ook boeken waar je zeker van weet dat je ze nooit zal gaan lezen?
– Wat voor soort boeken zijn dat?
– Eigen mening: Wat vind jij prettiger: een papieren boek, een luisterboek of een digitaal boek (e-Reader/ Ibook)?

 

Als je leesautobiografie af is, komt deze in je fictiedossier!

Leesvaardigheid

Tekstopbouw

Inleiding - kern - slot

Een tekst is vaak uit drie delen opgebouwd: een inleiding, een middenstuk en een slot.

In de inleiding trekt de schrijver de aandacht van de lezer. Hij wil dat de lezer de hele tekst gaat lezen en introduceert het onderwerp van je tekst. De schrivjer kan zijn tekst op verschillende manieren beginnen:
•  met de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
•  met achtergrondinformatie die nodig is om de tekst te begrijpen.
•  met een anekdote (kort, grappig verhaaltje) om het onderwerp te introduceren.
•  met (een deel van) de hoofdgedachte.
•  met de introductie van het onderwerp.

In het middenstuk geeft de schrijver meer informatie over het onderwerp. Het middenstuk bestaat uit meerdere alinea’s. In het middenstuk worden verschillende aspecten van het onderwerp in een logische volgorde behandeld. Let hierbij goed op de tekstverbanden en tekststructuren (zie verderop in dit hoofdstuk).

In het slot: 
• spoort de schrijver de lezer aan om iets te doen of juist te laten.
• blikt de schrijver op de toekomst.
• wordt er een conclusie getrokken.
• wordt er een samenvatting van de hoofdzaken gegeven.
• staat de uitsmijter.

Tekstverbanden (1)

In een tekst kun je samenhangen aanbrengen door alinea's met elkaar te verbinden.
Die samenhang heet het verband in de tekst.Je kunt verbanden herkennen aan signaalwoorden.
Er zijn verschillende soorten verbanden; bij ieder soort verband horen vaak andere signaalwoorden.

Chronologisch verband
Een zins- of alineaverband dat het verloop van de tijd aangeeft.
Voorbeeld

Vroeger verplaatste men zich met de koets, later werd de stoomtrein een belangrijk vervoersmiddel en nu is de auto de makkelijkste manier om je snel te verplaatsen.

Andere signaalwoorden die een chronologisch verband aangeven: eerst, daarna, dan, vervolgens, later, in de toekomst, enzovoort.

Tegenstellend verband
Er is sprake van een tegenstelling tussen zinnen of alinea's.
Voorbeeld

  • In het weekend heb ik een baantje, maar door de week heb ik daarvoor geen tijd.

Een tegenstellend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
maar, toch, echter, integendeel, daar staat tegenover, enerzijds ... anderzijds, enzovoort.

Opsommend verband
Bij een opsommend verband worden een aantal zaken achter elkaar opgenoemd.
Voorbeeld

  • Ik ga eerst naar school, dan ga ik huiswerk maken, vervolgens ga ik hockeyen en tenslotte kijk ik nog een half uurtje televisie.

Een opsommend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als: ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, tenslotte, ook, niet alleen ... maar ook, verder, nog, daarnaast, zowel ... als ..., enzovoort.

Oorzakelijk verband
Bij een oorzakelijk verband heb je te maken met een oorzaak en een gevolg.
Voorbeeld

  • Door de hevige regenval was een deel van de weg afgesloten.

Een oorzakelijk verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
door, doordat, ten gevolge van, daardoor, zodat, waardoor, enzovoort.

Tekst

Lees de volgende tekst goed door. Beantwoord daarna de vragen.

Leren kan in de droomslaap, maar niet in de diepe slaap

Hersenwetenschap

Leren terwijl je slaapt, wie droomt daar nu niet van? Het kan, wijst onderzoek uit, maar alleen in de lichtere fases van de slaap.

Slapen is onmisbaar voor een goed werkend geheugen, maar wat er dan tijdens de slaap gebeurt? Daarover breken hersenonderzoekers zich al decennia het hoofd. De Franse hersenonderzoeker Thomas Andrillon en zijn collega’s ontdekten dat nieuwe herinneringen zelfs tijdens de slaap gevormd kunnen worden. Of dat gebeurt, hangt af van de fase van slaap. Als de proefpersonen diep in slaap waren, werden hun herinneringen juist onderdrukt, schrijven de onderzoekers dinsdag in Nature Communications.

De Franse onderzoekers speelden geluidsfragmenten van een paar seconden af terwijl ze een nacht lang de hersenactiviteit maten van hun twintig slapende proefpersonen. Het geluid bestond ofwel uit alleen witte ruis, of uit witte ruis met daarin een repeterend patroon dat moeilijk te horen was. Voor het naar bed gaan hadden de slapers geleerd die repeterende geluiden te herkennen.

Tijdens het slapen verandert onze hersenactiviteit volgens een vast patroon: je hebt de rem-slaapfase, waarin we dromen, en de non-rem-fase, waarin we diep slapen (zie inzet). De slapende deelnemers kregen in elke slaapfase nieuwe repeterende ruisfragmenten te horen, afgewisseld met ‘lege’ witte ruis. Na het ontwaken kregen ze alle stukjes geluid én nieuwe fragmenten, door elkaar gehusseld, weer te horen.

Na het ontwaken herkenden proefpersonen fragmenten die waren afgespeeld tijdens de rem-slaap of tijdens het eerste, lichtere deel van de non-rem-slaap beter en sneller dan nieuwe geluidsfragmenten, en even goed als de fragmenten die ze hadden gehoord toen ze nog wakker waren. Maar de fragmenten die ze hadden gehoord in de diepe niet-rem-slaap herkenden ze niet. Er leek wel iets gebeurd te zijn tijdens de diepe slaap, want de proefpersonen konden die fragmenten daarna juist moeilijker leren herkennen dan nieuwe.

Het was al bekend dat je je na een nacht goed slapen sneller en beter een eerder geleerde pianoriedel of een lijst met woordparen kunt herinneren dan wanneer je niet hebt geslapen. Maar of het mogelijk is om slapend nieuwe dingen te leren, was nog weinig onderzocht. Sommige studies constateerden dat het niet kan, omdat het brein terwijl we slapen bezig is opgedane indrukken te ordenen, versterken of laten verdwijnen.

Het nieuwe onderzoek laat zien dat het van de slaapfase afhangt. Het ging trouwens louter om perceptueel leren: herkennen, categoriseren. En vorig jaar beschreef Andrillon dat mensen die duttend woordjes hoorden, die na het ontwaken niet beter herkenden dan nieuwe woorden. Maar hij zag in hun brein dat ze ze wel goed gecategoriseerd hadden in hun slaap.

Bron: Niki Korteweg, NRC, 8 augustus 2017

Toets:Vragen bij de tekst

Nieuwsbegrip

Open bestand Sint-Maarten zwaar getroffen door orkaan Irma

Van je docent krijg je de vragen behorende bij deze tekst.

Week 37, niveau C.

Woordenschat

Context

Gebruikmaken van de context waarin het woord voorkomt, is een belangrijke strategie om de betekenis van een nieuw woord te achterhalen. Met de context bedoelen we de tekst om het moeilijke woord heen.
Bekijk eerst de titel en de bijbehorende plaatjes nog eens goed. Lees nogmaals de zin ervoor en erna en zoek naar delen in de tekst die met het woord te maken hebben. Hardop denkend kom je tot de betekenis van het woord.

Oefening 1

Opdracht 2:

Schrijf de 20 genummerde woorden uit de tekst Chocoladekruidnoten, te lekker om mee te strooien onder elkaar op. Zoek de betekenis die erbij past op in de tekst of in een woordenboek. Kies uit de betekenissen die hieronder staan.

Chocoladekruidnoten,
te lekker om mee te strooien

Heerlijk, die kruidnoten. Wij Nederlanders snoepen er in de (1) aanloop naar Sinterklaas heel wat van op. Vooral de kruidnoot met een chocoladelaagje is (2) populair. Welk merk chocoladekruidnoot is het lekkerst?

Eerst een (3) wijdverbreide misvatting uit de weg helpen: Kruidnoten zijn geen pepernoten. Kruidnoten zijn kleiner, harder en ronder dan pepernoten, en gemaakt van tarwemeel met speculaaskruiden. Pepernoten lijken (4) qua smaak en (5) structuur meer op taaitaai. Tegenwoordig zijn speciale kruidnoten in de mode met yoghurt, truffel, cappuccino of van speltmeel. (6) Veruit het populairst zijn de kruidnoten met een chocoladelaagje; met melk-, pure of witte chocolade. Wij selecteerden voor deze test 15 chocoladekruidnotenmengsels en proefden ze natuurlijk uitgebreid. En we onderzochten de hoeveelheid suiker, vet en zout in het snoepgoed. Daarnaast beoordeelden we het etiket en de (7) duurzaamheid van de chocolade.

Twee bakkerijen
Leg je 15 zakjes chocoladekruidnoten naast elkaar, dan zie je flinke verschillen tussen de merken. De noten zijn verschillend qua grootte, en de verpakkingen verschillen enorm. Op de ene zak staat de tekst ‘de originele’ en op de andere ‘(8) authentiek recept’. Eén merk, Albert Heijn Chocolade kruidnoten, is zelfs ‘speciaal (9) geselecteerd door Sinterklaas’!
Maar wie denkt dat er heel wat te kiezen is, heeft het mis. Achter die (10) façade gaan veelal dezelfde producenten schuil. Er zijn namelijk maar twee grote bakkerijen die de supermarkten voorzien van chocoladekruidnoten: Van Delft en Modderman. Van Delft is (11) naar eigen zeggen marktleider en ‘hofleverancier van Sinterklaas’. Deze bakkerij werkt (12) voornamelijk in opdracht van de huismerken, en verkoopt chocoladekruidnoten onder de eigen naam. Bakker nummer twee is Modderman. (13) Waarschijnlijk worden de kruidnoten van de Plus, Lidl en Action gebakken door Modderman.

(14) Gebakken lucht
Aangezien slechts twee fabrikanten alle huismerken bedienen, is het niet verwonderlijk dat de smaakverschillen klein zijn. Onze proevers konden dan ook nauwelijks verschillen waarnemen. De top-4 bestaat uit kruidnoten waarvan wij vermoeden dat ze allemaal uit de oven van Van Delft komen; deze krijgen vijf sterren voor smaak. De Bakkerskruidnoten van Albert Heijn en de Ambachtelijke kruidnoten van Jumbo kosten bijna twee keer zo veel als die van Aldi, maar vallen niet in de smaak bij het panel.

‘Ambachtelijke’ noten
Maar wat zijn eigenlijk ‘(15) ambachtelijke chocoladekruidnoten’? Volgens Jumbo is deze (16) variant ‘ontwikkeld op basis van bakkersreceptuur’. Wat dat precies is, blijft (17) vaag. Qua ingrediënten zien wij nauwelijks verschil met de niet-ambachtelijke soorten, ze zijn alleen iets kleiner.

En dan de chocoladekruidnoten uit de fabriek van Bolletje; die vallen bijzonder tegen. (18) Opmerkelijk, want de kruidnoten zonder chocolade van dit merk kwamen in onze vorige kruidnotentest nog als lekkerste uit de bus. Nu is het (19) panel een stuk minder (20) enthousiast over Bolletje; het uiterlijk is bobbelig en onaantrekkelijk, en de noten zijn te hard.

Aldi
Deze chocolade­ kruidnoten zijn ‘Beste uit de test’ én ‘Beste koop’.

Naar: Consumentengids, november 2015

Spelling

v.dw., bijvoeglijk gebruikt v.dw. en o.dw.

Voltooid deelwoord

Om een voltooid deelwoord goed te spellen, moet je net als bij een persoonsvorm in de verleden tijd onderscheid maken tussen sterke en zwakke werkwoorden.
Weet je nog het verschil:
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd (loop - liep).
Zwakke werkwoorden blijven gelijk in klank in de verleden tijd (maak - maakte).

De regel voor het spellen van een zwak voltooid deelwoord is als volgt:

1. Je neemt het hele werkwoord, bijvoorbeeld raken

2. Je haalt er -en vanaf, rak

3. staat de laatste letter in kofschiptaxi? -k, JA
    dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -t op het eind. geraakt

Nog een keer met het werkwoord keren

1. keren
2. ker
3.
staat de laatste letter in kofschiptaxi? r, NEE
   
dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -d op het eind. gekeerd

 

kofschiptaxi is een ezelsbruggetje. De medeklinkers in het woord geven aan of er een -t of een -d achter het voltooid deelwoord komt te staan. Let op: de klinkers tellen niet mee! Eindigt je woord op een klinker (roeien- roei) dan krijg je altijd een -d!

Oefeningen:
oefening 1: voltooid deelwoord – 01
oefening 2: voltooid deelwoord – 02
oefening 3: voltooid deelwoord – 03
oefening 4: voltooid deelwoord – 04
oefening 5: voltooid deelwoord – 05
oefening 6: voltooid deelwoord – 06

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Een voltooid deelwoord wordt ook wel eens gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Het is dan geen werkwoord meer, maar vergelijkbaar met woorden als 'lang', 'groen' en 'sterk': het zegt iets over het woord dat erna komt.

Stap voor stap gaan we een bijvoeglijk naamwoord van een werkwoord maken.

Stap 1: begin met het werkwoord dat je wil gaan gebruiken. Bijvoorbeeld verven; ik  verf de deur, de deur is nu geverfd.
Stap 2: neem het voltooid deelwoord van het werkwoord dat je hebt gekozen; verven - geverfd.
Stap 3: eindigt je voltooid deelwoord op een d of t, dan plaats je er een -e achter.
            eindigt je voltooid deelwoord op -en, dan laat je het zo staan.
           Bijvoorbeeld: gekerfd  ⇒ gekerfde: de gekerfde boom
           Bijvoorbeeld: geraakt ⇒ geraakte: de geraakte appel
           Bijvoorbeeld: gelopen ⇒ gelopen: de gelopen race

Nog een keer:

Als het voltooid deelwoord eindigt op d of t

  • Ik  leerde voor mijn repetitie.
  • Ik heb mijn repetitie geleerd.
  • De geleerde repetitie heb ik goed gemaakt. (bijvoeglijk gebruikt)
  • Ik maakte mijn fiets.
  • Ik heb mijn fiets gemaakt.
  • De gemaakte fiets rijdt weer als een zonnetje. (bijvoeglijk gebruikt)

In bepaalde gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een korte klank + d of + t:

  • Ik redde het dier.
  • Het dier is gered.
  • Het geredde dier loopt weer in het bos. (bijvoeglijk gebruikt)
  • De vloer verrotte helemaal.
  • De vloer is helemaal verrot.
  • De verrotte vloer kraakt gevaarlijk. (bijvoeglijk gebruikt)

In bovenstaande voorbeelden wordt de eindletter verdubbeld, omdat je het anders verkeerd uitspreekt.

 

  Schrijf een bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk. Dus als de uitspraak het toestaat, schrijf je maar
één -d of -t !

 

Oefening 7: Korte oefening
Oefening 8: maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord
Oefening 9: Vul in

Als het voltooid deelwoord eindigt op 'en'

Sommige sterke werkwoorden hebben een voltooid deelwoord op 'en'.

  • Ik braad het gehakt.
  • Ik heb het gehakt gebraden.
  • Het gebraden gehakt smaakt heerlijk.
  • Ik begrijp de uitleg.
  • De uitleg is begrepen.
  • De begrepen uitleg hoef ik niet meer op te zoeken. (bijvoeglijk gebruikt)
  • Ik stoot mijn hoofd.
  • Ik heb mijn hoofd gestoten.
  • Het gestoten hoofd doet flink pijn. (bijvoeglijk gebruikt)

In de bovenstaande voorbeelden zie je dat het voltooid deelwoord zijn eindletter n behoudt.

 

Onvoltooid deelwoord

Het onvoltooid deelwoord gebruik je voor handelingen die nog bezig zijn.
Het onvoltooid deelwoord is heel makkelijk te vormen: het is altijd hele werkwoord (infinitief) + d.

Gillend renden de meisjes het spookhuis uit.
Kees gaat rennend naar school.
Hij bereikte al schoppend het doel van de tegenstander.

Oefening 10: vul de zinnen aan met een onvoltooid deelwoord.

Engelse werkwoorden vervoegen

Engelse werkwoorden

Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, worden vervoegd volgens de Nederlandse regels.
Dus; is het de persoonsvorm? Dan gebruik je het volgende schema:

  tt vt
ik stam stam +te/de
hij stam+t stam +te/de
wij hele werkwoord stam +ten/den

 

Bijvoorbeeld: racen

  tt vt
ik race racete
hij racet racete
wij racen raceten

 

Denk niet: "Maar dat staat raar", werkwoordspelling is makkelijk als je de regels toepast. Let vooral op je stam! Want die komt steeds terug. De stam van racen is niet rac, want dat spreek je anders uit. Het is dus race.

Om erachter te komen of er nu -te of -de achter komt in de verleden tijd, gebruik je het 't kofschipx

Racen -en = rac; de c zit in het 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -te. stam+ te: racete
Bloggen - en = blog; de g zit niet in 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -de. stam+ de: blogde

Begrijp je het? Maak dan de oefeningen op de site van mevrouw Verberk:

Oefening 11: Engelse werkwoorden TT – 01
Oefening 12: Engelse werkwoorden TT – 02

Oefening 13: Engelse werkwoorden VT – 01
Oefening 14: Engelse werkwoorden VT – 02

Oefening 15: Engelse werkwoorden VD – 01

Doe de test


 

Stercollectie

In deze spellingsopdracht staan Engelse werkwoorden en leenwoorden centraal.

Niet alle woorden die wij in het Nederlands gebruiken zijn ook echt Nederlands.
Denk bijvoorbeeld aan de woorden mailen en downloaden.

In deze opdracht leer je hoe je deze woorden spelt.

 

 

 

Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Engelse werkwoorden'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.

Activiteiten

Stap                 Groepsgrootte       Activiteit
Stap 1 Alleen Bestudeer het Kennisbankitem 'Engelse werkwoorden'.
Stap 2 Alleen Je gaat een typwedstrijd spelen.
Stap 3 Alleen Bekijk of de spelling in Word goed werkt.
Stap 4 Alleen Maak de eindtoets: 'Engelse werkwoorden'


Benodigdheden
Het werkblad Engelse werkwoorden

Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer één lesuur nodig.

Stap 1

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

KB: Spelling: Leenwoorden

Bestudeer ook de Kennisbank Engelse werkwoorden:

KB: Engelse werkwoorden

 

Maak daarna de volgende oefening.

 

Oefening:Engelse werkwoorden

Stap 2

Typwedstrijd
Je gaat een typwedstrijdje spelen.
Je krijgt een aantal Engelse werkwoorden te zien. Kijk steeds goed naar de spelling van het woord.
Typ het woord daarna zo snel mogelijk na.
Als je in het totaal 100 letters of meer hebt getypt, stopt het spel.
Hoe hoog is je score?

Klik op de link om het spel te starten:
 Typwedstrijd Engelse werkwoorden

Stap 3

Je gaat kijken of de spellingcontrole in Word goed werkt.
Download het bestand Engelse werkwoorden en open het bestand in Word. Vul in de tabel minstens tien Engelse Werkwoorden in.
Kijk of je andere werkwoorden kunt vinden dan de werkwoorden die je in de Kennisbank hebt gezien.
Vul nu ook de vervoegingen van het werkwoord in.

Als de Nederlandse spellingcontrole in Word actief is, wordt elk woord dat niet in het woordenboek voorkomt met een rood lijntje onderstreept. Om Engelstalige tekst te kunnen controleren, moet de Spellingscontrole op de taal 'Engels' staan.

Hoe dat werkt, lees je hier.

Werkt de spellingcontrole in Word helemaal goed?
Zorg dat je uiteindelijk weet hoe je de tien Engelse werkwoorden vervoegt.

Stap 4

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.
Je moet minstens acht vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen.

Klik op 'Start' om te beginnen.

Succes!

 

Toets:Engelse werkwoorden

Extra

Oefeningen
Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm?
Maak de volgende oefening.

Oefening:Juiste spelling persoonsvorm

Maak nu zelf zinnen in de tegenwoordige en verleden tijd.
Maak ook het voltooid deelwoord:

  tegenwoordige tijd verleden tijd voltooide tijd
Typen: Hij typt typte heeft getypt
Scoren: Ik ... ... heb ...
Gamen: Mijn neef ... ... heeft ...
Racen: Hij ... ... heeft ...
E-mailen: Mijn zus ... ... heeft ....
Barbecuen: Hij ... ... heeft ...
Liften: Ik     heb ...
Inloggen: Hij ... ... heeft ...
Dealen: Mijn broer ... ... heeft ...


Kijk nu eerst samen de antwoorden zelf na met behulp van www.onzetaal.nl

Extra oefening
Maak nu zelf 10 van dergelijke oefenzinnen met Engelse werkwoorden.
Gebruik alleen werkwoorden met dezelfde beginletters als jouw voor- en achternaam.

Je vindt deze werkwoorden op www.onzetaal.nl

Wissel je oefeningen uit met je klasgenoot. Maak elkaars oefenzinnen en kijk ze na.

Lever je werk in bij je docent zodra je zeker weet dat het foutloos is.

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Engelse werkwoorden zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

 

 

Leenwoorden

Leenwoorden: wat zijn dat eigenlijk?

Leenwoorden zijn woorden die afkomstig zijn uit een andere taal, maar in het dagelijks leven ook gewoon in onze taal gebruikt worden.

Leenwoorden worden bij ons voornamelijk ontleend aan het Engels en hebben veelal te maken met de digitale wereld. Enkele voorbeelden van Engelse woorden die wij gebruiken zijn computer, website, e-mail, baby en gadget.
Enkele voorbeelden van Franse woorden die wij gebruiken zijn bureau, cadeau, trottoir en croissant.

Oefening 1: De juiste schrijfwijze

Oefening 2: Verbeter de leenwoorden

Toets:Engelse leenwoorden

Toets:Duitse leenwoorden

Toets:Specialiteiten uit Europese landen

Grammatica

Redekundig ontleden

Het voorzetselvoorwerp (VZV) vinden.

Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel. Dat voorzetsel hoort bij het werkwoord. Voorbeelden zijn: zorgen voor, geloven in, denken aan, verlangen naar, zich verheugen op.
Bijvoorbeeld: Ik denk ... iemand. Je kan hier niet "met", "door", of een ander voorzetsel invullen, maar je vult "aan" in; ik denk aan iemand.

Vaak hebben voorzetselvoorwerpen een figuurlijke betekenis.

Een voorzetselvoorwerp moet aan de volgende twee voorwaarden voldoen:

  1. Het zinsdeel begint met een voorzetsel en dit voorzetsel kun je niet vervangen door een ander zonder de betekenis te veranderen.
  2. Het voorzetsel vormt een vaste verbinding met het gezegde van de zin.

Een voorzetselvoorwerp geeft nooit een tijd of een plaats aan (tijd en plaats = bwb).

• Ik / wacht / op het perron / op de trein.
op het perron = plaatsbepaling = bijwoordelijke bepaling
op de trein = voorzetselvoorwerp  (wachten op = vaste combinatie)

• Ik reken op een rekenmachine.  op een rekenmachine= plaatsbepaling = bijwoordelijke bepaling
• Ik reken op jou.  op jou = voorzetselvoorwerp, rekenen op = vaste combinatie  

Oefeningen:

1. Zoek het vzv in de zin
2. Zoek het vzv in de zin
3. Meerkeuzevragen

4. bwb of vzv (meerkeuze)
5. bwb of vzv (hier vv genoemd)

Uitleg en oefeningen op Cambiumned.

Taalkundig ontleden

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord (p.vw.) vinden

Een persoonlijk voornaamwoord (p.vw.) verwijst meestal naar één of meer personen. De meeste persoonlijke voornaamwoorden kennen twee vormen; als onderwerp en als lijdend/meewerkend voorwerp.

Bijvoorbeeld: Hij kan geweldig schaken. Hij is p.vw.
Bijvoorbeeld: Ik heb hem gebeld. Ik en hem zijn p.vw.

Een bijzonderheid: het persoonlijke voornaamwoord ‘het’:

Je hebt het misschien al in het schema zien staan: het lidwoord het. Het woordje het kan namelijk ook voorkomen als persoonlijk voornaamwoord. Dat is het geval als in een zin twee keer hetzelfde onderwerp genoemd wordt. Hieronder een paar voorbeeldzinnen:

Het paard heeft honger. Het eet haver."  1e Het: lw (bij het zn paard). 2e Het: p.vw. (hier is het zonder zn gebruikt).

Nog een voorbeeld:

Het regent." Het wordt hier zelfstandig gebruikt, het heeft namelijk geen zelfstandig naamwoord erachter staan. Ook hier is het geen lidwoord, maar een persoonlijk voornaamwoord.

Oefeningen:

a. meerkeuzevragen
b. meerkeuzevragen
c. gatentekst

Het bezittelijk voornaamwoord (bez.vw.) vinden

Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.

Voorbeeld: mijn boek, jullie auto, onze club.

In alle voorbeelden hierboven zie je dat het bezittelijk voornaamwoord vóór een zelfstandig naamwoord staat. Het kan echter ook ‘op zichzelf’ staan.

Van wie is dat boek? Dat is het mijne.
Van wie zijn die tassen? Dat zijn de onze.

d. gatentekst
e. Welk woord is een bez. vnw.?
f. Noem de bez. vnw.
g. Klik de bez. vnw. aan

h. bez.vnw., pers. vnw. of zn?
i. bez.vnw. of pers. vnw.?
j. bez.vnw. of pers.vnw.?
k. bez.vnw. of pers. vnw.?

Schrijven

Indeling zakelijke brief

In een zakelijke brief moet je alles zoveel mogelijk volgens vaste regels doen. Deze regels noemen wij briefconventies.

Hoe een zakelijke brief volgens de regels wordt ingedeeld, plus voorbeelden, kun je zien op de site van CambiumNed.

Kijk of je de volgende onderdelen kunt vinden:
Afzender - Dagtekening - Geadresseerde
Betreft: .... - Aanspreking - Inleiding - Middenstuk - Slotalinea
Afsluiting en ondertekening - Verwijzing naar bijlagen.

 

Een zakelijke brief

Bekijk de zakelijke brief.


1





2

3



4


5

6

7

8

9



10

J. Schaap
Helmbergweg 10
2221 SZ  Katwijk
Tel. 071 402 42 01
j.schaap@gmail.com


De heer A. Turner
Drieplassenweg 10
2225 TT  Katwijk


Katwijk, 19 november 2017


Betreft: bevestiging ontvangst .....


Geachte heer Turner,

Uitleg over het waarom je de brief schrijft.

Alinea met daarin een mededeling, verzoek, klacht of bedankje.

Alinea waarin je aangeeft wat je van de geadresseerde verwacht.

Met vriendelijke groet,

Jan Schaap


Bijlagen: 2


In de brief staan in de kantlijn de nummers 1 tot en met 10.
Welke omschrijving past bij de nummers?

  1. betreft
  2. aanspreking
  3. dagtekening
  4. bijlagen
  5. ondertekening
  6. middenstuk
  7. slotalinea
  8. geadresseerde
  9. inleiding
  10. afzender

1 = .....    2 = .....    3 = .....    4 = .....    5 = .....
6 = .....    7 = .....    8 = .....    9 = .....   10 = .....

Verbeter een zakelijke brief

 

Je gaat nu zelf een zakelijke brief verbeteren.
Download de Brief .
De brief is een zakelijke brief waarin je verlof aanvraagt.

In de brief zijn sommige onderdelen onvolledig en sommige
onderdelen staan op de verkeerde plaats.
Verbeter de brief.

Laat de verbeterde brief lezen door een klasgenoot.
Vraag om commentaar.
Lees ook de brief van je klasgenoot.
Geef op een goede manier feedback.

 

Zakelijke brief schrijven Toets
In deze module leert de leerling hoe een zakelijke brief eruit hoort te zien en gaat zelf een brief opstellen

Samenvatting

Fictie

In verhalen onderscheiden we twee personages: vlakke en ronde karakters. We gebruiken ook vaak de Engelse termen: flat en round characters.

Een rond personage:

  • maakt een ontwikkeling door in het verhaal;
  • heeft zowel goede als slechte eigenschappen;
  • is niet in een paar woorden te omschrijven, juist omdat je zoveel eigenschappen van dit karakter kent;
  • is realistisch, levensecht;
  • kan onvoorspelbaar zijn;
  • is meestal een van de hoofdpersonen.

Een vlak personage:

  • is op papier maar beperkt ontwikkeld, nogal eenzijdig;
  • heeft vaak maar één of twee eigenschappen, bijvoorbeeld ‘jaloers’, of ‘zorgzaam’;
  • is makkelijk in een paar woorden te omschrijven, want veel meer weet je niet van dit karakter;
  • is niet levensecht, eerder een ‘papieren personage’;
  • is nogal voorspelbaar;
  • is meestal een bijfiguur, geen hoofdpersoon – behalve in korte verhalen, daar kan ook een hoofdpersoon flat zijn omdat er niet genoeg ruimte is om een personage volledig te leren kennen.

Woordenschat: Chocoladekruidnoten, te lekker om mee te strooien

  1. aanloop – inleiding
  2. populair -geliefd en bekend bij velen
  3. wijdverbreide - op veel plaatsen voorkomend, bekend
  4. qua - wat betreft
  5. structuur - manier waarop een iets is opgebouwd
  6. Veruit – verreweg, met een groot verschil
  7. duurzaamheid - lang durend, zal niet snel slijten of bederven.
  8. authentiek – betrouwbaar, geloofwaardig
  9. geselecteerd (selecteren) - uitgezocht naar geschiktheid
  10. façade - schijn
  11. naar eigen zeggen – in eigen woorden
  12. voornamelijk - in de eerste plaats; hoofdzakelijk, vooral
  13. Waarschijnlijk – vermoedelijk waar of juist
  14. Gebakken lucht – iets wat heel wat lijkt, maar eigenlijk waardeloos is.
  15. ambachtelijke - op de traditionele manier met de hand gemaakt, met de gedachte dat het beter is.
  16. variant - vorm die enigszins afwijkt van de gewone
  17. vaag – onduidelijk
  18. Opmerkelijk – waard opgemerkt te worden, vreemd
  19. panel – groep van experts
  20. enthousiast - geestdriftig