Keizer Constantijn
De eerste 300 jaar hadden de christenen het niet gemakkelijk gehad in het Romeinse Rijk. Christenen konden niet in het openbaar hun geloof uitoefenen. Zij die dat toch probeerden werden gevangen gezet of nog erger voor de leeuwen geworpen.
Dat veranderde in 313. De Romeinse keizer Constantijn maakte in dat jaar een einde aan de christenvervolgingen. Constantijn had in diverse oorlogen belangrijke overwinningen geboekt. Hij was er van overtuigd dat dit kwam door de steun van de god van de christenen.
In de stad van waaruit hij het rijk bestuurde, Constantinopel, liet hij vele christelijke kerken bouwen.
Keizer Theodosius
In het jaar 394 riep de Romeinse keizer Theodosius het christendom uit tot staatsgodsdienst. Iedereen die in het Romeinse Rijk woonde was nu verplicht christen. Keizer Theodosius bestreed andere godsdiensten: aanhangers van andere geloven mochten geen godsdienstige rituelen meer uitvoeren en kregen geen baan bij de overheid. Niet christelijke tempels werden vernietigd of omgebouwd tot christelijke kerk. Het christendom was voor Theodosius een belangrijk middel om eenheid te krijgen in het grote Romeinse Rijk. Als iedereen in één god geloofde was het makkelijke om één volk te zijn.
Clovis en het Christendom
Het verhaal wil dat Clovis, de koning van de Franken, in het jaar 496 tegenover een overmacht van vijandige Alamannen stond. Nadat Clovis tot de god van de christenen had gebeden, versloeg hij op eenvoudige wijze zijn vijanden.
De Franken bekeerden zich na deze overwinning tot het christendom. Het was een belangrijke gebeurtenis: het bondgenootschap tussen Clovis en de Kerk maakte beide partijen sterker. De Kerk kon vertrouwen op de militaire kracht van de Franken en de verdere verspreiding van het christendom. Clovis werd bij zijn veroveringen gesteund door de Kerk.
Karel de Grote en het Christendom
Karel de Grote wordt vaak als de belangrijkste vorst van de vroege Middeleeuwen gezien. Het Frankische rijk was onder zijn leiding het grootst. Heel zijn leven trok Karel ten strijde, onder andere tegen de mohammedaanse legers in Spanje, tegen de Longobarden in Zuid-Europa en tegen de Denen en de Saksen in Noordwest-Europa.
In het jaar 800 werd Karel door de paus tot keizer van het ‘West-Romeinse Rijk’ gekroond. Het was een wederdienst van de paus die Karel enkele malen hard nodig had gehad toen hij in Rome bedreigd werd door vijandige stammen. De kroning van Karel tot keizer was een manier om te laten zien dat de keizer en de paus een ondeelbaar bondgenootschap vormden.
De rol van kloosters
Nu het Christendom in grote delen van Europa de belangrijkste godsdienst was, werden er overal kloosters gesticht. Een klooster is een plek waar monniken bij elkaar wonen en leven in navolging van Jezus.
Naast de godsdienstige plichten, zoals bidden, hadden de monniken ook andere plichten. Ze bestudeerden religieuze boeken en schreven die over. En ze zorgden voor het verbouwen van voedsel en lieten wegen aanleggen in de buurt van het klooster.
Rond de kloosters ontstonden kleine dorpen. Arme boeren leefden graag in de buurt van een klooster. De kloosters zorgden voor werk en beschermden de boeren tegen struikrovers. Natuurlijk moesten de boeren zich wel bekeren tot het Christendom.....
Zendingswerk en kersteningen
Een missionaris is een geestelijke (vaak een monnik) die probeert andere mensen tot zijn godsdienst te bekeren. In het noorden van Europa leefden nog veel volkeren, zoals de Friezen en de Saksen, die niets moesten hebben van het christelijke geloof. Zij werden daarom heidenen genoemd. Paus Gregorius I (590 - 604) wilde deze volkeren graag bekeren. Hij stuurde verschillende missionarissen naar de gebieden waar deze heidenen leefden. In Nederland probeerden de monniken Bonifatius en Willibrord de Friezen te bekeren. Dat bekeren ging lang niet altijd eenvoudig. Bonifatius heeft zijn missiewerk zelfs met de dood moeten bekopen. Maar rond 800 staakten de Friezen hun verzet en waren ook zij bekeerd tot het Christendom.
Het kloosterleven
De heilige Benedictus (480-547) wordt wel de vader van het kloosterleven genoemd. Hij heeft opgeschreven hoe de monniken in de kloosters moesten leven. De monniken moesten drie geloften afleggen
-
armoede (monniken hadden geen persoonlijke bezittingen)
-
kuisheid (monniken mochten niet trouwen)
-
gehoorzaamheid aan de abt.
Het leven van de kloosterlingen bestond voornamelijk uit bidden en werken (ora et labora).