Welkom!
Op dit leerplein vind je alles wat je nodig hebt om hoofdstuk 4: Mensen en Machines van M&M Plein M Boek B VMBO- LBK af te sluiten. In het menu vind je de toetsen, de antwoordmodellen en hoe er becijferd wordt, maar ook de leerdoelen van het hoofdstuk en extra informatie over de toetsen.
Toetsen
Tijd van Burgers en Stoommachines
Onder deze kop vind je de verschillende toetsen die horen bij Hoofdstuk 4: Mensen en Machines. Op verschillende momenten komen de toetsen op de site te staan. De toetsen maak je in de klas, en lever je via deze site in met je naam en mailadres. De volgende toetsen kun je hier vinden:
- Schriftelijke Overhoring (maandag 5 december 2016)
- Oefentoets (woensdag 14 december 2016)
- Eindtoets (vrijdag 16 december 2016)
De antwoordmodellen komen de dag na de toets online te staan, zodat je thuis nogmaals je antwoorden kunt bekijken en beoordelen. Vergeet bij het inleveren van de toets niet je naam, leerlingnummer en e- mailadres bij te voegen!
Schriftelijke Overhoring
Let bij het maken van het SO op de punten hieronder:
- De toets bestaat uit 13 vragen: 12 gesloten vragen en één open vraag
- Lees alle vragen goed door
- Er zijn 20 punten te verdienen
- Je krijgt ongeveer 25 minuten de tijd
Veel succes!
Toets: SO Hoofdstuk 4 intro, 4.1 + 4.2
Oefentoets
Let bij het maken van de oefentoets op de punten hieronder:
- De toets bestaat uit 15 vragen, en heeft zowel open vragen als gesloten vragen
- Lees alle vragen goed door
- Er zijn 26 punten te verdienen
- Je krijgt de hele les (45 minuten) de tijd om de toets af te maken
Test: Oefentoets Hoofdstuk 4 mensen en Machines
Eindtoets
Let bij het maken van de eindtoets op de punten hieronder:
- De toets bestaat uit 15 vragen, en heeft zowel open vragen als gesloten vragen
- Lees alle vragen goed door
- Er zijn 26 punten te verdienen
- Je krijgt de hele les (45 minuten) de tijd om de toets af te maken
Toets: Eindtoets Hoofdstuk 4
Start
Antwoordbladen
Hier vind je de antwoordbladen van het SO, de oefentoets en de eindtoets van hoofdstuk 4. De normering en becijfering kun je vinden onder het kopje 'Normering'.
Antwoorden SO
ANTWOORDMODEL SO H4 INTRO 4.1 + 4.1
Lesstof: intro, cursus 4.1 en 4.2
Normering: Norm op 60%
Aantal vragen: 13 vragen
Aantal te behalen punten: 20 punten
VRAAG
|
ANTWOORD
|
TE BEHALEN PUNTEN
|
VRAAG 1
|
In de fabriek
12 uur werken
20 cent
Om hun gezin te onderhouden
Niet naar school
|
2 punten te behalen
1 fout = 1 punt
2 fouten = 0,5 punt
3 fouten = 0 punten
|
VRAAG 2
|
A
|
1 punt
|
VRAAG 3
|
B
|
1 punt
|
VRAAG 4
|
B
|
1 punt
|
VRAAG 5
|
A
|
1 punt
|
VRAAG 6
|
1 = Landbouwsector
2 = Industriesector
3 = Dienstensector
4 = Dienstensector
|
2 punten te behalen
1 fout = 1 punt
2 fouten = 0 punten
|
VRAAG 7
|
Mensen
Computers
Banen
Oorzaak
Gevolg
|
2 punten te behalen
1 fout = 1 punt
2 fouten = 0,5 punt
3 fouten = 0 punten
|
VRAAG 8
|
C
|
1 punt
|
VRAAG 9
|
A, D
|
2 te behalen punten
1 fout = 1 punt
|
VRAAG 10
|
Werknemers
|
1 punt
|
VRAAG 11
|
Voorbeeldantwoord:
Door de uitvinding van de stoommachine werd er steeds meer werk met machines gedaan in plaats van met de hand. Dit heet automatisering. Dit gebeurde ook in de landbouw. Hierdoor verloren veel mensen op het platteland hun baan.
OF
Door de uitvinding van de stoommachine kwam er automatisering van werk. Hierdoor waren mensen en handwerk minder nodig
|
2 te behalen punten
1 punt voor juist antwoord
1 punt voor verwerken begrip ‘automatisering’.
|
VRAAG 12
|
- Het meeste werk was op het platteland en de huisnijverheid
- De uitvinding van de stoommachine
- Het werk in de huisnijverheid neemt af en er is werkeloosheid
- Mensen vertrekken naar de stad om in fabrieken te werken
- Het bevolkingsaantal in de stad neemt heel erg toe
|
2 te behalen punten
1 fout = 1 punt
2 fouten = 0 punten
|
VRAAG 13
|
Waar
Waar
Waar
|
2 te behalen punten
1 fout = 1 punt
0 fouten = 0 punten
|
Antwoorden oefentoets
ANTWOORDMODEL OEFENTOETS H4
Lesstof: Hoofdstuk 4 + lesmateriaal
Normering: Norm op 60%
Aantal vragen: 15 vragen
Aantal te behalen punten: 26 punten te behalen
VRAAG
|
ANTWOORD
|
TE BEHALEN PUNTEN
|
Vraag 1
|
Agrarische sector – Landbouwsector
Beroepsbevolking - alle mensen die werken of die op zoek zijn naar werk
Beroepssector - groep beroepen met drie verschillende sectoren
Werkgever - Een baas die één of meer mensen in dienst heeft
Werknemer - iemand die werkt voor een baas
Industriesector - groep beroepen die werken in bijv. fabrieken
Dienstensector - groep beroepen waarbij je iets voor een ander doet
|
2 punten te behalen
1 fout = 1 punt
2 fout = 0 punten
|
Vraag 2
|
D
|
1 punt
|
Vraag 3
|
De komst van fabrieken zorgde ervoor dat producten veel sneller en goedkoper geproduceerd konden worden. De huisnijverheid werd te langzaam en te duur in vergelijking met de fabrieken. De concurrentie met de fabrieken werd te groot, waardoor de huisnijverheid verdween.
In ieder geval moet uit het antwoord blijken:
- Dat fabrieken sneller/ goedkoper produceerden dan huisnijverheid
- Dat de huisnijverheid dat niet bij kon houden -> concurrentie
|
2 punten te behalen
1 punt voor juist antwoord
1 punt voor juist gebruik begrip concurrentie
|
Vraag 4
|
Waterkracht - watermolen
Dierkracht – paard en wagen
Windkracht – zeilen met een boot
Stoomkracht - stoommachine
|
1 punt te behalen
1 fout = 0,5 punt
2 fouten = 0 punten
|
Vraag 5
|
Wonen: voor de opkomst van de industrie woonden de meeste mensen op het platteland. Na de opkomst van de industrie woonden de meeste mensen in de stad.
Werken: Voor: op de boerderij, ambacht, huisnijverheid. Na: fabrieken
Gereedschap: Voor: zelf spinnen en weven. Na: Spinning Jenny, stoommachine
Energiebron: Voor: waterkracht, windkracht, dierkracht. Na: stoomkracht
|
3 te behalen punten
Indien alleen een voor of alleen een na- beschrijving fout is in een antwoord, 0,5 punt per fout. gehele beschrijving fout = 1 punt aftrek.
|
Vraag 6
|
Anouar heeft gelijk, omdat kolonialisme betekent dat stukken land alleen maar overgenomen worden om winst te maken, dingen te verbouwen of er dingen vandaan te halen. Hier gaat het alleen maar om het economisch gewin. Bij imperialisme willen landen ook gelijk een stuk land inlijven, dus niet alleen maar winst uit halen, maar ook nog eens dat het land bij hun land gaat horen.
|
2 te behalen punten
1 punt voor kiezen juiste stelling
1 punt voor juiste onderbouwing
|
Vraag 7
|
Stoommachine uitgevonden
Meeste mensen gaan in fabrieken werken
Steden groeien
Er ontstaan massasteden
|
1 punt te behalen
1 fout = 0 punten
|
Vraag 8
|
Mogelijke antwoorden:
1. Er kwam een acht urige werkdag
2. Er kwamen langere pauzes
3. afschaffen van kinderarbeid
4. hogere lonen
|
2 te behalen punten
1 punt voor ieder juist voorbeeld
|
Vraag 9
|
Niet
Wel
Niet
Wel
Wel
|
2 te behalen punten
1 punt aftrek per fout
|
Vraag 10
|
B en C
|
1 punt per goed antwoord
|
Vraag 11
|
Sinds de Industriële Revolutie verbranden mensen steeds meer steenkool, aardolie en aardgas; hierdoor is het broeikaseffect versterkt".
|
1 punt te behalen
Fout overnemen = 0 punten
|
Vraag 12
|
Nederland ligt beneden NAP, dus als de dijken doorbreken door de grote druk van het stijgende zeewater, loopt de helft van ons land onder water.
Uit het antwoord moet blijken dat:
- Zeewater gevaarlijk is voor Nederland als het stijgt omdat de dijken door kunnen breken
|
2 punten te behalen
1 punt voor uitleggen probleem stijgend zeewater
1 punt voor uitleg gevolg: Helft Nederland onder water
|
Vraag 13
|
1, 2, 3, 4, 5, 6
|
1 punt te behalen
|
Vraag 14
|
Aardgas
Aardolie
Steenkool
|
1 punt te behalen
0,5 punt per fout
|
Vraag 15
|
Windenergie
Zonne- energie
Deze zijn niet schadelijk voor het milieu, omdat ze geen fossiele brandstoffen gebruiken
OF
Deze zijn niet schadelijk voor het milieu, omdat er geen CO2- uitstoot is
|
3 punten te behalen
2 punten te halen bij voorbeelden: 1 punt per voorbeeld
1 punt te behalen bij uitleg waarom duurzaam
|
Antwoorden eindtoets
ANTWOORDMODEL EINDTOETS H4
Lesstof: Hoofdstuk 4, aantekeningen uit de les
Normering: Norm op 60%
Aantal vragen: 15 vragen
Aantal punten: 26 punten te behalen
VRAGEN
|
ANTWOORD
|
PUNTEN
|
VRAAG 1
|
C
|
1 punt te behalen
|
VRAAG 2
|
Industriesector – Sector Techniek
Dienstensector – Sector Zorg en Welzijn
Landbouwsector – Sector Groen
|
1 punt te behalen
|
VRAAG 3
|
B
|
1 punt te behalen
|
VRAAG 4
|
D
|
1 punt te behalen
|
VRAAG 5
|
Voordeel: door automatisering gaat alles veel makkelijker en sneller. Producten worden goedkoper geproduceerd.
Nadeel: door automatisering verdwijnen er banen omdat de machines hun werk overnemen. Zo was dat ook in de Industriële revolutie. Toen verdween de huisnijverheid door de komst van fabrieken.
|
3 punten te behalen
1 punt voor voordeel
1 punt voor nadeel
1 punt voor correct gebruik begrip huisnijverheid
|
VRAAG 6
|
Nederland heeft een hoger loon
OF
Nederland heeft legaal werk
OF
Kinderen mogen niet werken
|
2 punten te behalen
Fout = 0 punten
|
VRAAG 7
|
Waterkracht
Windkracht
Zonne- energie
Biomassa
|
2 punten te behalen
0,5 punt eraf er fout
|
VRAAG 8
|
- Omdat fabrieken energiebronnen nodig heeft zoals steenkool dat via een kanaal snel aangeleverd kan worden.
OF
- Omdat fabrieken producten maken die zo snel weg kunnen worden vervoerd en verspreid.
|
1 punt te behalen
Fout = 0 punten
|
VRAAG 9
|
A en E
|
2 punten te behalen
1 fout = 1 punt
2 fout = 0 punten
|
VRAAG 10
|
Juist
Juist
Onjuist
Onjuist
|
2 punten te behalen
1 fout = 1 punt
2 fout = 0 punten
|
VRAAG 11
|
verschil: imperialisme is voor bezetten en overheersen, terwijl kolonialisme alleen voor het economisch gewin is
overeenkomst: bij beiden is er sprake van een land dat een ander stuk land bezet voor eigen gewin.
|
2 punten te behalen
Verschil = 1 punt
Overeenkomst = 1 punt
|
VRAAG 12
|
A D E
|
3 punten te behalen
1 punt aftrek per fout
|
VRAAG 13
|
Oorzaak: door de industriële revolutie gingen mensen van de huisnijverheid en landbouw in de stad werken. Daarbij verhuisden ze naar de stad, om vlak bij de fabrieken te wonen. Zo ontstonden er grote arbeiderswijken en verstedelijkte een gebied.
Gevolg: 1. kleine, smerige omstandigheden met mensen die hutje mutje woonden. 2. er ontstond een stedelijke samenleving. 3. er ontstonden binnen korte tijd massasteden.
|
2 punten te behalen
Oorzaak = 1 punt
Gevolg = 1 punt
|
VRAAG 14
|
Door de stoommachines die steenkool gebruikten. Dat is niet duurzaam en schadelijk voor het milieu. Veel kwam uit de fabrieken.
Uit het antwoord moet blijken dat:
- Er steenkool gebruikt werd
- Dat steenkool schadelijk is voor het milieu
|
1 punt te behalen
Fout = 0 punten
|
VRAAG 15
|
Blauw = landbouw
Rood = industrie
Groen = Diensten
|
2 punten te behalen
1 fout = 1 punt eraf
2 fout = 2 punten eraf
|
Normering
Hier vind je de normering van de toetsen, hoeveel punten je kan verdienen, en kun je uitrekenen wat het cijfer wordt aan de hand van de cijfermatrix.
Normering SO
CIJFERNORMERING
Bij de uitrekening van het cijfer, puntenaantal gelieve af te ronden naar boven
PUNTEN
|
CIJFER
|
PUNTEN
|
CIJFER
|
PUNTEN
|
CIJFER
|
20
|
10
|
13
|
6,9
|
6
|
3,7
|
19
|
9,6
|
12
|
6,4
|
5
|
3,3
|
18
|
9,1
|
11
|
6
|
4
|
2,8
|
17
|
8,7
|
10
|
5,5
|
3
|
2,4
|
16
|
8,2
|
9
|
5,1
|
2
|
1,9
|
15
|
7,8
|
8
|
4,6
|
1
|
1,5
|
14
|
7,3
|
7
|
4,2
|
0
|
1
|
Normering oefentoets
CIJFERNORMERING
Bij de uitrijking van de cijfers, gelieve af te ronden naar boven.
PUNTEN
|
CIJFER
|
PUNTEN
|
CIJFER
|
PUNTEN
|
CIJFER
|
PUNTEN
|
CIJFER
|
26
|
10
|
19
|
7
|
12
|
4,5
|
5
|
2,4
|
25
|
9,6
|
18
|
6,5
|
11
|
4,2
|
4
|
2,2
|
24
|
9,1
|
17
|
6,1
|
10
|
3,9
|
3
|
1,9
|
23
|
8,7
|
16
|
5,7
|
9
|
3,6
|
2
|
1,6
|
22
|
8,3
|
15
|
5,3
|
8
|
3,3
|
1
|
1,3
|
21
|
7,8
|
14
|
5
|
7
|
3
|
0
|
1
|
20
|
7,4
|
13
|
4,8
|
6
|
2,7
|
|
|
Normering eindtoets
CIJFERNORMERING
Bij de uitreiking van de cijfers, gelieve af te ronden naar boven.
PUNTEN
|
CIJFER
|
PUNTEN
|
CIJFER
|
PUNTEN
|
CIJFER
|
PUNTEN
|
CIJFER
|
26
|
10
|
19
|
7
|
12
|
4,5
|
5
|
2,4
|
25
|
9,6
|
18
|
6,5
|
11
|
4,2
|
4
|
2,2
|
24
|
9,1
|
17
|
6,1
|
10
|
3,9
|
3
|
1,9
|
23
|
8,7
|
16
|
5,7
|
9
|
3,6
|
2
|
1,6
|
22
|
8,3
|
15
|
5,3
|
8
|
3,3
|
1
|
1,3
|
21
|
7,8
|
14
|
5
|
7
|
3
|
0
|
1
|
20
|
7,4
|
13
|
4,8
|
6
|
2,7
|
|
|
Leerdoelen
INTRO
De leerling benoemt drie vervelende omstandigheden waar arbeiders mee te maken hadden in fabrieken
De leerling benoemt drie verschillen tussen werkende kinderen in de tijd van Burgers en Stoommachines en de werkende kinderen in Nederland nu
4.1
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
De leerling kan de drie beroepssectoren plaatsen in hoeveelheden in de Nederlandse beroepsbevolking
De leerling kan uit een grafiek percentages aflezen
4.2
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
De leerling herkent het verschil tussen een werkgever en een werknemer
De leerling noemt de gebeurtenissen voor en tijdens de industriële revolutie chronologisch op
De leerling legt aan de hand van uitvindingen hoe het leven veranderde tijdens de Industriële Revolutie
4.3
De leerling benoemt twee verschillen tussen het plattelandsleven en de stad in de 19e eeuw
De leerling legt het begrip urbanisatie of verstedelijking uit aan de hand van de Tijd van Burgers en Stoommachines
De leerling kent het tijdvak en de periode
De leerling benoemt het verschil tussen kolonialisme en imperialisme
De leerling legt uit wat vakbonden zijn en het verschil wat vakbonden in de periode hebben uitgemaakt voor arbeiders
4.4
De leerling kan het begrip (milieu)vervuiling uitleggen en koppelen aan de situatie in de Tijd van Burgers en Stoommachines
De leerling legt uit hoe het broeikaseffect ontstaat en wat het gevolg is van het effect op de aarde
De leerling benoemt wat het probleem is van de ozonlaag en wat de negatieve gevolgen voor de aarde daarvoor zijn
De leerling geeft verschillende voorbeelden van duurzame energie en kan het begrip duurzaam daarbij uiteenzetten
ALGEMENE VAARDIGHEDEN:
De leerling gebruikt informatie uit grafieken
De leerling haalt informatie uit tekstbronnen
De leerling haalt informatie uit ongeschreven bronnen
Verantwoording
VERANTWOORDING
De verantwoording is als volgt ingedeeld:
- 3 tabellen waarin per toets en per vraag verwezen wordt naar de bijbehorende leerdoelen die daarin verwerkt zijn
- Een algemene verantwoording vanuit de literatuur en de praktijk, waarbij gemaakte keuzes uiteengezet worden.
VERANTWOORDING SCHRIFTELIJKE OVERHORING
VRAAG 1
|
De leerling benoemt drie vervelende omstandigheden waar arbeiders mee te maken hadden in fabrieken
De leerling benoemt drie verschillen tussen werkende kinderen in de tijd van Burgers en Stoommachines en de werkende kinderen in Nederland nu
|
VRAAG 2
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
|
VRAAG 3
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
|
VRAAG 4
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
|
VRAAG 5
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
|
VRAAG 6
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
|
VRAAG 7
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
|
VRAAG 8
|
De leerling kan de drie beroepssectoren plaatsen in hoeveelheden in de Nederlandse beroepsbevolking
|
VRAAG 9
|
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
|
VRAAG 10
|
De leerling herkent het verschil tussen een werkgever en een werknemer
|
VRAAG 11
|
De leerling legt aan de hand van uitvindingen hoe het leven veranderde tijdens de Industriële Revolutie
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
|
VRAAG 12
|
De leerling noemt de gebeurtenissen voor en tijdens de industriële revolutie chronologisch op
|
VRAAG 13
|
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
|
VERANTWOORDING OEFENTOETS
VRAAG 1
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
De leerling herkent het verschil tussen een werkgever en een werknemer
|
VRAAG 2
|
De leerling kan de drie beroepssectoren plaatsen in hoeveelheden in de Nederlandse beroepsbevolking
|
VRAAG 3
|
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
De leerling legt aan de hand van uitvindingen hoe het leven veranderde tijdens de Industriële Revolutie
|
VRAAG 4
|
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
|
VRAAG 5
|
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
|
VRAAG 6
|
De leerling benoemt het verschil tussen kolonialisme en imperialisme
|
VRAAG 7
|
De leerling legt het begrip urbanisatie of verstedelijking uit aan de hand van de Tijd van Burgers en Stoommachines
De leerling noemt de gebeurtenissen voor en tijdens de industriële revolutie chronologisch op
|
VRAAG 8
|
De leerling legt uit wat vakbonden zijn en het verschil wat vakbonden in de periode hebben uitgemaakt voor arbeiders
|
VRAAG 9
|
De leerling legt het begrip urbanisatie of verstedelijking uit aan de hand van de Tijd van Burgers en Stoommachines
De leerling benoemt het verschil tussen kolonialisme en imperialisme
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
|
VRAAG 10
|
De leerling legt uit wat vakbonden zijn en het verschil wat vakbonden in de periode hebben uitgemaakt voor arbeiders
|
VRAAG 11
|
De leerling kan het begrip (milieu)vervuiling uitleggen en koppelen aan de situatie in de Tijd van Burgers en Stoommachines
De leerling legt uit hoe het broeikaseffect ontstaat en wat het gevolg is van het effect op de aarde
|
VRAAG 12
|
De leerling legt uit hoe het broeikaseffect ontstaat en wat het gevolg is van het effect op de aarde
|
VRAAG 13
|
De leerling legt uit hoe het broeikaseffect ontstaat en wat het gevolg is van het effect op de aarde
De leerling benoemt wat het probleem is van de ozonlaag en wat de negatieve gevolgen voor de aarde daarvoor zijn
|
VRAAG 14
|
De leerling legt uit hoe het broeikaseffect ontstaat en wat het gevolg is van het effect op de aarde
|
VRAAG 15
|
De leerling geeft verschillende voorbeelden van duurzame energie en kan het begrip duurzaam daarbij uiteenzetten
|
VERANTWOORDING EINDTOETS
VRAAG 1
|
De leerling benoemt drie vervelende omstandigheden waar arbeiders mee te maken hadden in fabrieken
|
VRAAG 2
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
|
VRAAG 3
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
|
VRAAG 4
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
|
VRAAG 5
|
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
De leerling legt aan de hand van uitvindingen hoe het leven veranderde tijdens de Industriële Revolutie
|
VRAAG 6
|
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
|
VRAAG 7
|
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
De leerling geeft verschillende voorbeelden van duurzame energie en kan het begrip duurzaam daarbij uiteenzetten
|
VRAAG 8
|
De leerling legt aan de hand van uitvindingen hoe het leven veranderde tijdens de Industriële Revolutie
|
VRAAG 9
|
De leerling legt aan de hand van uitvindingen hoe het leven veranderde tijdens de Industriële Revolutie
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
De leerling legt uit wat vakbonden zijn en het verschil wat vakbonden in de periode hebben uitgemaakt voor arbeiders
|
VRAAG 10
|
De leerling legt uit hoe het broeikaseffect ontstaat en wat het gevolg is van het effect op de aarde
De leerling geeft verschillende voorbeelden van duurzame energie en kan het begrip duurzaam daarbij uiteenzetten
|
VRAAG 11
|
De leerling benoemt het verschil tussen kolonialisme en imperialisme
|
VRAAG 12
|
De leerling herkent het verschil tussen een werkgever en een werknemer
De leerling legt uit wat vakbonden zijn en het verschil wat vakbonden in de periode hebben uitgemaakt voor arbeiders
De leerling legt het begrip urbanisatie of verstedelijking uit aan de hand van de Tijd van Burgers en Stoommachines
|
VRAAG 13
|
De leerling legt het begrip urbanisatie of verstedelijking uit aan de hand van de Tijd van Burgers en Stoommachines
|
VRAAG 14
|
De leerling kan het begrip (milieu)vervuiling uitleggen en koppelen aan de situatie in de Tijd van Burgers en Stoommachines
|
VRAAG 15
|
De leerling kan de drie beroepssectoren plaatsen in hoeveelheden in de Nederlandse beroepsbevolking
De leerling kan uit een grafiek percentages aflezen
|
ALGEMENE VERANTWOORDING
De opdracht digitaal toetsen is uitgevoerd middels de methode Mens & Maatschappij Plein M LBK2 Hoofdstuk 4: Mensen en Machines. De gemaakte keuzes bij het ontwerpen van de leeromgeving, de toetsen en de vragen zijn gebaseerd op de gebruikte methode, het leerjaar, en op basis van de aard van de leerling op de huidige stageschool (OPDC Utrecht), waarbij in plaats van geschiedenis, Mens & Maatschappij gegeven wordt. Door de Vakbundel direct toepasbaar te maken op de onderwijspraktijk, heeft mijn stageschool er ook iets aan.
De vragen zijn ten eerste gebaseerd op de zelf samengestelde leerdoelen. Hierboven vind je de verantwoording op basis van de leerdoelen. Iedere vraag is gekoppeld aan minstens één leerdoel, en maximaal drie leerdoelen. De leerdoelen die een hogere urgentie/ meer belang heeft voor het hoofdstuk en het leerrendement, zijn ook meer verwerkt in de toetsen. De volgende leerdoelen hadden de hoogste nood, en zijn dan ook zichtbaar in meer vragen verwerkt dan andere leerdoelen:
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
De leerling legt aan de hand van uitvindingen hoe het leven veranderde tijdens de Industriële Revolutie.
De leerlingen van de OPDC zijn digitaal toetsen niet gewend, maar wel digitaal opdrachten maken en diagnostische toetsen. Er is voor gekozen om een zeer overzichtelijke website te maken waar de leerlingen makkelijk alles kunnen vinden. De leeromgeving voor digitaal toetsen is gemaakt door het programma Wikiwijs, een simpel en net programma. Bij het maken van het SO en de Eindtoets moeten leerlingen hun informatie eerst invullen voor zij de toets kunnen maken. Vanuit het panel van de docent kan gecontroleerd worden hoever iedereen is met de toets en wanneer zij klaar zijn. Daarnaast wordt aan het einde van de toets een bewijsformulier naar de leerling opgestuurd, zodat de administratie duidelijk blijft. Bij de SO en Eindtoets krijgen de leerlingen geen directe feedback op de antwoorden. Bij de oefentoets krijgen de leerlingen dat na het maken van de toets. Zo kunnen zij gelijk kijken hoe ze het gedaan hebben. De (mogelijke) antwoorden van de open vragen kunnen zij dan ook inzien.
HET GEBRUIK VAN GESCHIEDENISDIDACTIEK: HANDBOEK VOOR DE VAKDOCENT
Hieronder volgt een duidelijke opsomming van op welke manieren specifiek Geschiedenisdidactiek (Wilschut, Van Straaten, Van Riessen, 2004) is gebruikt in het ontwerpen van de leeromgeving van de Vakbundel Digitaal Toetsen.
- De opmaak van de tekst is meermaals gecontroleerd op onhandig of onduidelijke vraagstelling of taakgebruik. (Wilschut, Van Straaten, Van Riessen, 2004, p. 372-374)
- De toetsen zijn zichtbaar gecontroleerd op inhoudsvaliditeit (Wilschut, Van Straaten, Van Riessen, 2004, p. 363)
- De toetsen zijn gemaakt op basis van opbouw in leerstof: de vragen staan in de toets op basis van volgorde van de paragrafen (Wilschut, Van Straaten, Van Riessen, 2004, p. 364)
- Boven iedere toets staat duidelijk aangegeven hoeveel vragen er in de toets zitten, hoeveel punten zij kunnen verdienen en hoeveel open en gesloten vragen er zijn. (Wilschut, Van Straaten, Van Riessen, 2004, p. 375)
- Er is voor iedere toets een antwoordmodel gemaakt en de normering is toegepast met 60% omdat de leerlingen dat gewend zijn (Wilschut, Van Straaten, Van Riessen, 2004, 375)
- Bij het maken van het antwoordmodel is rekening gehouden met ‘mogelijke’ antwoorden, ofwel een mogelijk verschil in antwoorden waarbij meerdere mogelijkheden goedgekeurd zouden kunnen worden (de antwoordsleutel) (Wilschut, Van Straaten, Van Riessen, 2004, p. 378).
-
-
Reflectie Digitaal Toetsen
REFLECTIE DIGITAAL TOETSEN
In het eerste opzicht geeft digitaal toetsen veel voordelen. Digitaal onderwijs is immers steeds meer in opkomst, wat met zich meeneemt dat docenten zich wegwijs zullen moeten gaan maken in alle mogelijkheden die digitaal onderwijs met zich meeneemt. Zo zal digitaal toetsen er niet alleen voor zorgen dat er minder papier geprint hoeft te worden- waar een milieufanaat als ik gelukkig van word- maar met digitaal toetsen zal ook de laptop en/of IPad een nog grotere rol gaan spelen in het onderwijs. Het geeft als voordelen dat digitale middelen als animaties, afbeeldingen, geluidsfragmenten en video’s veel makkelijker kunnen worden gebruikt in toetsen, wat er dus voor zorgt dat toetsen interactiever en minder saai gemaakt kunnen worden. Veel leerlingen blijken dan ook gemotiveerder te worden door digitaal toetsen (Leraar24, 2010)[1]. Daarnaast ontvangen leerlingen bij diagnostische- en oefentoetsen direct feedback, waardoor zij sneller weten waar ze aan toe zijn, waar ze nog aan moeten werken en waar ze goed in zijn (Kennisnet, 2013)[2]. Ook dit schijnt motiverend te werken voor leerlingen. Ook is het ontzettend handig om een leeromgeving te maken waar leerlingen ook thuis nog op kunnen kijken en oefenen. Leerlingen hebben nu eenmaal tegenwoordig meer met de computer dan met boeken, en de flexibele docent hoort hierin mee te bewegen.
Daarnaast is het als docent ook minder tijdrovend om na te kijken. Gesloten vragen kunnen door programma’s direct nagekeken worden. Ten slotte lijkt het me op de lange termijn ook heel handig om uiteindelijk een database te hebben van je eigen vak en de digitale leermiddelen die bij de hoofdstukken en onderwerpen dan beschikbaar hebt.
Helaas heeft digitaal toetsen ook nadelen, die ik persoonlijk net iets zwaarder vind wegen. Ten eerste is het opzetten van een leeromgeving ontzettend tijdrovend- hoewel het op de lange termijn ontzettend handig is, vind ik het nu te veel tijd kosten. Het resultaat is overigens wel dat je een mooie site hebt, met overduidelijke koppen waar leerlingen makkelijk en duidelijk kunnen werken en oefenen. Toch kost het te veel tijd om zoiets op te zetten.
Daarnaast ben ik het type docent dat graag (vak)didactische middelen ontwikkelt, maar dat vooral toch graag middels interactie in de klas- en dan maar op papier- wil uitvoeren. Immers zijn vaardigheden als samenwerken en sociale vaardigheden nauwelijks digitaal te trainen, terwijl ik het wel ontzettend belangrijk vind om leerlingen mee te laten oefenen. Ik ben het type docent dat graag alles face to face doet, zonder leerlingen die naar schermen staren, met veel interactie in de klas tussen klas en docent en klasgenoten onderling. Ik zie niet goed in hoe digitaal onderwijs aan die waarde kan voldoen.
Ondanks het feit dat digitaal toetsen mijn interesse niet getrokken heeft, ben ik wel van plan het in mijn onderwijs te verwerken. Als docent is het belangrijk om te voldoen aan wat de leerling motiveert en wat hun aandacht het meest trekt. Als dat betekent dat mijn leerlingen gemotiveerder en zelfverzekerder aan hun werk zitten dan wanneer zij zonder digitale middelen werken, dan hoor ik daarnaar te luisteren en hoor ik mee te gaan in de 21st century skills. Immers gaat het leerrendement en de leerling voorop.