INTRO
De leerling benoemt drie vervelende omstandigheden waar arbeiders mee te maken hadden in fabrieken
De leerling benoemt drie verschillen tussen werkende kinderen in de tijd van Burgers en Stoommachines en de werkende kinderen in Nederland nu
4.1
De leerling benoemt de drie beroepssectoren en de basiskenmerken/ voorbeelden ervan
De leerling kan de drie beroepssectoren plaatsen in hoeveelheden in de Nederlandse beroepsbevolking
De leerling kan uit een grafiek percentages aflezen
4.2
De leerling benoemt 4 verschillen in middelen, energiebronnen, voorwerpen en leefomstandigheden tussen de situatie voor en na de opkomst van de industrie (huisnijverheid en industrie)
De leerling herkent het verschil tussen een werkgever en een werknemer
De leerling noemt de gebeurtenissen voor en tijdens de industriƫle revolutie chronologisch op
De leerling legt aan de hand van uitvindingen hoe het leven veranderde tijdens de Industriƫle Revolutie
4.3
De leerling benoemt twee verschillen tussen het plattelandsleven en de stad in de 19e eeuw
De leerling legt het begrip urbanisatie of verstedelijking uit aan de hand van de Tijd van Burgers en Stoommachines
De leerling kent het tijdvak en de periode
De leerling benoemt het verschil tussen kolonialisme en imperialisme
De leerling legt uit wat vakbonden zijn en het verschil wat vakbonden in de periode hebben uitgemaakt voor arbeiders
4.4
De leerling kan het begrip (milieu)vervuiling uitleggen en koppelen aan de situatie in de Tijd van Burgers en Stoommachines
De leerling legt uit hoe het broeikaseffect ontstaat en wat het gevolg is van het effect op de aarde
De leerling benoemt wat het probleem is van de ozonlaag en wat de negatieve gevolgen voor de aarde daarvoor zijn
De leerling geeft verschillende voorbeelden van duurzame energie en kan het begrip duurzaam daarbij uiteenzetten
ALGEMENE VAARDIGHEDEN:
De leerling gebruikt informatie uit grafieken
De leerling haalt informatie uit tekstbronnen
De leerling haalt informatie uit ongeschreven bronnen