Adjectives and adverbs - Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord
Wanneer gebruik je een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
1. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- A beautiful car ('beautiful' zegt iets over 'the car').
- The music is too loud. We can’t hear ourselves talk!
'loud' beschrijft het woord ‘music’ (een zelfstandig naamwoord).
‘loud’ is een bijvoeglijk naamwoord.
- She asks intelligent questions.
'intelligent' geeft extra informatie over 'questions' (een zelfstandig naamwoord).
'intelligent' is een bijvoeglijk naamwoord.
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je ook na vormen van de werkwoorden:
be, sound, taste, smell, look, feel
- He looks beautiful ('beautiful' zegt iets over 'looks').
2. Een bijwoord zegt iets over alle andere werkwoorden.
- Madonna sings beautifully ('beautifully' zegt iets over 'sings').
- She played badly and lost the game.
'bad' geeft extra informatie over 'played' (een werkwoord).
'badly', is een bijwoord.
Een bijwoord zegt ook iets over een ander bijwoord.
- She sings really beautifully.
('really' zegt iets over 'beautifully' en 'beautifully' over 'sings').
Adjectives and adverbs - Bijwoord 1
Hoe maak je een bijwoord?
- Je zet achter het bijvoeglijk naamwoord ly. ➨ wonderful -- wonderfully
- Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op y dan wordt dit ily. ➨ easy -- easily
- Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op le dan wordt dit ly. ➨ terrible -- terribly
- Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op ic dan wordt dit ically. ➨ basic --basically
- Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben geen aparte vorm voor het bijwoord:
fast -- fast
long -- long
hard -- hard
- Onregelmatig. ➨ good -- well
Adjectives and adverbs - Bijwoord 2
Waar staat het bijwoord in de zin?
a) In het midden of aan het eind
De meeste bijwoorden kun je in het midden of aan het einde van een zin zetten.
Bijwoorden die je niet in het midden van een zin kunt zetten zijn:
- bijwoorden die aangeven hoe goed iets is gedaan. ➨ She did that well
- bijwoorden die een vaste tijd aangeven. ➨ I did that yesterday
- bijwoorden die een plaats aangeven. ➨ I went home
Over het algemeen staan de bijwoorden voor het werkwoord:
She quickly stood up.
Maar is het werkwoord een vorm van to be (am, is, are, was of were), dan komen ze achterhet werkwoord:
She is usually home.
En als er hulpwerkwoorden gebruikt worden, komt het bijwoord na het eerste hulpwerkwoord:
He has always lived there.
b) De volgorde aan het eind
Als er meerdere bijwoorden in een zin staan komen ze op een bepaalde volgorde:
- eerst de bijwoorden die iets zeggen over het hoe. ➨ She ran fast
- dan de bijwoorden die iets zeggen over het waar. ➨ She ran fast on the track
- en tenslotte de bijwoorden die iets zeggen over wanneer. ➨ She ran fast on the track yesterday
c) Nooit aan het eind
Er zijn ook nog bijwoorden die nooit aan het einde van een zin kunnen staan.
Deze geven een mate van (on)zekerheid aan, zoals:
probably, definitely, perhaps en surely
They are probably home.
Surely you know where she is.