Leerling H4 2017-2018/ 2018-2019 : de Cultuur van het moderne in de 1e helft van de 20e eeuw

Leerling H4 2017-2018/ 2018-2019 : de Cultuur van het moderne in de 1e helft van de 20e eeuw

LES 1: inleiding modernisme

Boek de bespiegeling hoofdstuk 8
 
 
In het begin van de 20e eeuw vinden er veel veranderingen plaats in de westerse wereld. We noemen deze periode: de cultuur van het moderne (+/- 1900 - 1950).
 
 

 

 

Iedereen kent wel het woord 'modern'. Het betekent: 'van deze tijd, snel, nieuw, zakelijk, functioneel'. In de kunst heeft het woord 'modernisme' betrekking op de vernieuwende (avant-garde) kunst uit de eerste helf van de twintigste eeuw. Een tijd waar er een breuk onstaat tussen de oude kunst en nieuwe kunst. Kunstenaars zijn op zoek naar vernieuwing, willen origineel, uniek en onafhankelijk zijn (autonoom) en breken met het verleden. Zij geloven dat kunst de wereld kan verbeteren (utopie). Kunstenaars hebben ook een sterke wens tot vernieuwing van de kunst zelf en laten de geldende regels los en gaan experimenteren.

 

We behandelen het modernisme vanuit de volgende 5 thema's
1. Expressie
2. Oorlog
3. Techniek
4. Abstract
5. Utopie

 

 

Giacomo Balla - Snelheid van een motorfiets
Giacomo Balla - Snelheid van een motorfiets

 

 

 

NIEUW TIJDPERK
 

Toen de 19e eeuw overging in de 20e eeuw heerstte bij velen het gevoel dat niet alleen een nieuwe eeuw was begonnen, maar een heel nieuw tijdperk. Ontdekkingen en uitvindingen in de wetenschap volgden elkaar in razend tempo op en kregen steeds meer invloed op de samenleving. De mogelijkheden leken onbegrensd: massacommunicatie, auto's, vliegtuigen, treinen, fotografie, elektrisch licht, de wereld veranderde voor iedereen voorgoed.

Maar in de eerste helft van de 20e eeuw werd de tijd ook getekend door twee wereld­oorlogen, de economische wereldcrisis en de opkomst van het fascisme. Er was veel onrust, kunstenaars wilden uiting geven aan deze gevoelens van angst en wanhoop.

Kunstenaars lieten zich inspireren door de psychoanalyse van Sigmund Freud. Het gevoel van de kustenaar werd belangrijker dan het gevoel dat het werk bij de toeschouwers opriep. Ze gingen steeds persoonlijker en autonoom (zelfstandig, niet in opdracht van iemand) te werk. Het grote publiek haakte steeds meer af, ze begrepen vaak niet wat de kunstenaar wilde zeggen.

Een aantal kunstenaars wilde de 'oude' wereld kwijt. Ze verheerlijkten het dynamische, moderne leven. Anderen kozen voor 'antikunst' en een rebelse aanpak. En weer anderen zochten inspiratie bij andere culturen. Volkskunst en exotische kunst waren volgens hen nog niet bedorven en nog heel puur. Ze beschouden de volkskunst als expressief, krachtig, intuïtief (op het gevoel) en magisch.

 

 

Picasso - Afrikaanse maskers
Picasso - Afrikaanse maskers

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Begin 20e eeuw namen kunstenaars dus steeds meer vrijheid. Maar er zijn nog altijd totalitaire regimes die hun kunstenaars dwongen om propagandakunst te maken. Ze pasten censuur toe als men zich daaraan ontrok. Zodra Stalin aan de macht komt verwerpt hij alle kunst en staat alleen socialistisch realisme toe. Hitler legt vast aan welke regels een kunstenaar zich moet houden. Kunst moet realistisch zijn, dit is beter te gebruiken voor propaganda en bevat geen boodschappen die het regime belachelijk kunnen maken.

Naast alle nieuwe ontwikkelingen was er gelukkig ook zeker ruimte voor amusement. Men kon er de zorgen en ellende even mee vergeten. Revues en musicals, maar ook de opkomst van de (geluids)film zorgden hiervoor. Film bleek een massamedium bij uitstek.

 

 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

 

 

 

 

 

Les 1: Tijdlijn
Orden alle kaartjes op chrolonogische volgorde.

Open bestand LES 1: opdracht tijdlijn

 

Les 2: 5 thema's
Beschrijven van de 5 thema's

Open bestand LES 2: opdracht 1

 

Les 2: opdracht 2
Op het volgende werkblad orden je de plaatjes in twee groepen: een voor 1900 en een na 1900.
Je let hierbij op de volgende twee punten: opdrachtgever en inspiratiebron

Open bestand LES 2: opdracht 2

Muziek en dans

1.2 Expressionisme - Een nieuw geluid

Expressionisme (begin 20e eeuw)

In kunst kun je emoties uitdrukken. Dat is door de eeuwen heen al zo geweest. Voor veel kunstenaars uit het begin van de 20e eeuw wordt deze functie van kunst zo belangrijk, dat al het andere er voor moet wijken. Er onstaat een nieuwe kunststroming: het expressionisme. De nadruk ligt op het rechtstreeks tot uitdrukking brengen van - vaak heftige - emoties. Eigenlijk kijken de kunstenaars naar datgene wat achter het zichtbare schuilgaat. Trouwens, dat doen niet alleen kunstenaars. Psychiater Freud doet verslag van de duistere wereld die in dromen opduikt, en Röntgen is bekend geworden van de door hem genoemde röntgenstraling: je kon nu opeens onder de huid kijken.

Regels zijn niet handig, die staan de pure expressie alleen maar in de weg. Het expressionsime kenmerkt zich dan ook door een persoonlijke en soms wat chaotische stijl. Deze stijl sluit niet altijd aan bij het grote publiek.

Wat heeft het expressionisme nu voor een gevolgen voor de muziek?

Componisten zoeken naar nieuwe manieren om muziek te componeren, er moeten niet teveel regels gelden. De muziek geeft uitdrukking aan strijd, geweld, conflict, frustratie en innerlijke verscheurdheid. Muziek hoeft niet meer "mooi" te klinken, het is muziek van uitersten. Componisten zoeken naar nieuwe vormen en klanken, het is een zoektocht vol experimenten, vol muziek die nieuw, spannend en vooral merkwaardig klinkt. Het grote publiek haakt af, ze begrijpen niet hoe je naar deze muziek moet luisteren.  De volgende muzikale kenmerken hoor je terug in deze muziek:

 

Bekijk vanaf 0.00 tot 3.00 - docu over muziek begin 20e eeuw

 

 

Vraag 1

Beluister het onderstaande geluidsfragment: Dans de la terre van Strawinsky (1913).

Geef zoveel mogelijk muzikale kenmerken.

Dans de la terre:

Open bestand PPT : Expressionisme: Muziek en dans in de cultuur van het moderne

1.3 Le sacre du printemps - Ontstaan van moderne dans

Mensen hebben overal en altijd gedanst. De geschiedenis van dans begint dan ook al in de prehistorie. Dansen waren toen vaak religieus of ritueel van aard, men danste om de goden tot tevredenheid te stemmen of om gunsten af te dwingen. Deze magische dansrituelen hebben zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot de dansvormen die we nu kennen.
 
 

Klassiek ballet

In de 19e eeuw was het klassiek ballet erg populair. Nog steeds worden klassieke balletten uit de 19e eeuw in onze theaters opgevoerd. Het Zwanenmeer en de Notenkraker bijvoorbeeld (wie kent ze niet?) zijn tegenwoordig familie-voorstellingen vanwege de sprookjesachtige thema’s, de fantastische ballettechniek en de makkelijk te volgen verhaallijn. Je kan er lekker bij wegzwijmelen...

Bij ballet is danstechniek erg belangrijk: ook wel ‘academische danstechniek’ genoemd. Het is een dans die van tevoren door een choreograaf, vaak in samenwerking met de dansers, is uitgedacht en die zich houdt aan een aantal regels. Die regels kun je het beste zien als een stel basishoudingen voor het lichaam. De belangrijkste basishouding in klassiek ballet is het vanuit de heupen buitenwaarts (‘en-dehors’) draaien van benen en voeten. Dit 'uitgedraaid zijn' werd vroeger als buitengewoon sierlijk en kunstig gezien. Je ziet het ook terug in de vijf basisposities voor de voeten, de eerste, tweede, derde, vierde en vijfde positie genoemd:

 

Ook zijn de bewegingen vaak gericht op het ‘aanraken van de hemel’: de bewegingen zijn naar boven toe gericht, tegen de zwaartekracht in. De dansers maken grote, zwevende sprongen. De danseressen dragen spitzen – balletschoenen met een verharde voorkant, net zoals bij legerkistjes– zodat ze op hun tenen (‘en pointes’) kunnen dansen. De klassieke ballethouding bestaat uit slanke, strakke en toch soepele lijnen.
 
Voorbeeld klassiek ballet

 

Ontstaan moderne dans

Maar...begin 20e eeuw verandert er, net als bij de muziek, ook heel veel in de manier waarop er gedanst wordt. Men vindt het klassiek ballet slaapverwekkend en ingezakt, teveel voorgekauwd. Eigenlijk om vooral bij weg te zijmelen. Er moet iets gaan veranderen: de moderne dans ontstaat. In deze dans worden emoties krachtig tot uitdrukking gebracht. Het meest revolutionaire aspect zit ‘m in de danstaal: moderne dansers proberen niet ‘te zweven’ en gebruiken geen vaststaande reeks van houdingen, armbewegingen en passen, maar zij staan stevig met beide voeten (vaak blote voeten) op de grond en gebruiken alledaagse bewegingen zoals lopen, zitten en vallen in hun dans. Ze willen direct uitdrukking geven aan vaak heftige emoties, de bestaande regels worden losgelaten. Dus niet op spitzen dansen met sierlijke bewegingen maar vooral aards en horizontaal bewegen. Contact met de aardse wordt gevonden door bijvoorbeeld te stampen op de dansvloer.

Voorbeeld moderne dans

Kostuumontwerp voor sultane in 'Sheherazade' 1910 (Ballet Russes)
Kostuumontwerp voor sultane in 'Sheherazade' 1910 (Ballet Russes)

Le Sacre du Printemps

Le sacre du printemps werd in 1913 in opdracht van Diaghilev's Ballets Russes door Strawinsky gecomponeerd en is een mijlpaal in de muziekgeschiedenis. Les ballet Russes is een dansgezelschap dat begin 20e eeuw vernieuwende exotische dansvoorstellingen maakte. De beste dansers, choreografen, componisten en beeldend kunstenaars werkten samen. Ze vonden inspiratie in onder meer de exotische kunst van volkeren ver buiten Europa en bij volkskunst uit Europa zelf. Dit zie je bijvoorbeeld terug in de kostuums die ze gebruiken voor de voorstellingen: heel exotisch en anders dan bij het klassiek ballet gebruikelijk was.

De Parijse première van La Sacre in 1913 veroorzaakte een enorme rel, het pubiek was in shock. Het heeft een enorm groot schandaal veroorzaakt door de 'barbaarse' muziek en bewegingen van 'oermensen'. Het oorverdovende lawaai dat de toeschouwers maakten, overstemde het orkest volledig. Er werd geschreeuwd, gefloten en gesist en groepen toeschouwers gingen met elkaar op de vuist. Ook de pers was woedend. Maar waarom?....

Le Sacre du Printemps laat het publiek iets compleets nieuws zien, iets dat totaal niet leek op het 'oude vertrouwde' klassiek ballet. Iets dat totaal niet overeenkwam met hun verwachting. Het ballet verbeeldt een heidens ritueel waarin een tot offer gewijde maagd zich dood danst zodat de lente kan beginnen. Door in deze compositie meer belang te hechten aan ritme dan aan melodie was Strawinsky zijn tijd ver vooruit. De dans wordt verrijkt met bewegingen ontleend aan primitieve 'oer'dansen en volksdansen. Dansers stampen op de grond alsof ze de aarde willen wakkerschudden en laten zich op de aarde vallen. De zwaartekracht overwint in tegenstelling tot het klassiek ballet waar de dansers lijken te zweven.

Voorbeeld Le Sacre du Printemps

Hoewel er veel afschuw en onbegrip was, waren er ook mensen die dit ballet geweldig vonden. Voorstanders zijn gefascineerd en zien dat er een nieuwe wereld voor de dans opengaat. De moderne dans is geboren. Op gebied van dans wordt steeds meer experimenteerd en gezocht naar nieuwe wegen.

Open bestand Werkblad vergelijken klassiek ballet en moderne dans

Open bestand Powerpoint: Dans in de Cultuur van het Moderne

1.4 Nieuwe inspiratiebronnen (Jazz/Blues/Volksmuziek)

Kunstenaars willen in het begin van de 20e eeuw direct uiting geven aan hun gevoel en emotie. Ze verwerpen de bestaande regels in de kunst, de behoefte om te vernieuwen is groot. In de zoektocht naar vernieuwing vinden ze onder andere de objecten en muziek van andere, niet-westerse culturen. Kunstenaars reizen af naar "vreemde" landen, op zoek naar een pure en oorspronkelijke cultuur.  De mens in de andere cultuur zien ze als de mens in oerstaat: puur en onbedorven. Componisten luisteren naar volksmuziek uit andere landen en culturen. Deze volksmuziek is puur, rauw en opzwepend. Componist Bartok onderzoekt de volksmuziek uit Hongarije en Roemenie, die tot die tijd vrijwel onbekend was. Hij verzamelt heel veel volksliedjes en neemt deze op met een nieuw apparaat: de fonograaf. Hij gebruikt elementen uit deze volksmuziek in zijn eigen muziek.

Ook voor muziek uit de Verenigde Staten is veel belangstelling. Jazz is een Amerikaanse muziekstijl en een goed voorbeeld van een kunstvorm waar je invloeden van andere culturen terugvindt. De oorsprong van de jazz ligt in de muziek van de zwarte slaven in het zuiden van de VS, zij moeten hard werken onder mensonwaardige omstandigheden. Na het verbod op de slavernij in 1865 wordt de situatie voor de zwarte bevolking nauwelijks beter. Muziek is een middel om waardigheid en hoop te behouden. De blues is een uitlaatklep voor gevoelens van onrecht en onderdukking.

 

 

 

 

 

Een andere bron voor de jazz is de ragtime. Ragtime is een swingende compositie voor piano met een strakke baspartij terwijl de melodie hier ritmisch tegenin gaat. Het klinkt alsof de melodie net voor of achter de begeleiding aangaat. Hierdoor ontstaat het gevoel van ragged time: verscheurde maat. Als dansmuziek past de ragtime bij de cakewalk, een dans waarin de zwarte bevolking spottend het dansen van de blanken imiteren. Wie het best danst krijgt een cake.

De geboorteplaats van de jazz is New Orleans. Eind 19e eeuw is dit een smeltkroes van allerlei culturen, er wonen Fransen, Spanjaarden, Mexicanen, Indianen, afstammelingen van voormalige slaven. Jazz komt voort uit de ontmoeting van twee culturen in Amerika: de blanke cultuur (meegenomen door de Europese immigranten) en de zwarte cultuur ( Afrikaanse slaven). New Orleans is gek op muziek, op allerlei soorten muziek. Er zijn talloze bandjes en blaasorkesten die in het uitgaansdistrict spelen. Meestal bestaan deze bandjes uit de volgende blaasinstrumenten: trompet - klarinet - trombone en een ritmesectie - de motor van de muziek: bas en drums. De bandjes spelen swingende muziek waar veel in geimproviseerd wordt.

 

 

Jazz, blues en charleston (jazzdans) kwamen in de mode in Europa, er was steeds meer belangstelling voor. Maar ook de Revue Nègre werd een groot succes, vooral dankzij het optreden van de danseres Joséphine Baker. De "negergekte" bereikt een groot publiek. Joséphine speelt in op de toen geldende beeldvorming dat in negerkunst oerdriften en seksuele instincten tot uitdrukking komen. Tijdens haar erotisch geladen shows in de Parijse nachclubs dans ze slechts gekleed in een bananenrokje.

 

 

 

In deze video word je meegenomen in de geschiedenis van de Blues.

In deze video wordt alles uitgelegd over de geschiedenis van de Jazz muziek.

Open bestand PPT Blues en Jazz

Open bestand Vragenblad Jazz

1.5 Samenvatting Muziek in de cultuur van het moderne

Cultuur moderne kenmerken muziek

Eerste helft 20e eeuw

 

Belangrijk

- Veel ontwikkelingen in Europa op technisch/economisch/cultureel gebied
- Destructieve kracht: twee wereldoorlogen. Chaos/angst
- Kunst breekt met verleden – abstractie . Regels worden losgelaten
- Zoektocht naar nieuwe vormen en klanken. Veel experimenten, vernieuwen
- Kloof met grote publiek

 

Expressionisme

Laat innerlijke wereld van kunstenaar zien. Gevoelens van mens in moderne wereld: machteloosheid – diepe angst. Pessimistische kijk op de mens en de wereld, kunst geeft daar uiting aan. Gruwelen zinloze WO1, invloed psychologie Freud.

 

Muziek

Muziek hoeft niet meer “mooi” te klinken. Het gaat om het overbrengen van rauwe, heftige en diepe emoties. Muziek van uitersten/chaotisch

- Muziek breekt met verleden: tonaal/oude vromen en structuren. Muziek is nu vrij en vormloos, wordt “abstract”
- Dissonante klanken mogen (samenklank wringt, is scherp). Alle tooncombinaties zijn toegestaan
- Melodieën zijn fragmentarisch, kleine bouwsteentjes
- Ritmes zijn complex en grillig
- Extremen in dynamiek
- Vorm van muziek is vrij
- Nieuwe klankkleuren (instrumentencombinaties) Veel koperblazers en slagwerk
- Spreekgezang: tekst half gezongen, half gesproken
- Structuur aanbrengen dmv twaalftoonstechniek

 

Nieuw geluid - inspiratiebronnen

Invloed “primitieve” culturen en volksmuziek.
Deze muziek is puur - niet door regels beperkt = inspiratiebron voor Europese componisten

- Invloed uit Amerika:

                 Blues        - Blue notes
                                  - Naar toon glijden (dirty intonation)
                                  - Vast akkoordenschema (bluesschema)
                                  - Slepend tempo
                                  - Ritmesectie: drums+bas

                 Jazz         - Improvisatie
                                  - Swingend
                                  - Saxofoon/trompet/trombone/klarinet
                                  - Ritmesectie als basis

                                              - Syncoop (accentverschuiving)

                 Ragtime   - Vaak op piano gespeeld
                                  - Strakke begeleiding met melodie die daar            
                                  ritmisch tegenin gaat

 

- Fonograaf: muziek kan worden vastgelegd

 

 

 

 

 

Muzikale bouwstenen
De belangrijke muzikale begrippen: ritme, melodie, dynamiek, tempo, toonhoogte, klankkleur, couplet - refrein, stemgebruik, harmonie

1.6 Begrippen DANS uit de syllabus

DANS uit de syllabus kunst algemeen : Havo 2019

 

I. Voorstelling

Dans kan, net als drama/theater een verhaal vertellen, dat gebaseerd is op een tekst van een auteur. Zo is het romantische ballet Giselle (1841) gebaseerd op een volkslegende die werd verwerkt tot een libretto voor het ballet.

Tot en met de negentiende eeuw was de academische theaterdans vooral verhalend, er werd een verhaal uitgebeeld. Vanaf het begin van de twintigste eeuw zien we , net als in de andere kunsten, een streven naar abstrahering: dans geeft dan een sfeer, stemming, thema, concept weer.

Voorbeelden van min of meer abstraherende dans zijn het ballet Les Sylphides (chor. Fokine, muz. Chopin, 1909) en het ballet Serenade (chor. Balanchine, muz. Tsjaikovski, 1934).

Van absolute dans spreken we als er geen sprake meer is van een stemming of sfeer

als basis voor een abstract ballet. In absolute dans gaat het alleen nog om de dans zelf, om de pure, formele bewegingsconstructie. In de academische dans wordt George Balanchine gezien als de eerste choreograaf die absolute dans maakte, in de moderne dans is dat Merce Cunningham.

Zie verder, voor spelgegevens e.d., bij drama/theater.

 

II.Vormgeving in dans

Vormgeving in dans gebeurt door middel van de keuzes die een choreograaf maakt, of die door

traditie zijn vastgelegd, in het gebruik van:

1.ruimte

2.tijd

3.kracht

 

1. Ruimte

Dans voltrekt zich altijd in ruimte. In de meest brede zin van het woord is ruimte de reële of virtuele plek, locatie, waar de danser danst. Ruimte kent een aantal aspecten, zoals:

*richtingen.

In het horizontale vlak zijn er diverse richtingen waarin de danser de ruimte kan doorsnijden. Denk hierbij aan voor-en achterwaarts, zijwaarts en diagonaal. Ook de blikrichting (focus) van de danser is van belang.

*hoogtelagen

In het verticale vlak kan de danser zich bewegen in drie lagen: hoog, midden en laag. De lagen worden gedacht vanuit het bekken van de danser, dat als ‘midden’ wordt gezien. Dus springen is dan ‘hoog’ en zittend/liggend de grond gebruiken is ‘laag’.

* combinaties van richtingen, hoogtelagen en voortbeweging in de ruimte

Op het moment dat een danser zich beweegt in de ruimte gebruikt hij richtingen en hoogtelagen.

De variaties daarin kunnen leiden tot patronen (lijn, cirkel, slinger, spiraal, acht, etc.), vormen van het lichaam van de danser ( groot, helemaal uitgestrekt of klein, helemaal in elkaar; rond of hoekig etc. ). Ook de plaatsing van één danser in de ruimte, van meerdere dansers ten opzichte van elkaar (opstellingen zoals kring of rij), of de plaatsing van dansers t.o.v. decorstukken hoort hierbij.

 

2.Tijd

Dans voltrekt zich niet alleen in de dimensie ruimte, maar ook in tijd. Dans heeft een duur (acht maten voor een paar passen, avondvullend voor een sprookjesballet bijvoorbeeld), een tempo (van uiterst langzaam tot extreem snel) , een ritme en maat (zie bij muziek).

Kortom, dans maakt een bepaalde onderverdeling van de tijd zichtbaar.

 

3.Kracht

Dansers zetten altijd een bepaalde kracht in om te dansen. Dans is, vanuit kracht gezien, een spel dat voortdurend gaande is tussen de krachtsinzet van de danser en de zwaartekracht die voortdurend inwerkt op zijn/haar lichaam. De ingezette kracht kan variëren van zeer sterk tot zeer zwak.

Aspecten van kracht zijn:

*spanning (tonus)

Om te kunnen bewegen moet de danser zijn spieren aanspannen en ontspannen, afhankelijk van de beweging die hij wil maken. Denk hierbij aan het optillen van een been, dat vraagt om de aanspanning van bepaalde spiergroepen en om de ontspanning van weer andere spiergroepen.

*gewicht

Het lichaam van de danser heeft een gewicht dat bewust kan worden ingezet. De danser kan bijvoorbeeld zijn gewicht inzetten om te vallen en te rollen, maar hij kan zijn gewicht ook ontkennen door heel licht te dansen of te springen.

*aanzet, impuls

Het karakter van een beweging hangt sterk af van de aanzet die de danser actief geeft aan de beweging: hij kan een sterke aanzet meegeven of een zeer lichte. Als de danser zelf inactief is en de aanzet van zijn beweging komt van buiten, dan spreken we van een impuls. Denk daarbij aan een duw van een andere danser, het in beweging gezet worden door een decorstuk bijvoorbeeld.

 

Een choreograaf maakt bij het creëren van dans keuzes in de domeinen ruimte, tijd en kracht.

Zodra het ontworpen dansmateriaal, dat vaak voortkomt uit improvisatie, is vastgelegd en herhaalbaar gemaakt, spreken we van een danscompositie. In samenhang met geluid en/of muziek, decor en kostuum, belichting en locatie ontwikkelt zich een betekenisvolle choreografie, die in theatrale context kan worden getoond.

 

Algemeen

*danscompositie

Een choreograaf maakt bij het creëren van dans keuzes in de domeinen ruimte, tijd en kracht.

Zodra het ontworpen dansmateriaal, dat vaak voortkomt uit improvisatie, is vastgelegd en herhaalbaar gemaakt, spreken we van een danscompositie.

*choreografie

In samenhang met geluid en/of muziek, decor en kostuum, belichting en locatie ontwikkelt zich een betekenisvolle choreografie, die in theatrale context kan worden getoond.

 

III Theatervormgeving: waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de

dansvoorstelling vormgegeven?

Hieronder verstaan we:

*decor

Dit is de toneeltoerusting waarmee de plaats van handeling wordt voorgesteld, ook projecties kunnen tot het decor behoren.

*kostuum

Onder kostuum verstaat men de kleding die hoort bij het personage en bij de context van het toneelstuk.

*grime en hair styling

Dit gaat over de opmaak van het gezicht van de acteurs en hun haardracht: denk hierbij onder andere aanschmink, pruiken en littekens.

*rekwisieten

Rekwisieten zijn voorwerpen die in een voorstelling gebruikt worden door de spelers, zoals een pen of een zwaard. Ook stoelen en tafels die op een toneel staan zijn rekwisieten.

*attributen

Een attribuut is een speciaal rekwisiet, dat bij een rol hoort, zoals een liniaal voor een strenge juf, een scepter voor een koning, de lier van Apollo, de sleutels van Petrus. Daaraan kun e het personage herkennen.

*belichting

Door middel van belichting van de speelplek zorgt men voor zichtbaarheid van wat zich afspeelt, maar ook voor een bepaalde sfeer. Belichting kan de aandacht van het publiek opeen bepaalde handeling richten. Denk hierbij aan de kleur en de intensiteit van het licht.

*muziek

Theatervoorstellingen kunnen worden begeleid door muziek, die net als belichting, voor een sfeer of bepaalde emotie kan zorgen. Denk aan bombastische muziek om een opschepper te karakteriseren, of minimalistische muziek als ondersteuning van een sterfscène.

*geluid en geluidseffecten

Ook door middel van geluid kunnen scènes worden ondersteund of benadrukt. Denk hierbij aan wapengekletter bij vechtscènes of geluidsdecor/soundscapes met zwembadgeluiden om een zwembad te verbeelden

*enscenering

Een regisseur maakt bij het creëren van een theaterstuk keuzes ten aanzien van het geheel van spel van de acteurs en theatervormgeving. Dit noemt men de enscenering.

*toneelbeeld

Het toneelbeeld is een ‘still’ uit de voorstelling. Alles wat je ziet op een bepaald moment van het stuk hoort bij het toneelbeeld: het decor, de rekwisieten, de belichting en de positie van de dansers  daarin.

 

 

 

1.7 Begrippen MUZIEK uit de syllabus

MUZIEK uit de syllabus kunst algemeen: Havo 2019 .

 

I. Voorstelling

De muziek in de middeleeuwen was overwegend vocaal, zowel religieus als wereldlijk. In de late middeleeuwen en in het begin van de Renaissance wordt de rol van het instrument steeds groter.

De muziek kreeg, naast een gebruiksfunctie (begeleiding bij dans en feesten), een concertante functie (muziek om naar te luisteren).

De mogelijkheden van instrumenten werden verkend en nieuwe compositietechnieken bedacht.

Programmamuziek ontstond in de negentiende eeuw. Onder programmamuziek verstaat men een instrumentale compositie waar een verhaal of gedicht aan ten grondslag ligt, anders dan absolute muziek waar het om de vorm gaat.

Voorbeelden van absolute muziek zijn fuga en sonate.

 

Er zijn meerdere soorten programmamuziek:

-Buitenmuzikale gegevens worden letterlijk nagebootst, denk bijvoorbeeld aan de Danse Macabre van Camille Saint-Saëns (geluiden die worden nagebootst: twaalf klokslagen, voetstappen, een haan).

-Ook komt het voor dat personen en/of gebeurtenissen worden gekoppeld aan een thema, voorbeelden hiervan zijn Till Eulenspiegel van Richard Strauss en Peter en de wolf van Prokofiev.

-Ook een combinatie van deze twee soorten programmamuziek is mogelijk, een voorbeeld daarvan is de Symphonie Fantastiquevan Hector Berlioz.

 

Absolute muziek noemt men die composities waarin de vorm voorop staat en die niet gebaseerd is op een verhaal of gedicht. Buitenmuzikale gegevens worden niet of nauwelijks gebruikt in deze muziek. Voorbeelden van absolute muziek zijn fuga en sonate.

 

II.Vormgeving

Vormgeving in muziek gebeurt door de keuzes die een componist maakt in het gebruik van:

1.Toonhoogte

2.Toonduur

3.Tempo

4.Dynamiek (klanksterkte)

5.Klankkleur

6.Vorm en vormelementen

 

1.Toonhoogte

Toonhoogte is de hoogte van klanken, instrumenten en/of stemmen. De toonhoogte wordt aangegeven door noten, genoteerde klanken. Een

melodie is een opeenvolging van klanken van verschillende toonhoogte, in een bepaald ritme, die als een herkenbaar geheel kan worden ervaren.

Elementen die met toonhoogte te maken hebben zijn akkoorden (samenklanken van twee of meer tonen), harmonie (de rangschikking van akkoorden), dissonant, consonant, eenstemmigheid en meerstemmigheid, homofonie en polyfonie.

 

2.Toonduur

Toonduur is de lengte, de tijdsduur van klanken. Toonduur is bepalend voor de volgende aspecten:

*maat

Dit is de indeling van de muziek in gelijke eenheden van één of meerdere tellen; bekend zijn tweekwartsmaten (2/4, mars), driekwartsmaten (3/4, wals en mazurka bijvoorbeeld) en vierkwartsmaten (4/4, tango).

 

*ritme

Dit is de afwisseling van korte en lange tonen en de accenten die hierin gelegd worden. Een bijzonder ritmisch gegeven is de syncope: een verschuiving van het accent, waardoor het accent niet óp de tel maar ná de tel ligt.

 

3.Tempo

Tempo is de snelheid van een muziekstuk. Muziekstukken kunnen snel of langzaam worden gespeeld (hoog of laag tempo) en er kan sprake zijn van tempowisselingen waarbij vertraagd of versneld wordt. In de popmuziek wordt tempo aangeduid met BPM (= Beats Per Minute)

Opmerking: ritme en tempo zijn twee verschillende fenomenen, een muziekstuk kan langzaam zijn, terwijl er toch snelle ritmische bewegingen binnen het lage tempo kunnen zijn.

 

4.Dynamiek (klanksterkte)

Dynamiek is de klanksterkte van de muziek (decibels): hard en zacht en alles wat daartussen ligt,

inclusief de overgangen van hard naar zacht of omgekeerd.

 

5.Klankkleur, timbre

Klankkleur of timbre is de eigen kleur, karakter van de individuele stem of het individuele instrument, van licht en helder tot vol en zwaar. Zo kan de ene sopraan licht en helderklinken, een andere sopraan donker en dramatisch. Ookde combinatie van verschillende stemmen en instrumenten levert een eigen klankkleur op: koor, strijkorkest, symfonieorkest, blaasorkest (harmonieorkest, fanfare), pop-band en/of combinaties hiervan hebben alle een eigen, karakteristieke klank.

 

6.Vorm en vormelementen, compositie

Met de genoemde vormgevingsmiddelen (toonhoogte, toonduur, dynamiek en klankkleur) creëren componisten muziekstukken, composities.

 

Een aantal compositie-elementen en compositievormen zijn:

*motief

Een motief is een klein melodisch of ritmisch gegeven dat als basis dient voor een compositie (denk bijvoorbeeld aan de eerste vier noten van de vijfde symfonie van

Ludwig von Beethoven: ▪▪▪__ ). Een motief kan onderdeel uitmaken van een muzikaal thema.

 

*thema

Een thema is een muzikale zin die bepalend is voor een muziekstuk en die gedurende het stuk meerdere keren voorkomt, al dan niet als variatie. Een thema kan één of meerdere motieven bevatten.

 

*symfonie

Een symfonie is een instrumentale compositie, gespeeld door een symfonieorkest. De eerste symfonieën werden gecomponeerd in de klassieke periode, de achttiende eeuw.

De klassieke symfonie bestaat uit vier delen: -snel-langzaam-menuet-snel.

Het menuet is van oorsprong een niet al te snelle dans in driekwartsmaat.

 

*lied

Een lied, in de popmuziek vaak ‘song’ genoemd, is een vocale compositie, in de volgende opbouw:

-intro, de inleiding

-couplet, dit is het gedeelte van een lied dat steeds terugkeert, waarvan de melodie gelijk blijft, met een steeds andere tekst voor de verschillende coupletten.

-refrein, dit wordt gezongen na elk couplet en heeft steeds dezelfde melodie en tekst.

-In de popsongs wordt er vaak een bridge aan toegevoegd, een gedeelte dat qua melodieën tekst slechts één keer voorkomt.

 

In de klassieke muziek wordt er een verschil gemaakt tussen het volkslied en het gecomponeerde lied, het zogenaamde kunstlied. Het volkslied is vaak eenvoudig van opzet en heeft over het algemeen een beperkte omvang. Het kunstlied is complexer van structuur en is vaak bedoeld om solistisch uit te voeren. In klassieke liederen komt lang niet altijd een refrein voor, vaak gaat het om coupletliederen.

 

III.Theatervormgeving: waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de

muziekvoorstelling vormgegeven ?

 

Hieronder verstaan we:

*decor

Dit is de toneeltoerusting waarmee de plaats van handeling wordt voorgesteld, ook projecties kunnen tot het decor behoren.

*kostuum

Onder kostuum verstaat men de kleding die hoort bij het personage en bij de context van het toneelstuk.

*grime en hair styling

Dit gaat over de opmaak van het gezicht van de acteurs en hun haardracht: denk hierbij onder andere aanschmink, pruiken en littekens.

*rekwisieten

Rekwisieten zijn voorwerpen die in een voorstelling gebruikt worden door de spelers, zoals een pen of een zwaard. Ook stoelen en tafels die op een toneel staan zijn rekwisieten.

*attributen

Een attribuut is een speciaal rekwisiet, dat bij een rol hoort, zoals een liniaal voor een strenge juf, een scepter voor een koning, de lier van Apollo, de sleutels van Petrus. Daaraan kun e het personage herkennen.

*belichting

Door middel van belichting van de speelplek zorgt men voor zichtbaarheid van wat zich afspeelt, maar ook voor een bepaalde sfeer. Belichting kan de aandacht van het publiek opeen bepaalde handeling richten. Denk hierbij aan de kleur en de intensiteit van het licht.

*muziek

Theatervoorstellingen kunnen worden begeleid door muziek, die net als belichting, voor een sfeer of bepaalde emotie kan zorgen. Denk aan bombastische muziek om een opschepper te karakteriseren, of minimalistische muziek als ondersteuning van een sterfscène.

*geluid en geluidseffecten

Ook door middel van geluid kunnen scènes worden ondersteund of benadrukt. Denk hierbij aan wapengekletter bij vechtscènes of geluidsdecor/soundscapes met zwembadgeluiden om een zwembad te verbeelden

*enscenering

Een regisseur maakt bij het creëren van een theaterstuk keuzes ten aanzien van het geheel van spel van de acteurs en theatervormgeving. Dit noemt men de enscenering.

*toneelbeeld

Het toneelbeeld is een ‘still’ uit de voorstelling. Alles wat je ziet op een bepaald moment van het stuk hoort bij het toneelbeeld: het decor, de rekwisieten, de belichting en de positie van de acteurs / musici  daarin.

 

 

 

 

 

Beeldende en Architectuur

 

Iedereen kent wel het woord 'modern'. Het betekent: 'van deze tijd, snel, nieuw, zakelijk, functioneel'. In de kunst heeft het woord 'modernisme' betrekking op de vernieuwende (avant-garde) kunst uit de eerste helf van de twintigste eeuw. Een tijd waar er een breuk onstaat tussen de oude kunst en nieuwe kunst. Kunstenaars zijn op zoek naar vernieuwing, willen origineel, uniek en onafhankelijk zijn (autonoom) en breken met het verleden. Zij geloven dat kunst de wereld kan verbeteren (utopie). Kunstenaars hebben ook een sterke wens tot vernieuwing van de kunst zelf en laten de geldende regels los en gaan experimenteren.

Toen de 19e eeuw overging in de 20e eeuw heerstte bij velen het gevoel dat niet alleen een nieuwe eeuw was begonnen, maar een heel nieuw tijdperk. Ontdekkingen en uitvindingen in de wetenschap volgden elkaar in razend tempo op en kregen steeds meer invloed op de samenleving. De mogelijkheden leken onbegrensd: massacommunicatie, auto's, vliegtuigen, treinen, fotografie, elektrisch licht, de wereld veranderde voor iedereen voorgoed.

Maar in de eerste helft van de 20e eeuw werd de tijd ook getekend door twee wereld­oorlogen, de economische wereldcrisis en de opkomst van het fascisme. Er was veel onrust, kunstenaars wilden uiting geven aan deze gevoelens van angst en wanhoop.

Kunstenaars lieten zich inspireren door de psychoanalyse van Sigmund Freud. Het gevoel van de kustenaar werd belangrijker dan het gevoel dat het werk bij de toeschouwers opriep. Ze gingen steeds persoonlijker en autonoom (zelfstandig, niet in opdracht van iemand) te werk. Het grote publiek haakte steeds meer af, ze begrepen vaak niet wat de kunstenaar wilde zeggen.

 

Giacomo Balla - Snelheid van een motorfiets
Giacomo Balla - Snelheid van een motorfiets

 

 

Een aantal kunstenaars wilde de 'oude' wereld kwijt. Ze verheerlijkten het dynamische, moderne leven. Anderen kozen voor 'antikunst' en een rebelse aanpak. En weer anderen zochten inspiratie bij andere culturen. Volkskunst en exotische kunst waren volgens hen nog niet bedorven en nog heel puur. Ze beschouden de volkskunst als expressief, krachtig, intuïtief (op het gevoel) en magisch.

Picasso - Afrikaanse maskers
Picasso - Afrikaanse maskers

Begin 20e eeuw namen kunstenaars dus steeds meer vrijheid. Maar er zijn nog altijd totalitaire regimes die hun kunstenaars dwongen om propagandakunst te maken. Ze pasten censuur toe als men zich daaraan ontrok. Zodra Stalin aan de macht komt verwerpt hij alle kunst en staat alleen socialistisch realisme toe. Hitler legt vast aan welke regels een kunstenaar zich moet houden. Kunst moet realistisch zijn, dit is beter te gebruiken voor propaganda en bevat geen boodschappen die het regime belachelijk kunnen maken.

 

 

Naast alle nieuwe ontwikkelingen was er gelukkig ook zeker ruimte voor amusement. Men kon er de zorgen en ellende even mee vergeten. Revues en musicals, maar ook de opkomst van de (geluids)film zorgden hiervoor. Film bleek een massamedium bij uitstek.

 

 

Wat gaan we deze les doen?
In het begin van de 20e eeuw vinden er veel veranderingen plaats in de westerse wereld. We laten dit in deze les zien aan de hand van beeld- en geluidsmateriaal.

We noemen deze periode: de cultuur van het moderne ( +/- 1900 - 1950).

 

Werkblad 1
Op dit werkblad rangschik je de plaatjes in de chronologische volgorde. Je begint met het oudste voorbeeld.

De plaatjes hebben betrekking op mode, beeldende kunst, techniek en dans.

Open bestand Werkblad 1 Introductieles Modern

 

Werkblad 2
Op het volgende werkblad orden je de plaatjes in twee groepen: een voor 1900 en een na 1900.
Je let hierbij op de volgende twee punten:
Opdrachtgever en inspiratiebron

Open bestand Werkblad 2 Introductieles Modern

Loopgraven WO I
Loopgraven WO I
Expressionisme Otto Dix: loopgraven
Expressionisme Otto Dix: loopgraven
Expressionisme: Ernst Ludwig Kirchner
Expressionisme: Ernst Ludwig Kirchner

Wat is kenmerkend voor de moderne tijd ( 1900-1945 ) ?

Vruchtbare akkers en bossen, die zijn veranderd in met bloed besmeurde loopgraven. Bekijk de afbeelding maar eens! Politieke en financiële chaos die het dagelijks leven in de steden destabiliseert. Miljoenen mensenlevens die zijn weggevaagd door de Spaanse griep. De wereld is er niet best aan toe vlak na de Eerste Wereldoorlog in 1918.

Maar er is hoop. Een nieuwe betere tijd zal aanbreken, met een nieuwe betere mens. Een tijd die wordt gevormd door een nieuwe artistieke voorhoede die kunst midden in het dagelijks leven wil plaatsen. Een tijd ook waarin de mens zich zal verheffen dankzij moderne technologieën als luchtvaart en baanbrekende wetenschappen als psychoanalyse. Weg met de verstikkende tradities dus en leve de vooruitgang. De naam van deze utopische kunststroming: het modernisme.

 

De jaren tien en twintig van de 20ste eeuw werden duidelijk gevoeld als het begin van een nieuw tijdperk. Overal in Europa waren kunstenaars, vormgevers en architecten enthousiast bezig om nieuwe ideeën uit te dragen en vorm te geven. Deze avant-garde publiceerde manifest na manifest over hoe het moest. De stromingen die in de beeldende kunst ontstonden, zoals het kubisme, het futurisme, het constructivisme en het expressionisme, werden ook voor architecten een bron van inspiratie.

 

Kunst doet verslag of reageert op wat er in de wekelijkheid aan de hand is. Het maakt natuurlijk wel uit wat je onder die werkelijkheid verstaat. In het begin van de 20e eeuw groeit het besef dat die werkelijkheid meer is dan wat we met onze zintuigen kunnen zien of horen. Achter die waarneembare werkelijkheid houden zich emoties schuil zoals angst, agressie en passie.

In kunstwerken kun je emoties uitdrukken. Voor veel kunstenaars wordt deze functie van kunst: het uitdrukken van emoties, heel belangrijk.

Deze stroming in de beeldende kunst, de dans en de muziek heet het expressionisme. In het expressionisme ligt de nadruk  op het uitdrukken van vaak heftige emoties.  Expressionistische kunstenaars hebben weinig aandacht voor bestaande regels die in de kunst gelden.  Expressionistische kunstenaars hebben een eigen stijl, heel persoonlijk en soms chaotisch, die niet aansluit bij de smaak van het publiek.

Kenmerken modernisme

Open bestand Inleiding modernisme

Kunst kijken (analyse + begrippen)

Open bestand Kunstanalyse schema

 

Belangrijke begrippen:

Modernisme

Utopie

Technologie

Avant garde

Manifest

Kunststroming: Expressionisme

 

1.2 Expressie

Spotprent over Sigmund Freud
Spotprent over Sigmund Freud
Kathe Kollwitz: de overlevenden, 1923
Kathe Kollwitz: de overlevenden, 1923
Jawlensky: portret van Alexander Sakharoff, 1909
Jawlensky: portret van Alexander Sakharoff, 1909

Het Expressionisme:

In het Expressionisme (vooral 1910-1920) was men geïnteresseerd in het innerlijk leven: op een directe en spontane wijze wordt de gevoelswereld tot uitdrukking gebracht.

De mens wordt afgebeeld zoals ze ook is beschreven door de vroege psychologie: geïsoleerd, hulpeloos in de greep van krachten die hij niet begrijpt, ten prooi aan innerlijke conflicten en spanningen.

De angsten en irrationele driften van het onbewuste waar Freud over schreef, het gevoel en de emotie waren het uitgangspunt voor veel kunstnaars.

Intensiteit en wanhoop, maar ook hartstocht is kenmerkend voor het expressionisme. Een kunstwerk werd na 1900 het symbool van emoties en spanningen; dat is te zien in het werk van kunstenaars uit heel Europa. Maar vooral in Duitsland (met de kunstenaarsgroepen Die Brücke en Der Blaue Reiter), en in Frankrijk (het Fauvisme) is het Expressionisme sterk vertegenwoordigd.

In 1905 richtten vier studenten in Dresden Die Brücke op. In dat jaar hielden ze hun eerste expositie en ze gaven een tijdschrift uit. Hun doel was om een brug te slaan tussen mensen onderling en naar de toekomst. Eigenlijk waren het architectuurstudenten; in hun vrije tijd schilderden ze. Zij stichtten een kunstenaarscommune. Van dat idee droomde Van Gogh ook al. Maar de Brücke-schilders werkten samen, deelden elkaars lief en leed, en bleven acht jaar bij elkaar. De bindende factor daarbij was hun geloof in een nieuwe, betere gemeenschap. Volgens hen waren de verschrikkingen van de tijd alleen in een commune te doorstaan. Alleen binnen een commune kon men streven naar een betere wereld en een nieuw type mens.
Voor kunstcritici was het werk van Die Brücke een schok. Ze deden het af als ‘een gewelddadige stijl’.

 

Belangrijke begrippen:

Expressionisme

Avant Garde

Psycho analyse

Vervreemding

Abstractie

 

Belangrijke kunstenaars van het Expressionisme:

Duitsland: Die Brucke: Kirchner

Duitsland: Der Blaue Reiter: Kandinsky en Klee

Frankrijk: Fauvisme : Matisse

Nederland/ Frankrijk: Kees van Dongen

Noorwegen: Munch

 

 

Onderstaande  link gaat naar de website waarin je alle kenmerken van het Expressionisme kan vinden.  Je leert ook met welke woorden je een kunstwerk kan beschrijven.

Open bestand PPT EXPRESSIE

Kenmerken Expressionisme

1.3 Abstractie

1910: Kandinsky: compositie en kleur
1910: Kandinsky: compositie en kleur
1914: Kubisme: vorm
1914: Kubisme: vorm
1910: Futurisme: snelheid en beweging
1910: Futurisme: snelheid en beweging
1921: De Stijl: compositie, vorm en kleur
1921: De Stijl: compositie, vorm en kleur
1920: Constructivisme: vorm en constructie
1920: Constructivisme: vorm en constructie
Brancusi: in zijn atelier in Parijs:  inspiratie bij primitieve culturen
Brancusi: in zijn atelier in Parijs: inspiratie bij primitieve culturen

Kandinsky en Schonberg en de abstracte kunst

In de moderne kunst zijn kustenaars niet alleen geïnteresseerd in wat je kan zien, maar ook in wat je met je andere zintuigen kan ervaren ( horen, voelen, ruiken etc )
Om het niet zichtbare zichtbaar te maken gingen de toenmalige kunstenaars steeds meer op zoek naar een abstracte beeldtaal.

Zij betoogden dat daarmee de ware schilderkunst begon; bevrijd van elke voorstelling stonden kleur, vorm, lijn, verf en compositie voor het eerst voorop.

Wassily Kandinsky wordt vaak geroemd als grondlegger van de abstracte kunst. In zijn werk was alleen de kleur voldoende om een voorwerp op te roepen. Hij ontdekte dat met het terugdringen van de organische vorm het niet zichtbare vanzelf op de voorgrond treedt en wint aan ‘klank’. Hoe kwam Kandinsky aan die term?

Ongetwijfeld heeft zijn belangstelling voor muziek hiermee te maken. Bij het luisteren naar verschillende instrumenten zag hij de meest uiteenlopende kleuren voor zijn ogen. Kleuren die hij later met de spatel op het doek zou uitsmeren en die hij, zoals hij het zelf zei, zo hard wilde laten zingen als ze maar konden. De toenmalige avant-gardistische schilders keken letterlijk de kunst af van muziek, die zij als de meest abstracte kunstvorm zagen.

Mede onder invloed van de atonale muziek van Schönberg drong Kandinsky concrete voorstellingen steeds verder terug uit zijn werk.

Met titels als Compositie en Gele of Blauwe Klank benadrukte Kandinsky het verband tussen muziek en schilderkunst en daarmee tussen klank en kleur

Alle kunstenaars in de Cultuur van het Moderne willen abstracte kunst maken.

In alle moderne kunststromingen zie je dat kunstenaars op hun eigen manier gaan abstraheren. Zowel in het Kubisme, het Futurisme, het Constructivisme en in de Stijl zie je abstractie.

Binnen elke kunststroming gebeurt dat op een andere manier.

Hoe kunstenaars willen abstraheren wordt beschreven in Manifesten.  Zo staat in b.v. het Futuristisch manifest hoe de kunstenaar de vooruitgang in de moderne samenleving vorm kan geven door de snelheid en de beweging te schilderen.

 

Belangrijke begrippen: Abstractie

 

Expressionisme : Kandinsky: improvisatie: compositie en klankkleur /inspiratie bij de muziek van Schonberg

 

Kubisme: abstractie d.m.v. geometrische vormen / inspiratie bij Afrikaanse kunst

 

Futurisme: abstractie d.m.v. beweeglijke vormen en kleurcontrasten/ innspiratie bij technologie /  " Futuristisch manifest "

 

De Stijl: abstractie d.m.v. geometrische vormen, primaire kleuren en  niet- kleuren: " De nieuwe beelding "

 

Constructivisme: abstractie d.m.n. geometrische vormen en compositie/ ordening / inspiatie promotie van et Communisme

 

Brancusi: abstactie d.m.v. vereenvoudigde vormen; inspiratie bij volkskunst / primitieve culturen

 

 

 

 

 

In onderstaande websites zie je een mooi overzicht per stroming: kenmerken, kunstwerken , kunstenaars etc.

Zeer de moeite waard om te bekijken !

Open bestand PPT ABSTRACTIE

Kenmerken Kubisme

Kenmerken Futurisme

Kenmerken De Stijl

Kenmerken Constructivisme

Kenmerken Constructivisme: kunstenaar Tatlin

1.3 Vervreemding

Kurt Schwitters : collage
Kurt Schwitters : collage
Max Ernst: frottage
Max Ernst: frottage
DADA
DADA

Dada en Surrealisme

 

Tijdens de Eerste Wereldoorlog vluchtten verschillende kunstenaars naar het neutrale Zwitserland. Zij ontmoetten elkaar in 1016 in een café in Zürich en bespraken de oorlog die hen van huis en haard had verdreven. Zij vroegen zich af hoe kunstenaars een rol konden spelen om de maatschappelijke en politieke situatie te verbeteren. Als enige optie zagen zij het omver halen van alle logica die tot de ellende had geleid, om daarmee de bestaande cultuur omver te halen. Alle bestaande normen en waarden moesten belachelijk gemaakt worden. In veel opzichten nam Dada de fakkel over van de Italiaanse futuristen, die inmiddels internationale bekendheid hadden verworven met hun manifesten en activiteiten. Maar Dada legde meer nadruk op het onlogische, het associatieve.

 

Het Dadaïsme was, net als het futurisme, een korte, maar heftige kunststroming. De dadaïsten dreven de spot met de normen en waarden van die tijd. Ze gooiden de meningen over goede smaak in kunst en literatuur in de prullenbak. Die meningen beschouwden zij als culturele kenmerken van een samenleving die bestaat uit hebzucht en materialisme, met oorlog en ellende tot gevolg.

De dadaïsten werkten op een voor die tijd uitdagende wijze; daarmee riepen ze veel discussies over kunst op in internationale bladen. Normale, alledaagse, al dan niet bewerkte voorwerpen werden door hen tot kunstwerk verklaard ( o.a. door te ondertekenen). Men noemde ze readymades.

 

Kunstenaars experimenteerden in diverse technieken.
In de schilderkunst werden de collage- en frottage-techniek op een andere manier gebruikt. Bij de frottage-techniek werden nu niet alleen materialen als hout, textiele stoffen en dergelijke in een reliëfvorm afgedrukt, maar ook afvalmaterialen werden gebruikt. Kurt Schwitters noemde het MERZ beelden. Het woord MERZ kwam uit een van zijn collages, en stond voor zijn idee van totaalkunst.

 

Het Surrealisme had (net als Dada) een negatief beeld van de bestaande maatschappij, maar wilde een positieve bijdrage leveren. Dromen, visioenen en erotische fantasieën stonden in het surrealisme centraal. Zij zochten een hogere werkelijkheid achter de uiterlijke verschijningsvorm (sur-realité).

Aan deze gedachtegang lagen de denkbeelden van de psycholoog Sigmund Freud ten grondslag, die toentertijd de basis legde voor de psychoanalyse.


De surrealisten streefden naar een bevrijding van de menselijke geest en een mentaliteitsverandering, en zo naar een andere maatschappij. De fantasie moest niet wordt ingeperkt. Zij wilden een vrijheid bereiken die eigen is aan kleine kinderen en ‘krankzinnigen’.

Dali
Dali

Open bestand PPT VERVREEMDING

 

Belangrijke begrippen:

DADA

Anti-kunst

Vervreemding

Associatie

Ready-mades

Collage

Frottage

 

Kenmerken surrealisme

Theater en Film

 

Iedereen kent wel het woord 'modern'. Het betekent: 'van deze tijd, snel, nieuw, zakelijk, functioneel'. In de kunst heeft het woord 'modernisme' betrekking op de vernieuwende (avant-garde) kunst uit de eerste helf van de twintigste eeuw. Een tijd waar er een breuk onstaat tussen de oude kunst en nieuwe kunst. Kunstenaars zijn op zoek naar vernieuwing, willen origineel, uniek en onafhankelijk zijn (autonoom) en breken met het verleden. Zij geloven dat kunst de wereld kan verbeteren (utopie). Kunstenaars hebben ook een sterke wens tot vernieuwing van de kunst zelf en laten de geldende regels los en gaan experimenteren.

Toen de 19e eeuw overging in de 20e eeuw heerstte bij velen het gevoel dat niet alleen een nieuwe eeuw was begonnen, maar een heel nieuw tijdperk. Ontdekkingen en uitvindingen in de wetenschap volgden elkaar in razend tempo op en kregen steeds meer invloed op de samenleving. De mogelijkheden leken onbegrensd: massacommunicatie, auto's, vliegtuigen, treinen, fotografie, elektrisch licht, de wereld veranderde voor iedereen voorgoed.

Maar in de eerste helft van de 20e eeuw werd de tijd ook getekend door twee wereld­oorlogen, de economische wereldcrisis en de opkomst van het fascisme. Er was veel onrust, kunstenaars wilden uiting geven aan deze gevoelens van angst en wanhoop.

Kunstenaars lieten zich inspireren door de psychoanalyse van Sigmund Freud. Het gevoel van de kustenaar werd belangrijker dan het gevoel dat het werk bij de toeschouwers opriep. Ze gingen steeds persoonlijker en autonoom (zelfstandig, niet in opdracht van iemand) te werk. Het grote publiek haakte steeds meer af, ze begrepen vaak niet wat de kunstenaar wilde zeggen.

 

Giacomo Balla - Snelheid van een motorfiets
Giacomo Balla - Snelheid van een motorfiets

 

 

Een aantal kunstenaars wilde de 'oude' wereld kwijt. Ze verheerlijkten het dynamische, moderne leven. Anderen kozen voor 'antikunst' en een rebelse aanpak. En weer anderen zochten inspiratie bij andere culturen. Volkskunst en exotische kunst waren volgens hen nog niet bedorven en nog heel puur. Ze beschouden de volkskunst als expressief, krachtig, intuïtief (op het gevoel) en magisch.

Picasso - Afrikaanse maskers
Picasso - Afrikaanse maskers

Begin 20e eeuw namen kunstenaars dus steeds meer vrijheid. Maar er zijn nog altijd totalitaire regimes die hun kunstenaars dwongen om propagandakunst te maken. Ze pasten censuur toe als men zich daaraan ontrok. Zodra Stalin aan de macht komt verwerpt hij alle kunst en staat alleen socialistisch realisme toe. Hitler legt vast aan welke regels een kunstenaar zich moet houden. Kunst moet realistisch zijn, dit is beter te gebruiken voor propaganda en bevat geen boodschappen die het regime belachelijk kunnen maken.

 

 

Naast alle nieuwe ontwikkelingen was er gelukkig ook zeker ruimte voor amusement. Men kon er de zorgen en ellende even mee vergeten. Revues en musicals, maar ook de opkomst van de (geluids)film zorgden hiervoor. Film bleek een massamedium bij uitstek.

 

 

Wat gaan we deze les doen?
In het begin van de 20e eeuw vinden er veel veranderingen plaats in de westerse wereld. We laten dit in deze les zien aan de hand van beeld- en geluidsmateriaal.

We noemen deze periode: de cultuur van het moderne ( +/- 1900 - 1950).

 

Werkblad 1
Op dit werkblad rangschik je de plaatjes in de chronologische volgorde. Je begint met het oudste voorbeeld.

De plaatjes hebben betrekking op mode, beeldende kunst, techniek en dans.

Open bestand Werkblad 1 Introductieles Modern

 

Werkblad 2
Op het volgende werkblad orden je de plaatjes in twee groepen: een voor 1900 en een na 1900.
Je let hierbij op de volgende twee punten:
Opdrachtgever en inspiratiebron

Open bestand Werkblad 2 Introductieles Modern

Open bestand PPT Intro Moderne tijd en Fotografie

1.2 Stomme film Eisenstein , Riefenstahl en Chaplin

Muybridge
Muybridge

Het principe achter film

Een film is feitelijk niets anders dan een serie foto's die zo snel worden afgespeeld dat het bewegende beelden lijken. De eerste persoon die met dit principe aan de slag ging was de Amerikaan Eadward Muybridge. In 1877 wist hij de beweging van een paard vast te leggen met meerdere in een rij opgestelde camera's.Het resultaat werd door velen ervaren als spectaculair, maar de manier van fotograferen was natuurlijk erg omslachtig. Uitvinders begonnen na te denken over een betere manier om beweging vast te leggen en te tonen.

 

De cinematograaf

De cinematograaf was het volgende apparaat waarmee bewegende beelden konden worden vertoond, maar dan wel geprojecteerd op een achtergrond, meestal een muur. Dat betekende met name dat er meerdere mensen tegelijkertijd naar de voorstelling konden kijken. 

De cinematograaf was een bijzonder slim apparaat dat camera, ontwikkelaar en projector ineen was. Het had bovendien een handzaam formaat van slechts vijf kilo en er was geen elektriciteit voor nodig. Dat maakte het extra geschikt om mee rond te reizen en mensen door heel Europa en later de rest van de wereld mee te vermaken

 

Rondreizende bioscopen

Het woord 'bioscoop' stamt uit het grieks en betekent 'levend zien'.  De uitvinding van de film leidde niet meteen tot de uitvinding van de bioscoop. Deze is meer ontstaan dan uitgevonden.

Na de eerste filmvertoningen kwamen er aanvankelijk alleen rondreizende bioscopen die halt hielden in tenten op kermissen of in café's. Al snel waren er veel exploitanten die met een eigen voorstelling rondreisden.

Exploitanten maakten in de loop va de tijd de tenten beduidend luxer . Er werd live muziek toegevoegd en een 'explicateur' legde de film uit aan het publiek. Ondertussen werden ook de films langer (sommige duurden wel 20 minuten) en werd er een voorstelling ingepland van een vol uur.

Rond 1900 werd een andere nieuwigheid gepresenteerd, namelijk de 'film met geluid'. Dit was een film waarbij een verdekt opgestelde en aangepaste grammofoon oftwel 'chronomégaphone' het geluid verzorgde.

 

Open bestand PPT: Eissenstein, Riefenstahl en Chaplin

Open bestand Werkblad film Eisenstein : begrippen film

Open bestand Werkblad voorbeeldvragen film: Eisenstein, Riefenstahl en Chaplin

1.3 Denkbeelden : Film Metropolis en denkbeelden

SOCIALISME:

Het socialisme is een politieke stroming , waarbij mensen geen privé eigendom hebben maar alles eerlijk met elkaar delen. Het doel is om te komen tot een tot een rechtvaardiger samenleving. Over de wijze waarop en de mate waarin dit moet gebeuren bestaan er onder de socialisten grote meningsverschillen.

Rond 1900 ontstaan in Europa de eerste arbeidersbewegingen en vakbonden. Arbeiders komen op voor hun rechten, een goed loon en betere arbeidsomstandigheden. Woningbouwverenigingen worden opgericht, arbeiders moeten goede huisvesting hebben. Een voorbeeld hiervan is de wijk gebouwd door de Amsterdamse School  in Amsterdam . De architecten geloofde dat een esthetische woonomgeving de arbeiders zou verheffen. De woningen hadden drie of vier kamers, wat een enorme verbetering was voor de arbeiders.

In Duitsland wordt in deze tijd de NSDAP opgericht, een extreem rechtse partij onder leiding van Adolf Hitler.

Fritz Lang was een Duitse fimmaker. Hitler vond Metropolis een prachtige film. Fritz Lang is echter uit Duitsland weggevlucht en heeft daarna jaren in Hollywood gewerkt.

Wat maakt de film Metropolis tot een klassieker ?

De film gaat over een samenleving met arme arbeiders, die zwaar werk verrichten in de benedenstad en de rijke industrieelen die een leven vol luxe hebben en wonen in de bovenstad. In de film wordt een futuristsiche samenleving gefilmd , waar op filmgebied spectaculaire effecten worden getoond. Filmtechnisch heeft de film overeenkomsten met de stroming het Futurisme.

Fritz Lang was zijn tijd ever vooruit. Metropolis is nu nog steeds actueel. regelmatig worden ( delen ) uit zijn film gebruikt in videoclips.

 

 

Open bestand PPT Metropolis

Open bestand Werkblad Metropolis.docx

1.4 Ontwikkelingen in het theater tussen 1900 en 1950

Naturalistisch theater: Op hoop van zegen, 1903
Naturalistisch theater: Op hoop van zegen, 1903
Stanislavsky: 1902
Stanislavsky: 1902
Gordon Graig : schets voor decor
Gordon Graig : schets voor decor
Episch theater: Bertold Brecht: Mutter Courage
Episch theater: Bertold Brecht: Mutter Courage

Ontwikkeling in het theater.

In het theater zie je een ontwikkeling in spel en decor van realisme naar abstractie, voor de acteur van het inleven in een rol naar vervreemdingseffecten, voor de kijker een verandering van inleven met emotie naar beschouwen vanuit een een kritisch standpunt.

In het begin van 1900 kun je alleen een voorstelling bezoeken in een theater.  Het doek gaat open en het publiek  komt tijdens de voorstelling terecht in een andere wereld die net echt lijkt .  Op het podium zie je een realistisch decor en de acteurs spelen het leven van de gewone mens. Dit theater noem je Naturalistisch theater.

Net als in de moderne beeldende kunst zoeken theatermakers ook naar ander manieren om decors te maken of een stuk te spelen.

Stanislavsky houdt zich vooral bezig met de opleiding van de acteur. Een acteur moet alle zintuigen die hij heeft: horen, zien, voelen, ruiken en proeven kunnen gebruiken om samen met mimiek en lichaamshouding een kakrakter zo realistisch mogelijk te spelen. Inleven in de rol noemt Stanislavsky Method acting.

Ook zijn er toneelmakers die zich laten inspireren door de abstracte beeldende kunst bij het ontwerpen van hun decors.

Gordon Graig laat zijn acteurs spelen in een abstracte ruimte met hoge panelen og grote trappen die mooi belicht worden maar verder niets concreets voorstellen.

Meijerhold gaat nog een stapje verder. Zijn decors zijn ook abstract, grote stellages en loopbruggen. de spelers zijn geen mensen meer maar bewegen als robots. De bewegingen die de acteurs moeten maken zijn vooraf vastgelegd.

Piscator is een tekstschrijver, die maatschappij kritische stukken schreef over het dagelijkse leven. Hij was van mening dat zijn stukken de samenleving zouden veranderen. Hij is beroemd geworden vanwege zijn simultaan toneel. Op het toneel zie je in verschillende ruimtes tegelijkertijd verschillende verhaallijnen.

Bertold Brecht is beinvloed door Piscator. Ook bij Brecht ging het om een kritische houding t.o.v. de Duitse samenleving. Een toneelstuk is bij Brecth een leerstuk. De toeschouwer wordt uitgedaagd om kritisch na te denken en een eigen mening te formuleren.Betold Brecht maakt gebruik van vervreemdingseffecten om inleven te voorkomen.

 

Open bestand PPT Theateroverzicht cultuur van het moderne

Open bestand Werkblad vergelijken theaterdecors

1.5 Begrippen film uit de syllabus

FILM

1. Voorstelling: waar gaat de film over, wat is de inhoud, het verhaal, het thema, de boodschap?

 

2. Vormgeving: hoe wordt de film vormgegeven door middel van:

  • Filmtechnische vormgeving: met welke, voor film specifieke, technieken wordt de filmvoorstelling vormgegeven?
  • Spel van de acteur
  • Vormgeving van de set waarin gespeeld wordt

.

Filmtechnische vormgeving:

Specifiek voor film is de vormgeving door middel van: cameravoering en opnametechniek

Hiertoe behoren:

Camerastandpunt

neutraalperspectief: het onderwerp wordt op ooghoogte in beeld gebracht

kikkerperspectief: het onderwerp wordt van onderaf in beeld gebracht

vogelperspectief: het onderwerp wordt van bovenaf in beeld gebracht

Camerabeweging

horizontale, verticale of draaiende beweging van de camera

Camera afstand

Hierbij gaat het om het kader dat de regisseur/cameraman kiest:

close up: vaak een deel van het lichaam, meestal het gezicht; of een voorwerp geïsoleerd uit zijn

omgeving

medium shot: personen worden getoond van hoofd tot middel

long shot: personen ten voeten uit

distant shot: opname van zeer grote afstand, personen of objecten zie je als stipjes

Cameraperspectief

Hierbij gaat het om de persoon van waaruit de gebeurtenis wordt geregistreerd:

objectief: de camera registreert wat er gebeurt. Je ziet de situatie van enige afstand, als toeschouwer, niet als betrokkene

subjectief: de kijker kijkt mee met een van de acteurs, hij ziet wat hij/zij ziet

Scherpstelling / scherptediepte

De keuze voor het deel van het beeld waarop de camera scherpstelt: dat kan zijn dichtbij of ver weg

 

Vormgeving: hoe wordt de filmset vormgegeven door middel van spel van de acteur.

 

Spel kent de volgende aspecten:

Het lichaam van de acteur

  1. mimiek (gezichtsuitdrukking),
  2. gebaren en bewegingen (zoals het trommelen met de vingers voor een nerveus type, of hetwaggelen van een dikke dame)
  3. lichaamshouding (zoals een stijve nek voor een koppig persoon, of het ingezakt zitten vaneen sloom figuur)

Handeling  van de acteur (roken, neuspeuteren, op het horloge kijken)

 

Stemgebruik van de acteur

Door middel van het stemgebruik geeft de acteur mede vorm aan zijn personage. Denk hierbij aan:

  • volume (hard of zacht)
  • het accent (stads of streekaccent)
  • klankkleur (hoog en licht of zwaar en donker).
  • intonatie (veel of weinig variatie in toonhoogte
  • het gebruik van klemtonen
  • timing (langzaam of snel, pauzes)
  • veel of weinig emotie in de stem

 

Mise en scène

Hiermee bedoelt men het gebruik van het speelvlak door de acteurs, zoals de plaatsing van personages in het speelvlak, de blikrichtingen en het bewegen van de personages ten opzichte van elkaar en ten opzichte van het speelvlak (de looplijnen). Ook het op en afgaan van de personages hoort tot de mise en scène.

 

Vormgeving van de filmset, de omgeving,  waarin gespeeld wordt ( vergelijk met theatervormgeving )

Decor

Dit is de inrichting van de filmset waarmee de plaats van handeling wordt voorgesteld, ook projecties

kunnen tot het decor behoren.

Kostuum

Onder kostuum verstaat men de kleding die hoort bij het personage en bij de context van het

toneelstuk.

Grime en hair styling

Dit gaat over de opmaak van het gezicht van de acteurs en hun haardracht: denk hierbij onder

andere aan schmink, pruiken en littekens.

Rekwisieten

Rekwisieten zijn voorwerpen die in een voorstelling gebruikt worden door de spelers, zoals een pen

of een zwaard. Ook stoelen en tafels die op een toneel staan zijn rekwisieten.

Attributen

Een attribuut is een speciaal rekwisiet, dat bij een rol hoort, zoals een liniaal voor een strenge juf,

een scepter voor een koning, de lier van Apollo, de sleutels van Petrus. Daaraan kun je het

personage herkennen.

Belichting

Door middel van belichting van de speelplek zorgt men voor zichtbaarheid van wat zich afspeelt,

maar ook voor een bepaalde sfeer. Belichting kan de aandacht van het publiek op een bepaalde

handeling richten. Denk hierbij aan de kleur en de intensiteit van het licht.

Muziek

De filmbeelden kunnen begeleid worden door muziek, die net als belichting, voor een sfeer

of bepaalde emotie kan zorgen. Denk aan bombastische muziek om een opschepper te karakteriseren, of minimalistische muziek als ondersteuning van een sterfscène.

Geluid en geluidseffecten

Ook door middel van geluid kunnen scènes worden ondersteund of benadrukt. Denk hierbij aan wapengekletter bij vechtscènes of geluidsdecor/soundscapes met zwembadgeluiden om een zwembad te verbeelden.

Art direction / enscenering

Art direction (enscenering) volgens de filmwetenschap omvat alle elementen zoals ze zijn geplaatst voor de camera om te worden opgenomen : decor, karakters, rekwisieten, de bewegingen van de acteurs en de resultaten van het geplaatste licht

 

Montage                                                                                                                                                                  

Met montage bedoelt men beeldovergangen: het achter elkaar plaatsen van korte / lange shots.Je kunt op verschillende manieren monteren : een verhaal kan chronologisch gemonteerd worden, er kunnen meerdere verhaallijnen parallel gemonteerd worden etc. Tijdens het monteren kun je special effects toevoegen of stop motion effecten.

1.6 Begrippen theater uit de syllabus

Theater begrippen uit de syllabus.

Theater = drama

 

1: Voorstelling: waar gaat het theaterstuk over, wat is de inhoud, het verhaal,

het thema, het concept, de boodschap?

De inhoud van veel theaterstukken is gebaseerd op een (historische of eigentijdse) tekst.

Lucifer van Joost van den Vondel kan worden uitgevoerd met de oorspronkelijke tekst, maar ook naar een eigentijdse, bewerkte tekst. De tekst kan gebaseerd zijn op een boek of film, of volledig nieuw zijn en speciaal geschreven. De tekst kan zijn voortgekomen uit improvisatie van de acteurs, of instant worden geïmproviseerd tijdens de voorstelling.

Ook zijn er theatervormen waarin tekst nauwelijks of geen rol speelt: denk aan fysiek theater, mime, slapstick etc.

 

De inhoud van een theaterstuk kan worden gevat in de zgn. spelgegevens,

die kunnen worden samengevat in de 5 w’s:

wie

De verschillende personages in het stuk, types (personages met één of hoogstens twee

karaktereigenschappen, zoals Batman), karakters (personages met meerdere

karaktereigenschappen, vaak met een karakterontwikkeling, zoals Hamlet).

wat

Het plot, het conflict, de spanningsopbouw: inleiding, opbouw, climax, afloop.

waar

De plaats, ruimte, locatie waar de handeling zich afspeelt.

waarom

Het motief, de beweegreden van de handeling (zoals: waarom wil Mutter Courage geen vrede? Ze verdient namelijk haar geld met de oorlog).

wanneer

Het wanneer gaat over tijd en tijdsverloop (plaatsing in de historische

tijd en tijdsverloop in het stuk: chronologisch, fragmentarisch, tijdsprongen, flash back, flash forward).

 

2: Vormgeving: hoe wordt de theatervoorstelling vormgegeven door middel van

spel?

Spel kent de volgende aspecten:

het lichaam van de acteur-

  • mimiek (gezichtsuitdrukking),
  • gebaren en bewegingen (zoals het trommelen met de vingers voor een nerveus type, of het waggelen van een dikke dame)
  • lichaamshouding (zoals een stijve nek voor een koppig persoon, of het ingezakt zitten van een sloom figuur)
  • handeling (roken, neuspeuteren, op het horloge kijken)
  • stemgebruik van de acteur

 

Door middel van het stemgebruik geeft de acteur mede vorm aan zijn personage. Denk hierbij aan:

  • volume (hard of zacht)
  • het accent (stads of streekaccent)
  • klankkleur (hoog en licht of zwaar en donker).
  • intonatie (veel of weinig variatie in toonhoogte)
  • het gebruik van klemtonen
  • -timing (langzaam of snel, pauzes)
  • -veel of weinig emotie in de stem

 

mise-en-scène

Hiermee bedoelt men het gebruik van het speelvlak door de acteurs, zoals de plaatsing van personages in het speelvlak, de blikrichtingen en het bewegen van de personages ten opzichte van elkaar en ten opzichte van het speelvlak (de looplijnen). Ook het op-en afgaan van de personages hoort tot de mise-en-scène.

 

speelstijl

Onder speelstijl verstaat men een wijze van spelen, die over het algemeen kenmerkend is voor een bepaald theatergenre zoals melodrama (soap), realisme, absurdisme, slapstick of episch theater.

De speelstijl kan ook gekoppeld zijn aan het regieconcept van de regisseur.

 

3. Theatervormgeving: waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de

theatervoorstelling vormgegeven?

Hieronder verstaan we:

  • decor

Dit is de toneeltoerusting waarmee de plaats van handeling wordt voorgesteld, ook projecties kunnen tot het decor behoren.

  • kostuum

Onder kostuum verstaat men de kleding die hoort bij het personage en bij de context van het toneelstuk.

  • grime en hair styling

Dit gaat over de opmaak van het gezicht van de acteurs en hun haardracht: denk hierbij onder andere aan schmink, pruiken en littekens.

  • rekwisieten

Rekwisieten zijn voorwerpen die in een voorstelling gebruikt worden door de spelers, zoals een pen of een zwaard. Ook stoelen en tafels die op een toneel staan zijn rekwisieten.

  • attributen

Een attribuut is een speciaal rekwisiet, dat bij een rol hoort, zoals een liniaal voor een strenge juf, een scepter voor een koning, de lier van Apollo, de sleutels van Petrus. Daaraan kun je het personage herkennen.

  • belichting

Door middel van belichting van de speelplek zorgt men voor zichtbaarheid van wat zich afspeelt, maar ook voor een bepaalde sfeer. Belichting kan de aandacht van het publiek op een bepaalde handeling richten. Denk hierbij aan de kleur en de intensiteit van het licht.

  • muziek

Theatervoorstellingen kunnen worden begeleid door muziek, die net als belichting, voor een sfeer of bepaalde emotie kan zorgen. Denk aan bombastische muziek om een opschepper te karakteriseren, of minimalistische muziek als ondersteuning van een sterfscène.geluid en geluidseffecten

Ook door middel van geluid kunnen scènes worden ondersteund of benadrukt. Denk hierbij aan wapengekletter bij vechtscènes of geluidsdecor/soundscapes met zwembadgeluiden om een zwembad te verbeelden.

  • enscenering

Een regisseur maakt bij het creëren van een theaterstuk keuzes ten aanzien van

het geheel van spel van de acteurs en theatervormgeving. Dit noemt men de enscenering.

  • toneelbeeld

Het toneelbeeld is een ‘still’ uit de voorstelling. Alles wat je ziet op een bepaald moment van het stuk hoort bij het toneelbeeld: het decor, de rekwisieten, de belichting en de positie van de acteurs daarin.

Het werk is losjes gebaseerd op tekeningen en schilderijen uit de Renaissance. Vooral een tekening van het Paris Oordeel van Marcantonio Raimondi (gebaseerd op Raphael) wordt vaak genoemd als basis van de compositie.

L’Oeuvre
De controverse en commotie die het werk van Edouard Manet veroorzaakte, zou nog tientallen jaren nadreunen in de Franse kunstwereld. Na de Salon van Geweigerden uit 1863, zouden er vaker tegen-tentoonstellingen komen naast de salon. Hier toonden onder andere de impressionistische schilders als Monet, Renoir en Degas hun werken. De conservatieve jury begon zijn macht te verliezen en de salon verloor langzaam de faam die het altijd gehad had. Al zou het nog jaren duren voordat de ‘nieuwe’ kunst van de impressionisten algemeen werd erkend en de weg vrij maakte voor de moderne kunst.

Deze hele ontwikkeling was voor Emile Zola een onderwerp om een boek aan te wijden binnen zijn beroemde Rougon-Macquart serie. In ‘L’Oeuvre’ beschrijft hij een kunstschilder (Claude Lantier) wiens werk wordt afgewezen door de Salon en vervolgens tentoongesteld wordt op een ‘Salon van Geweigerden’. De beschrijving van het werk en de situatie komen precies overeen met ‘Le Déjeuner sur l’Herbe’. Hierdoor leeft het werk van Manet ook in de literatuur door en werd de beroemdheid steeds groter.

 

De 20e Eeuw
Na de tentoonstelling op de salon werd ‘Le Déjeuner sur l’Herbe’ verkocht aan een beroemde opera zanger die het twintig jaar in zijn bezit hield. Via enkele doorverkopen kwam het doek uiteindelijk in 1906 in het bezit van de Franse staat, die het toewees aan het Louvre. Sindsdien is het doek permanent te zien in verschillende musea in Parijs, eerst in het Musée des Arts Décoratifs, daarna in het Louvre zelf en het Musée Jeu de Paume waar alle impressionistische meesters hingen. Sinds de opening van het Musée d’Orsay in 1986, is het één van de topstukken in dat museum.
Na de controverse die het werk veroorzaakte in 1863, is het ‘Le Déjeuner sur l’Herbe’ eigenlijk altijd een geliefd werk geweest van kunstenaars. Het werk was een voorbeeld voor impressionisten, een symbool voor vernieuwing van de kunst en een eerste kleine stap richting het modernisme. Daarom zijn er in de 20e eeuw veel andere kunstenaars geweest die hun eigen interpretatie van het werk hebben gemaakt. Al deze individuele kunstenaars hebben met hun eigen werken de beroemdheid van Manet in stand gehouden.

Open bestand Powerpoint Muziek en Expressionisme