Verbanden: opsommend en tegenstellend verband
In een tekst kun je samenhang aanbrengen door alinea's met elkaar te verbinden.
Die samenhang heet het verband in de tekst.
Je kunt verbanden herkennen aan signaalwoorden.
Er zijn verschillende soorten verbanden; bij ieder soort verband horen vaak andere signaalwoorden.
Opsommend verband
Bij een opsommend verband worden een aantal zaken achter elkaar opgenoemd.
Voorbeeld
- Ik ga eerst naar school, dan ga ik huiswerk maken, vervolgens ga ik hockeyen en tenslotte kijk ik nog een half uurtje televisie.
Een opsommend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
eerst, dan, daarna, vervolgens, tenslotte, ook, niet alleen ... maar ook, verder, nog, daarnaast, zowel ... als ..., ten eerste ... ten tweede ... enzovoort.
Tegenstellend verband
Voorbeeld
- In het weekend heb ik een baantje, maar door de week heb ik daarvooor geen tijd.
Een tegenstellend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
maar, doch, echter, integendeel, daar staat tegenover, enerzijds ... anderzijds, enzovoort.
Oorzakelijk, vergelijkend en redengevend verband
Oorzakelijk verband
Bij een oorzakelijk verband heb je te maken met een oorzaak en een gevolg.
Voorbeeld
- Door de hevige regenval was een deel van de weg afgesloten.
Een oorzakelijk verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
door, doordat, ten gevolge van, daardoor, zodat, waardoor, enzovoort.
Vergelijkend verband
Voorbeeld
- Net als bij Nederlands is het bij Engels belangrijk dat je verbanden in een tekst kunt herkennen.
Een vergelijkend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
net als, vergeleken met, zoals, hetzelfde, eenzelfde geval, enzovoort.
Redengevend verband
Voorbeeld
- Voor voetbalwedstrijd heb je een goede conditie nodig, daarom train ik twee keer in de week.
Een redengevend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
daarom, daardoor, omdat, want, immers, enzovoort.
Uitleggend, voorwaardelijk en concluderend of samenvattend verband
Uitleggend verband
Voorbeeld
- Een brommer rijdt 1 op 12, dat wil zeggen met 1 liter benzine kun je 12 kilometer rijden.
Een uitleggend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratie enzovoort.
Voorwaardelijk verband
Voorbeeld
- Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
Een voorwaardelijk verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
als, mits, wanneer, indien, op voorwaarde dat, tenzij, in het geval dat, enzovoort.
Concluderend of samenvattend verband
Voorbeelden
- Als je komende zomer met je vrienden een week op vakantie wilt, heb je veel geld nodig; dus is het verstandig een baantje te nemen.
- Jeremy wilde niet naar de dierentuin, Anke wilde niet naar het pretparkt, Yorrick wilde niet naar het strand; kortom we konden het niet eens worden over wat we gingen doen.
Een concluderend of samenvattend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
dus, kortom, concluderend, samenvattend, alles bij elkaar, enzovoort.