Inleiding - Staat en maatschappij tijdens de Verlichting
De macht van de vorsten en de kerk en de starheid van de standenmaatschappij riepen veel weerstand op. Filosofen redeneerden dat de standenmaatschappij, de macht van de koning en de kerkelijke dogma’s achterhaald waren.
Franse filosofen als Diderot en Montesquieu pleitten voor vrijheid op allerlei gebied. Hun denkbeelden boden een heel andere kijk op de mens, godsdienst en de maatschappij als geheel. Er ontstond een geloof in een nieuwe en betere maatschappij. Door de ideeën van de filosofen was het alsof de mensen wakker werden geschud: alsof het licht aanging... Daarom spreken we over deze periode als de Verlichting.
De Verlichting - 1
De Verlichting bestrijkt de periode die liep van ongeveer 1650 tot ongeveer 1800. Een precieze periodisering is lastig want in 1650 ging het licht natuurlijk niet plotseling aan en in 1800 ging het licht zeker niet uit.
Veel uitgangspunten van de Verlichting spelen ook nu nog een belangrijke rol in onze maatschappij zoals gelijkheid, het delen van de macht en het belang van kennis. In de genoemde periode zagen de meeste van deze nieuwe ideeën het levenslicht en veranderde het denken over mens en maatschappij ingrijpend.
Vooraanstaande denkers publiceerden hun ideeën of bespraken ze op bijeenkomsten in de Franse salons. Steeds meer mensen dachten na over de vraag hoe de maatschappij anders en beter ingericht kon worden. De macht van de vorst, de ongelijkheid tussen de standen, de dominante rol van de kerk, al deze onderwerpen stonden ter discussie. Een betere maatschappij kon volgens de Verlichtingsdenkers alleen tot stand komen door ingrijpende veranderingen.
De Verlichting - 2
Maatschappij rond 1650
- Indeling maatschappij is Gods wil.
- Koning aan het hoofd met absolute macht.
- Kerk domineert het wereldbeeld.
- Derde stand heeft niets te vertellen.
- Nadruk op geloof, traditie en gezag.
De Verlichting
- Maatschappij moet en kan beter worden ingericht.
- Vrijheid, gelijkwaardigheid en individualiteit.
- Veranderlijk wereldbeeld.
- Rationalisme: problemen oplossen door kennis.
- Kennis is belangrijk, dus wetenschap is belangrijk.
- Einde maken aan machtspositie kerk.
- Scheiding kerk en staat.
- Macht moet eerlijk worden verdeeld.
Uitgangspunten van de Verlichting
Natuurrecht
In teksten over de Verlichting kom je vaak het begrip natuurrecht tegen. Daarmee werd bedoeld dat de menselijke samenleving in principe ooit ideaal was. In een ver verleden was iedereen gelijk en had iedereen evenveel te vertellen. In feite hadden alle mensen toen evenveel rechten. Hugo de Groot, de beroemde 17e-eeuwse Nederlandse wetenschapper, zei al dat het natuurrecht bestond, of er nu wel of geen God bestond.
De Engelse filosoof John Locke maakte het natuurrecht tot een belangrijk uitgangspunt van zijn ideeën. Het natuurrecht was volgens hem een universeel, voor ieder individu geldend recht. Daartoe behoorde bijvoorbeeld het recht op leven, vrijheid en eigendom.
Vrijheid
De Verlichtingsdenkers stelden de vrijheid van het individu centraal. Eeuwenlang was het individu ondergeschikt geweest aan groepen. Eeuwenlang hoorde je vanaf je geboorte bij een vaste groep.
De kans was groot dat je hetzelfde leven zou leiden als je ouders.
Geboren in de derde stand lag je beroep, je godsdienst, en je (gebrek aan) macht vast voor de rest van je leven.
De Verlichtingsdenkers verkondigden dat mensen bij hun geboorte in aanleg overal gelijk waren. Aanname van dat idee had enorme consequenties.
Het betekende namelijk dat je leven bij geboorte niet bij voorbaat vastlag dat je het recht en de vrijheid had om keuzes te maken.
Dat sprak veel mensen aan.
De rede
De ideeën van de Verlichting waren gebaseerd op het rationalisme. Het menselijk verstand, het beredeneren van problemen, was volgens de Verlichtingsdenkers de sleutel tot het geluk. Daarom vonden zij het vergaren van kennis onmisbaar. De wetenschap kreeg als gevolg van de Verlichtingsideeën een enorme impuls.
Het vergaren van kennis stond haaks op de ideeën van de kerk. De kerk en de Bijbel waren tot die tijd namelijk dé bron van kennis. Verlichtingsdenkers hadden grote kritiek op de kerk en wilden dat de kerk niet het alleenrecht had om de Bijbel te interpreteren. Het beeld van God veranderde als gevolg van de Verlichting. In plaats van een Opperwezen dat alles had geschapen werd God steeds meer gezien als een allesomvattend iets: de natuur, de mensen, de dieren en het heelal.
Denkers van de Verlichting
Adam Smith 1723 - 1790
De Schotse geleerde Adam Smith is de grondlegger van moderne ideeën over de economie. Vrijheid van economisch handelen vond hij erg belangrijk. Smith geloofde dat als ieder mens zijn eigen belang volgde, het met het algemeen belang vanzelf goed kwam. Smith meende dat een ‘onzichtbare hand’ zorgde voor harmonie tussen het eigenbelang en het belang van de samenleving.
Hij was de eerste die verkondigde dat de economie onderhevig is aan natuurwetten. Een gezonde economie was volgens Smith georganiseerd naar het vrijemarktprincipe. De vraag hoe ver vrijheid op economisch gebied mag gaan en waar de rol van de overheid begint, is nog steeds actueel.
Descartes 1596 - 1650
Descartes, die 20 jaar lang in de Republiek woonde en werkte, ontwikkelde in samenwerking met andere wetenschappers een rationele kijk op de wereld.
In een rationeel wereldbeeld is geen plaats voor het geloof in wonderen. De opvatting van Descartes was dat zintuigen vaak onduidelijke kennis voortbrengen: de menselijke waarneming is subjectief. Hij is gevormd door een mening.
Hij kwam tot de conclusie dat kennis die het verstand voortbrengt betrouwbaarder is dan kennis op basis van waarneming via de zintuigen.
Zijn credo ‘Ik denk, dus ik besta’ vloeit voort uit die aanname. Descartes zag het menselijk verstand als bron van zuivere kennis.
Montesquieu 1689 - 1755
Montesquieu is een van de grondleggers van de sociologie en politicologie. Zijn werk legde de basis voor deze wetenschappen. De maatschappij was volgens Montesquieu, net als de natuur, onderhevig aan wetten.
Hij pleitte voor een strikte scheiding der machten, het idee van de trias politica, bestaande uit een uitvoerende, een wetgevende en een rechterlijke macht. Onderlinge controle van de drie machten zou volgens hem voorkomen dat één macht de overhand zou krijgen. Een dergelijk politiek systeem waarborgde een vrij leven voor haar burgers met een grotere mate van gelijkheid. Ook in onze huidige tijd vormen de ideeën van Montesquieu de grondslag van de manier waarop onze maatschappij is georganiseerd.
Diderot 1713 - 1784
Diderot was een Verlichtingsdenker met een onuitputtelijk geloof in de vooruitgang. Het idee dat meer kennis de mensheid vooruit zou helpen bracht hem op het idee een encyclopedie te maken. Allerlei wetenschappers en schrijvers konden daaraan bijdragen. Diderot wilde zo alle kennis beschikbaar maken voor iedereen.
Hij maakte de encyclopedie niet alleen voor generatiegenoten maar ook voor toekomstige generaties. Kennis en scholing zou mensen tot betere en deugdzamere wezens maken. Op die manier droeg toegankelijke kennis bij tot een betere samenleving. Tegen de encyclopedie was veel weerstand. Vooral de nadruk op religieuze vrijheid die Diderot voorschreef was aanleiding voor verbod op het werk.
Denkers van de Verlichting - 2
Rousseau 1712 - 1778
Jean-Jacques Rousseau is een van de bekendste Verlichtingsfilosofen. De wil van het volk zou volgens hem een belangrijk uitgangspunt moeten zijn voor het besturen van een land en van het recht. Rousseau zag de maatschappij als een verzameling burgers die onderlinge afspraken maakten, of zoals hij het noemde: een onderling contract afsloten. Zijn idee over de verhouding tussen volkswil en staatsmacht wordt gezien als een belangrijke pijler van de moderne democratie. Rousseau geloofde in een natuurlijke toestand waarin oprechtheid, eenvoud en gevoel vooropstonden, een oervorm van een ideale menselijke samenleving. De mensheid was volgens de filosoof ver van dat ideaal afgedreven maar kon die ideale toestand opnieuw ‘uitvinden’. Net als de andere Verlichtingsfilosofen geloofde hij in een maakbare samenleving. De staat als uitdrukking van de volkswil kwam hem ook op kritiek te staan. Want: dictators kunnen verkondigen dat zij de volkswil ten uitvoer brengen en zo hun macht rechtvaardigen.
Spinoza 1632 - 1677
Spinoza was een Nederlands filosoof en zoon van Portugees-Joodse immigranten. Binnen de Joodse gemeenschap maakte hij zichzelf onmogelijk door tegen allerlei regels te zijn. Spinoza wilde geen strenge voorschriften. Hij was voor vrije interpretatie van de Bijbel en zag God niet als een almachtige schepper maar als letterlijk alles: de natuur, de mensen, de dieren en het heelal. Spinoza geloofde in vrijheid: vrij zijn betekende onafhankelijkheid, vrij zijn van je eigen emoties. Spinoza's opvattingen passen goed in de traditie van het rationeel optimisme omdat hij de mens centraal stelde. De denkbeelden van Spinoza werden in de zeventiende eeuw besproken op informele bijeenkomsten met andere wetenschappers en intellectuelen. Spinoza ontwikkelde met zijn bijeenkomsten een netwerk van vrijdenkers.
Voltaire 1694 - 1778
Voltaire wordt gezien als een van de belangrijkste denkers van de Verlichting. Speerpunten in de ideeën van Voltaire waren: intellectuele vrijheid en een vurige strijd tegen onwetendheid, corruptie en bekrompenheid.
Met zijn drang naar vrijheid kwam hij veelvuldig in botsing met de toen nog alomvattende macht van de kerk. Fundament van kennis en vrijheid was volgens Voltaire het verstand dat mensen in staat stelt te denken. Voltaire was een welkome gast aan menig vorstenhuis waaronder dat van Frederik de Grote. Hij had in die rol grote invloed op het intellectuele leven van zijn tijd. Voltaire past goed in het rationeel optimisme van de Verlichting vanwege zijn fascinatie voor de maakbare samenleving.
Locke 1632 - 1704
John Locke was een gelovig man en tegelijkertijd Verlichtingsdenker. Ook Locke zag kennis als de sleutel tot een betere samenleving. Locke stelde zich vragen die nog steeds actueel zijn: Hoe komen we tot kennis? Wanneer weten we of iets waar is en waarin verschilt objectieve kennis van een mening? Belangrijk uitgangspunt voor zijn ideeën over de staat was het zogenaamde 'natuurrecht'. Dit natuurrecht was volgens Locke algemeen en een voor ieder individu geldend recht. Daarbij hoorde het recht op leven, vrijheid en eigendom. De staat was volgens Locke een overeenkomst tussen burgers die hun natuurlijke rechten overdroegen aan de overheid. Deze constructie leverde de mens de grootst mogelijke veiligheid en bestaanszekerheid. Locke wordt gezien als een belangrijke grondlegger van het liberalisme.
Verlicht absolutisme - 1
De absolute vorsten van Europa begrepen dat de Verlichtingsideeën een gevaar vormden voor hun machtspositie. Sommige vorsten voelden zich tegelijkertijd ook aangetrokken tot de Verlichtingsideeën.
Met wat aanpassing wisten zij deze ideeën zelfs in hun eigen voordeel om te buigen. Frederik II van Pruisen sprak over een sociaal contract. Zijn onderdanen, zei hij, gaven hem de macht zodat hij het algemeen belang kon dienen.
Frederik noemde zich de eerste dienaar van de staat. Dat was een heel andere machtsbasis van het koningschap dan de machtsbasis waarin een absoluut vorst als Lodewijk XIV geloofde. Die verkondigde namelijk dat het koningschap door God was gegeven.
Vorsten als Frederik II en Catharina de Grote worden ook wel verlicht despoten genoemd. Ze waren aangeraakt door de ideeën van de Verlichting maar namen geen afstand van hun absolute macht.
Verlicht absolutisme - 2
Thomas Hobbes (1588-1679):
Ik was een Engelse filosoof. Net als de Verlichtingsfilosofen vond ik het natuurrecht een belangrijk uitgangspunt voor de staat. Maar de uitwerking die de Verlichte filosofen eraan geven was fout.
Gelijkheid en democratie leiden namelijk tot chaos en geweld.
In een denkbeeldige natuurtoestand zijn alle mensen gelijk.
Maar: onze onderlinge belangen botsen en daarom leggen we ons lot in handen van de staat. We sluiten een sociaal contract af.
We worden ondergeschikt aan de staat en geven zo onze zelfstandigheid deels op. In ruil zorgt de staat met een vorst aan het hoofd voor onze veiligheid. Het volk moet gehoorzaam zijn tenzij een vorst zijn werk erg slecht doet. Pas dan heeft het volk recht op ongehoorzaamheid.
Catharina de Grote (1729-1796):
Als tsarina van Rusland had ik veel macht. Ik was net als Frederik van Pruisen wel gecharmeerd van de Verlichtingsfilosofen.
Met Voltaire en Diderot onderhield ik een briefwisseling. Het culturele klimaat rondom de Verlichting was heel inspirerend. Ik verzamelde een enorme collectie schilderijen, beeldhouwwerken en tekeningen.
De Verlichtingsideeën over het delen van de macht waren echter absurd.
Stel je de chaos voor die zou ontstaan als het volk invloed zou krijgen op het besturen van een land.
Frederik II van Pruisen (1712-1786):
Ik zorgde ervoor dat Pruisen een machtig land werd in Europa.
De ideeën van de Verlichting vond ik mooi. Ik was zelf jarenlang bevriend met één van de grootste filosofen: Voltaire.
Ik nam de ideeën van de Verlichting wel met een flinke korrel zout. Het volk kan zichzelf niet regeren en legt zijn lot in handen van de vorst. Een goede vorst weet wat goed is voor zijn volk maar heeft wel de absolute macht.
Kunst en cultuur waren heel belangrijk voor mij. Ik speelde zelf fluit en had een klein orkestje waar ik huisconcerten mee gaf.