Uitgangspunten van de Verlichting

Natuurrecht
In teksten over de Verlichting kom je vaak het begrip natuurrecht tegen. Daarmee werd bedoeld dat de menselijke samenleving in principe ooit ideaal was. In een ver verleden was iedereen gelijk en had iedereen evenveel te vertellen. In feite hadden alle mensen toen evenveel rechten. Hugo de Groot, de beroemde 17e-eeuwse Nederlandse wetenschapper, zei al dat het natuurrecht bestond, of er nu wel of geen God bestond.
De Engelse filosoof John Locke maakte het natuurrecht tot een belangrijk uitgangspunt van zijn ideeën. Het natuurrecht was volgens hem een universeel, voor ieder individu geldend recht. Daartoe behoorde bijvoorbeeld het recht op leven, vrijheid en eigendom.

Vrijheid
De Verlichtingsdenkers stelden de vrijheid van het individu centraal. Eeuwenlang was het individu ondergeschikt geweest aan groepen. Eeuwenlang hoorde je vanaf je geboorte bij een vaste groep.
De kans was groot dat je hetzelfde leven zou leiden als je ouders.
Geboren in de derde stand lag je beroep, je godsdienst, en je (gebrek aan) macht vast voor de rest van je leven.
De Verlichtingsdenkers verkondigden dat mensen bij hun geboorte in aanleg overal gelijk waren. Aanname van dat idee had enorme consequenties.
Het betekende namelijk dat je leven bij geboorte niet bij voorbaat vastlag dat je het recht en de vrijheid had om keuzes te maken.
Dat sprak veel mensen aan.

De rede
De ideeën van de Verlichting waren gebaseerd op het rationalisme. Het menselijk verstand, het beredeneren van problemen, was volgens de Verlichtingsdenkers de sleutel tot het geluk. Daarom vonden zij het vergaren van kennis onmisbaar. De wetenschap kreeg als gevolg van de Verlichtingsideeën een enorme impuls.
Het vergaren van kennis stond haaks op de ideeën van de kerk. De kerk en de Bijbel waren tot die tijd namelijk dé bron van kennis. Verlichtingsdenkers hadden grote kritiek op de kerk en wilden dat de kerk niet het alleenrecht had om de Bijbel te interpreteren. Het beeld van God veranderde als gevolg van de Verlichting. In plaats van een Opperwezen dat alles had geschapen werd God steeds meer gezien als een allesomvattend iets: de natuur, de mensen, de dieren en het heelal.