In de Stercollecties Nederlands hv12 wordt de stof aangeboden in thema's.
De titels van de opdrachten staan in het menu hiernaast.
Vooraf
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het werkwoord' en maak de oefeningen.
Stap 2
Alleen + samen
Maak de oefening over de verschillende vormen van het werkwoord.
Stap 3
Alleen + samen
Wanneer is een werkwoord sterk of zwak?
Stap 4
Alleen
Tel het aantal werkwoorden in de tekst.
Stap 5
Alleen + samen
Tel het aantal werkwoorden in de tekst.
Stap 6
Alleen
Schrijf een kort verslag.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer twee lesuren nodig.
Stap 1
Hieronder zie je een tekst van precies 100 woorden.
Tel het aantal werkwoorden in de tekst.
Hoeveel procent van de woorden in deze tekst is een werkwoord?
Werkwoorden worden verdeeld in zwakke en sterke werkwoorden.
> Bij sterke werkwoorden verandert de klinker van de stam. Bijvoorbeeld: Tegenwoordige tijd: De kinderen lopen op straat. Verleden tijd: De kinderen liepen op straat. Lopen is dus een voorbeeld van een sterk werkwoord.
> Bij zwakke werkwoorden blijft de klinker gelijk. Bijvoorbeeld: Tegenwoordige tijd: De kinderen spelen samen. Verleden tijd: De kinderen speelden samen. Spelen is een zwak werkwoord.
> Sommige werkwoorden zijn zowel sterk als zwak. Bijvoorbeeld: Tegenwoordige tijd: De jongen spuugt op straat. Verleden tijd: De jongen spuugde/spoog op straat.
Op internet kun je wel een lijst vinden met de sterke werkwoorden.
Wat denk je? Bevat deze tekst meer of minder werkwoorden dan een willekeurige tekst?
Stap 2
Ga op internet naar een willekeurige website.
Selecteer op de website een tekst van ongeveer 100 woorden.
Plak de tekst in Word.
In Word kun je zien uit hoeveel woorden de tekst bestaat.
Is de tekst langer dan 100 woorden, haal dan aan het eind een aantal woorden weg.
Tel nu het aantal werkwoorden in de tekst.
Hoeveel procent van de woorden in jouw tekst zijn werkwoorden?
Verschilt het percentage veel van het percentage dat je in stap 1 hebt gevonden?
Vraag aan een aantal klasgenoten welke percentages zij gevonden hebben.
Durf je antwoord te geven op de vraag:
"Hoeveel procent van de woorden in een tekst is een werkwoord?"
Extra 2 - lvoorl
Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.
Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.
Verderkijker
Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Werkwoord zijn de volgende items geselecteerd.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Persoonsvorm
Vooraf
Leerdoelen
In deze Grammatica-opdracht staat de persoonsvorm centraal.
Aan het eind van de opdracht:
Kun je in je eigen woorden omschrijven wat een persoonsvorm is.
Kun je de persoonsvorm in een zin vinden.
Eindproduct
Bij zinsontleding en het benoemen van woordsoorten wordt vaak gewerkt met een tabel of met (pijlen)schema's.
Als eindproduct van deze opdracht maak je een tabel of schema
waarin je uitlegt hoe je op verschillende manieren de persoonsvorm in een zin kunt vinden. In de tabel of het schema staan bij de verschillende manieren ook voorbeelden.
Beoordeling
Het schema of de tabel laat je beoordelen door je docent.
Bij de beoordeling let je docent op:
De inhoud: wordt duidelijk uitgelegd hoe je de persoonsvorm kunt vinden?
De inhoud: staan er goede voorbeelden in het schema?
De verzorging: ziet je schema er verzorgd uit?
De planning: heb je het schema of de tabel op tijd klaar?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'De persoonsvorm' en maak de oefeningen.
Stap 2
Alleen
Hoe vind je de persoonsvorm? Schrijf op.
Stap 3
Alleen
Maak zelf een schema of tabel.
Stap 4
Alleen + samen
Kun je antwoord geven op de twee hoofdvragen?
Benodigdheden
Materiaal voor het maken van het schema, zoals:
pen, kleurpotloden, papier, etc.
Tijd
Voor deze opdracht heb je twee lesuren nodig.
Stap 1
Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je hebt twee verschillende manieren geleerd waarop je de persoonsvorm in een zin kunt vinden. Schrijf de twee manieren kort op. Schrijf bij iedere manier ook een voorbeeld op.
Ga naar www.google.nl en tik in het zoekveld schema persoonsvorm in. Maak eventueel gebruik van de mogelijkheid om naar afbeeldingen te zoeken. Bezoek twee websites waarop een schema staat waarmee je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.
Sla de schema's op op je eigen computer en print ze uit als je dat prettig vindt. Kijk goed of je de schema's helemaal begrijpt. Bespreek ze eventueel met een klasgenoot.
Stap 3
Je gaat nu zelf een tabel of een schema maken. In de tabel of het schema laat je op minimaal twee manieren zien hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.
Werkwijze:
Bepaal eerst welke manieren je in je tabel/schema gaat verwerken.
Zorg dat je bij iedere manier voorbeelden hebt.
Bedenk hoe je tabel/schema er uit gaat zien.
Wordt het een pijlenschema?
Of is een tabel toch overzichtelijker?
Maak een eerste versie van je tabel/schema.
Vraag commentaar op je eerste versie aan een klasgenoot.
Verwerk het commentaar.
Stap 4
Ga na of je antwoord kunt geven op de twee hoofdvragen van de opdracht.
Wat is de persoonsvorm?
Hoe vind je in een zin de persoonsvorm?
Bespreek de antwoorden op de vragen met een klasgenoot.
Bij 'Vooraf' vind je onder het kopje 'Eindproduct-Beoordeling' hoe je schema/tabel beoordeeld wordt.
Voldoet je tabel/schema aan de beoordelingscriteria?
Nee? Pas je tabel/schema dan aan.
Ja? Laat je tabel/schema dan beoordelen door je docent.
Extra - vwo
Persoonsvorm Je gaat hieronder oefenen met de persoonsvorm.
Let op! De volgende zinnen bevatten extra moeilijkheden:
In sommige zinnen staat geen persoonsvorm.
Voorbeeld: Tsjonge, wat een lastige zin zeg.
In sommige zinnen staan meerdere persoonsvormen.
Voorbeeld: Hij ging op weg maar draaide zich halverwege nog een keer om en zwaaide.
In sommige zinnen staan woorden die lijken op persoonsvormen, maar het niet zijn. Kijk dus goed of het wel een werkwoordsvorm is.
Voorbeeld: Ik zag mijn moeder druk met de was bezig. Was is hier geen vt van zijn, maar een zelfstandig naamwoord.
Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot. De persoonsvorm zoeken
Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.
Verderkijker
Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Persoonsvorm zijn de volgende items geselecteerd.
wp.digischool.nl
Alle uitleg over zinsontleding op een powerpoint.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Werkwoordelijk gezegde
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het werkwoordelijk gezegde centraal.
Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
Kun je in je eigen woorden vertellen hoe je een werkwoord kunt herkennen.
Kun je het werkwoordelijk gezegde in een zin aanwijzen.
Kun je een voorbeeld geven van een werkwoordelijk gezegde dat uit één werkwoord bestaat.
Kun je een voorbeeld geven van een werkwoordelijk gezegde dat uit meerdere werkwoorden bestaat.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Werkwoordelijk gezegde'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het werkwoordelijk gezegde'.
Stap 2
Alleen + samen
Maak de oefening Het werkwoordelijk gezegde.
Stap 3
Alleen + samen
Verzin opmerkingen bij de zinnen.
Stap 4
Alleen
Maak de eindtoets: 'Het werkwoordelijk gezegde'.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.
Stap 1
Als je het werkwoordelijk gezegde in een zin wilt vinden, moet je natuurlijk wel weten wat een werkwoord is. Weet je het nog? Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaand item uit de Kennisbank Nederlands:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In sommige zinnen is het werkwoordelijk gezegde gelijk aan de persoonsvorm. Soms bestaat het werkwoordelijk gezegde uit de persoonsvorm plus de ander werkwoorden.
Verzin eerst twee zinnen, andere dan in de kennisbank, waarvoor geldt dat het werkwoordelijk gezegde gelijk is aan de persoonsvorm.
............
............
Verzin vervolgens twee zinnen waarvoor geldt dat het werkwoordelijk gezegde uit meerdere werkwoorden bestaat.
............
............
Bespreek de vier zinnen die jij hebt gevonden met de zinnen die een klasgenoot heeft gevonden.
Stap 3
Het werkwoordelijk gezegde - opmerkingen
Opmerking 1: Als een werkwoord gesplitst is, horen beide delen bij het werkwoordelijk gezegde.
Opmerking 2: Bij sommige werkwoorden hoort altijd een wederkerend voornaamwoord. Dat woord hoort dan bij het werkwoordelijk gezegde.
Opmerking 3: Soms hoort het woordje 'te' bij het werkwoordelijk gezegde.
Verzin bij iedere opmerking hierboven twee zinnen, andere dan in de Kennisbank, als voorbeeld. Schrijf de zes zinnen op.
............
............
............
............
............
............
Vergelijk de zinnen met de zinnen van een klasgenoot.
Stap 4
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.
Je moet acht vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Bedenk nu zelf een oefening met 20 zinnen voor je klasgenoot:
5 zinnen waarin het werkwoordelijk gezegde uit minstens drie werkwoordsvormen bestaat.
5 zinnen waarin de persoonsvorm is gesplitst.
5 zinnen waarin het woordje 'te' bij het werkwoordelijk gezegde hoort.
5 zinnen waarin het woordje 'zich' bij het werkwoordelijk gezegde hoort.
Zet de zinnen door elkaar.
Wissel de oefening uit met je klasgenoot en maak elkaars oefeningen: onderstreep in elke zin het werkwoordelijk gezegde.
Kijk elkaars werk na en bespreek de fouten.
Kom je er niet uit? Vraag je docent om hulp.
Extra - lvoorl
Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder staan twee video's die goed passen bij dit thema.
Bekijk de video's. Kun je de video's goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video's met een klasgenoot.
Let op:
Als je een video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.
Verderkijker
Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Werkwoordelijk gezegde zijn de volgende items geselecteerd:
wp.digischool.nl
Alle uitleg over zinsontleding op een powerpoint.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Onderwerp
Vooraf
Dit is een grammaticaopdracht.
Grammatica gaat over zinsontleding en woordsoortbenoeming.
Bij zinsontleding verdeel je de zin in zinsdelen (groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen). Vervolgens geef je al die zinsdelen een naam.
Namen van zinsdelen zijn bijvoorbeeld persoonsvorm, onderwerp en lijdend voorwerp.
Leerdoelen
Aan het eind van de les:
Kun je in je eigen woorden vertellen wat het onderwerp van een zin is.
Kun je antwoord geven op de vraag hoe je in een zin het onderwerp vindt.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Onderwerp'.
De toets bestaat uit tien vragen.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'De persoonsvorm en Het onderwerp'.
Stap 2
Alleen + samen
Maak met de woorden een goede zin.
Stap 3
Alleen + samen
Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen.
Stap 4
Alleen
Onderwerp? Ga het na!
Stap 5
Alleen
Maak de eindtoets: 'Het onderwerp'.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.
Stap 1
Om in een zin het onderwerp te kunnen vinden, moet je weten hoe je de persoonsvorm vindt in de zin. Weet je niet meer hoe je de persoonsvorm vindt, bestudeer dan onderstaand item in de Kennisbank:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je krijgt een vijftal keer een aantal woorden te zien.
Maak met die woorden een goede zin.
Bedenk dan bij iedere zin wat de persoonsvorm en wat het onderwerp van de zin is.
film - Jan - naar - gaat - de
de - kat - naar - de - hond - blaft
lachen - wie - zit - te - daar
huiswerk - je - maakt - jij - nooit
speelt - morgen - FC Twente - Ajax - tegen
Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Hebben jullie dezelfde antwoorden? Bespreek eventuele verschillen.
Stap 3
Bekijk samen met een klasgenoot het volgende filmpje:
Verzin samen tien zinnen die iets vertellen over wat jullie hebben gezien in dit filmpje. Schrijf de zinnen op.
Onderstreep in iedere zin het onderwerp.
Schrijf nu onder het verhaal de tien onderwerpen op.
Hoeveel onderwerpen zijn of bevatten een zelfstandig naamwoord?
Hoeveel onderwerpen zijn of bevatten een persoonlijk voornaamwoord?
Als jullie twijfelen over jullie antwoorden, vraag dan hulp aan een andere klasgenoot of aan jullie docent.
Stap 4
Onderwerp?
In de volgende drie zinnen zie je 'die jongen' staan.
Maar 'die jongen' is alleen in de derde zin het onderwerp.
Ga dat na!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.
Je moet acht vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen.
Heb je een voldoende? Print dan het certificaat.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het volgende tekstje komt uit www.allesovergedichten.nl.
Kopieer het naar je tekstverwerker.
Doe je best en onderstreep in elke zin het onderwerp!
Schrijven is erg leuk om te doen. Maar hoe begin je? Sommigen hebben direct een idee en beginnen met schrijven. Anderen zitten uren achter hun computer of met pen en papier maar kunnen niks bedenken...
"Schrijven is schrappen" is een gevleugelde uitspraak. Het geeft aan dat schrijven niet zomaar gaat. Vaak schrijf je aanvankelijk heel veel op. Uiteindelijk blijft er weinig over... Soms kan dat leiden tot een writersblock: Niet meer weten wat je moet schrijven. Er komt niks meer op papier...
Voor zowel mensen die willen beginnen met schrijven als mensen die al een tijdje schrijven maar zijn vastgelopen kunnen schrijfoefeningen van pas komen. Schrijfoefeningen geven je houvast om op een (andere) manier bezig te zijn met schrijven. Vaak kiest de schrijfoefening net een andere aanpak. Die methode brengt je op woorden en zinnen die je anders nooit op zou schrijven.
Gelukt?
Klik dan hieronder om te kijken of je de juiste onderwerpen hebt onderstreept.
Schrijven is erg leuk om te doen. Maar hoe begin je? Sommigen hebben direct een idee en beginnen met schrijven. Anderen zitten uren achter hun computer of met pen en papier maar kunnen niks bedenken...
"Schrijven is schrappen" is een gevleugelde uitspraak. Het geeft aan dat schrijven niet zomaar gaat. Vaak schrijf je aanvankelijk heel veel op. Uiteindelijk blijft er weinig over... Soms kan dat leiden tot een writersblock: Niet meer weten wat je moet schrijven. Er komt niks meer op papier...
Voor zowel mensen die willen beginnen met schrijven als mensen die al een tijdje schrijven maar zijn vastgelopen kunnen schrijfoefeningen van pas komen. Schrijfoefeningen geven je houvast om op een (andere) manier bezig te zijn met schrijven. Vaak kiest de schrijfoefening net een andere aanpak. Die methode brengt je op woorden en zinnen die je anders nooit op zou schrijven.
Extra 2: lvoorl
Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot. Hoe herken je het onderwerp
Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.
Verderkijker
Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Onderwerp zijn de volgende items geselecteerd.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Naamwoordelijk gezegde
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het naamwoordelijk gezegde centraal.
Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
Kun je het naamwoordelijk gezegde in een zin aanwijzen.
Kun je van het naamwoordelijk gezegde het werkwoordelijk deel en het naamwoordelijk deel aanwijzen.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Naamwoordelijk gezegde'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je meer dan 80% van de punten haalt.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het naamwoodelijk gezegde'.
Stap 2
Alleen
Bekijk de soorten werkwoorden en maak de oefening.
Stap 3
Alleen + samen
Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
Stap 4
Alleen
Bekijk het naamwoordelijk gezegde en bedenk zelf één zin.
Stap 5
Alleen
Maak de eindtoets: 'Het naamwoordelijk gezegde'.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.
Stap 1
Weet je nog wat het werkwoordelijk gezegde is?
Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaand item uit de Kennisbank Nederlands.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De werkwoorden 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken', 'blijven', 'schijnen', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen' kunnen koppelwerkwoorden zijn, maar ze kunnen ook een hulpwerkwoord zijn of als zelfstandig werkwoord in een zin voorkomen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Vind je het nog lastig om te bepalen of je te maken hebt met een naamwoordelijk gezegde, stel jezelf dan steeds drie vragen.
Voorbeeldzin: Deze oplossing lijkt mij erg goed.
Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin?
Antwoord: 'Ja', het koppelwerkwoord 'lijkt'. Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand?
Antwoord: 'Ja', toestand: 'erg goed' Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Antwoord: 'Ja', 'Deze oplossing' lijkt erg goed.
Als je alle drie de vragen met 'ja' kunt beantwoorden heb je te maken met een naamwoordelijk gezegde.
Het naamwoordelijk gezegde in deze zin is dus: 'lijkt erg goed'.
Maak de volgende oefening:
Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin? Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand? Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Gebruik de drie vragen om te kijken of er een naamwoordelijk gezegde te vinden is in de volgende zinnen.
Dat kind lijkt mij bijzonder gelukkig.
Die jongen schaatst erg goed.
Peter is al heel lang ziek.
Mijn oma wordt morgen honderd jaar.
Onze nieuwe juf blijkt heel aardig te zijn.
Weet je in welke zinnen een naamwoordelijk gezegde zit en weet je dan ook wat het naamwoordelijk gezegde is? Bespreek je antwoorden dan met een klasgenoot en kijk of jullie dezelfde antwoorden hebben.
Stap 4
Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk deel (nd) van het naamwoordelijke gezegde (ng) kan een zelfstandig naamwoord zijn.
Moniek is een pestkop. nd ng = een pestkop
Het naamwoordelijk deel kan ook een bijvoeglijk naamwoord zijn.
Moniek is mooi. nd ng = mooi
Bedenk zelf twee zinnen: één zin waarin het naamwoordelijk deel van gezegde een zelfstandig naamwoord is en één zin waarin het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord is.
Stap 5
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Je moet 80% van de punten halen voor een voldoende.
Heb je een voldoende? Print dan het certificaat.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Naamwoordelijk gezegde oefening
Lees deze uitleg van Digischool over het naamwoordelijk gezegde.
Neem de volgende tabel over in je schrift of in Word. Kijk of er in de zinnen een naamwoordelijk gezegde zit. Wanneer dit het geval is, vul je erachter het werkwoordelijk deel (ww) en naamwoordelijk deel (nw) in.
1. Jonas wordt later architect.
ww = ............... nw = ...............
2. Hij lijkt me heel geschikt.
ww = ............... nw = ...............
3. Die monteur blijkt heel goed in zijn werk.
ww = ............... nw = ...............
4. De verdwenen bedrijfsleider bleek op Aruba te zijn.
ww = ............... nw = ...............
5. De auto wordt waarschijnlijk morgen opgehaald.
ww = ............... nw = ...............
6. Hij werkt al jaren als huisarts in Katwijk.
ww = ............... nw = ...............
7. Waarom zijn die beesten zo vreselijk bang?
ww = ............... nw = ...............
8. Dat komt mij erg ongeloofwaardig voor.
ww = ............... nw = ...............
9. De inbreker moet morgen voorkomen bij de politierechter.
ww = ............... nw = ...............
10. Dat is een uitstekende oplossing.
ww = ............... nw = ...............
Verderkijker
Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Naamwoordelijk gezegde zijn de volgende items geselecteerd.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Lijdend voorwerp
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het lijdend voorwerp centraal.
Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
Kun je het lijdend voorwerp vinden door (redekundige) zinsontleding.
Kun je met een voorbeeld duidelijk maken dat er niet in iedere zin een lijdend zit.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Lijdend voorwerp'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het lijdend voorwerp'.
Stap 2
Alleen + samen
Zit er wel of geen lijdend voorwerp in de zin?
Stap 3
Alleen + samen
Maak de oefening over het lijdend voorwerp en schrijf een rap.
Stap 4
Alleen
Maak de eindtoets: 'Het lijdend voorwerp'.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden nodig.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer één lesuur nodig.
Stap 1
Als je het lijdend voorwerp in een zin wilt vinden, moet je eerst het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp opzoeken. Weet je het nog?
Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaande items in de Kennisbank:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In deze zin zit geen lijdend voorwerp. Er is namelijk sprake van een naamwoordelijk gezegde (ng). Het ng in deze zin is: 'is de knapste leerling'.
Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.Weet je nog wat het naamwoordelijk gezegde is?
Als je twijfelt, bestudeer dan het volgende item in de Kennisbank:
Kun je een aantal zinnen bedenken waarin geen lijdend voorwerp voorkomt? Schrijf er minstens vijf in je schrift.
Laat de zinnen die je hebt opgeschreven zien aan een klasgenoot en bekijk ook haar/zijn zinnen. Lijken de zinnen op elkaar? Bespreek elkaars zinnen.
Stap 3
Als je veel oefent, gaat het steeds beter.
Maak ook nog de volgende oefening.
Schrijf een rap van minimaal twaalf zinnen over het lijdend voorwerp. Verwerk alles wat je weet over het lijdend voorwerp in de rap.
Hier heb je alvast een begin:
Rap over het lijdend voorwerp
Goedemorgen beste vriendjes en vriendinnetjes
deze rap gaat over een paar gekke zinnetjes
het lijdend voorwerp is het onderwerp van deze rap
geloof me deze tekst is echt en zeker niet nep
...
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.
Je moet acht vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Leg uit met een voorbeeld, waarom een zin met een naamwoordelijk gezegde nooit een lijdend voorwerp kan hebben. Vergelijk jouw voorbeeld en uitleg met die van een klasgenoot. Zijn jullie het eens?
Maak goede zinnen met de volgende zinsdelen als lijdend voorwerp:
een leuk meisje
het
appels en peren
het grootste geluk van de wereld
een behoorlijk risico
'm
jongen
zulke moeilijke vragen
veel geluk
mij
Werk samen met een klasgenoot en ontleed elkaars zinnen:
zijn deze zinsdelen inderdaad lijdend voorwerp?
Maak tot slot onderstaande oefening. Kies steeds het goede antwoord.
Let op: soms is er geen lijdend voorwerp!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder staan een paar video's die goed passen bij dit thema.
Bekijk de video's. Kun je de video's goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video's met een klasgenoot. Lijdend voorwerp Lijdend voorwerp Lijdend voorwerp vinden
Let op:
Als je een video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.
Verderkijker
Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Lijdend voorwerp zijn de volgende items geselecteerd.
wp.digischool.nl
Alle uitleg over zinsontleding op een powerpoint.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Zelfstandig naamwoord
Vooraf
Leerdoelen
Aan het eind van de opdracht:
Kun je zelfstandige naamwoorden aanwijzen in een tekst.
Kun je met een voorbeeld duidelijk maken dat er meer dan één zelfstandige naamwoord in een zin kan staan.
Kun je van zelfstandig naamwoorden aangeven welk lidwoord erbij hoort.
Eindproduct
Het eindproduct van deze opdracht is een rebus. Een rebus is een woordpuzzel waarin figuren gebruikt worden om woorden of woorddelen voor te stellen. Naast de figuren bestaat de rebus meestal uit letters die toegevoegd, verwijderd of vervangen moeten worden door andere letters.
Beoordeling
Je rebus laat je beoordelen door je docent.
Je docent kijkt bij de beoordeling naar:
Oplosbaarheid: is de rebus oplosbaar?
Creativiteit: is de rebus origineel?
Netheid: is er aandacht besteed aan de netheid?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het zelfstandig naamwoord' en maak de oefeningen.
Stap 2
Alleen
Je gaat een typwedstrijd spelen over het zelfstandig naamwoord.
Stap 3
Alleen
Wat is een rebus?
Stap 4
Alleen + samen
Bedenk een rebus.
Benodigdheden
Computer met internetverbinding.
Papier en (kleur)potloden.
Lijm.
Tijd
Je hebt twee lesuren nodig.
Stap 1
Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Typwedstrijd
Je gaat een typwedstrijdje spelen.
Je krijgt een aantal zelfstandig naamwoorden te zien. Kijk steeds goed naar de spelling van het woord.
Typ het woord daarna zo snel mogelijk na.
Als je in het totaal 100 letters of meer hebt getypt, stopt het spel.
Hoe hoog is je score?
Je gaat straks als eindproduct een rebus maken.
Een rebus is een woordpuzzel waarin figuren gebruikt worden om woorden of woorddelen voor te stellen. De figuren die worden gebruikt stellen meestal een zelfstandig naamwoord voor. Door een of meerdere letters toe te voegen of weg te laten kun je er allerlei woorden van maken.
Misschien leuk om eerst een paar rebussen op te lossen.
Ben benieuwd of je er goed in bent.
Door het oog van de naald.
Iets in je schild voeren.
Een kat in de zak kopen.
Als een kip zonder kop.
Iets op je lever hebben.
De spijker op de kop slaan.
Stap 4
Je gaat nu zelf een rebus bedenken.
Begin met het bedenken van een zin waarvan je de rebus wilt maken. Zorg dat de zin niet te kort, maar ook niet te lang is. Zorg dat er wel twee zelfstandig naamwoorden in je zin zitten.
Bedenk welke figuren je zou kunnen gebruiken om de rebus te maken.
Bedenk bij elk figuur welke letters je toe moet voegen of weg moet laten.
Teken zelf de figuren of ga op internet op zoek naar passende afbeeldingen.
Zorg dat de figuren in de goede volgorde op een stuk papier komen te staan.
Geef onder ieder figuur, door hokjes te tekenen, aan uit hoeveel letters het woord bestaat.
Vraag een klasgenoot of hij de rebus kan oplossen. Vraag hem om commentaar op je rebus.
Natuurlijk los jij ook de rebus van je klasgenoot op. Geef goed commentaar.
Verwerk het commentaar. Klaar? Laat je rebus beoordelen door je docent.
Extra
Zelfstandig naamwoord
Hieronder vind je een werkblad met een tekst over Tijdrovers,
geschreven door Tanja de Jonge.
Zoek alle zelfstandige naamwoorden in de tekst.
Zelfstandig gebruikte werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden
Werkwoorden kunnen veranderen in zelfstandige naamwoorden. Voorbeeld: 'leven':
- Zij leven al drie jaar op een camping. Leven = werkwoord.
- Dat is geen gemakkelijk leven. Leven = zelfstandig naamwoord.
Hetzelfde geldt voor bijvoeglijke naamwoorden. Voorbeeld: 'witte':
- Hij rijdt rond in een witte Mercedes. Witte = bijvoeglijk naamwoord.
- Ik heb nu een zwarte smartphone, maar volgend jaar wil ik een witte. Witte = zelfstandig naamwoord.
Opdracht
Maak zinnen waarin de volgende woorden als werkwoord of bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt, maar ook als zelfstandig naamwoord.
Onderstreep de werkwoorden, maak de bijvoeglijke naamwoorden cursief en maak de zelfstandige naamwoorden vet.
Voorbeeld
Je krijgt de volgende woorden: vragen, antwoorden en slimste.
Daarmee maak je de volgende zinnen:
Als je mij zou vragen wie de slimste leerling is, zou ik antwoorden: Pierre is de slimste. Maar op zulke vragen kun je moeilijk de juiste antwoorden geven, want de meningen zijn altijd verdeeld.
Nu jij!
Maak nu zinnen met de volgende woorden: graven, rode, grote, wachten, lange, maken, dure.
Denk erom: elk woord komt dus tweemaal voor!
Controleer en verbeter elkaars uitkomsten.
Verderkijker
Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Zelfstandig naamwoord zijn de volgende items geselecteerd.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Persoonlijk voornaamwoord
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het persoonlijk voornaamwoord centraal.
Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
Kun je in een zin de persoonlijke voornaamwoorden herkennen.
Weet je welke woorden gebruikt kunnen worden als persoonlijk voornaamwoord.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Persoonlijk voornaamwoord'.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het persoonlijk voornaamwoord'.
Stap 2
Alleen + samen
Maak de oefening 'Het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp'.
Stap 3
Alleen + samen
Maak de oefening 'Het persoonlijk voornaamwoord niet als onderwerp'.
Stap 4
Alleen + samen
Bedenk zelf en geef voorbeelden.
Stap 5
Alleen
Maak de eindtoets: 'Het persoonijk voornaamwoord'.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.
Stap 1
Om de theorie over het persoonlijk voornaamwoord te kunnen begrijpen, moet je weten wat het onderwerp van een zin is en moet je weten wat een zelfstandig naamwoord is. Weet je het nog? Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaande items uit de Kennisbank Nederlands:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het persoonlijk voornaamwoord is vaak het onderwerp van de zin.
Neem het 'schema' hieronder over en vul zes zinnen in met een persoonlijk voornaamwoord als onderwerp.
Vergelijk je zes zinnen met de zinnen van een klasgenoot.
Hebben jullie allebei zes goede zinnen kunnen vinden?
Stap 3
Persoonlijk voornaamwoord niet als onderwerp
Het persoonlijk voornaamwoord is ook vaak niet het onderwerp van de zin.
Maak nu ook zes zinnen met een persoonlijk voornaamwoord dat niet het onderwerp van de zin is.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Extra opdracht - Rebus
Je ziet hiernaast afbeeldingen die de personen ik, wij enz. uitbeelden.
Klik op de afbeelding met je rechtermuisknop en kopieer de afbeelding naar je tekstverwerker. Je hebt zo voor elke persoon enkelvoud en meervoud een afbeelding.
Gebruik deze afbeeldingen om een rebus te maken.
Dit doe je zo:
Bedenk een zin waarin minstens drie verschillende persoonlijke voornaamwoorden voorkomen.
Maak met behulp van afbeeldingen een rebus die deze zin uitbeeldt.
Nog even zien hoe een rebus werkt? Kijk eens op www.festisite.nl
Verdeel de rebussen onder elkaar en maak elkaars raadsels!
Extra - vwo
Met deze opdracht oefen je jezelf in het gebruik van de eerste, tweede en derde persoon in enkelvoud en meervoud.
Opdracht A
Verander de volgende zin door alle persoonlijke voornaamwoorden om te zetten van enkelvoud naar meervoud en andersom.
Daardoor veranderen natuurlijk ook de persoonsvormen!
Kijk naar een voorbeeld:
Vandaag gaan wij op excursie naar Leiden, maar jij moet op school blijven.
Zie je de persoonlijke voornaamwoorden?
wij = 1e persoon meervoud. Jij = 2e persoon enkelvoud.
De nieuwe zin wordt:
Vandaag ga ik op excursie naar Leiden, maar jullie moeten op school blijven.
Wij wordt ik (1e persoon enkelvoud), jij wordt jullie (2e persoon meervoud)
Doe hetzelfde met de volgende zinnen en bespreek je werk met een klasgenoot. Raadpleeg je docent als je twijfelt.
Morgen moeten jullie even langskomen, want dan vier ik mijn verjaardag.
Waarom doet hij zo moeilijk als u ook eens een keer uit eten wilt.
Ze hebben er een hekel aan als je steeds kritiek op hen levert.
Als je zo doorgaat, houd ik er echt mee op.
Extra - vwo 2
Extra oefening
Vul in deze opdracht steeds het juiste persoonlijke voornaamwoord en de bijbehorende persoonsvorm in.
Alles in de tegenwoordige tijd.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Bijvoeglijk naamwoord
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het bijvoeglijk naamwoord centraal.
Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
Kun je bijvoeglijke naamwoorden herkennen.
Weet je dat een bijvoeglijk naamwoord meestal voor een zelfstandig naamwoord staat.
Weet je dat een bijvoeglijk naamwoord extra informatie geeft over het zelfstandig naamwoord.
Eindproduct
Je schrijft een verhaal van ongeveer 150 woorden over een groepje jongens en meisjes dat elkaar heeft leren kennen op een camping op Terschelling. Ze hebben een heerlijke vakantie gehad. Wat zouden ze beleefd hebben? In het verhaal verwerk je minimaal tien bijvoeglijke naamwoorden.
Beoordeling
Je verhaal laat je beoordelen door je docent.
Je docent beoordeelt het verslag op:
De inhoud: gaat het verhaal over een vakantie op een camping op Terschelling?
Het aantal bijvoeglijk naamwoorden: bevat het verhaal minimaal tien bijvoeglijk naamwoorden?
Taalfouten: bevat je verhaal niet te veel taalfouten?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen + samen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Zelfstandig- en bijvoeglijk naamwoord'.
Stap 2
Alleen + samen
Bekijk de manieren om het bijvoeglijk naamwoord te gebruiken.
Stap 3
Alleen + samen
Lees en tel de bijvoeglijke naamwoorden.
Stap 4
Alleen
Schrijf een kort verhaal.
Benodigdheden
Een computer met internetverbinding.
Tijd
Voor deze opdracht heb je twee lesuren nodig.
Stap 1
Een bijvoegelijk naamwoord hoort bijna altijd bij een zelfstandig naamwoord. Zelfstandig naamwoorden? Weet je het nog? Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaand item in de Kennisbank:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Nog meer oefenen?
Op de website van Juf Melis (www.jufmelis.nl/woordsoorten) vind je een aantal oefeningen om te leren het bijvoeglijk naamwoord te herkennen.
Stap 2
Bijvoeglijk naamwoord
Er zijn verschillende manieren om het bijvoeglijk naamwoord te gebruiken.
Hieronder zie je vier manieren met een voorbeeld. Zoek bij iedere manier zelf minstens één ander voorbeeld.
Als je dat wilt, kun je de tekst selecteren en in Word plaatsen.
1 Eindigen op een '-e'
De meeste bijvoeglijk naamwoorden eindigen op een '-e'.
Ze staan dan voor het zelfstandig naamwoord. Voorbeeld 1: Hij heeft een dikke jas aan. Voorbeeld 2: ..............................................
2 Eindigen op een '-en'
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op '-en'. Voorbeeld 1: Dat is een houten tafel. Voorbeeld 2: ..............................................
3 Zonder '-e' of '-en'
Een bijvoeglijk naamwoord heeft naast een vorm die eindigt op een '-e' of '-en' ook een kortere vorm zonder '-e' of '-en'. Voorbeeld 1: Dat is een rode trui. Die trui is rood. Voorbeeld 2: ..............................................
4 Zelfstandig gebruik
Een bijvoeglijk naamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden. Voorbeeld 1: Zij is de slimste van de klas. Voorbeeld 2: ..............................................
Klaar?
Bespreek de voorbeelden met een klasgenoot.
Stap 3
Lees het verhaal over een bijzondere motor. Tel de bijvoeglijk naamwoorden.
De Harley van Elvis
Een arme man in de VS koopt voor $600 een oude Harley Davidson motor. Wanneer de aardige man de Harley aan het opknappen is, bestelt hij bij een bekende garage onderdelen. Als hij tegen de vriendelijke garagehouder zijn aparte motor omschrijft, wordt deze enthousiast. Hij wil hem graag een keertje zien.
De man rijdt met zijn Harley naar de garage. De enthousiaste garagehouder biedt hem meteen duizend dollar. De man aarzelt. Terwijl hij zachtjes zijn motor aait, ontdekt hij opeens een inscriptie die hem nooit eerder is opgevallen. Er staat: "Voor Elvis, van James Dean." De man wist zijn unieke motor aan Harley Davidson te verkopen voor vier miljoen dollar.
Geloof jij dit rare verhaaltje?
Schrijf alle bijvoeglijk naamwoorden die in het verhaal voorkomen op.
Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden heb je gevonden?
Vergelijk je antwoord met het antwoord hieronder.
arme
oude
aardige
bekende
vriendelijke
aparte
enthousiast
enthousiaste
unieke
rare
Stap 4
Eindproduct
Bekijk de foto. Op de foto zie je een aantal jongeren die elkaar hebben leren kennen op een camping op Terschelling. Ze hebben een heerlijke vakantie gehad.
Schrijf een kort verhaal over wat ze zoal beleefd zouden kunnen hebben.
In het verhaal verwerk je minimaal tien bijvoeglijke naamwoorden.
Onderstreep de bijvoeglijk naamwoorden in je verhaal.
Onder de knop 'Vooraf' kun je vinden hoe je docent het verhaal gaat beoordelen. Lees de beoordelingscriteria nog eens door.
Pas je verhaal eventueel nog wat aan.
Tevreden?
Laat je verhaal beoordelen door je docent.
Extra - vwo
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
Je hebt geleerd dat woorden als hout, papier, staal enz. op -en eindigen als je er een bijvoeglijk naamwoord van maakt:
een stalen pen
een papieren hoedje
een houten bril, enz.
Maar er zijn ook stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden die geen uitgang krijgen.
Bijvoorbeeld: plastic - een plastic beker.
Dan zijn er ook nog woorden waarbij je kunt kiezen: wel of niet -en erachter.
Voorbeeld: rubber - een rubber deksel OF een rubberen deksel. Allebei goed!
Tenslotte zijn er speciale gevallen: bijvoorbeeld lood en stro.
Bestudeer eventueel nogmaals pagina 3 van de Kennisbank Bijvoeglijk naamwoord. KB: Kennisbank
Doe hierna de volgende oefening.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Lidwoord
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het lidwoord centraal.
Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
Kun je lidwoorden herkennen.
Kun je uitleggen hoe lidwoorden samenhangen met zelfstandige naamwoorden.
Eindproduct
Je doet verslag van een onderzoek naar het aantal keer dat het lidwoord gemiddeld voorkomt in een willekeurige tekst.
De omvang van het verslag is niet groter dan een half A4-tje.
Beoordeling
Je verslag laat je beoordelen door je docent.
Je docent beoordeelt het verslag op:
De inhoud: gaat het verslag over het aantal keer dat het lidwoord in een tekst voorkomt?
De omvang: is het verslag niet groter dan een half A4-tje?
De vorm: is het verslag netjes vormgegeven?
Taalfouten: bevat je verslag niet te veel taalfouten?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen + samen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het lidwoord'.
Stap 2
Alleen
De kerstbal of het kerstbal?
Stap 3
Alleen
Tel het aantal lidwoorden in de tekst.
Stap 4
Alleen
Tel het aantal lidwoorden in de tekst.
Stap 5
Alleen
Schrijf een kort verslag over het onderzoekje dat je gedaan hebt.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je twee lesuren nodig.
Stap 1
Een lidwoord zie je bijna nooit zonder een zelfstandig naamwoord.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Een lidwoord zie je bijna altijd in combinatie met een zelfstandig naamwoord. Weet jij welk lidwoord bij welk zelfstandig naamwoord hoort? Even checken!
Doe de oefening.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Is het de kerstbal of is het het kerstbal?
Er zijn zelfstandig naamwoorden die je zowel met het lidwoord het als met het lidwoord de kunt combineren. De zelfstandig naamwoorden betekenen dan wel iets anders. De kerstbal hangt in de kerstboom. Het kerstbal is het (school)feest met kerst.
Zoek nu zelf minstens vier zelfstandig naamwoorden die zowel met het lidwoord de als met het lidwoord het gecombineerd kunnen worden.
Schrijf ze op. Laat je woorden zien aan twee klasgenoten.
Hebben zij dezelfde woorden gevonden?
Stap 3
Hieronder zie je een tekst van precies 100 woorden.
Tel het aantal lidwoorden in de tekst.
Hoeveel procent van de woorden in deze tekst is een lidwoord?
Een lidwoord is een woord dat geplaatst kan worden voor zelfstandige naamwoorden en voor bezittelijke voornaamwoorden. Het lidwoord heeft als voornaamste functie om de bepaaldheid ervan aan te duiden. Daarnaast kan een lidwoord ook andere informatie over het naamwoord verschaffen, in het Nederlands bijvoorbeeld over het woordgeslacht ervan (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig). Het Nederlands kent twee bepaalde lidwoorden: de (mannelijk of vrouwelijk) en het (onzijdig). Het wordt enkel gebruikt vóór een enkelvoudig onzijdig woord. Om een meervoud aan te duiden wordt altijd de gebruikt. Verkleinwoorden zijn in het Nederlands altijd onzijdig en worden in het enkelvoud dus met "het" aangeduid.
Wat denk je? Bevat deze tekst meer of minder lidwoorden dan een willekeurige tekst?
Stap 4
Ga op internet naar een willekeurige website.
Selecteer op de website een tekst van ongeveer 100 woorden.
Plak de tekst in Word.
In Word kun je zien uit hoeveel woorden de tekst bestaat.
Is de tekst langer dan 100 woorden, haal dan aan het eind een aantal woorden weg.
Tel nu het aantal lidwoorden in de tekst.
Hoeveel procent van de woorden in jouw tekst zijn lidwoorden?
Verschilt het percentage veel van het percentage dat je in stap 4 hebt gevonden?
Vraag aan een aantal klasgenoten welke percentages zij gevonden hebben.
Durf je antwoord te geven op de vraag:
"Hoeveel procent van de woorden in een tekst is een lidwoord?"
Stap 5
Schrijf nu een kort verslag over het onderzoekje dat je gedaan hebt.
Het verslag krijgt als titel: 'Het aantal lidwoorden in een tekst'.
Schrijf in het verslag:
Wat je onderzocht hebt.
Hoe je te werk bent gegaan.
Wat je conclusie is.
Je verslag mag niet groter zijn dan een half A4-tje.
Onder de knop 'Vooraf' kun je vinden hoe je docent het verslag gaat beoordelen. Lees de beoordelingscriteria nog een door. En pas je verslag eventueel nog wat aan.
Tevreden?
Laat je verslag beoordelen door je docent.
Extra: Oefen - vwo
Het lidwoord - extra oefening
Woorden hebben een geslacht
In het Duits en Frans kunnen lidwoorden mannelijk of vrouwelijk zijn: la fleur, der Hund.
Ook Nederlandse lidwoorden zijn eigenlijk mannelijk of vrouwelijk, maar daar merk je vaak niets meer van.
Soms kom je het geslacht toch nog tegen in zinnen als: De regering heeft haar plannen bekendgemaakt. Aan het woordje haar kun je zien dat regering een vrouwelijk woord is. Bij onzijdige (het-) woorden gebruik je ook 'zijn': het bedrijf met zijn medewerkers.
In het woordenboek kun je soms nog vinden of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig (het) is. Maar als je iets meer hebt gelezen over dit onderwerp, kun je ook zonder woordenboek snel zien of een woord vrouwelijk is.
Bestudeer daarvoor deze website: www.onzetaal.nl/taaladvies
In de meeste gevallen wordt uit de zin vanzelf wel duidelijk of het om een mannetje of een vrouwtje gaat. De regels die vroeger golden, zijn in de meeste gevallen allang losgelaten.
In het Groene Boekje vind je het geslacht alleen aangegeven wanneer dit nog van belang kan zijn, dus als het vrouwelijk is zie je (v). In alle andere gevallen kun je het als 'mannelijk' behandelen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Aanwijzend voornaamwoord
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het aanwijzend voornaamwoord centraal.
Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
Kun je in een zin het aanwijzend voornaamwoord herkennen.
Kun je opschrijven welke woorden gebruikt kunnen worden als aanwijzend voornaamwoord.
Kun je met behulp van voorbeelden uitleggen wat het verschil is in gebruik tussen de aanwijzende voornaamwoorden 'deze' en 'dit' en 'deze' en 'die'.
Kun je met behulp van voorbeelden uitleggen wat het verschil is in gebruik tussen de aanwijzende voornaamwoorden 'dat' en 'dit' en 'dat' en 'die'.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Aanwijzend voornaamwoord'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen + samen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het aanwijzend voornaamwoord'.
Stap 2
Alleen
Bekijk de meest gebruikte aanwijzende voornaamwoorden.
Stap 3
Alleen + samen
Schrijf vier zinnen met een aanwijzend voornaamwoord.
Stap 4
Alleen + samen
Vergelijk je zinnen met de zinnen van een klasgenoot.
Stap 5
Alleen
Maak de eindtoets: 'Aanwijzend voornaamwoord'.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.
Stap 1
Als je het aanwijzend voornaamwoord in een zin wilt kunnen vinden, moet je weten wat een zelfstandig naamwoord en een lidwoord is. Weet je het nog? Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaande items uit de Kennisbank Nederlands:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Als een aanwijzend voornaamwoord naar een naamwoord verwijst in dezelfde zin, dan spreek je van niet-zelfstandig gebruik.
Voorbeeld: Dit huis is prachtig.
Een aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden.
Er is dan geen verwijzing naar een ander naamwoord in dezelfde zin.
Voorbeeld: Ik vind dat een rotstreek.
Schrijf vier zinnen met een aanwijzend voornaamwoord op.
Zorg dat in de eerste twee zinnen het aanwijzend voornaamwoord niet-zelfstandig wordt gebruikt en in de laatste twee zinnen het aanwijzend voornaamwoord wel zelfstandig gebruikt wordt.
Vergelijk je zinnen met de zinnen van een klasgenoot. Hebben jullie allebei vier goede zinnen kunnen vinden?
Stap 4
Die, deze, dat en dit zijn de meest voorkomende aanwijzende voornaamwoorden. Toch zijn er ook nog wel andere aanwijzende voornaamwoorden.
Schrijf minstens vier zinnen op met vier andere aanwijzende voornaamwoorden.
Vergelijk je zinnen met de zinnen van een klasgenoot. Hebben jullie allebei vier goede zinnen kunnen vinden. Heeft je klasgenoot nog andere aanwijzende voornaamwoorden gebruikt dan jij?
Stap 5
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met met maken van een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.
Je moet acht vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.
Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.
Extra - Oefen
Extra oefening Grammatica
Je hebt in de voorafgaande stappen geleerd dat de volgende aanwijzende voornaamwoorden
vaak worden gebruikt: die - dit - deze - dat - degene - zo'n - zulke
Maak nu de volgende oefening en gebruik elk aanwijzend voornaamwoord één keer.
Maak nu zelf zeven zinnen waarin dezelfde woorden moeten worden ingevuld.
(die - dit - deze - dat - degene - zo'n - zulke)
Maak nu met een klasgenoot elkaars oefeningen en kijk ze samen na. Lever ze daarna in bij je docent.
Verderkijker
Aanwijzend vnw - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Aanwijzend vnw zijn de volgende items geselecteerd.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Vragend voornaamwoord
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het vragend voornaamwoord centraal.
Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht:
Kun je het vragend voornaamwoord herkennen.
Kun je opschrijven welke woorden gebruikt kunnen worden als vragend voornaamwoord.
kun je met een voorbeeld duidelijk maken dat niet ieder vraagwoord een vragend voornaamwoord is.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met het maken van een quiz op www.mijnquiz.nl .
De quiz bestaat uit tien vragen. Iedere vraag moet beginnen met een vragend voornaamwoord.
Beoordeling
Je laat de quiz beoordelen door je docent.
De quiz wordt beoordeeld op:
De inhoud: beginnen alle vragen met een vragend voornaamwoord?
De originaliteit: zijn het tien leuke vragen.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het vragend voornaamwoord'.
Stap 2
Alleen + samen
Wie dit leest is gek!
Stap 3
Alleen
Lees het volgende verhaal.
Stap 4
Alleen
Speel en maak een quiz.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.
Stap 1
Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderwerp:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Wie dit leest is gek!
Wat is nou een gek verhaaltje? Wie het weet mag het zeggen.
Dit verhaaltje misschien? Het gaat over een houthakker uit Zuid-Afrika.
Hij solliciteerde bij een bedrijf in Zaandam. Welk bedrijf neemt nu houthakkers aan? De chef vroeg wat voor ervaring de houthakker had.
De houthakker vertelde dat hij gewerkt had in de woestijn. De chef keek hem verbaasd aan: Maar daar zijn toch geen bomen meer? Nee, nu niet meer, antwoordde de houthakker.
Wat een gek verhaal! Hoe vind jij het?
Tel het aantal vragende voornaamwoorden in het verhaaltje.
Vergelijk het aantal vragende voornaamwoorden dat je hebt gevonden met het aantal van een klasgenoot. Hebben jullie hetzelfde aantal? Ga ook na of jullie dezelfde vragende voornaamwoorden hebben gevonden.
Stap 3
Lees dit verhaaltje.
Ontsnapte papegaai geeft adres
TOKIO (ANP) - Een ontvluchte papegaai is in Japan weer thuis, nadat de vogel zijn adres herhaaldelijk had verteld. Het kennelijk verdwaalde dier werd begin deze maand in de provincie Chiba op straat gevangen door een agente en naar een dierenasiel gebracht. Daar begon de papegaai luid zijn naam te zeggen, Nakamura Yosuke-kun, gevolgd door het volledige adres van zijn eigenaar. Het was toen nog maar een eenvoudige opgave om Nakamura Yosuke-kun met zijn baasje te herenigen.
Verzin vier vragen over dit nieuwsbericht.
Zorg dat iedere vraag begint met een ander vragend voornaamwoord.
Stap 4
Ga naar www.quizeye.nl.
Speel één of twee keer een quiz die je leuk lijkt. Let er op of de
vragen wel of niet met een vragend voornaamwoord beginnen.
Maak nu zelf een quiz op www.quizeye.nl.
Je quiz moet uit tien vragen bestaan over één onderwerp (sport, je favoriete hobby, muziek, games, school, enzovoort).
Zorg dat alle vragen beginnen met een vragend voornaamwoord. Gebruik ieder vragend voornaamwoord minimaal één keer.
Zorg dat je de goede antwoorden weet, maar dat je per vraag ook steeds drie foute antwoorden hebt.
Vul alle nodige gegevens is en vraag je klasgenoot dan om de quiz te testen.
Klaar? Geef de gegevens van je quiz door aan je docent.
Hij/zij kan de quiz dan online spelen en beoordelen.
Extra: Oefen - vwo
Geef zelf uitleg over het verschil tussen vraagwoorden.
Niet alle vraagwoorden zijn vragende voornaamwoorden. Wie is jouw mentor? Wie is een vragend voornaamwoord. Waar ben je geboren? Waar is geen vragend voornaamwoord maar een bijwoord.
Geef zelf uitleg en voorbeelden met behulp van onderstaand schema.
Gebruik eerst de Kennisbank om nog eens goed de uitleg te bestuderen. Maar let op: je mag niet dezelfde voorbeeldzinnen gebruiken.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Meewerkend voorwerp
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het meewerkend voorwerp of meewerkende voornaamwoord centraal.
Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht:
Kun je in zinnen met een meewerkend voorwerp het meewerkend voorwerp vinden door te ontleden.
Weet je dat je eerst het gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp in een zin moet vinden voordat je het meewerkend voorwerp kunt vinden.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Meewerkend voorwerp'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het meewerkend voorwerp'.
Stap 2
Alleen + samen
Weet je nog wat zinsontleding is?
Stap 3
Alleen + samen
Doe samen met een klasgenoot de oefening.
Stap 4
Alleen
Maak de eindtoets: 'Meewerkend voorwerp'.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer één lesuur nodig.
Stap 1
Als je het meewerkend voorwerp in een zin wilt vinden, moet je eerst het gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp opzoeken. Weet je het nog?
Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaande items in de Kennisbank:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Weet je nog wat zinsontleding is?
Neem de tekst hieronder over en vul de ontbrekende woorden in.
Kies uit: meewerkend - werkwoordelijk - lijdend voorwerp - persoonsvorm - naamwoordelijk
Om de ..... in een zin te vinden, kun je de zin van tijd veranderen.
De persoonsvorm plus alle andere werkwoordsvormen zijn samen het ..... gezegde.
Het ..... gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel. In een naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwood.
Om het ..... te vinden stel je de wie/wat vraag + persoonsvorm + onderwerp en de rest van het werkwoordelijk gezegde.
Het ..... voorwerp is een zinsdeel dat met 'aan' of 'voor' begint of waar je 'aan' of 'voor' voor kunt zetten.
Heb je woorden op dezelfde plek ingevuld als je buurman/buurvrouw?
Stap 3
Zinsontleden
Doe samen met een klasgenoot de volgende oefening.
Maak allebei een zin waarin de volgende zinsdelen voorkomen:
werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Maak ook een zin waarin de volgende zinsdelen voorkomen:
naamwoordelijk gezegde
onderwerp
meewerkend voorwerp
Zorg dat je beide zinnen zelf kunt ontleden in zinsdelen.
Ruil de zinnen met je buurvrouw of buurman en benoem in haar/zijn zinnen de zinsdelen.
Laat je antwoorden controleren en controleer of je buurvrouw/buurman de zinsdelen in jouw zinnen goed benoemd heeft.
Stap 4
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.
Je moet acht vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Oefening: Maak zelf zinnen met een meewerkend voorwerp
Gebruik de volgende woorden in een zin. Zorg dat er een meewerkend voorwerp in staat. Onderstreep het meewerkend voorwerp.
Voorbeeld:
Ik - cadeau - zus - gisteren
Zin: Ik gaf mijn zus gisteren een boek cadeau.
Nu jij!
Woorden
Zin
Meewerkend voorwerp
leraar - leerlingen - onvoldoende - proefwerk
vorige week - bekeuring - fietsers - politie
gaf - klap - vriend - klasgenoot
gemeente - brief - inbraakgevaar - inwoners - waarschuwen
oma - kleinkind - speelgoed - verjaardag
mij - jas
uitgeleend - scooter - mijn broer
meubelmaker - prijs - uitgereikt - stoel
keuken - gegeven - oom - opknapbeurt
te laat - je moeder - telefoontje
Controleer samen met een klasgenoot elkaars werk. Zijn alle onderstreepte zinsdelen meewerkend voorwerp?
Beantwoord samen de volgende vraag: Wat verandert er ook aan een zin met een meewerkend voorwerp, als je er 'aan' voor zet?
Extra: Oefen-vwo
Meer over het meewerkend voorwerp - vwo
A. Wel aan, maar geen meewerkend voorwerp
Maak vijf zinnen waar wel het woordje 'aan' in voorkomt, maar waar geen meewerkend voorwerp in staat.
Vergelijk je resultaat met dat van een klasgenoot.
B. Hun of hen?
Wat is nu juist: Ik geef hen een boek, of: ik geef hun een boek?
Zoek eens uit hoe dat zit op een website over taal / ontleden, zoals www.beterontleden.nl
Maak vijf zinnen waar wel het woordje 'aan' in voorkomt, maar waar geen meewerkend voorwerp in staat.
Vergelijk je resultaat met dat van een klasgenoot.
Verderkijker
Meewerkend voorwerp - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Meewerkend voorwerp zijn de volgende items geselecteerd.
wp.digischool.nl
Algemene uitleg zinsontleding in een powerpoint.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Bijwoord
Vooraf
Leerdoelen
Aan het eind van de les:
Kun je bijwoorden in een zin herkennen en benoemen.
Begrijp je het verschil tussen een bijwoord en bijvoeglijk naamwoord.
Weet je dat er in één zin meer bijwoorden kunnen staan.
Weet je dat een bijwoord extra informatie kan geven over een werkwoord.
Eindproduct:
Aan het eind van de les ga je een memoryspel maken met bijwoorden.
Hierbij laat je zien dat je de verschillen tussen bijwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden goed begrijpt.
Beoordeling
Het memoryspel wordt beoordeeld door je docent.
Er wordt gelet op correctheid, netheid en originaliteit.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Maak de oefening over Het bijwoord.
Stap 2
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het bijwoord'.
Stap 3
Alleen + samen
Soms hoort een bijwoord bij een werkwoord.
Stap 4
Alleen + samen
Bekijk hoe het bijwoord gebruikt kan worden.
Stap 5
Alleen + samen
Soms hoort een bijwoord bij een ander bijwoord.
Stap 6
Alleen + samen
Ga een memoryspel maken met bijwoorden.
Benodigdheden
Pen, papier, schaar, kleurpotloden, ... voor de eindopdracht.
Tijd
Ongeveer twee lesuren.
Stap 1
We gaan eerst even je geheugen opfrissen!
Kun je de diverse woordsoorten nog herkennen?
Maak deze oefening en kijk hoeveel je nog weet.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Soms hoort een bijwoord bij een werkwoord. Voorbeeld:
De fietser rijdt hard.
In dit voorbeeld is hard een bijwoord dat hoort bij het werkwoord rijden.
Nog een voorbeeld:
Hij schrijft veel op het bord.
In dit voorbeeld is veel een bijwoord dat hoort bij het werkwoord schrijven.
Maak zelf nog drie zinnen waarin een bijwoord zit dat hoort bij een werkwoord.
Bespreek je voorbeelden met een klasgenoot.
Stap 4
Sommige woorden kun als bijvoeglijk naamwoorden én als bijwoord bij een bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt.
Voorbeeld:
Zij is een bijzondere vrouw.
Zij is een bijzonder aardige vrouw.
In de eerste zijn is bijzondere een bijvoeglijk naamwoord.
In de tweede zin is bijzonder een bijwoord, dat hoort bij het bijvoeglijk naamwoord aardig.
Nog een voorbeeld:
Het was een verschrikkelijke schreeuw. verschrikkelijke = bijv. nw.
Het was een verschrikkelijk harde schreeuw. verschrikkelijk = bijwoord.
Maak zelf nog drie keer twee zinnen waarin een woord eerst als bijvoeglijk naamwoord en dan als bijwoord bij een bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt. Bespreek je voorbeelden met een klasgenoot.
Stap 5
Soms hoort een bijwoord bij een ander bijwoord.
Voorbeeld:
De test is bijzonder slecht gemaakt.
In dit voorbeeld zijn bijzonder en slecht bijwoorden.
Het bijwoord slecht hoort bij het werkwoord maken.
Het bijwoord bijzonder hoort bij het bijwoord slecht.
Nog een voorbeeld:
Hij speelt erg mooi gitaar.
Het bijwoord mooi verwijst naar het werkwoord spelen.
Het bijwoord erg hoort bij het bijwoord mooi.
Maak zelf nog drie zinnen met twee bijwoorden.
Eén van de bijwoorden moet verwijzen naar het andere bijwoord.
Bespreek je voorbeelden met een klasgenoot.
Stap 6
Je gaat nu de eindopdracht maken samen met een klasgenoot.
De bedoeling is dat jullie een memoryspel maken met bijwoorden.
Voor een voorbeeld, kijk op memoryspelen.nl .
Jullie gaan een memoryspel maken met minimaal 8 combinaties (= 16 kaartjes). Maak combinaties:
Van bijwoorden die iets zeggen over een werkwoord.
Van bijwoorden die iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord.
Van bijwoorden die iets zeggen over een ander bijwoord.
Als je klaar bent, speel je het spel natuurlijk een keer.
Laat het spel ook door twee andere klasgenoten spelen. Vraag om commentaar. Jullie spelen het spel van jullie klasgenoten.
Geef op een goede manier feedback.
Pas het spel eventueel nog iets aan en laat het dan beoordelen door jullie docent.
Extra - Oefen
Het bijwoord-dobbelspel
Tijd voor een spelletje!
Maak samen met een klasgenoot een lijst van bijwoorden. Zorg voor een mix van vier soorten bijwoorden:
Tijd - Plaats - Vraagwoorden - Andere bijwoorden
Om bijwoorden te vinden, kun je de voorbeelden uit de voorgaande stappen gebruiken of op internet zoeken naar lijsten met bijwoorden. Er zijn er genoeg!
Als je de woorden gevonden hebt, volg je de instructie hieronder voor het dobbelspel.
Succes!
Dobbelspel bijwoorden
Heb je een lijst met 30 bijwoorden? Verdeel die in vijf kolommen van zes.
Heb je een dobbelsteen? Dan kan het spel beginnen.
Nummer één gooit voor een woord uit de eerste rij. Noteer het.
Nummer twee gooit voor een woord uit de tweede rij. Noteren. Enzovoort tot je vijf woorden hebt.
Nu is nummer twee aan de beurt om met al deze woorden een goede zin te maken.
Nummer één noteert de tijd die hij daarvoor nodig heeft.
Daarna begint nummer twee met gooien.
Nummer één moet nu een zin maken en nummer twee noteert de tijd.
Ga door tot elke speler vijf zinnen heeft gemaakt.
Tel de tijden van elke deelnemer op. Wie heeft de minste tijd nodig gehad voor zijn zinnen?
LET OP: laat de zinnen tenslotte beoordelen door je docent. Een fout levert tien strafseconden op!
Verderkijker
Bijwoord - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Bijwoord zijn de volgende items geselecteerd.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Lijdende en bedrijvende vorm
Vooraf
In deze grammaticaopdracht gaat over het verschil tussen bedrijvende vorm en de lijdende vorm.
Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht:
Weet je dat de bedrijvende vorm ook wel de actieve vorm wordt genoemd.
Weet je dat de lijdende vorm ook wel de passieve vorm wordt genoemd.
Kun je zien of een zin in de bedrijvende of lijdende vorm staat.
Kun je een zin die in de bedrijvende vorm staat, omzetten in een zin in de lijdende vorm en omgekeerd.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Lijdende en bedrijvende vorm'.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de punten haalt.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Lijdende en bedrijvende vorm'.
Stap 2
Alleen
Zet de zinnen om.
Stap 3
Alleen
Zet de zinnen om.
Stap 4
Alleen + samen
Maak de tekst compleet.
Stap 5
Alleen
Maak de eintoets: 'Lijdende en bedrijvende vorm'.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.
Stap 1
Om de theorie over de lijdende en bedrijvende vorm te kunnen begrijpen, moet je weten wat het onderwerp en het lijdend voorwerp is. Weet je het nog? Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaande items uit de Kennisbank Nederlands:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Zinnen omzetten
Wil je een zin, die in de onvoltooid tegenwoordige tijd staat, van de bedrijvende vorm omzetten naar de lijdende vorm, ga dan als volgt te werk:
Zet het lijdend voorwerp voorop.
Ga verder met een vorm van het werkwoord 'worden'.
Maak van een van de werkwoorden van de zin een voltooid deelwoord.
Zet voor het onderwerp het woordje 'door'. Stap 3 en 4 kun je ook omdraaien.
Voorbeeld:
De slager slacht de koe.
Lijdend voorwerp is 'de koe', dus: 'De koe ...'
Ga verder met een vorm van worden: 'De koe wordt...'
Werkwoord: slacht > geslacht: 'De koe wordt geslacht ...'
Onderwerp is 'De slager': 'De koe wordt geslacht door de slager.'
Maak de onderstaande oefening:
Zet het lijdend voorwerp voorop.
Ga verder met een vorm van het werkwoord 'worden'.
Maak van een van de werkwoorden van de zin een voltooid deelwoord.
Zet voor het onderwerp het woordje 'door'.
Gebruik de stappen om de volgende zinnen van de bedrijvende vorm om te zetten in de lijdende vorm.
Alle kinderen maken de oefeningen.
Koen ruimt de kamer op.
De agenten arresteren de dief.
De omvallende boom vernielt het dak van de schuur.
Jij leert de les goed.
Heb je de zinnen omgezet?
Bespreek je antwoorden dan met een klasgenoot en kijk of jullie dezelfde antwoorden hebben.
Stap 3
Zinnen omzetten - 2
Bekijk de volgende zinnen.
De man heeft de computer gekocht.
De computer is door de man gekocht.
De eerste zin staat in de bedrijvende vorm. De tweede zin staat in de lijdende vorm. Om de zin om te zetten, is het hulpwerkwoord zijn gebruikt.
Zet de volgende zinnen van de bedrijvende vorm om in de lijdende vorm.
Alle kinderen hebben de oefeningen gemaakt.
Koen heeft zijn kamer opgeruimd.
De agenten hebben de dief gearresteerd.
De omvallende boom heeft het dak van de schuur vernield.
Jij hebt de les goed geleerd.
Heb je de zinnen omgezet? Bespreek je antwoorden dan met een klasgenoot en kijk of jullie dezelfde antwoorden hebben.
Stap 4
In het item over de lijdende en bedrijvende vorm staat dat de bedrijvende vorm dikwijls de voorkeur heeft boven de lijdende vorm. In onderstaande tekst wordt het waarom uitgelegd.
Maak de tekst compleet door aan te geven waar de volgende woorden geplaatst moeten worden: a passieve - b actieve - c meetrekken - d bedrijvende - e lezer
WAAROM?
Waarom is de .. 1 .. vorm te verkiezen boven de lijdende vorm?
We kunnen beter stellen: waarom beter een .. 2 .. zin, dan een passieve zin?
Een actieve zin betrekt jou, de .. 3 .. , in het verhaal.
Een passieve zin deelt je iets mee. En uiteindelijk wil je je lezer .. 4 .. het verhaal in. Wel is het van belang om er niet te gekunsteld mee om te gaan.
Het is te zwart-wit om te stellen dat een .. 5 .. zin vermeden moet worden.
De truc zit in de bewustwording. Weet wat je doet!
Je sluit deze opdracht af met met maken van een toets.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Je moet 80% van de punten halen voor een voldoende. Succes!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Maak de tekst actiever - vwo
Je hebt geleerd dat de bedrijvende vorm een tekst 'actiever' maakt. Dat leest meestal prettiger.
Probeer onderstaande tekst ook eens wat actiever te maken. Verander overal de lijdende vorm in de bedrijvende vorm. Om de zin goed te laten lopen, moet er dan vaak ook nog meer veranderd worden.
Lees elke zin aan jezelf voor als hij af is: is het een goede zin?
Kopieer dit verhaal naar je tekstverwerker.
Zoek de lijdende zinnen op en verander die.
Een nieuw paspoort aanvragen
Allereerst wordt door de inwoner een afspraak gemaakt met de gemeente.
Daarna wordt door de aanvrager gezorgd voor een recente pasfoto.
Deze moet door de fotograaf volgens de regels zijn gemaakt.
Verkeerd gemaakte foto's worden niet geaccepteerd door het baliepersoneel.
Tijdens uw bezoek worden uw gegevens door de medewerker opgenomen en betaalt u het verschuldigde bedrag.
Tenslotte wordt door het personeel aan de aanvrager medegedeeld wanneer het paspoort door de eigenaar kan worden opgehaald. Op klachten en opmerkingen die door u via de website zijn doorgegeven, wordt door ons binnen veertien dagen gereageerd.
Heb je echt alle lijdende zinnen bedrijvend gemaakt?
Controleer dat hier:
Een nieuw paspoort aanvragen
Allereerst maakt de inwoner een afspraak met de gemeente.
Daarna zorgt de aanvrager voor een recente pasfoto.
De fotograaf moet deze volgens de regels hebben gemaakt.
Het baliepersoneel accepteert geen verkeerd gemaakte foto's.
De medewerker neemt tijdens uw bezoek uw gegevens op en u betaalt het verschuldigde bedrag.
Tenslotte deelt het personeel aan de aanvrager mede wanneer deze het paspoort kan ophalen. Wij reageren binnen veertien dagen op klachten en opmerkingen die u via de website hebt doorgegeven.
Verderkijker
Lijdende en bedrijvende vorm - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.
Voor het onderdeel Lijdende en bedrijvende vorm zijn de volgende items geselecteerd.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Bezittelijk voornaamwoord
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het bezittelijk voornaamwoord centraal.
Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht:
Kun je in een zin het bezittelijk voornaamwoord herkennen.
Kun je opschrijven welke woorden gebruikt kunnen worden als bezittelijk voornaamwoord.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Bezittelijk voornaamwoord'.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het bezittelijk voornaamwoord'.
Stap 2
Alleen
Maak de oefening over persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Stap 3
Alleen
Maak de oefening over persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Stap 4
Alleen + samen
Wanneer gebruik je jullie of hun?
Stap 5
Alleen + samen
Maak de eindtoets: 'Bezittelijk voornaamwoord'.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.
Stap 1
Weet je nog wat lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden zijn? Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaande items uit de Kennisbank Nederlands:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Bij de persoonlijke voornaamwoorden 'ik', 'jij', 'hij/zij', 'wij', 'jullie', 'zij' horen bezittelijke voornaamwoorden.
Welke woorden moeten in de zinnen hieronder ingevuld worden?
Kies uit: jullie - jouw - ons - mijn - haar en hun
Ik heb een auto. Het is .. 1 .. auto.
Jij hebt een dochter. Het is .. 2 .. dochter.
Zij heeft een jas. Het is .. 3 .. jas.
Wij hebben een boek. Het is .. 4 .. boek.
Jullie hebben een zoon. Het is .. 5 .. zoon.
Zij hebben een vakantiehuis. Het is .. 6 .. vakantiehuis.
Hun kan gebruikt worden als persoonlijk voornaamwoord én als bezittelijk voornaamwoord.
- De ober geeft hun wat te drinken. hun = persoonlijk voornaamwoord.
- Anja noteert hun gegevens. hun = bezittelijk voornaamwoord.
Bedenk zelf nog twee zinnen: een zin waarin 'hun' wordt gebruikt als persoonlijk voornaamwoord en een zin waarin 'hun' wordt gebruikt als bezittelijk voornaamwoord.
Jullie
Ook jullie kan gebruikt worden als persoonlijk voornaamwoord en als bezittelijk voornaamwoord.
- Hij heeft het aan jullie verteld. jullie = persoonlijk voornaamwoord.
- Is dat jullie huis? jullie = bezittelijk voornaamwoord.
Bedenk zelf nog twee zinnen: een zin waarin 'jullie' wordt gebruikt als persoonlijk voornaamwoord en een zin waarin 'jullie' wordt gebruikt als bezittelijk voornaamwoord.
Vergelijk je zinnen met de zinnen van een klasgenoot.
Hebben jullie allebei vier goede zinnen kunnen vinden?
Stap 5
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met met maken van een toets.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Je moet 80% van de score halen voor een voldoende.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Scheidbare werkwoorden
Vooraf
Deze grammaticaopdracht gaat over scheidbare werkwoorden.
Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
Weet je dat een scheidbaar werkwoord bestaat uit een voorvoegsel en een werkwoord.
Kun je scheidbare werkwoorden in een zin herkennen.
Weet je hoe bij scheidbare werkwoorden het voorvoegsel en werkwoord gescheiden wordt.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met het maken van de puzzel 'Scheidbare werkwoorden'.
In de puzzel komen minimaal vijftien scheidbare werkwoorden voor.
Beoordeling
De puzzel laat je beoordelen door een van je medeleerlingen.
Bij de beoordeling let je klasgenoot op:
De inhoud: staan er minimaal vijftien scheidbare werkwoorden in de puzzel en is de puzzel oplosbaar?
De vorm en netheid: ziet de puzzel er goed uit?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Scheidbare werkwoorden'.
Stap 2
Alleen + samen
Bekijk de scheidbare werkwoorden.
Stap 3
Alleen + samen
Kies nu zelf drie scheidbare werkwoorden.
Stap 4
Alleen + samen
Kies nu zelf drie scheidbare werkwoorden.
Stap 5
Alleen + samen
Kies nu zelf drie scheidbare werkwoorden.
Stap 6
Alleen + samen
De opdracht sluit je af met het maken van een puzzel.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.
Stap 1
Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderwerp:
Aanblijven, opbellen, uitmaken, afstuderen, samenstellen, meedoen, doorgaan allemaal voorbeelden van scheidbare werkwoorden.
Hoeveel scheidbare werkwoorden denk je dat er zijn in het Nederlands?
Ga op internet op zoek naar lijsten met scheidbare werkwoorden en probeer te achterhalen hoeveel scheidbare werkwoorden er zijn.
Hoeveel scheidbare werkwoorden heb je gevonden?
Vertel het antwoord aan een klasgenoot.
Heeft hij/zij veel meer/minder scheidbare werkwoorden gevonden?
Vertel elkaar waar jullie op internet gezocht hebben.
Stap 3
Werkwoorden scheiden - 1
Scheidbare werkwoorden bestaan uit een voorvoegsel en een werkwoord. Het voorvoegsel en werkwoord kunnen op verschillende manieren gescheiden worden.
Van één van die manieren vind je hier twee voorbeelden:
Doorgaan: Hij gaat altijd door.
Neerzetten: Zet dat glas daar maar neer.
Het werkwoord komt op de 'normale' plaats in de zin. Het voorvoegsel komt achter in de zin.
Kies nu zelf drie scheidbare werkwoorden uit en maak zinnen waarin ze op dezelfde manier gescheiden zijn.
Vergelijk je zinnen met de zinnen van een klasgenoot. Hebben jullie allebei drie goede zinnen kunnen vinden?
Stap 4
Werkwoorden scheiden - 2
Een andere manier om scheidbare werkwoorden te scheiden is het woordje 'te' tussen het voorvoegsel en het werkwoord te zetten.
Bekijk de twee voorbeelden:
Doorgaan: Hij vond het nodig om tot het donker door te gaan.
Neerzetten: De juffrouw vraagt hem dat glas daar neer te zetten.
Kies zelf weer drie scheidbare werkwoorden uit en maak zinnen waarin deze werkwoorden op deze manier gescheiden zijn.
Vergelijk je zinnen met de zinnen van een klasgenoot. Hebben jullie allebei drie goede zinnen kunnen vinden?
Stap 5
Werkwoorden scheiden - 3
Een derde manier om scheidbare werkwoorden te scheiden is het plaatsen van 'ge' tussen het voorvoegsel en het werkwoord.
Bekijk de twee voorbeelden:
Opstaan: Ik ben vanochtend om zes uur opgestaan.
Kwijtraken: Hij is zijn fietssleutel kwijtgeraakt.
Je snapt het al: kies weer drie scheidbare werkwoorden uit en maak zinnen waarin de werkwoorden gescheiden zijn door 'ge' tussen het voorvoegsel en het werkwoord te plaatsen.
Vergelijk je zinnen met de zinnen van een klasgenoot. Hebben jullie allebei drie goede zinnen kunnen vinden?
Stap 6
Eindproduct
Deze opdracht sluit je af met het maken van een puzzel.
In de puzzel moeten minimaal vijftien scheidbare werkwoorden voorkomen.
In de gereedschapskist van StudioVO kun je lezen hoe je te werk kunt gaan bij het maken van een puzzel .
In de gereedschapskist zie je ook (op de tweede bladzijde) hoe je een puzzel kunt (laten) beoordelen.
Klaar?
Laat je puzzel beoordelen door een klasgenoot.
Succes!
Extra - Oefen
Extra oefening grammatica - scheidbaar of niet
Hieronder vind je een extra oefening met scheidbare werkwoorden.
Maak een zin met elk werkwoord waarmee je kunt zien of het werkwoord scheidbaar is of niet.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Grammatica - Bijwoordelijke bepaling
Vooraf
Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht:
Weet je wat een bijwoordelijke bepaling is.
Kun je een bijwoordelijke bepaling in een zin aanwijzen.
Weet je het verschil tussen een bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Bijwoordelijke bepaling'.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de punten haalt.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Bestudeer het Kennisbankitem 'Bijwoordelijke bepaling'.
Stap 2
Alleen
Bijwoordelijke bepaling of voorzetselvoorwerp?
Stap 3
Alleen
Maak de oefening: 'Oefening baart kunst'
Stap 4
Alleen + samen
Maak de eindtoets: 'Bijwoordelijke bepaling'.
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer één lesuur nodig.
Stap 1
Voor je aan de slag gaat met de bijwoordelijke bepaling is het goed om nog even te kijken of je nog weet wat een bijwoord is.
Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderwerp:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Een bijwoordelijke bepaling begint regelmatig met een voorzetsel.
Het zinsdeel dat begint met het voorzetsel geeft een plaats aan.
Bijvoorbeeld:
- De jas hangt aan de kapstok. (= bijwoordelijke bepaling)
- Hij wacht op het schoolplein. (= bijwoordelijke bepaling)
Ook een voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel.
Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een vast voorzetsel.
Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel.
Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.
Bijvoorbeeld:
- Zij hingen aan zijn lippen. (= voorzetselvoorwerp)
- Zij wacht op haar vriendinnen. (= voorzetselvoorwerp)
Maak de volgende oefening.
Toets: Bijwoordelijke bepaling of voorzetselvoorwerp?
Toets: Bijwoordelijke bepaling of voorzetselvoorwerp?
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Toets:Bijwoordelijke bepaling of voorzetselvoorwerp?
Stap 3
Oefening baart kunst
Als het goed is weet je verschil tussen een bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp. Weet je ook nog wanneer een zinsdeel een meewerkend voorwerp is of een lijdend voorwerp?
Oefening baart kunst.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit acht vragen.
Je moet 80% van de vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag. Dit kan via onze helpdesk.
Het arrangement Leerlijn Grammatica hv12 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Marielle van der Maarel
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2016-10-03 15:52:48
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Persoonsvorm
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp - 1
Onderwerp - 2
Onderwerp
Onderwerp
Naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Soort werkwoord
Naamwoordelijk gezegde?
Naamwoordelijk gezegde
Grammatica: Lijdend voorwerp
Grammatica: Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp?
Zoek het zelfstandig naamwoord
Zoek het zelfstandig naamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Toets
Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord - Extra
Zoek het lidwoord
Welk lidwoord?
Toets
Aanwijzend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Extra oefening Grammatica
Vragend voornaamwoord
Meewerkend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoord
Bijwoord - 1
Bijwoord - 2
Lijdende en bedrijvende vorm
Lijdende en bedrijvende vorm
Bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden - extra
Scheidbare werkwoorden - 1
Scheidbare werkwoorden - 2
Bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepaling of voorzetselvoorwerp?
Zinsdelen benoemen
Bijwoordelijke bepaling
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.