Klas 4: Leerdoelen

Klas 4: Leerdoelen

Inleiding

In deze website vindt je de examensyllabus voor het vak geschiedenis. Dit is alles wat je MOET weten voor het examen. Werk dit helemaal uit en je hebt gelijk een goede samenvatting. Per hoofdstuk staat aangegeven wat er per paragraaf behandelt word. Daarnaast vind je ook per paragraaf oude examen vragen om te oefenen. 

De periode (1848 - 1914)

Paragraaf 1:

Ik kan de volgende begrippen omschrijven:

a. Monarchie
b. Republiek
c. Democratie
d. Dictatuur
e. Scheiding van de machten
f. Rechtsstaat
g. Onafhankelijke rechtspraak
h. Parlementaire democratie
i. Constitutionele monarchie met een parlementair stelsel.
j. Censuskiesrecht
k. Districtenstelsel
l. Evenredige vertegenwoordiging

 

Leerdoelen:

  1. Ik kan de reactie van Willem II op de revolutie dreigingen omschrijven.
  2. Ik kan de opvattingen van liberalen bij de grondwetsherziening in 1848
  3. Ik kan de twee taken van het parlement opnoemen.
  4. Ik kan de vijf rechten van het parlement opnoemen en daarbij onderscheid maken tussen de Eerste en Tweede kamer.
  5. Ik kan uitleggen hoe de volgende stappen verlopen: Van verkiezing tot coalitiepartijen en oppositiepartijen tot regering.
  6. Ik kan uitleggen in welke stappen van een wetsvoorstel een wet word.
  7. Ik kan vijf klassieke grondrechten herkennen en noemen die in de loop van de 19e en 20e eeuw in de grondwet zijn opgenomen.
  8. Ik kan zeven sociale grondrechten herkennen en noemen die in de loop van de 19e en 20e eeuw in de grondwet zijn opgenomen.
  9. Ik kan je onderscheid maken tussen klassieke en sociale grondrechten.
  10. Ik kan uitleggen dat bepaalde grondrechten met elkaar op gespannen voet kunnen staan.
  11. Ik kan het conflict tussen Willem III en het parlement als gevolg van de Luxemburgse kwestie in 1866-1867 omschrijven aan de hand van Luxemburg, koning Willem III, regering en recht van budget.
  12. Ik kan uitleggen hoe de macht van de koning werd beperkt en de macht van het parlement werd uitgebreidt.
  13. Ik kan twee instellingen opnoemen waarvoor er directe verkiezingen worden gehouden.
  14. Ik kan een instelling opnoemen waarvoor er indirecte verkiezingen worden gehouden.

 

Paragraaf 2 en 3:

Ik kan de volgende begrippen omschrijven:

m. Modern imperialisme
n. Verstedelijking
o. Kinderarbeid
p. Sociale kwestie
q. Verzuiling
r. Confessionelen
s. Vakbond
t. Emanciperen

 

Leerdoelen:

15. Ik kan vijf sociaal-economische veranderingen opnoemen en omschrijven in Nederland ten tijde van de industrialisatie.
16. Ik kan vier sociale wetten opnoemen.
17. Ik kan van de politieke stroming "liberalen" de volgende zaken opnoemen: de leider, de partij, de aanhangers en het belangrijkste idee.
18. Ik kan van de politieke stroming "socialisten" de volgende zaken opnoemen: de leider, de partij, de aanhangers en het belangrijkste idee.
19. Ik kan van de politieke stroming "katholieken" de volgende zaken opnoemen: de leider, de partij, de aanhangers en het belangrijkste idee.
20. Ik kan van de politieke stroming "protestanten" de volgende zaken opnoemen: de leider, de partij, de aanhangers en het belangrijkste idee.
21. Ik kan twee redenen opnoemen waardoor de verzuiling is ontstaan.
22. Ik kan uitleggen waar de confessionelen tijdens de schoolstrijd voor streden.
23. Ik kan het doel van vakbonden omschrijven.
24. Ik kan uitleggen waar het Caoutchouc-artikel uit 1887 over gaat.

 

Paragraaf 4

Ik kan de volgende begrippen omschrijven:

u. Feministen
v. Passief kiesrecht
w. Districtenstelsel
x. Evenredige vertegenwoordiging

 

Leerdoelen:

25. Ik kan opnoemen wat het doel van de eerste feministen was.
26. Ik kan twee organisaties opnoemen die voor het doel van de eerste feministen streden.
27. Ik kan vier voorbeelden opnoemen die in de pacificatie van 1917 stonden.

 

Overall:

28. Ik kan de staatshoofden van Nederland van 1813 tot nu op de juiste opnoemen.

Personen:

I. Willem II
II. Willem III
III. Thorbecke
IV. Troelstra
V. Kuyper
VI. Schaepman
VII.Aletta Jacobs
VIII. Wilhelmina Drucker

 

Jaartallen:

  • 1848
  • 1866 - 1867
  • 1887

 

De Eerste Wereldoorlog (1914-1918)

Paragraaf 1:

Begrippen:

a. Militarisme
b. Nationalisme
c. Modern imperialisme
d. industrialisatie
e. wapenwedloop
f. bondgenootschappen

 

Leerdoelen:

1. Ik kan zeven oorzaken van de Eerste Wereldoorlog beschrijven.
2. Ik kan de twee bondgenootschappen opnoemen, met de belangrijkste landen.
3. Ik kan de aanleiding van de Eerste Wereldoorlog beschrijven.

 

Paragraaf 2:

Begrippen:

g. Loopgraven
i. Tweefrontenoorlog
j. Neutraal
 
Leerdoelen:
4. Ik kan het verloop van de Eerste Wereldoorlog beschrijven aan de hand van enthousiasme, vrijwilligers, het Von Schlieffenplan en Loopgravenoorlog.
5. Ik kan vijf wapens opnoemen die werden gebruikt tijdens de Eerste Wereldoorlog.

 

Paragraaf 3:

Begrippen:

k. Totale oorlog
l. Propaganda
m. Censuur
 

Leerdoelen:

6. Ik kan zes kenmerken van de Eerste Wereldoorlog omschrijven.
7. Ik kan het gevolg omschrijven voor het dagelijks leven van de vrouw door de Eerste Wereldoorlog.
8. Ik kan de afloop van de Eerste Wereldoorlog beschrijven.

 

Paragraaf 4:

Begrippen:

n. Mobilisatie
o. distributie
p. dodendraad
 
Leerdoelen:
9. Ik kan zeven ontwikkelingen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog herkennen en omschrijven.
10. Ik kan twee ontwikkelingen in de Nederlandse staatsinrichting herkennen en beschrijven tijdens de Eerste Wereldoorlog.

 

Overall:

11. Ik kan staatkundige kaarten van Europa aan de bijbehorende periode herkennen.

Personen:

I. Frans Ferdinand
II. Gavrilo Principe
III. Troelstra

Jaartallen

  • a. 1914
  • b. 1917 x3
  • c. 1918

 

Interbellum (1918-1939)

Paragraaf 1:

Begrippen:

a. Vredesverdrag
b. Demilitarisatie
c. Herstelbetaling
d. Volkenbond
e. Collectivisatie
f. Planeconomie
g. Vijfjarenplan
i. Showproces
j. Terreur
k. Totalitaire samenleving
l. Indoctrinatie
m. Persoonsverheerlijking
n. Censuur
o. Propaganda
 

Leerdoelen:

1. Ik kan vier bepalingen van de Vrede van Versailles herkennen en opnoemen.
2. Ik kan het doel van de Volkenbond beschrijven.
3. Ik kan vijf kenmerken in de Sovjet-Unie als voorbeeld van een extreem linkse totalitaire staat herkennen en beschrijven.
4. Ik kan elf kenmerken van het Stalinisme herkennen en beschrijven.

 

Paragraaf 2:

Begrippen:

p. parlementaire democratie
q. Dolkstootlegende
r. Dawesplan
s. Beurskrach
t. Fascisme

 

Leerdoelen:

5. Ik kan de naam van Duitsland tijdens het Interbellum herkennen en beschrijven.
6. Ik kan uitleggen wat de Dolkstootlegende is en wie de Duitsers hier de schuld van gaven.
7. Ik kan een oorzaak en twee gevolgen van de economische crisis rond 1923 voor Duitsland herkennen en beschrijven.
8. Ik kan twee gevolgen van het Dawesplan voor Duitsland herkennen en beschrijven.
9. Ik kan twee gevolgen van de economische crisis rond 1929 voor Duitsland herkennen en beschrijven.
10. Ik kan de gevolgen van de economische crisis voor het vertrouwen in de democratie in Europa en in het bijzonder voor Duitsland herkennen en beschrijven.
11. Ik kan drie kenmerken van het fascisme herkennen en beschrijven.

 

Paragraaf 3:

Begrippen:

u. Nationaal-socialisme
v. Antisemitisme
w. Fuhrer
x. Gelijkschakeling
y. Rassenleer
z. Rassenwetten
aa. Kristalnacht
bb. concentratiekampen
cc. niet-arisch / arisch
dd. Lebensraum
ee. Appeasementpolitiek
ff. Anschluss
gg. Niet-aanvalsverdrag
 
Leerdoelen:
12. Ik kan drie overeenkomsten tussen het nationaal-socialisme in Duitsland en Fascisme in Italië herkennen en beschrijven.
13. Ik kan twee verschillen tussen nationaal-socialisme in Duitsland en Fascisme in Italië herkennen en beschrijven.
14. Ik kan drie voorbeelden beschrijven wat Hitler deed toen hij aan de macht kwam in 1933.
15. Ik kan elf ontwikkelingen in nazi-Duitsland als voorbeeld van een extreem rechtse totalitaire staat herkennen en beschrijven.
16. Ik kan vijf voorbeelden omschrijven wat het met de Joodse bevolking gebeurde toen Hitler aan de macht kwam.
17. Ik kan zes Naziorganisaties herkennen en beschrijven.
18. Ik kan zes voorbeeld van de buitenlandse politiek van Hitler herkennen en beschrijven.

 

Paragraaf 4:

Begrippen:

ii. Crisis
jj. stempelen
kk. werkverschaffingsprojecten
ll. aanpassingspolitiek
mm. NSB
nn. Actief kiesrecht
oo. Aanpassingspolitiek
 

Leerdoelen:

19. Ik kan uitleggen hoe Nederland met de crisistijd op ging aan de hand van werkloosheid, stempelen, werkverschaffingsprojecten en aanpassingspolitiek
20. Ik kan een gevolg van de economische crisis voor de democratie in Nederland herkennen en beschrijven.
21. Ik kan de houding van Nederland ten opzichte van de onrust in Europa omschrijven.
22. Ik kan een ontwikkeling in de Nederlandse staatsinrichting herkennen en beschrijven tijdens het Interbellum.

 

Overall:

23. Ik kan staatkundige kaarten van Europa aan de bijbehorende periode herkennen.

Personen:

I. Lenin
II. Stalin
III. Mussolini
IV. Hitler
V. Hendrik Colijn
VI. Anton Mussert

 

Jaartallen:

  • a. 1919
  • b. 1923 x2
  • c. 1924
  • d. 1926
  • e. 1929
  • f. 1933
  • g. 1938 x 3
  • h. 1939

Tweede Wereldoorlog (1939-1945)

Paragraaf 1:

Begrippen:

a. Verdrag van Versailles
b. Herbewapening
c. Blitzkrieg
d. Keerpunt
e. Tweefrontenoorlog
 

Leerdoelen:

1. Ik kan drie oorzaken van de Tweede Wereldoorlog herkennen, noemen en beschrijven.​
2. Ik kan de aanleiding van de Tweede Wereldoorlog herkennen, noemen en beschrijven.
3. Ik kan de twee bondgenootschappen opnoemen, met de drie belangrijkste landen.
4. Ik kan het verloop van de Tweede Wereldoorlog beschrijven aan de hand van: Blitzkrieg, Slag om Engeland, Operatie Barbarossa, Oorlog in Azië: Pearl Harbor, Keerpunt slag bij Stalingrad, Keerpunt D-day en Tweefrontenoorlog.

 

Paragraaf 2:

Begrippen:

f. Mobilisatie​
g. Capitulatie
i. Gelijkschakeling
j. Deportatie
k. Collaboratie
l. Razzia's
m. Distributiesysteem
n. Hongerwinter
 

Leerdoelen:

5. Ik kan het verloop van de Tweede Wereldoorlog in Nederland omschrijven aan de hand van: Mobilisatie, Duitse inval, Bombardement Rotterdam, Capitulatie en Bezetting.
6. Ik kan drie gevolgen omschrijven voor de Nederlandse staatsinrichting tijdens de bezettingsjaren.
7. Ik kan drie voorbeelden geven wat het met de Joodse bevolking gebeurde toen Nederland bezet werd.
8. Ik kan uitleggen wat er in Februari 1941 in Nederland gebeurde.
9. Ik kan drie houdingen omschrijven die Nederlanders aannamen tijdens de bezetting.
10. Ik kan vijf gevolgen voor het dagelijks leven van de Nederlanders tijdens de bezetting omschrijven.
11. Ik kan het einde van de bezetting van Nederland omschrijven aan de hand van: Operatie Market Graden/ Slag om Arnhem, Spoorwegstaking, Hongerwinter en Bevrijding.
12. Ik kan omschrijven wat er jaarlijks in Nederland nog herdacht wordt op 4 en 5 mei.

 

Paragraaf 3:

Begrippen:

o. Totale oorlog
p. Propaganda
q. Censuur
r. Holocaust
 

Leerdoelen:

13.Ik kan vier wapens opnoemen die werden gebruikt tijdens de Tweede Wereldoorlog.
14. Ik kan zes kenmerken van de Tweede Wereldoorlog herkennen, noemen en beschrijven.
15. Ik kan de afloop van de Tweede Wereldoorlog beschrijven aan de hand van: Slag om Arnhem, Duitse overgave, Japanse overgave na atoombommen op Hiroshima en Nagasaki en einde Tweede Wereldoorlog.

 

Paragraaf 4:

Begrippen:

s. Dwangarbeid
t. nationalisme
 
Leerdoelen:
16. Ik kan omschrijven wat er met de kolonie Indonesië in 1942 gebeurde.
17. Ik kan twee voorbeelden omschrijven wat er met de Nederlandse bevolking in Indonesië gebeurde tijdens de bezetting.

 

Overall:

18. Ik kan staatkundige kaarten van Europa aan de bijbehorende periode herkennen.

Personen:

I. Churchill
II. Roosevelt
III. Stalin
IV. Soekarno
V. koning Wilhelmina
VI. Anne Frank
 

Jaartallen:

  • 1939
  • 10 mei 1940
  • 1941 x3
  • 1942
  • 1942 - 1943
  • 6-6-1944
  • 1944 x 2
  • 1945 x2
  • 15 augustus 1945
  • 5 mei 1945
  • 4/5  mei (herdenkingen)

 

De periode (1945-1989)

Paragraaf 4.4:

Begrippen:

a. dekolonisatie
b. onafhankelijkheid
c. politionele acties
d. soevereiniteitsoverdracht
 
Leerdoelen:
  1. Ik kan het gevolg van het nationalisme in Indonesië omschrijven.
  2. Ik kan uitleggen op welke manier Nederland zijn kolonie heeft proberen te behouden.
  3. Ik kan uitleggen waarom Nederland in 1949 overging tot de Soevereiniteitsoverdracht van Indonesië.

Paragraaf 1:

Begrippen:

e. invloedssferen
f. satelietstaten
g. containment
h. kapitalisme
i. democratie
j. communisme
k. dictatuur
 

Leerdoelen:

4. Ik kan twee voorbeelden van de nieuwe machtsverhoudingen als gevolg van de Tweede Wereldoorlog herkennen en beschrijven.
5. Ik kan de nieuwe machtsverhoudingen tussen de VS en de Sovjet-Unie herkennen en beschrijven aan de hand van het denkbeeld (ideologie), het gebied, politieksysteem en het economischsysteem.
6. Ik kan de twee bondgenootschappen van de Koude oorlog opnoemen.
7. Ik kan omschrijven op welke manier de VS en de Sovjet-Unie hun invloed uitoefenden.
8. Ik kan uitleggen wat de Blokkade van Berlijn in 1948 inhield aan de hand van: D-mark, Stalin en luchtbrug.
9. Ik kan omschrijven hoe de strijd in de Koude oorlog verliep.
10. Ik kan beschrijven hoe Duitsland verdeeld is geraakt in twee landen.

 

Paragraaf 2:

Begrippen:

l. glasnost
m. perestrojka
 

Leerdoelen:

11. Ik kan de volgende gebeurtenissen uit de Koude Oorlog herkennen en beschrijven:

  • Hongaarse opstand
  • Bouw Berlijnse muur
  • Cubacrisis
  • Praagse Lente
  • Val van de Berlijnse muur
12. Ik kan uitleggen wat de woorden glasnost en perestrojka betekenen.
13. Ik kan uitleggen welk gevolg de glasnost en perestrojka hadden.

 

Paragraaf 3:

Begrippen:

n. Veiligheidsraad
o. vetorecht
 

Leerdoelen:

14. Ik kan de eerste vormen Europese Samenwerking herkennen en beschrijven.
15. Ik kan twee doelen opnoemen voor de Europese Samenwerking.
16. Ik kan de wereldwijde internationale samenwerking herkennen en beschrijven.
17. Ik kan omschrijven op welke manier de wereldwijde internationale samenwerking te werk gaat.

 

Paragraaf 4:

Begrippen:

p. emigratie
q. Marshallhulp
r. consumptiemaatschappij
s. verzorgingsstaat
t. amerikanisering
u. gastarbeider
v. migranten
w. jongerencultuur
x. ontzuling
y. democratisering
 

Leerdoelen:

18. Ik kan economische veranderingen in Nederland tijdens de Koude Oorlog omschrijven en herkennen aan de hand van: wederopbouw en Marshallhulp, emigratie, naar economische groei en welvaartsstijging met een consumptiemaatschappij tot opbouw verzorgingsstaat en werkloosheid in de jaren tachtig.
19. Ik kan zeven voorbeelden omschrijven en herkennen van sociaal-culturele verandering vanaf de jaren zestig in Nederland.
20. Ik kan zeven sociale grondrechten opnoemen die in 1983 in de grondwet zijn opgenomen.

 

Overall:

21. Ik kan staatkundige kaarten van Europa aan de bijbehorende periode herkennen.

Personen:

  • Stalin
  • Kennedy
  • Chroesjtsjov
  • Reagan
  • Gorbatsjov
  • Soekarno
  • (Willem) Drees

Jaartallen:

  • 1945
  • 1947 en 1948
  • 1949
  • 1956
  • 1961
  • 1962
  • 1968
  • 1983
  • 1989

 

 

Nieuwe Wereldorde (vanaf 1990)

Paragraaf 1 en 2:

Begrippen:

a. nationalisme
b. terrorisme
 

Leerdoelen:

1. Ik kan zeven gevolgen van het einde van de Koude Oorlog en de daardoor gewijzigde machtsverhoudingen herkennen en beschrijven.

Paragraaf 3:

Begrippen:

c. autonomie
 

Leerdoelen:

2. Ik kan het bestuur van Europa herkennen en beschrijven.

3. Ik kan de vier gevolgen van voortgaande Europese samenwerking voor Nederland herkennen en beschrijven:

  • de Nederlandse autonomie onder druk door de verandering van EG naar EU + de invoering van de euro
  • discussie over richting EU: Europa een verzameling van nationale staten of een Verenigde Staten van Europa?
  • Democratisch tekort: relatie Europees Parlement - Europese Commissie - Raad van Ministers
  • Invloed op het dagelijks leven als gevolg van de voortgaande Europese samenwerking

Paragraaf 4:

Begrippen:

d. poldermodel
e. verzorgingsstaat
f. identiteit
g. multiculturele samenleving
h. secularisatie
i. individualisering
j. globalisering
k. referendum
 

Leerdoelen:

4. Ik kan negen ontwikkelingen in Nederland vanaf 1990 omschrijven.

5. Ik kan twee ontwikkelingen in de Nederlandse staatsinrichting herkennen en beschrijven vanaf 1990.

Overall:

6. Ik kan staatkundige kaarten van Europa aan de bijbehorende periode herkennen.
7. Ik kan uitleggen waarom grondrechten met elkaar op gespannen voet kunnen staan.

Personen:

  • Pim Fortuyn

Jaartallen:

  • 1990 - 1991
  • 1993
  • 11 - 9 - 2001
  • 2002
  • Het arrangement Klas 4: Leerdoelen is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    GS
    Laatst gewijzigd
    2020-08-31 09:21:44
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.