i. Constitutionele monarchie met een parlementair stelsel.
j. Censuskiesrecht
k. Districtenstelsel
l. Evenredige vertegenwoordiging
Leerdoelen:
Ik kan de reactie van Willem II op de revolutie dreigingen omschrijven.
Ik kan de opvattingen van liberalen bij de grondwetsherziening in 1848
Ik kan de twee taken van het parlement opnoemen.
Ik kan de vijf rechten van het parlement opnoemen en daarbij onderscheid maken tussen de Eerste en Tweede kamer.
Ik kan uitleggen hoe de volgende stappen verlopen: Van verkiezing tot coalitiepartijen en oppositiepartijen tot regering.
Ik kan uitleggen in welke stappen van een wetsvoorstel een wet word.
Ik kan vijf klassieke grondrechten herkennen en noemen die in de loop van de 19e en 20e eeuw in de grondwet zijn opgenomen.
Ik kan zeven sociale grondrechten herkennen en noemen die in de loop van de 19e en 20e eeuw in de grondwet zijn opgenomen.
Ik kan je onderscheid maken tussen klassieke en sociale grondrechten.
Ik kan uitleggen dat bepaalde grondrechten met elkaar op gespannen voet kunnen staan.
Ik kan het conflict tussen Willem III en het parlement als gevolg van de Luxemburgse kwestie in 1866-1867 omschrijven aan de hand van Luxemburg, koning Willem III, regering en recht van budget.
Ik kan uitleggen hoe de macht van de koning werd beperkt en de macht van het parlement werd uitgebreidt.
Ik kan twee instellingen opnoemen waarvoor er directe verkiezingen worden gehouden.
Ik kan een instelling opnoemen waarvoor er indirecte verkiezingen worden gehouden.
Paragraaf 2 en 3:
Ik kan de volgende begrippen omschrijven:
m. Modern imperialisme
n. Verstedelijking
o. Kinderarbeid
p. Sociale kwestie
q. Verzuiling
r. Confessionelen
s. Vakbond
t. Emanciperen
Leerdoelen:
15. Ik kan vijf sociaal-economische veranderingen opnoemen en omschrijven in Nederland ten tijde van de industrialisatie.
16. Ik kan vier sociale wetten opnoemen.
17. Ik kan van de politieke stroming "liberalen" de volgende zaken opnoemen: de leider, de partij, de aanhangers en het belangrijkste idee.
18. Ik kan van de politieke stroming "socialisten" de volgende zaken opnoemen: de leider, de partij, de aanhangers en het belangrijkste idee.
19. Ik kan van de politieke stroming "katholieken" de volgende zaken opnoemen: de leider, de partij, de aanhangers en het belangrijkste idee.
20. Ik kan van de politieke stroming "protestanten" de volgende zaken opnoemen: de leider, de partij, de aanhangers en het belangrijkste idee.
21. Ik kan twee redenen opnoemen waardoor de verzuiling is ontstaan.
22. Ik kan uitleggen waar de confessionelen tijdens de schoolstrijd voor streden.
23. Ik kan het doel van vakbonden omschrijven.
24. Ik kan uitleggen waar het Caoutchouc-artikel uit 1887 over gaat.
Paragraaf 4
Ik kan de volgende begrippen omschrijven:
u. Feministen
v. Passief kiesrecht
w. Districtenstelsel
x. Evenredige vertegenwoordiging
Leerdoelen:
25. Ik kan opnoemen wat het doel van de eerste feministen was.
26. Ik kan twee organisaties opnoemen die voor het doel van de eerste feministen streden.
27. Ik kan vier voorbeelden opnoemen die in de pacificatie van 1917 stonden.
Overall:
28. Ik kan de staatshoofden van Nederland van 1813 tot nu op de juiste opnoemen.