Inleiding
Hoe ziet jouw boerderij eruit?
Samen met je maatje zoek je allebei één boerderij dier uit.
Schrijf eerst de informatie die je hebt gevonden in een Word document.
Je mag hier een tekening van het dier bij maken, maar je mag ook een afbeelding kopiëren en plakken.
Opdracht
Kies een boerderij dier uit.
Wat kun je over het dier vertellen?
Schrijf dat in Word.
De hond
De hond.
Bijna op alle boerderijen loopt er wel een hond. De hond is de beste vriend van de boer op de boerderij.
Blaffen.
De hond bewaakt de boerderij en blaft vaak als er iemand op het erf komt.
Met geluiden kunnen de honden je iets duidelijk maken. Blaffen, grommen, huilen en janken.
De hond kan vriendelijk blaffen als zijn baasje thuis komt. Maar de hond kan ook blaffen en grommen als hij boos is.
Huilen doet de hond als hij zich alleen voelt en soms bij hoge geluiden, bijvoorbeeld een sirene kan ook hond ook huilen.
Wanneer een hond jankt vraagt hij om aandacht.
Manieren leren.
Je wilt graag dat jouw hond goed naar je luistert en ook vriendelijk is tegen andere dieren en mensen.
Misschien vind je het leuk als een pup tegen je aanspringt. Als je dat niet gelijk verbiedt, dan springt de hond later ook tegen je aan met vieze poten.
Je leert de hond altijd korte commando's. Zoals, zit, kom, lig en blijf.
Iedereen op de boerderij moet dan dezelfde commando's gebruiken, anders raakt de hond in de war.
En als de hond iets goed doet, krijgt hij een beloning. Een lekker hondenkoekje!
Speurneus.
Honden kunnen heel goed ruiken. Ze zijn goed in het volgen van een spoor, echte speurneuzen!
Op een afstand van 100 meter kan een hond je nog ruiken.
Als honden elkaar tegenkomen tijdens het uitlaten ruiken ze aan elkaars kop en staart.
Elke hond heeft een eigen geur en zo herkennen ze elkaar.
puppy hond
Volwassen hond
De koe
De melkkoe.
Er worden in Nederland veel koeien gehouden. Veel koeien worden gehouden voor hun melk.
Deze koeien hebben beter gras en veel drinkwater nodig. Dit hebben ze nodig om veel melk te kunnen maken.
Veel bekende soorten koeien zijn de Fries-Hollandse, de Jersey en de Holsteiner. Dit noem je een ras.
Melk geven.
De koe geeft melk om haar kalf eten te geven. Als de koe een kalf krijgt kan ze pas voor het eerst melk geven.
De meeste koeien krijgen een kalfje wanneer ze twee jaar oud zijn. In totaal krijgen deze koeien vijf of zes kalveren.
Na de geboorte van een kalf geeft de koe speciaal melk. Dat noem je ook wel colostrum of biest.
In die melk zitten stoffen die het kalf beschermen tegen ziektes.
Daarna geeft de koe gewone melk. De koe blijft daarna nog acht en een halve maand melk geven.
Koeien
Koe met haar kalf
De varkens
Varkens.
In Nederland houden veel boeren varkens. De varkens leven in een stal. De vloer is dan bedekt met stro zodat de varkens
warm en schoon blijven. De boer geeft de varkens elke twee dagen nieuw stro.
In een andere ruimte dan de stal eten de varkens. Hier staat een voedertrog (voerbak) en een watertrog (waterbak).
Verschillende soorten.
De meeste boeren houden grote, roze varkens. Deze varkens groeien snel en krijgen ook veel jongen.
Een mannetjes worden beer genoemd en de vrouwtjes zeug. Een beer eten minder dan een zeug.
Dit komt omdat een zeug veel moeten eten als ze jongen krijgt. Ze hebben daardoor genoeg melk om de jongen te voeden.
De beren vechten ook wel eens, ze gebruiken daarbij hun slagtanden.
Eten.
Varkens kunnen bijten, kauwen en drinken. Ze eten vlees en ook planten. Het voer voor de varkens is meestal gemaakt van
planten. Het lijkt een beetje op havermoutpap. Wanneer er biggetjes geboren zijn, gaan ze na drie weken naar een aparte hok.
Ze krijgen nu speciaal biggenvoer. Het is makkelijk om de varkens tegelijk te voeren, dan kunnen veel varkens eten.
Vlees.
Mensen houden varkens om het vlees dat mensen eten. Er kunnen veel verschillende dingen gemaakt worden van het vlees.
Bijvoorbeeld een worst, ham of spek zijn gemaakt van een varken.
Biggen
Kippen
De kip.
De kip is een vogel en legt eieren. Ze hebben twee poten en aan elk poot vier tenen.
Ze hebben een snavel, veren en vleugels. Ze kunnen alleen niet goed vliegen. De vleugels zijn daar te klein voor.
Ze kunnen wel net hoog genoeg vliegen om op de stok te gaan. Daar gaan ze op slapen.
Soorten kippen.
Er zijn kippen die veel eieren leggen. Dat zijn meestal witte en bruine kippen. Die kippen noem je legkippen.
Een boer kan de eieren dan weer verkopen. Kippen die je hebt omdat ze mooi zijn noem je sierkippen.
Ook zijn er vleeskippen. De boeren hebben deze kippen voor het kippenvlees.
Hen en haan.
Een vrouwtjeskip heet een hen en een mannetjeskip een haan.
Je ziet gelijk dat de haan veel groter is dan de hen. De haan heeft ook meer kleuren.
De hen legt eieren en maakt ook een ander geluid. De hen die tokt en de haan die kraait.
Met het kraaien laat de haan weten dat hij de baas is.
Kippen
De haan
Paarden
Paarden.
Paarden leefden al 50 miljoen jaar geleden. Toen noemde ze het paard, het oerpaard.
Ze leken toen nog niet op de paarden van nu. Ze leefden in bossen. Daar aten ze gras, blaadjes, fruit
en noten. De paarden van nu zijn ook groter dan de oerpaarden.
Tamme paarden.
Later werden de oerpaarden tamme paarden gemaakt. Ze aten gras en bladeren. Ze werden planten-eters.
De paarden werden steeds groter. De mensen gingen de paarden tam maken. Ze leerden dat de paarden goed gingen luisteren naar de mensen. Hierdoor konden de mensen ook op het paard gaan rijden.
Werkpaarden.
Vroeger werden paarden vooral gebruikt als werkpaarden. De mensen lieten de paarden met karren spullen vervoeren.
Ook gebruikten de boeren paarden om het land om te ploegen. Paarden zijn groot en sterk. Ze deden vroeger veel en zwaar werk.
Plezier.
Later toen er auto's kwamen konden de tractoren het zware werk doen. Nu gebruiken mensen paarden vooral voor het plezier.
Bijvoorbeeld voor spring-wedstrijden, om paard te leren rijden of om een paard te verzorgen en te knuffelen.
Het lijf.
De paarden hebben in de zomer een dunne en gladde vacht. In de winter is de vacht dikker.
We noemen de poten van de paarden benen. Hun kop en bek noemen we hoofd en mond.
De haren van het paard noemen we manen. Een paard kan ook goed horen. Zijn oren kan hij alle kanten op draaien.
De ogen zitten aan de zijkant. Het paard ziet alles naast zich, maar niet wat recht voor hem is.
Een paard heeft een goede neus, hij ruikt alles. Bijvoorbeeld familie, vijanden en water.
Een paard in de wei graast de hele dag. Met zijn tanden snijd hij het gras af en met de kiezen maalt hij het fijn.
Paarden
Het oerpaard
Konijnen
Konijnen.
Konijnen zijn leuke dieren. Ze hebben lange oren, die oren noemen we lepels.
Daar kunnen ze goed mee horen. Een konijn heeft ook sterke achterpoten en kan hiermee ver springen.
Met zijn voorpoten kan het konijn goed graven. De lange voortanden zijn om mee te knagen.
Wilde konijn.
Een wild konijn heeft een bruine vacht. Hij graaft gangen en een hol in de grond.
Zo'n hol heet een brucht. Hij leeft daar in een groep en die groep noem je een kolonie.
Daar leven soms wel twintig konijnen. Ze slapen dicht tegen elkaar aan, dat is lekker warm.
Tamme konijnen.
Mensen kunnen een konijn hebben als huisdier. Dat konijn is dan tam. Hij is gewend aan mensen.
Je kunt het konijn oppakken en aaien. Als je een konijn wilt kopen, moet je er ook ruimte voor hebben.
Je moet een hok kopen, dat kan voor binnen en buiten. Ook moet je tijd hebben om het konijn eten en drinken te geven.
Het hoek moet je elke week schoonmaken.
Soorten konijnen.
Je hebt verschillende soorten konijnen. Bijvoorbeeld een Vlaamse reus en een dwergkonijn. Een Vlaamse reus is een groot konijn en kan wel acht kilo wegen. Hij kan 65 centimeter lang worden. Een dwergkonijn is een heel klein konijn. Die kan maar
30 centimeter lang worden en weegt maar één kilo.
De meeste konijnen worden ongeveer zeven jaar oud.
Konijnen
Vlaamse reus