In Nederland houden veel boeren varkens. De varkens leven in een stal. De vloer is dan bedekt met stro zodat de varkens
warm en schoon blijven. De boer geeft de varkens elke twee dagen nieuw stro.
In een andere ruimte dan de stal eten de varkens. Hier staat een voedertrog (voerbak) en een watertrog (waterbak).
Verschillende soorten.
De meeste boeren houden grote, roze varkens. Deze varkens groeien snel en krijgen ook veel jongen.
Een mannetjes worden beer genoemd en de vrouwtjes zeug. Een beer eten minder dan een zeug.
Dit komt omdat een zeug veel moeten eten als ze jongen krijgt. Ze hebben daardoor genoeg melk om de jongen te voeden.
De beren vechten ook wel eens, ze gebruiken daarbij hun slagtanden.
Eten.
Varkens kunnen bijten, kauwen en drinken. Ze eten vlees en ook planten. Het voer voor de varkens is meestal gemaakt van
planten. Het lijkt een beetje op havermoutpap. Wanneer er biggetjes geboren zijn, gaan ze na drie weken naar een aparte hok.
Ze krijgen nu speciaal biggenvoer. Het is makkelijk om de varkens tegelijk te voeren, dan kunnen veel varkens eten.
Vlees.
Mensen houden varkens om het vlees dat mensen eten. Er kunnen veel verschillende dingen gemaakt worden van het vlees.
Bijvoorbeeld een worst, ham of spek zijn gemaakt van een varken.