Thema Bevolking en ruimte: Nederland - Duitsland vmbo-kgt34

Thema Bevolking en ruimte: Nederland - Duitsland vmbo-kgt34

Bevolkingsontwikkeling: NE-DU

Inleiding

De exameneenheid Bevolking en Ruimte geeft aan dat je de bevolkingsontwikkeling en het ruimtegebruik in Nederland moet kunnen beschrijven en moet kunnen vergelijken met een andere regio in Europa. De aangewezen regio hiervoor is Duitsland.

In dit thema komen de volgende opdrachten aan de orde:

  • Demografie Nederland - Duitsland
    In de periode na de Tweede Wereldoorlog is de bevolkingsontwikkeling in Nederland en Duitsland sterk veranderd. Je vergelijkt demografische gegevens van beide landen en kijkt naar de gevolgen voor de toekomstige groei van de bevolking.
  • Migratie nader bekeken
    Sinds de jaren 50 hebben zich veel arbeidsmigranten in Nederland en Duitsland gevestigd. Je kunt immigreren of emigreren om verschillende redenen: push en pull factoren. De laatste jaren komen er veel vluchtelingen en asielzoekers naar Nederland en Duitsland.
  • Inrichting ruimte
    Nederland en Duitsland behoren tot de dichtstbevolkte landen van Europa. Hoe de bevolking zich verspreidt, houdt verband met natuurlijke en sociaaleconomische factoren. Hoe de ruimte ingedeeld wordt voor verkeer, landbouw, industrie, recreatie, huisvesting, maar ook voor natuur in beide landen leer je in deze opdracht.
  • Ruimte om te wonen
    Bij wonen in en om de stad maken we een indeling in vijf woonmilieus. Hoewel veel mensen graag in de buurt van een stad wonen, is het belangrijk dat er ook voorzieningen in dorpen blijven bestaan. Vanwege het stijgende percentage ouderen, moet voor deze groep ook woonvoorzieningen worden getroffen. In Duitsland is dit al verder ontwikkeld door de veel hogere kosten in ouderenzorg.

Introductie - opdracht

In klas 1 of klas 2 ben je de begrippen over 'bevolking' en 'ruimte' al eens tegengekomen.
Lees de Kennisbanken nog even door om je geheugen op te frissen.


Maak de toets.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van het thema kan ik:

Leerdoel Opdracht
de bevolkingsontwikkeling van Nederland en Duitsland tussen 1945 en 2020 omschrijven en vergelijken en enkele gevolgen van deze bevolkingsontwikkeling omschrijven.
  • Demografie Nederland en Duitsland

uitleggen waarom veel Nederlanders en Duitsers in de jaren 50, 60 en 70 uit Nederland en Duitsland vertrokken en drie landen noemen waar ze naartoe verhuisden.

omschrijven waarvandaan veel verschillende groepen immigranten naar Nederland zijn gekomen.

  • Migratie nader bekeken
(met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken hoe de inrichting van de ruimte tussen 1950 en nu in Nederland en Duitsland is veranderd.
  • Inrichting ruimte

(met behulp van voorbeelden) duidelijk maken dat er op het platteland en in een stad verschillende woongebieden zijn.

  • Ruimte om te wonen

 

Wat ga ik doen?

Het thema Bevolking en ruimte Nederland - Duitsland bestaat uit de volgende opdrachten:

Onderdeel Tijd in lesuren Eindproduct
Inleiding 0,5  
Opdracht: Nederland en Duitsland 3 Toets
Opdracht: Migratie nader bekeken 3 Toets
Opdracht: Inrichting ruimte 2 à 3 Presentatie
Opdracht: Ruimte om te wonen 3 Opstel of verslag
Afsluiting 1 Examenvragen
Totaal 13  

 

De tijd is een indicatie en afhankelijk van de keuze van het eindproduct.

Opdrachten

Demografie Nederland - Duitsland

Nederland - Duitsland

Intro

Nederland en Duitsland zijn buurlanden en zijn op vooral op economisch gebied van elkaar afhankelijk. Zo sterk dat Nederland wel eens het '17e Bundesland' van Duitsland wordt genoemd.

Ook op demografisch gebied lijken de landen op elkaar, maar wie beter kijkt, ziet ook wel wat opvallende verschillen.

​In deze opdracht vergelijk je demografische gegevens van Nederland met die van Duitsland.

Bekijk eerst de video over het demografisch transitiemodel. Daarin krijg je vast uitleg.
Kun je aangeven hoe je het geboorteoverschot in een land kunt berekenen?

 

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • de demografische cijfers van Nederland en Duitsland bekijken en vergelijken;
  • aangeven waardoor de omvang van de bevolking elke dag verandert;
  • uitleggen wat wordt bedoeld met demografische transitie;
  • de bevolkingsontwikkeling van Nederland en Duitsland omschrijven in de periode na de Tweede Wereldoorlog;
  • aangeven wat de gevolgen zijn in de toekomst van verdere bevolkingsgroei en vergrijzing in Nederland en in Duitsland.

 

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Je bestudeert in de tabel de demografische cijfers van Nederland. Je beantwoordt vragen over deze tabel.
Stap 2 Je bestudeert in de tabel de demografische cijfers van Duitsland. Je beantwoordt vragen over deze tabel.
Stap 3 Je vergelijkt de demografische cijfers van Nederland met de cijfers van Duitsland. Je geeft aan of de stellingen wel of niet waar zijn. Je bespreekt samen met een klasgenoot de demografische verschillen en overeenkomsten.
Stap 4 Je maakt de sleepoefening over de bevolkingsontwikkeling in Nederland en in Duitsland.
Stap 5 Je leert wat een bevolkingsdiagram is. Je bekijkt de diagrammen van Nederland en Duitsland van 1950 tot 2020.
Stap 6 Je maakt de sleepoefening over de bevolkingsontwikkeling in Nederland en in Duitsland.
Stap 7 Lees wat de ontwikkeling van de bevolking betekent voor het dagelijkse leven in Nederland en Duitsland.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippen Je maakt zelf een begrippenlijst over deze opdracht.
Eindopdracht Je maakt de toets 'Nederland-Duitsland'.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 3 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Nederland

In deze eerste stap staan de demografische cijfers van Nederland centraal.

Er zijn verschillende websites waar je informatie kunt vinden over de bevolkingsopbouw van Nederland.

De onderstaande informatie over 2016 komt van de site indexmundi.com.
Mogelijk dat de informatie op de website ondertussen is vernieuwd.

Bevolking 17.016.967
Leeftijdsopbouw   0-14 jaar: 16,56% (mannen 1.442.059 / vrouwen 1.375.479)
15-24 jaar: 12,11% (mannen 1.050.889 / vrouwen 1.010.596)
25-54 jaar: 39,83% (mannen 3.400.998 / vrouwen 3.377.311)
55-64 jaar: 13,14% (mannen 1.113.587 / vrouwen 1.123.165)
65 jaar en ouder: 18,35% (mannen 1.411.830 / vrouwen 1.711.053)
Bevolkingsgroei 0,4%
Geboortecijfer 10,9 geboorten/1.000 inwoners
Sterftecijfer 8,8 sterftegevallen/1.000 inwoners
Netto migratie percentage 1,9 migranten/1.000 inwoners
Bevolking naar sekse
bij geboorte: 1,05 man/vrouw
  0-14 jaar: 1,05 man/vrouw
15-24 jaar: 1,04 man/vrouw
25-54 jaar: 1,01 man/vrouw
55-64 jaar: 0,99 man/vrouw
65 jaar en ouder: 0,82 man/vrouw
totale bevolking: 0,98 man/vrouw
Zuigelingensterfte totaal 3,6 sterftegetallen / 1.000 levend geborenen
Levensverwachting bij geboorte totale bevolking: 81,3 jaar
mannen:              79,2 jaar
vrouwen:             83,6 jaar


Gebruik de gegevens in de tabel om de volgende vragen te beantwoorden.

Stap 2: Duitsland

In deze stap staan de demografische cijfers van Duitsland centraal.

De onderstaande informatie over 2016 komt van de site indexmundi.com.
Mogelijk dat de informatie op de website ondertussen is vernieuwd.

Bevolking 80.722.792
Leeftijdsopbouw   0-14 jaar: 12,83% (mannen 5.317.183 / vrouwen 5.040.664)
15-24 jaar: 10,22% (mannen 4.203.985 / vrouwen 4.044.789)
25-54 jaar: 40,96% (mannen 16.721.667 / vrouwen 16.345.911)
55-64 jaar: 14,23% (mannen 5.695.117 / vrouwen 5.788.493)
65 jaar en ouder: 21,76% (mannen 7.709.799 / vrouwen 9.855.184)
Bevolkingsgroei -0,16%
Geboortecijfer 8,5 geboorten/1.000 inwoners
Sterftecijfer 11,6 sterftegevallen/1.000 inwoners
Netto migratie percentage 1,5 migranten/1.000 inwoners
Bevolking naar sekse
bij geboorte: 1,06 man/vrouw
  0-14 jaar: 1,05 man/vrouw
15-24 jaar: 1,04 man/vrouw
25-54 jaar: 1,02 man/vrouw
55-64 jaar: 0,98 man/vrouw
65 jaar en ouder: 0,78 man/vrouw
totale bevolking: 0,97 man/vrouw
Zuigelingensterfte totaal 3,4 sterftegetallen/1.000 levend geborenen
Levensverwachting bij geboorte totale bevolking: 80,7 jaar
mannen: 78,4 jaar
vrouwen: 83,1 jaar


Gebruik de gegevens uit de tabel bij het beantwoorden van de vragen in de oefening.

 

Stap 3: Vergelijk Ned - Dtsld

In de vorige stappen heb je de demografische cijfers van Nederland en Duitsland bekeken.

In deze stap vergelijk je de cijfers van Nederland met de cijfers van Duitsland. Het grootste verschil tussen Nederland en Duitsland is misschien wel het aantal inwoners. In Duitsland wonen ruim 4,5 x zoveel mensen als in Nederland.

Maar er zijn meer verschillen.  In deze tabel zijn de cijfers van Duitsland en Nederland naast elkaar gezet. Bekijk de gegevens.

  Nederland Duitsland
Bevolking 17.016.967 80.722.792
Leeftijdsopbouw   0-14 jaar: 16,56%
15-24 jaar: 12,11%
25-54 jaar: 39,83%
55-64 jaar: 13,14%
65 jaar en ouder: 18,35%
  0-14 jaar: 12,83%
15-24 jaar: 10,22%
25-54 jaar: 40,96%
55-64 jaar: 14,23%
65 jaar en ouder: 21,76%
Bevolkingsgroei 0,4% -0,16%
Geboortecijfer 10,9 geboorten/1.000 inwoners 8,5 geboorten/1.000 inwoners
Sterftecijfer 8,8 sterftegevallen/1.000 inwoners 11,6 sterftegevallen/1.000 inwoners
Netto migratie percentage 1,9 migranten/1.000 inwoners 1,5 migranten/1.000 inwoners
Bevolking naar sekse bij geboorte: 1,05 man/vrouw
  0-14 jaar: 1,05 man/vrouw
15-24 jaar: 1,04 man/vrouw
25-54 jaar: 1,01 man/vrouw
55-64 jaar: 0,99 man/vrouw
65 jaar en ouder: 0,82 man/vrouw
totale bevolking: 0,98 man/vrouw
bij geboorte: 1,06 man/vrouw
  0-14 jaar: 1,05 man/vrouw
15-24 jaar: 1,04 man/vrouw
25-54 jaar: 1,02 man/vrouw
55-64 jaar: 0,98 man/vrouw
65 jaar en ouder: 0,78 man/vrouw
totale bevolking: 0,97 man/vrouw
Zuigelingensterfte 3,6 sterftegetallen/1.000 levend geborenen 3,4 sterftegetallen/1.000 levend geborenen
Levensverwachting bij geboorte totale bevolking: 81,3 jaar
mannen: 79,2 jaar
vrouwen: 83,6 jaar
totale bevolking: 80,7 jaar
mannen: 78,4 jaar
vrouwen: 83,1 jaar


Het grootste verschil tussen Nederland en Duitsland is misschien wel het aantal inwoners. In Duitsland wonen ruim 4,5 x zoveel mensen als in Nederland.
Maar er zijn meer verschillen. Gebruik de gegevens uit de tabel bij maken van de volgende oefening.

Bespreek met een klasgenoot de demografische overeenkomsten en verschillen tussen Nederland en Duitsland.

  1. Welke verschillen springen het meest in het oog?
  2. Hadden jullie deze verschillen verwacht? Waarom wel of waarom niet?

Stap 4: Bevolkingsontwikkeling

De omvang van de bevolking verandert elke dag. Hoe de omvang verandert hangt af van:

  • natuurlijke groei
  • sociale groei (migratie)

Maak de volgende oefening.

Stap 5: Bevolkingsdiagrammen

Een bevolkingsdiagram (zie afbeelding)  is een grafiek of diagram van de leeftijdsopbouw van een bevolking in de vorm van een rug-aan-rug-histogram voor mannen en vrouwen.  De beide histogrammen tonen het aantal mannen (links) en het aantal vrouwen (rechts) van een bepaalde bevolking in leeftijdsgroepen van vijf jaar. Ze kunnen als absoluut aantal of als percentage van de totale bevolking worden weergegeven.
Een bevolkingsdiagram wordt vaak een bevolkingspiramide genoemd, maar eigenlijk klopt die benaming niet.

Ga naar de website populationpyramid.net. Op deze website vind je bevolkingspiramides van alle landen van de wereld van 1950 tot 2100.
Bekijk het bevolkingsdiagram van Nederland van 2020. Ga met je muis over de diagrammen en bekijk de informatie. Zoek uit hoe je het bevolkingsdiagram van een ander jaartal in beeld krijgt. Zoek ook uit hoe je het bevolkingsdiagram van Duitsland van 2020 in beeld kunt krijgen.

Maak de volgende oefeningen.

Stap 6: Bevolkingsontwikkeling

Maak nu de volgende sleepoefening.

Stap 7: Gevolgen

Ontwikkeling van bevolking en dagelijks leven in 2050

Je hebt heel wat cijfers voorbij zien komen.
Wat betekenen ze voor de ontwikkeling van de bevolking van Nederland en Duitsland in het dagelijks leven en voor de toekomst?

Staatspensioen

Nederland en Duitsland kennen beide een staatspensioen. In Nederland hebben we hiervoor de Algemene Ouderdomswet (AOW). Als je werkt, ontvang je salaris. Een deel daarvan gaat als belasting naar de staatskas, een ander deel gaat als premie naar onder meer de AOW.

Zowel in Duitsland als in Nederland is er sprake van vergrijzing. Als de bevolking vergrijst, daalt het aantal werkenden ten opzichte van het aantal AOW’ers en wordt het lastiger om de AOW te financieren.
De overheid kan verschillende dingen doen: de AOW-premie laten stijgen, de AOW-uitkering verlagen of de pensioenleeftijd verhogen.
In Duitsland en Nederland is voor het laatste gekozen; in beide landen gaat de pensioenleeftijd omhoog van 65 naar 67 jaar.

 

Woningbehoefte

Door veranderingen in de leeftijdsopbouw van de bevolking, verandert ook de woningbehoefte. Zowel in Nederland als Duitsland zijn de gezinnen gemiddeld kleiner geworden, hebben veel mensen wel een partner, maar geen kinderen en wonen veel mensen alleen. Daardoor is de behoefte aan kleine woningen gestegen.
Ook stijgt de behoefte aan seniorenwoningen en woningen die aangepast zijn voor mensen met een beperking (zonder drempels en met een traplift bijvoorbeeld).

 

Recreatie

We worden met zijn allen steeds ouder en blijven ook langer gezond. Ouderen blijven langer actief en, niet onbelangrijk, zijn relatief welvarend. Daardoor krijgt recreatie een steeds grotere rol in de economie.

 

Multiculturele samenleving

Door de komst van (veel) immigranten uit vele landen is er in Nederland en Duitsland een grote verscheidenheid ontstaan aan talen, culturen (kleding, muziek) en godsdiensten. Beide landen zijn multicultureel geworden.

 

Zorg

Ondanks de toegenomen vitaliteit van ouderen zijn er door de vergrijzing meer en meer mensen die verzorging nodig hebben.
Die zorg is duur en om de kosten in de hand te houden, wordt er een beroep gedaan op de mantelzorgers: mensen in de omgeving, familie, vrienden, buren, die (een deel van de) zorgtaken overnemen van de beroepsverzorgers.

 

Afronding

Begrippenlijst

In deze opdracht ben je veel begrippen tegengekomen.
Maak zelf een begrippenlijst.

geboortecijfer
....
sterftecijfer
....
natuurlijke bevolkingsgroei
....
sociale bevolkingsgroei
....
demografische transitie
....
bevolkingsdiagram
....
vruchtbaarheidscijfer
....
levensverwachting
....
multiculturele samenleving
....

 

Eindopdracht: Toets

Test je kennis. Maak de toets.

Terugkijken

Intro

  • Had je na het lezen van de intro al een idee waar de opdracht over zou gaan? Snap je na het bekijken van de video hoe de demografische transitie verloopt?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je aan de hand van een bevolkingsdiagram bekijken hoe de bevolkingsgroei verloopt?

Hoe ging het?

  • Inhoud
    Je hebt de demografische gegevens van Nederland en Duitsland bestudeerd. Waardoor wordt de bevolkingskrimp in Duitsland afgeremd? Kun je een voorbeeld geven?
  • Begrippenlijst
    Heb je zelf een begrippenlijst gemaakt? Lukte het je zonder de begrippen op te moeten zoeken?
  • Eindopdracht
    Wat was de score voor de toets? Ben je tevreden met de score?

Migratie nader bekeken

Migratie nader bekeken

Intro

Deze opdracht gaat over het hoe en waarom van migratie in Nederland en Duitsland vanaf 1950.
Het gaat om mensen die binnen hun land verhuizen, mensen die naar Nederland of Duitsland komen (immigranten) of mensen die uit Nederland of Duitsland vertrekken (emigranten).

De reden van vertrek of vestiging in een land kan van persoonlijke, economische of politieke aard zijn.

De migratie in Duitsland is niet hetzelfde verlopen als in Nederland.
In deze opdracht leer je er meer over.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • verschillende redenen opnoemen waarom mensen naar een land emigreren;
  • verschillende redenen opnoemen waarom mensen zich in Nederland of Duitsland vestigen;
  • omschrijven wat wordt bedoeld met push en pull factoren;
  • uitleggen waarom veel Nederlanders en Duitsers in de jaren 50, 60 en 70 uit Nederland en Duitsland vertrokken;
  • omschrijven wat het verschil is tussen Nederland en Duitsland als het gaat om immigratie uit voormalige koloniën;
  • uitleggen waarom in de jaren 50 en 60 veel gastarbeiders naar Nederland kwamen;
  • een paar landen van herkomst noemen van arbeidsmigranten in Nederland en Duitsland;
  • uitleggen waarom vluchtelingen naar Nederland of Duitsland komen;
  • het verschil tussen een vluchteling en asielzoeker omschrijven;
  • het begrip 'migratisaldo' herkennen.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Je leest over de redenen waarom mensen binnen Nederland verhuizen en waarom mensen ten tijde van twee republieken binnen Duitsland verhuisden. Je beantwoordt twee vragen.
Stap 2 Je leest over emigratie van Nederlanders en Duitsers in de jaren 50. Je bekijkt een video en beantwoordt vragen.
Stap 3 Je krijgt uitleg over push en pull factoren. Je bekijkt een video over Eric die verhuisd is naar Noorwegen.
Stap 4 Je leest over verschuivende migratie en vanuit welke landen. Je bekijkt een video en beantwoordt vragen.
Stap 5 Je leest uit welke voormalige koloniën en met welke redenen mensen naar Nederland kwamen.
Stap 6 Je leest over de stroom gastarbeiders naar Nederland en Duitsland in de jaren 50 en 60 en over de arbeidsmigranten die nu uit o.a. Oostbloklanden komen. Je bekijkt een video over arbeidsmigranten en beantwoordt vragen.
Stap 7 Je krijgt uitleg over het verschil tussen een vluchteling en een asielzoeker en waarom niet alle asielzoekers mogen blijven. Je beantwoordt een vraag hierover.
Stap 8 Je leert wat een positief of negatief migratiesaldo betekent. Je beantwoordt vragen aan de hand van een grafiek.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippen De begrippen gaan over arbeidsmigratie.
Eindopdracht Je maakt de toets over Migratie.
Terugkijken Je kijkt terug op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 3 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Verhuizen

Migratie is alles wat te maken heeft met het verhuizen van mensen. Dit kan zijn binnen het eigen land of naar een ander land. In deze eerste stap kijk je naar migratie binnen het eigen land.

Nederland

Bekijk de video over verhuizen van en naar de stad.

 

Je hebt gezien dat vroeger veel plattelandsbewoners naar de steden zijn getrokken, vooral omdat er werk te vinden is.
Na verloop van tijd is het stadsleven voor veel bewoners minder aantrekkelijk en lokt de ruimte en het groen van het platteland.
Bewoners van de grote stad kunnen verhuizen omdat afstanden in Nederland in het algemeen niet groot zijn en het woon-werkverkeer relatief weinig tijd kost.
Toch blijven de meeste Nederlanders in (grote) steden wonen.

Duitsland

Twee Duitse republieken

Ook in Duitsland zijn veel mensen binnen hun land verhuisd.
Vanaf 1950 waren dat vooral inwoners van de DDR (Oost-Duitsland). Nadat Duitsland in de Tweede Wereldoorlog werd verslagen, werd Duitsland opgedeeld in bezettingszones. Het oosten van Duitsland werd gecontroleerd door troepen uit de Sovjet-Unie. Dat deel van Duitsland zou zich in de naoorlogse jaren afscheiden van Duitsland en verder gaan als de Duitse Democratische Republiek (DDR).
De rest van Duitsland ging verder als de Bondsrepubliek Duitsland (BRD). De hoofdstad Berlijn, die midden in de DDR lag, werd in tweeën gedeeld: West-Berlijn hoorde bij de BRD en Oost-Berlijn werd de hoofdstad van de DDR.
De inwoners van de DDR verhuisden in de beginjaren van hun nieuwe natie op grote schaal naar de BRD. Het nieuwe landsbestuur beviel ze niet, of ze hadden hun familie vooral in de BRD of ze zagen betere kansen in het Westen. Hoe dan ook, tussen 1950 en 1961 verhuisden 2,6 miljoen DDR-burgers naar West-Duitsland.

Aan die stroom migranten kwam een einde toen in augustus 1961 de grens hermetisch werd gesloten. Dwars door Berlijn werd een muur gebouwd. De rest van de grens werd met hekken, prikkeldraad en brede stroken niemandsland afgezet. Voor DDR-burgers kwam een verbod naar West-Duitsland af te reizen.
In 1989 kwam die stroom weer op gang toen het makkelijker werd voor DDR-burgers om naar West-Duitsland te verhuizen. Toen de DDR in 1990 werd opgeheven, waren ongeveer 3 miljoen DDR-burgers naar West-Duitsland verhuisd.

Ook in Duitsland was er net als in Nederland een grote trek van plattelandsbewoners naar (grote) steden. Die plattelandsbewoners waren op zoek naar werk en ze konden in de stad vaak makkelijker een baan vinden. Deze trek gaat nog steeds door. Vooral steden in het zuiden zoals München en Augsburg kregen er veel inwoners bij, maar ook Stuttgart (in het midden van het land) en Hamburg (in het noorden). Wie eenmaal in de stad woonde, bleef daar bijna altijd. Van een trek van stad naar platteland was nauwelijks sprake. Dat heeft ermee te maken dat afstanden in Duitsland vaak groter zijn dan die in Nederland, met gevolgen voor de reistijd tussen woon- en werkplek.

Aan die stroom migranten kwam een einde toen in augustus 1961 de grens hermetisch werd gesloten. Dwars door Berlijn werd een muur gebouwd. De rest van de grens werd met hekken, prikkeldraad en brede stroken niemandsland afgezet. Voor DDR-burgers kwam een verbod naar West-Duitsland af te reizen.
In 1989 kwam die stroom weer op gang toen het makkelijker werd voor DDR-burgers om naar West-Duitsland te verhuizen. Toen de DDR in 1990 werd opgeheven, waren ongeveer 3 miljoen DDR-burgers naar West-Duitsland verhuisd.

Ook in Duitsland was er net als in Nederland een grote trek van plattelandsbewoners naar (grote) steden. Die plattelandsbewoners waren op zoek naar werk en ze konden in de stad vaak makkelijker een baan vinden. Deze trek gaat nog steeds door. Vooral steden in het zuiden zoals München en Augsburg kregen er veel inwoners bij, maar ook Stuttgart (in het midden van het land) en Hamburg (in het noorden). Wie eenmaal in de stad woonde, bleef daar bijna altijd. Van een trek van stad naar platteland was nauwelijks sprake. Dat heeft ermee te maken dat afstanden in Duitsland vaak groter zijn dan die in Nederland, met gevolgen voor de reistijd tussen woon- en werkplek.

Stap 2: Emigratie

Elk jaar vertrekken vele Nederlanders en Duitsers naar het buitenland. De meesten voor een kortere periode lekker op vakantie, dat zijn toeristen. Maar er zijn ook duizenden Nederlanders en Duitsers die vertrekken om voorlopig niet meer terug te komen. Ze worden emigranten genoemd.

Nederland

In 2016 emigreerden ruim 151.000 mensen uit Nederland naar een ander land, dat is ongeveer 0,8% van de bevolking. Ruim tweederde van deze emigranten waren mensen met een migratieachtergrond: mensen die zelf niet in Nederland geboren zijn of waarvan de ouders niet uit Nederland komen. Ze verhuisden dus voor de tweede keer: een keer naar Nederland en een keer uit Nederland. De overige emigranten zijn mensen die in Nederland geboren zijn.

Emigratie is van alle tijden, maar na de Tweede Wereldoorlog kwam emigratie in een stroomversnelling. In 1952 emigreerden er ruim 82.000 mensen. Dat was niet eerder voorgekomen. Omdat er zoveel mensen tegelijk wilden vertrekken, sprak men over een ‘emigratiegolf’. De meeste landverhuizers (75%) kwamen in vijf verschillende landen terecht. Het waren de landen die afspraken hadden gemaakt met de Nederlandse regering: Amerika, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika.

Tegenwoordig gaan emigranten naar hele andere landen dan in de jaren vijftig. Bekijk de grafiek met emigratiecijfers uit Nederland en de Top 10 van emigratielanden.

 

Duitsland

In 2016 emigreerden ruim 250.000 Duitse burgers naar het buitenland, dat is ongeveer 0,3% van de bevolking. De populairste bestemmingen waren dat jaar de Verenigde Staten, Zwitserland en Oostenrijk.

Ook Duitsland kende in de jaren 50 een grote uittocht van emigranten. Ze gingen vooral naar Amerika. Duitse emigranten vertrokken omdat Duitsland te kampen had met enorme verwoestingen als gevolg van de Tweede Wereldoorlog en de economische vooruitzichten waren kort na de Tweede Wereldoorlog niet erg goed.

Duitsers die buiten Duitsland wonen, worden ook wel 'Volksduitsers' genoemd. De grootste groep Volksduitsers woont in de Verenigde Staten. Het gaat om ongeveer 45 miljoen Duitse Amerikanen. De tweede grootste Duitse bevolkingsgroep (ruim 10 miljoen) buiten Duitsland vind je in Brazilië. Andere landen met meer dan een miljoen mensen met een Duitse afkomst zijn Canada, Argentinië, Zuid-Afrika en Frankrijk.

Stap 3: Waarom emigreren?

Er zijn verschillende redenen waarom mensen emigreren.
Je kunt deze in drie groepen verdelen:

  • Economische redenen
    Mensen die emigreren om economische redenen, vertrekken omdat ze verwachten in een ander land meer kans op werk of een beter betaalde baan te hebben.
  • Politieke redenen
    Mensen die emigreren om politieke redenen, vertrekken omdat ze het niet eens zijn met de politiek in hun land. En vooral omdat die politiek voor henzelf vervelende gevolgen heeft. Het kan bijvoorbeeld zijn dat ze last van discriminatie hebben of dat ze zich niet veilig voelen.
  • Persoonlijke redenen
    Mensen die emigreren om persoonlijke redenen, vertrekken bijvoorbeeld omdat ze een partner in het buitenland hebben gevonden of omdat ze een nieuw leven willen opbouwen. Het kan ook zijn dat ze verhuizen vanwege het weer (denk maar eens aan veel gepensioneerden die naar warmere landen verhuizen) of vanwege de natuur en de rust.

Push of pull factoren

Welke reden mensen ook hebben om te emigreren, in het land van keuze - het land waarnaar ze emigreren - is het beter: meer werk, ze verdienen er beter, hun toekomstige partner woont er, het weer is er aangenamer, en ga zo maar door. Deze positieve redenen om te vertrekken zijn de pull factoren, ook wel aantrekkings- of vestigingsfactoren genoemd.

Mensen hebben ook redenen om hier weg te gaan, om te vertrekken. Dat zijn de push factoren ofwel afstotings- of vertrekfactoren. In de grafiek hieronder zijn veel factoren op een rij gezet. Aan zowel thuisblijvers als aan emigranten is gevraagd of ze deze factoren positief of negatief waarderen. Alle factoren, behalve inkomen, worden door de emigranten negatiever beoordeeld dan door thuisblijvers.

Stap 4: Immigratie

Elk jaar komen er vele duizenden ‘vreemdelingen’ naar Nederland en Duitsland. De meesten zijn toeristen. Maar er zijn ook duizenden buitenlanders die komen om te blijven. Ze worden immigranten genoemd.

Nederland

In 2016 immigreerden er ruim 230.000 mensen naar Nederland. Onder hen waren enkele tienduizenden Nederlanders die eerder geëmigreerd waren en om een of andere reden terugkeerden naar Nederland, de zogenaamde remigranten.
Ook kwamen er enkele tienduizenden vluchtelingen waarvan de meeste Syrië ontvluchtten. Een deel hiervan zal hier blijven terwijl anderen teruggaan naar het land van herkomst, zodra het er weer veilig is.

Verschuivende migratie
De herkomst van immigranten is de afgelopen vijftig jaar sterk veranderd. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kwamen de meeste immigranten uit Zuid-Europa en Marokko, nu komen de meesten uit Oost-Europa.
Van de klassieke immigratielanden Turkije, Marokko, Suriname en Nederlanden Antillen kwamen alleen Turkije en de Antillen nog bij de eerste tien.
Op de site van het Centraal Bureau voor de Statistiek kun je volgen hoeveel immigranten naar Nederland komen en vanuit welke landen.

Als je kijkt naar de immigratiecijfers in deze grafiek, zie je dat immigratie naar Nederland met pieken en dalen gaat.

Maak de volgende oefening.

Duitsland

In Duitsland heeft ongeveer een op de vijf mensen een immigratie-achtergrond. Het gaat dan om immigranten van de eerste generatie, maar ook om mensen die in Duitsland geboren zijn die een of twee ouders hebben zonder de Duitse nationaliteit.
De belangrijkste landen van herkomst zijn de voormalige Sovjet-Unie, Turkije en Polen.

Stap 5: Komst uit voormalige koloniën

In de vorige eeuw maakten twee Nederlandse koloniën zich van Nederland los en werden onafhankelijk: Nederlands-Indië en Suriname.
In beide gevallen ging die onafhankelijkheid gepaard met een grote volksverhuizing naar Nederland.
Lees de volgende teksten.

Indische Nederlanders
Na de Tweede Wereldoorlog gingen tussen 1945 en 1949 honderdduizend Indische Nederlanders naar Nederland om bij te komen van de ontberingen in de Jappenkampen. Ze gingen voor enkele weken of maanden, maar de meesten bleven voorgoed.

Toen Nederlands-Indië onder de naam Indonesië zelfstandig werd, vertrokken tussen 1950 en 1968 nog eens tweehonderdduizend Indische Nederlanders naar Nederland. Ze kwamen vaak tegen hun zin, maar hun leven in Indonesië werd steeds moeilijker. Ze zijn de afstammelingen van mensen uit Nederland en ze werden niet gezien als immigranten, maar als ‘repatrianten’ (re = terug, patria = vaderland).

Wie in Nederland niet over familie, werk of huisvesting beschikte, viel in de categorie ‘Oosterse Nederlanders’. Echt welkom waren ze niet, maar de overheid kon niet om hen heen: elke Europese onderdaan van de voormalige kolonie had nu eenmaal recht op een Nederlandse verblijfstitel. Als politieke vluchtelingen konden zij bovendien een beroep doen op allerlei voorzieningen in het vaderland overzee. Bij de opvang werd gebruikgemaakt van hotels, pensions en aparte kampen. De repatrianten kregen verder voorrang bij het toekennen van een zelfstandige woning. Ook kwam er extra begeleiding bij het vinden van een baan en was er apart onderwijs voor jongeren.

 

Surinamers
In 1975 werd Suriname zelfstandig. Veel Surinamers waren onzeker over de toekomst van hun land. Ze moesten kiezen tussen een Surinaams of Nederlands paspoort en dat vonden veel mensen moeilijk. Nederland was welvarender en had betere onderwijsvoorzieningen. Tussen 1975 en 1980 vertrokken dan ook meer dan 130.000 Surinamers naar Nederland. In 1980 werd het een stuk moeilijker om naar Nederland te verhuizen.

Alle gemeenten met meer dan 25.000 inwoners werden verplicht huisvesting ter beschikking te stellen aan Surinaamse migranten. Dat beleid mislukte. Van Surinaamse zijde kwam veel protest: veel Surinamers wilden bij elkaar in de buurt wonen.
Zo ontstonden toch concentraties van Surinamers. Creoolse Surinamers trokken veelal naar de Amsterdamse Bijlmer en naar Rotterdam en Utrecht. Hindoestaanse Surinamers vestigden zich in Noord-Nederland, Noord-Brabant en in de Randstad.

Duitsland

Duitsland heeft niet met dergelijke grote immigratiegolven te maken gehad, omdat het land al lang geen koloniën meer had, die zelfstandig werden.

Stap 6: Arbeidsmigranten

Nederland

De welvaart steeg in de jaren vijftig en zestig in Nederland en er kwamen steeds meer fabrieken. Het werk aan de lopende band was niet erg populair onder Nederlanders en er ontstonden personeelstekorten. In het buitenland waren er arbeiders genoeg die in Nederlandse fabrieken wilden werken. Deze gastarbeiders, officieel arbeidsmigranten geheten, kwamen eerst zelf op zoek naar werk. De eerste gastarbeiders waren Italianen en Spanjaarden.

Wat later, in de jaren zestig, kwamen veel gastarbeiders naar Nederland op uitnodiging van de Nederlandse regering. Nederland wierf vooral in Marokko en Turkije arbeiders. Het was de bedoeling in het begin dat de buitenlandse arbeiders hier voor een beperkte periode zouden werken en dan met het verdiende geld weer terug zouden gaan. Uiteindelijk zijn velen van hen hier gebleven.

Door een toenemende automatisering in de jaren zeventig en door een economische crisis was er steeds minder behoefte aan laaggeschoolde arbeid. In 1973 stopte Nederland met het uitnodigen van gastarbeiders. De toelating tot Nederland werd veel strenger.

De gastarbeiders die bleven, hebben in veel gevallen hun familie over laten komen: de gezinshereniging.
Omdat de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven deze gastarbeiders zelf had uitgenodigd om te komen werken, vond men het moreel onverantwoord om gastarbeiders te verbieden hun gezinnen te laten overkomen.  

De immigranten uit Marokko en Turkije en hun afstammelingen vormen nu de twee grootste groepen niet-westerse migranten in Nederland.

In 2004 trad Polen toe tot de Europese Unie (EU). Sindsdien is het aantal Poolse immigranten sterk toegenomen. In Polen was er veel werkloosheid en daarom zochten veel Polen werk buiten hun land.  
Inwoners uit de verschillende lidstaten van de Europese Unie mogen zich vrij vestigen binnen de EU en daarom besloten veel arbeidsmigranten uit Polen in Nederland te blijven.

Duitsland

   De val van de Berlijnse muur

Ook Duitsland heeft vanaf de jaren 50 tot in de jaren 70 veel gastarbeiders uit het buitenland laten komen, vooral uit Turkije, maar ook uit Italië, Spanje, Griekenland en Joegoslavië.
Net als in Nederland waren veel van deze gastarbeiders van plan na een paar terug te gaan. Uiteindelijk bleef een groot deel van hen in Duitsland wonen, vooral vanwege de economische situatie in het land van herkomst. Door gezinshereniging zijn vervolgens ook veel vrouwen en kinderen naar Duitsland geëmigreerd.

Begin jaren 90 kwamen er na de val van het IJzeren Gordijn, de ineenstorting van de communistische regeringen in Oost-Europa, veel mensen uit die regio naar Duitsland.

Stap 7: Vluchtelingen en asielzoekers

Vluchtelingen zijn mensen die hun eigen land hebben verlaten omdat het er niet meer veilig was. Het kan gaan om een natuurramp (aardbeving, overstroming, hongersnood) of oorlog, maar veel vluchtelingen vluchten om politieke redenen. Ze zijn bang voor vervolging, onderdrukking of marteling.

Nederland

Een vluchteling kan zich niet zomaar in Nederland vestigen. Nederland nodigt elk jaar ongeveer vijfhonderd vluchtelingen uit om naar ons land te komen, vooral inwoners van vluchtelingenkampen. Anderen komen op eigen gelegenheid naar Nederland en vragen asiel  (= bescherming). Ze mogen alleen blijven als ze goede redenen hebben. Mensen krijgen asiel wanneer ze risico lopen op marteling, onmenselijke of vernederende straf.
Ook als de situatie in een land niet voldoende veilig is, kan een persoon asiel krijgen, bijvoorbeeld als er oorlog is. Deze vluchtelingen noemen we asielzoekers. Het aantal asielzoekers schommelt sterk door de jaren heen.
In de media is er altijd veel aandacht voor de asielzoekersproblematiek, maar op het geheel van het aantal immigranten dat elk jaar Nederland binnenkomt, vormen de asielzoekers een kleine minderheid.

Duitsland

Veel oorlogsvluchtelingen willen graag naar Duitsland. Ze weten dat Duitsland het grootste en welvarendste land van de EU is. De kans op werk is er relatief groot, zeker als de vluchtelingen vakmensen zijn. Vanwege de vergrijzing is de vraag naar verplegers en andere geschoolde arbeiders groot.
Ook in Duitsland is er aandacht voor de asielzoekersproblematiek en er hebben zich gewelddadige incidenten voorgedaan, maar onder grote delen van de Duitse bevolking is er overeenstemming over de noodzaak van het opvangen van vluchtelingen.

Stap 8: Migratiesaldo

In deze opdracht over migratie hebben we gekeken naar immigranten en emigranten. Als je immigratie- en emigratiecijfers met elkaar vergelijkt, weet je of Nederland een immigratieland is of een emigratieland.

Nederland

Bekijk deze tabel met cijfers uit 2018.

Immigratie 241.000 mensen.
Emigratie 153.000 mensen.
Migratiesaldo   88.000 mensen.


Als er meer mensen naar Nederland komen dan er vertrekken, spreken we van een positief migratiesaldo of een vestigingsoverschot.
Als er meer mensen uit Nederland vertrekken dan er binnenkomen, spreken we van een negatief migratiesaldo of een vertrekoverschot.

Duitsland

Duitsland had in 2017 een migratiesaldo van +5,8 personen per 1000 inwoners.
Duitsland had in dat jaar 80.722.792 inwoners.
Met deze gegevens kun je uitrekenen dat het migratiesaldo in 2017 ruim 450.000 mensen bedroeg.
Ga na of deze berekening klopt.

Beantwoord de vraag.

Afronding

Begrippen

Emigratie
Iemand vertrekt uit een land of een gebied.
Immigratie
Iemand komt in een land of gebied wonen.
Remigratie
Iemand die een tijd in het buitenland heeft gewoond en weer terugverhuist naar zijn geboorteland.
Vestigingsfactor
Positieve reden om naar een gebied te verhuizen (ook wel pull factor genoemd).
Vertrekfactor
Negatieve reden om uit een gebied te vertrekken (ook wel push factor genoemd).
Migratie(stroom)
Het verhuizen van het ene naar het andere gebied binnen een land (binnenlandse migratie) of van het ene naar het andere land (buitenlandse migratie).
Migratie(saldo)
Het verschil tussen het aantal mensen dat immigreert en dat emigreert.
Bij een positief migratiesaldo is er sprake van een vestigingsoverschot.
Bij een negatief migratiesaldo is er sprake van een vertrekoverschot.
Gezinshereniging
De gastarbeiders die bleven, hebben in veel gevallen hun familie over laten komen om zich in het land blijvend te vestigen.

Eindopdracht: Toets

Test je kennis. Maak de toets.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je een paar redenen noemen waarom mensen hun eigen land ontvluchten en asiel aanvragen in bijvoorbeeld Nederland?

Hoe ging het?

  • Inhoud
    In deze opdrachten heb je veel kunnen lezen waarom mensen emigreren of immigreren. Kun je enkele redenen opnoemen?
  • Eindopdracht
    Had je een goede score voor de gemaakte toets?

Inrichting ruimte

Inrichting ruimte

Intro

We gebruiken onze ruimte voor allerlei doeleinden: verkeer, landbouw, industrie, recreatie en ook om woningen neer te zetten.
Er moet natuurlijk wel ruimte overblijven voor natuurgebieden.

Deze opdracht gaat over de verdeling van de beschikbare ruimte in stedelijke gebieden en op het platteland in Nederland en Duitsland vanaf 1950. Je zult merken dat Nederlanders en Duitsers dat op verschillende manieren aangepakt hebben.

Bekijk de sfeerimpressie van het Groene Hart, het natuurgebied te midden van dichtbevolkte stedelijke gebieden.
Waar ligt Het Groene Hart?

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • de begrippen bevolkingsdichtheid en bevolkingsspreiding omschrijven;
  • twee natuurlijke en twee sociaaleconomische factoren noemen die invloed hebben op de bevolkingsspreiding;
  • de begrippen urbanisatie, suburbanisatie, re-urbanisatie, groeikern, slaapstad, forens en agglomeratie omschrijven;
  • omschrijven hoe de inrichting van de ruimte voor landbouw, recreatie, verkeer en natuur tussen 1950 en nu in Nederland en Duitsland is veranderd.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Je leert wat de bevolkingsdichtheid en bevolkingsspreiding inhoudt en hoe je dit kunt berekenen. Je maakt twee oefeningen over Nederland en Duitsland.
Stap 2 Je bestudeert de informatie over verstedelijking in Nederland, het ontstaan van groeikernen, slaapsteden en agglomeraties. Je zoekt vijf grote steden in Nederland en Duitsland op en zoekt het inwonersaantal erbij.
Stap 3 Je leest over het gebruik van ruimte voor landbouw, recreatie, verkeer en natuur sinds de jaren 50. Je beantwoordt de stellingen daarover met waar of niet waar.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippen Je maakt zelf een omschrijving bij een aantal begrippen over inrichting van de ruimte.
Eindopdracht Maak samen een presentatie over de ruimte voor de verschillende doeleinden.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 à 3 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Dichtheid en spreiding

Bevolkingsdichtheid en bevolkingsspreiding

Om aan te geven of het aantal mensen dat in een gebied woont hoog of juist laag is, kun je de term bevolkingsdichtheid gebruiken. De bevolkingsdichtheid is het aantal mensen per km².

Nederland telde in 2017 ruim 17 miljoen mensen. Die mensen wonen op een oppervlakte van ruim 41.500 km². Dat betekent een bevolkingsdichtheid van ongeveer 410 mensen per km².

Duitsland telde in 2017 ruim 81 miljoen mensen. Die mensen wonen op een oppervlakte van ruim 357.300 km². Dat betekent een bevolkingsdichtheid van ongeveer 215 mensen per km².

Als je kijkt naar de bevolkingsdichtheid per gebied, dan zijn er grote verschillen. Je noemt dit bevolkingsspreiding. Op de kaart spreiding van de bevolking over Nederland zie je in welke gebieden veel en in welke gebieden weinig mensen wonen. Nederland en Duitsland behoren tot de dichtstbevolkte landen van Europa. Op de kaart spreiding bevolking Europa zie je de spreiding van de bevolking over Europa.

De bevolkingsspreiding kan vaak worden verklaard met behulp van natuurlijke en sociaaleconomische factoren.
Voorbeelden van natuurlijke factoren zijn: het klimaat, het landschap, de bodemvruchtbaarheid, aanwezigheid van grondstoffen en de ligging ten opzichte van de zee.
Voorbeelden van sociaaleconomische factoren zijn: aanwezigheid van werk, van winkels, van scholen en universiteiten en van culturele voorzieningen.
Vaak zijn gunstige sociaaleconomische factoren het resultaat van gunstige natuurlijke factoren.

Maak de oefeningen.

Stap 2: Verstedelijking

De Industriële Revolutie (vanaf 1750) is de periode dat in Nederland en Duitsland de eerste grotere fabrieken werden gebouwd. Het zwaartepunt van het werk verschoof hierdoor van het platteland naar de stad. Steeds meer mensen die eerst in de landbouw werkten, werken nu in de fabrieken in de steden. De trek van het platteland naar de stad wordt aangeduid met de term urbanisatie of verstedelijking.

Na de eerste groei van de steden als gevolg van de industrialisatie volgde de suburbanisatie (suburb = buitenwijk). De mensenstroom gaat in de andere richting: mensen willen vertrekken uit de stad om gebrek aan ruimte, lawaai, luchtvervuiling en dergelijke te ontvluchten. Deze 'vlucht' is ook een onderdeel van de verstedelijking, want deze mensen zijn niet de plattelandsmensen van vroeger. Ze doen niet aan landbouw en zijn nog steeds afhankelijk van de stad voor werk, onderwijs en cultuur.
Nederland hield met dit fenomeen rekening door groeikernen aan te wijzen: kleinere gemeenten die de suburbanisatie van een of meerdere nabijgelegen steden moesten opvangen door te groeien en aldus huisvesting te bieden.

Suburbanisatie werd gestimuleerd door de groeiende mobiliteit. Hierdoor konden mensen in de stad werken en buiten de stad wonen.
Het begrip forens is dus sterk gekoppeld aan suburbanisatie. Het resultaat was het ontstaan van slaapsteden: (voor)steden die overdag bijna uitgestorven zijn, omdat iedereen in de nabij gelegen grotere stad werkt.
Tegenwoordig willen veel mensen juist (weer) in de stad wonen. De (slaap)steden die zijn ontstaan door de suburbanisatie worden niet altijd als gezellig ervaren en wonen in een slaapstad betekent voor veel inwoners iedere dag in de file staan.
Er treedt zogenaamde re-urbanisatie op. Mensen willen gebruikmaken van de voorzieningen (theater, winkelcentrum) in het stadscentrum.

Door de urbanisatie, suburbanisatie en re-urbanisatie zie je nu vaak een centrale stad met eraan vastgegroeide randgemeenten of voorsteden. Dit groot stedelijk gebied wordt ook wel een agglomeratie genoemd. Ruimtelijk gezien vormt de agglomeratie een geheel en de bewoners van de agglomeratie wonen, werken, winkelen en recreëren in verschillende delen van de agglomeratie en verplaatsen zich regelmatig binnen de agglomeratie.

Agglomeraties hebben een grote aantrekkingskracht, vooral op jongeren die er gaan studeren en werken.
In veel dorpen neemt de vergrijzing toe. De verwachting is dat de leegloop in de dorpen aanhoudt.
Met name in de provincies Groningen, Limburg en in Zeeland zijn zogenaamde krimpregio's.

Bekijk de video.
Waarom mag in het Groene Hart van Nederland niets gebouwd worden?

Maak de oefeningen.

Stap 3: Ruimte voor...

Landbouw

Voor de Tweede Wereldoorlog waren de landbouwbedrijven in Nederland niet groot en de meeste bedrijven waren familiebedrijven. Er was sprake van een beperkte bereikbaarheid van het achterland, slechte waterhuishouding en grote armoede. Om de situatie te verbeteren, werd het platteland opnieuw ontworpen: planmatig en productiegericht. Landbouwpercelen werden opnieuw ingedeeld om zo per eigenaar zoveel mogelijk aaneengesloten land te krijgen; door deze ruilverkaveling ontstonden grotere bedrijven. En door de inpoldering van delen van het IJsselmeer ontstonden er nieuwe landbouwgebieden.

Ook in de periode 1980-2018 trad er nog een flinke schaalvergroting op. Terwijl het aantal bedrijven in die periode met meer dan 60% afnam, nam de oppervlakte landbouwgrond maar met 12% af. En de landbouw is tegenwoordig zo goed georganiseerd dat voor miljarden euro's aan landbouwgoederen wordt geëxporteerd (vooral naar Duitsland).

In Oost-Duitsland (DDR) ging de landbouw na de Tweede Wereldoorlog ook flink op de schop. Daar werden bijna alle landbouwbedrijven samengevoegd tot grote landbouwbedrijven in handen van de staat. Deze landbouwbedrijven werden ‘Landwirtschaftliche Produktionsgenossenschaften’ genoemd, wat zoveel betekent als collectieve of coöperatieve boerderijen. Na de hereniging van de BRD en DDR in 1990 werden veel van deze grotere bedrijven weer gesplitst in kleinere bedrijven.

Recreatie

Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben mensen zowel in Nederland als in Duitsland veel meer vrije tijd gekregen. De werkdagen werden korter, het aantal vakantiedagen nam toe en het aantal jaren dat iemand van zijn pensioen kan genieten, is ook toegenomen. De stijgende welvaart maakte bovendien dat er meer geld te besteden was.
Kortom, er viel geld te verdienen aan vrije tijd en recreatie. Naast de bekende en populaire vrijetijdsbestedingen als ‘een dagje naar het strand’ of ‘de natuur in’ kwamen er allerlei attracties en pretparken, zoals Madurodam of de Efteling. Ook campings en vakantieparken werden steeds populairder als vakantiebestemming.

Verkeer

Het verkeer heeft vanaf 1950 steeds meer beslag gelegd op de ruimte in Nederland: nieuwe snelwegen, nieuwe bruggen en uitbreiding van het aantal spoorlijnen. Schiphol breidde uit en ook de haven van Rotterdam werd steeds groter. Op verschillende plaatsen in het land zijn kleinere vliegvelden aangelegd.
De toename van het verkeer wordt grotendeels veroorzaakt door de economische groei. Het zakelijk verkeer en het  goederentransport over de weg neemt sterk toe.

Nederland is een distributieland geworden: import, export, doorvoer. De belangrijkste knooppunten zijn Schiphol en de Rotterdamse haven. Naast het zakelijke verkeer is ook het recreatieve verkeer sterk toegenomen. Tenslotte maakt het woon-werkverkeer een groot deel uit van de dagelijkse files. Steeds meer mensen wonen verder van hun werk af en moeten daarom reizen.

De verkeersdrukte is om dezelfde redenen ook in Duitsland sterk toegenomen. Aanvankelijk was er wel onderscheid in verkeersdrukte tussen West-Duitsland en Oost-Duitsland. De welvaart in Oost-Duitsland was lager en veel minder mensen konden zich een auto veroorloven.
Een groot verschil tussen Nederland en Duitsland is de beschikbare ruimte. De aanleg van een extra snelweg of de verbreding van een bestaande, levert in Nederland al snel heel wat meer discussie op dan in Duitsland.

Natuur

Het Groene Hart

Nederland is in het verleden vrij slordig omgegaan met de beschikbare natuur. Er was veel ruimte nodig voor woningen, bedrijfsterreinen, wegen, spoorlijnen, enzovoort. Nederland had twee nationale parken, in de jaren 30 door particulieren opgezet, het Nationaal Park De Hoge Veluwe en het Nationaal Park Veluwezoom. Er zijn al heel lang verenigingen actief om landschappen te beschermen. Een voorbeeld daarvan is de Vereniging Natuurmonumenten, die sinds 1906 bestaat en natuurgebieden in Nederland opkoopt of in beheer neemt.
Tegenwoordig wordt er meer gedaan om het Nederlandse groen te behouden. Het gebied tussen de grote steden in de Randstad, het Groene Hart genaamd, is een gebied met plassen, weilanden, natuurgebieden en dorpen. In het Groene Hart mag alleen onder voorwaarden worden gebouwd.

Ook in Duitsland had vroeger de bescherming van de natuur geen prioriteit, zeker niet in Oost-Duitsland. Net als in Nederland werd het belang van natuurbescherming vanaf de jaren 60 en 70 belangrijker. In 1970 werd het Beierse Woud aangewezen als nationaal park en daarna volgden nog veertien gebieden.

Maak de oefening.

Afronding

Begrippenlijst

In deze opdracht ben je veel begrippen tegengekomen.
Maak zelf een begrippenlijst.

bevolkingsdichtheid
....
bevolkingsspreiding
....
urbanisatie
....
suburbanisatie
....
re-urbanisatie
....
groeikern
....
slaapstad
....
forens
....
agglomeratie
....
krimpregio
....

 

Eindopdracht: Presentatie geven

We gebruiken de beschikbare ruimte voor allerlei doeleinden, in Nederland zowel als in Duitsland. Op allerlei manieren wordt in de behoeften van mensen voorzien. Ruimte wordt onder meer gebruikt voor landbouw, huisvesting, recreatie, verkeer en natuur.
Je hebt bij al deze zaken gezien dat Nederland en Duitsland soms dezelfde aanpak volgden om ruimte te gebruiken en soms een verschillende aanpak. Ruimtegebruik is altijd een onderwerp van discussie; je kunt ruimte namelijk maar één keer benutten.
Jullie verwerken de opgedane kennis in een presentatie. Afhankelijk van de beschikbare tijd kies je een presentatievorm. Het mag met pen, papier en printer (voor afbeeldingen), maar je kunt ook een PowerPointpresentatie maken, of een Prezi. Dan kun je ook videofragmenten verwerken.

Hoe gaan jullie te werk?

Jullie werken in groepjes. Per groepje zoek je informatie over ruimte voor: natuur, landbouw, huisvesting, verkeer of recreatie. Zoek er afbeeldingen bij om jullie betoog te ondersteunen en levendig te maken. Gebruik begrippen en namen die bij het onderwerp horen als zoekterm. Als je het mondeling doet, spreek dan onderling af wie de tekst voorleest en wie de afbeeldingen laat zien.
Hoe je een presentatie houdt en voorbereidt, kun je ook lezen in de gereedschapskist.

Klaar?

Zorg dat jullie de presentatie over het gekozen onderwerp voldoende hebben voorbereid. Houd in overleg met je docent de presentatie.

Beoordeling

Jullie docent zal de presentatie beoordelen. Bij de beoordeling let de docent op:

  • inhoud: laat de presentatie zien hoe in Nederland en Duitsland met de beschikbare ruimte is omgegaan over het door jullie gekozen onderwerp? Wordt ook duidelijk uitgelegd welke (verschillende) aanpak daarbij in beide landen is gehanteerd?
  • vorm: is de presentatie duidelijk en goed te volgen en vormen de afbeeldingen die je gebruikt een goede aanvulling op je verhaal?

Presentatie maken

Jezelf op een goede manier presenteren is een belangrijke vaardigheid in deze maatschappij. Je laat zien waar je mee bezig bent geweest, waar je je in hebt verdiept en welke kennis je hebt opgedaan. Powerpoint of Prezi zijn programma's die jou kunnen helpen om informatie te presenteren.

 

Pecha Kucha maken

Een Pecha Kucha is een presentatie die bestaat uit 20 slides. Voor iedere slide heb je 20 seconden de tijd om te presenteren, dus je verhaal duurt in totaal 6 minuten en 40 seconden.

 

Terugkijken

Intro

  • Begrijp je, na het zien van de sfeerimpressie, waarom er in Het Groene Hart maar beperkt gebouwd mag worden?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je toelichten waarom mensen op een gegeven moment weer uit de stad trekken om zich erbuiten te  vestigen?

Hoe ging het?

  • Inhoud
    Waarom is het belangrijk dat er natuurgebieden zijn, zowel in Nederland als in Duitsland naast de dichtbevolkte stedelijke gebieden?
  • Begrippenlijst
    Heb je zelf een begrippenlijst gemaakt? Lukte het zonder de begrippen op te zoeken?
  • Eindopdracht
    Hebben jullie een presentatie gehouden over de ruimte in relatie tot de natuur, recreatie, landbouw of huisvesting? Verliep de samenwerking met klasgenoten goed tijdens de voorbereiding en presentatie?

Ruimte om te wonen

Ruimte om te wonen

Intro

Ruimte in Nederland is schaars. Rijksoverheid, provincies en gemeenten willen de ruimte voor verschillende doeleinden gebruiken.
De regels voor een goede verdeling van de ruimte zijn vastgelegd in de wet Ruimtelijke Ordening. Het doel is om de ruimte in Nederland volgens plan te gebruiken en in te richten.

De vraag is voortdurend ‘Wat waar en waarom daar?’ Waar komt de woonwijk, waar de weg en waar de spoorlijn? Komt er een extra start- en landingsbaan bij het vliegveld en zo ja, wie mag daar dan (geen) last van hebben? Waar mogen de bedrijven zich vestigen en welk gebied reserveren we voor de land- en tuinbouw? Of welke voor recreatie? Waar laten we ons afval?

In een stad vind je veel verschillende typen woningen. Hoewel elke stad uniek is, zijn er tussen steden veel overeenkomsten in de opbouw van deze verschillende woningtypen.

Bekijk de video over wonen in de stad op een veilig plekje.
Wat is opmerkelijk aan verhuizen in Staphorst?

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • de vijf typen woonmilieus opnoemen met de bijbehorende kenmerken;
  • omschrijven (met een voorbeeld) dat er in een stad verschillende woongebieden zijn;
  • duidelijk maken waarom het voor een dorp belangrijk is dat er bepaalde voorzieningen blijven;
  • omschrijven wat wordt bedoeld met een verzorgingsgebied van een voorziening;
  • toelichten welke voordelen het voor oudere mensen heeft om aan een meergeneratiewonen-project mee te doen;
  • uitleggen wat wordt bedoeld met de participatiemaatschappij en de zorg voor ouderen.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Je maakt kennis met verschillende woonmilieus en de kenmerken. Je beschrijft je eigen woonsituatie.
Stap 2 Je leest over verschillende woonplekken in een stad, bekijkt video's en beantwoordt vragen.
Stap 3 en Je leest over de gevolgen van leegloop van dorpen, de noodzaak van voorzieningen en het verzorgingsgebied van een voorziening. Je zet voorzieningen qua drempelwaarde in de juiste volgorde. Je bekijkt de resultaten met een klasgenoot.
Stap 4 Je leest over het effect van vergrijzing en woonvormen en wat het verschil is tussen Nederland en Duitsland.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippen De begrippen gaan over wonen in stad of dorp en woonvormen voor ouderen.
Eindopdracht Als eindopdracht maak je een opstel over je ideale woontoekomst (in een stad).
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

 


Tijd
Voor de opdrachten bij dit onderwerp heb je ongeveer 3 uur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Woonwensen en woonmilieus

Mensen hebben verschillende woonwensen. Een alleenstaande heeft andere wensen dan een gezin en een bejaarde heeft andere woonvoorzieningen nodig dan een student. Wil je huren of kopen, een appartement, een vrijstaand huis of een rijtjeshuis? Wil je dicht bij het centrum wonen of liever in een rustige buurt waar niet veel gebeurt?
De overheid werkt bij het maken van haar beleid vaak met woonmilieus.

In het Woningbehoefte Onderzoek uit 1999 maakte het toenmalige ministerie van VROM een onderscheid gemaakt tussen vijf typen woonmilieus.
Lees onderstaande omschrijvingen en kenmerken. Beantwoord daarna de vragen.

Centrum stedelijk

  • woonmilieu: (historische) binnensteden, nieuwe stedelijke centra, centra van nieuwe steden
  • kenmerken: grootschalig en afwisselend bouwstijl, huizen dicht op elkaar gebouwd, veel voorzieningen en werkgelegenheid

Stedelijk buiten centrum

  • woonmilieu: vooroorlogse etage, vooroorlogs grondgebonden, vooroorlogse herenhuizen, vooroorlogse tuindorpen, naoorlogse etage, naoorlogs grondgebonden
  • kenmerken: stadswijk, afwisselende bouwstijl, hoog- en laagbouw, voorzieningen zoals winkelcentra, buurthuis e.d.

Groen stedelijk

  • woonmilieu: uitbreiding aan de stad, groeikernen
  • kenmerken: huis met een tuin, veel aandacht voor groen, ruimschoots voorzieningen.

Centrum-dorps

  • woonmilieu: dorpskern
  • kenmerken: huis met een tuin, veel aandacht voor groen, ruimschoots kleinschalige voorzieningen.

Landelijk wonen

  • woonmilieu: buiten de dorpskern, veel vrijstaande huizen
  • kenmerken: vrijstaande huizen met een grote tuin, weinig voorzieningen.

 

Stap 2: Wonen in een stad

Het stadscentrum

Veel Nederlandse steden hebben een oud, historisch centrum. Steden met een karakteristieke historische binnenstad zijn bijvoorbeeld Utrecht, Amsterdam of Leiden. Je vindt daar nog gebouwen die uit de middeleeuwen stammen zoals oude kerken.
Een stad werd vroeger meestal omringd door een stadswal en een gracht. Zo kon de vijand op afstand worden gehouden. Sporen van dit verleden tref je in oude steden nog aan. Soms zijn delen van een stadsmuur of gracht nog te zien of vertellen straatnamen als Walstraat of Molenpoort iets over hoe de situatie vroeger was.
De woningen in het historisch centrum van een oude stad zijn doorgaans klein en staan dicht op elkaar. Dit zie je terug in een stad als Utrecht. Het aantal personen per huishouden is meestal klein. Verder is het aantal woningen in de particuliere huursector en het aantal eigen woningen in de oude binnenstad hoog.

Tuindorpen

Rond de jaren 30 van de vorige eeuw komt er meer aandacht voor de woonomstandigheden waarin mensen leven. Veel arbeiderswoningen in de grote steden verpauperen. De tuindorpen moeten daaraan tegenwicht bieden. Sociaalvoelende ondernemers, woningcorporaties of gemeenten bouwden deze wijken.
De tuindorpen kenmerken zich door lage eengezinswoningen met voor- en achtertuin en een omgeving met veel groen. Er is niet veel te doen. Je vindt er geen kroegen of bioscopen. De gezinswoningen vormen de kern van de wijk. Zo werd geprobeerd om de wijk een fatsoenlijk en burgerlijk karakter te geven.
Een voorbeeld is het tuindorp Watergraafsmeer in het oosten van Amsterdam. Doordat voor het eerst veel beton werd toegepast bij de bouw ging dit tuindorp in de volksmond ‘Betondorp’ heten.
Bekijk deze video over Betondorp.

Een portiekflat in Kanaleneiland
Flat in de Bijlmer

Flats

Na de Tweede Wereldoorlog neemt de bevolkingsgroei in Nederland snel toe. De behoefte aan nieuwe woningen is dan ook groot. Ook een stad als Utrecht heeft in die jaren te maken met woningnood. Om die op te lossen worden er grote nieuwe wijken gebouwd. Een voorbeeld van zo'n wijk is Kanaleneiland. Het is een ruim opgezette wijk met veel groenvoorzieningen en hoogbouw. Kenmerkend voor Kanaleneiland zijn de portiekflats met vier woonlagen.
Ook in Amsterdam worden in die jaren veel flats gebouwd. De bekendste zijn de galerijflats in de Bijlmer. Deze flats hebben tien verdiepingen. Bekijk deze video over de Bijlmer.

In die tijd hebben architecten vooruitstrevende ideeën over de inrichting van een stad. Ze werken volgens een idee dat ‘Het Nieuwe Bouwen’ wordt genoemd. Daarbij wordt gestreefd naar een strikte scheiding tussen wonen, werken en recreëren.
Mensen oordelen verschillend over de wijken die gebouwd zijn volgens het Nieuwe Bouwen. Aan de ene kant zijn de wijken geliefd vanwege de fantastische speelruimte voor jonge kinderen, het vele groen en de manier waarop de woonblokken gerangschikt zijn. Aan de andere kant vinden mensen dat de wijken ver van het stadscentrum liggen. Bewoners ervaren de wijken als saaie 'slaapsteden' waar niets te doen is. Je vrienden komen er niet voor hun plezier naar toe.

Woonerven

Vanaf 1970 kwam er een omslag in de massale en grootschalige woningbouw. Mensen wilden een meer afwisselende woonomgeving en wilden daarover ook mee kunnen denken. Stedenbouwkundigen zochten naar nieuwe woonvormen die geen massaal en grootschalig karakter hadden. Intimiteit, gezelligheid en de menselijke maat moesten centraal staan in het ontwerp. Ontmoeting en communicatie tussen de bewoners moest worden bevorderd. Kronkelige straten en kleinschalige bouwvormen moesten het gevoel van veiligheid, overzichtelijkheid en saamhorigheid verder versterken.
Zo ontstonden de woonerfwijken. Ze worden ook wel 'bloemkoolwijken' genoemd. Die naam verwijst naar de stedenbouwkundige structuur van deze wijken. De woonwijken zijn als bloemkoolroosjes aan een hoofdstructuur ofwel de bloemkoolstronk gehaakt.
De woningen in woonerfwijken waren geliefd bij jonge gezinnen en mensen die graag een woning met een tuin wilden.

Vinex-wijken

Om de verdere bevolkingsgroei van Nederland in goede banen te leiden ontwikkelt de overheid nieuw beleid.
Tussen 1995 en 2005 ontstaan de Vinex-locaties. In de video wordt nog eens kort uitgelegd wat dat zijn.

 

 

Stap 3: Wonen in een dorp

In Nederland wonen de meeste mensen in de grote steden. En nog steeds groeit het aantal stadsbewoners. Dat komt onder meer doordat mensen wegtrekken van het platteland naar de stad. Het klinkt onwerkelijk, maar over dertig jaar zijn er dorpen in Nederland waar bijna geen mensen meer wonen. Deze dorpen veranderen in spookdorpen.

De leegloop van dorpen gebeurt vooral aan de rand van Nederland. Met name in de provincies Groningen, Limburg en in Zeeland vinden we deze krimpgemeenten. Veel mensen trekken hier weg en gaan naar grote steden in de buurt of naar de Randstad.

Vooral jongeren verhuizen van de dorpen naar de stad, om naar school te gaan of om te werken. Er blijven vooral ouderen over die geen kinderen meer krijgen. Dit betekent dat er weinig kinderen bijkomen, terwijl de groep ouderen groeit. De gemiddelde leeftijd van de inwoners van het dorp wordt daardoor steeds hoger. Het dorp vergrijst.

Dorpen zijn niet hetzelfde als steden. In een dorp zijn veel minder voorzieningen dan in een stad, zoals winkels, scholen, restaurants enzovoort. Als de mensen verdwijnen, verdwijnen ook de winkels. Er zijn simpelweg te weinig klanten. De mensen die er blijven wonen zijn voor voorzieningen aangewezen op de voorzieningen in een nabijgelegen stad.

Verzorgingsgebied
Het verzorgingsgebied is het gebied waar de mensen wonen die gebruikmaken van een bepaalde voorziening.
De grootte van een verzorgingsgebied is afhankelijk van de hoeveelheid gebruikers dat van een bepaalde voorziening gebruikmaakt. Zo is het verzorgingsgebied van een bakker kleiner dan dat van een supermarkt, omdat het minimum aantal (= drempelwaarde) klanten dat een bakker nodig heeft lager is dan het aantal klanten dat een supermarkt nodig heeft.


Maak de volgende oefening.

Stap 4: Vergrijzing en wonen

Vergrijzing

In Nederland en Duitsland neemt het percentage ouderen snel toe. Duitsland is een van de meest vergrijsde landen in Europa. Meer dan 20 procent van de Duitsers is ouder dan 65 jaar. In ons land geldt dat voor 15 procent van de bevolking.

Hoewel de vergrijzing bij onze oosterburen eerder heeft toegeslagen, zijn de kosten van de ouderenzorg in Nederland drie keer zo hoog als daar. In Nederland heeft men in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de vorige eeuw op grote schaal verzorgings- en verpleeghuizen voor senioren gebouwd. In deze tehuizen werd alles afgestemd op de behoeften van de bewoners. Deze zorg is duur.
In Duitsland wonen de senioren langer zelfstandig, vaker bij hun kinderen en meer gespreid door de woonwijken.

Meergeneratiewonen

'Meergeneratiewonen' is een woonvorm waarbij de mensen zelfstandig wonen, maar ook gezamenlijk allerlei dingen doen. Het is een manier van wonen voor alle generaties, zoals oudere echtparen, jonge gezinnen, alleenstaanden en weduwen. Het is de bedoeling dat men bij elkaar betrokken is en burenhulp verleent. Mensen van verschillende leeftijden komen zo op een natuurlijke en vanzelfsprekende manier met elkaar in aanraking. Doordat de ouderen in zo’n woonomgeving veel mensen kennen, hoeven ze minder snel een beroep te doen op de hulp van een zorginstelling.
Deze woonvorm geeft zelfstandig wonende ouderen ook een gevoel van veiligheid. Ze zijn in hun woonbuurt omringd door mensen die ze goed kennen en op wie ze in geval van nood een beroep kunnen doen.
In tegenstelling tot onze oosterburen is het meergeneratiewonen in Nederland nog weinig ingeburgerd. Wel wordt het meergeneratiewonen nadrukkelijker door de Duitse overheid gestimuleerd. Duitsland is koploper in Europa wat betreft deze vorm van wonen.

Participatiemaatschappij

Vroeger had elk dorp een eigen bejaardentehuis. Niet voor iedereen zaligmakend maar een reële optie als het leven voor ouderen thuis te ingewikkeld of eenzaam werd.
Tegenwoordig richt de overheid zich erop ons zolang mogelijk zelfstandig te laten wonen in een zogenoemde participatiemaatschappij. Ouderen moeten langer zelfstandig thuis blijven wonen, mits er geen ‘blijvend intensieve zorg’ nodig is.
Senioren moeten in eerste aanleg de steun inroepen van familie, vrienden en buren (mantelzorgers). Daarnaast wordt er zorg geboden door wijkteams en vrijwilligers. Is intensieve verpleegzorg wel noodzakelijk, dan kan er met een indicatie thuis of in een verpleegtehuis zorg worden georganiseerd door de overheid.

Op dit moment zijn er in ons land 2450 verpleeg- en verzorgingstehuizen en 345 particuliere woonzorgcentra. Het aantal particuliere locaties is in de laatste tien jaar verdubbeld en zal naar verwachting blijven groeien met ruim 20% per jaar.

Afronding

Begrippen

Stadsvernieuwing
Het proces van renovatie en/of nieuwbouw van stedelijke gebieden om de leefbaarheid van het gebied te verbeteren.
Galerijflat
Flatgebouw waarbij langs de afzonderlijke woningen op de bovenverdiepingen een toegangsgalerij loopt.
Portiekflat
Een portiekflat is een flatwoning waarbij de voordeur uitkomt op een gemeenschappelijk afsluitbaar trappenhuis, een centrale hal of een gesloten portiek.
Tuindorpen
Wijken met eengezinswoningen met tuin en openbaar groen, zonder café, bioscoop, o.i.d. Dit is om deze wijken fatsoenlijk en burgerlijk te houden.
Woonerf
Een straat of plein(tje) waarbij de nadruk zeer sterk ligt op de verblijfsfunctie: wonen, spelen, wandelen, enzovoort. Doorgaande wegen zijn er niet. De nadruk ligt op het bestemmingsverkeer.
Vinexwijken
Grootschalige nieuwbouwwijken dicht bij de stad. Dit om het woon-werkverkeer te bekorten en wat natuur over te houden.
Spookdorp
Dorpen waar de meeste bewoners zijn weggetrokken en geen voorzieningen meer zijn, omdat de bewoners naar de stad zijn verhuisd.
Verzorgingsgebied
Het verzorgingsgebied is het gebied waar de mensen wonen die gebruikmaken van een bepaalde voorziening.
Meergeneratiewonen
Mensen van verschillende leeftijden wonen in een woonvorm (bijvoorbeeld een hofje of gezamenlijk gebouw) en komen zo op een natuurlijke en vanzelfsprekende manier met elkaar in aanraking. Ze zijn in hun woonbuurt omringd door mensen die ze goed kennen en op wie ze in geval van nood een beroep kunnen doen.
Participatiemaatschappij
Een samenleving waarin iedereen die dat kan verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar eigen leven en omgeving, zonder hulp van de (landelijke) overheid.

Eindopdracht: Woontoekomst

Als afsluiting van deze opdracht schrijf je in een kort opstel of verslag jouw ideale woontoekomst in een stad.

  • Zou je later in een karakteristiek pand in het centrum van de stad willen wonen of met meer ruimte en groen aan de rand van de stad?
  • Of ga je eerst als student op kamers in een oude arbeiderswijk en later in een appartement wonen in een woontoren dicht bij het station?
  • Zijn er momenten waarop je zou willen verhuizen binnen de stad?

Je hebt er vast al wel eens je gedachten over laten gaan!
Geef in je opstel of verslag duidelijk aan waarom je de keuzes maakt die je maakt. Verwerk zoveel mogelijk begrippen uit deze opdracht. De tekst moet ongeveer een half A4 vel lang zijn.

Hoe je een opstel of verslag maakt, kun je lezen in de gereedschapskist.

Beoordeling

Laat je opstel beoordelen door je docent.

Bij de beoordeling wordt gelet op:

  • inhoud: het opstel laat zien dat je inzicht hebt in verschillende woningtypen en woonsituaties in een stad.
  • vorm: je hebt het opstel met zorg geschreven.
  • taalfouten: het bevat niet te veel taalfouten.

Verslag schrijven

Een verslag is een goede manier om een onderzoek te beschrijven dat je hebt uitgevoerd.        

 

Terugkijken

Intro

  • Past de video in de introductie goed bij de opdracht? Waarom wel/niet?
    Had je na het lezen van de intro al een idee waar de opdracht over zou gaan?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je verschillende woongebieden noemen, die in een stad kunnen voorkomen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Ben je ongeveer drie uur met de opdracht bezig geweest?
    Had je voldoende tijd om als eindopdracht een opstel te schrijven over je eigen woontoekomst?
  • Eindopdracht
    Hoe ziet jouw ideale woontoekomst eruit? Had je daar al eens eerder over nagedacht?
    Ben je tevreden over je opstel?

 

Afsluiting

Kennisbanken

In deze Kennisbanken vind je de uitleg van een groot aantal begrippen bij het thema Bevolking en ruimte.

Let op! Niet alle theorie wordt in deze Kennisbanken behandeld.

Examentraining

Examenvragen
Als eindopdracht drie opdrachten met examenvragen uit examens van vorige jaren.
De vragen passen goed bij het thema Bevolking en ruimte in Nederland en Duitsland.

Om de opdrachten te kunnen maken heb je een Entree-account nodig.

Bekijk voor je aan de opdrachten begint de video.

Bevolkingsontwikkeling in Nederland en Duitsland - vmbo gt 2015-1

Bevolkingsontwikkeling in Nederland en Duitsland - vmbo gt 2015-2

Bevolkingsontwikkeling in Nederland en Duitsland - vmbo gt 2016-1

D-toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Terugkijken

Inleiding

  • Lees de Inleiding van dit thema nog eens door.
    Zijn de onderwerpen over bevolking en ruimte in Nederland en Duitsland naar jouw mening voldoende besproken?

Introductie-opdracht

  • Heb je de Kennisbanken doorgelezen en de vragen van de instaptoets goed gemaakt?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van dit thema nog eens door.
    Kun je omschrijven waar de groepen immigranten vandaan kwamen in de jaren 50 en waarom ze zich in Nederland en/of Duitsland vestigden?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Voor dit thema was ongeveer 13 uur gepland. Had je voldoende tijd om alle opdrachten te maken?
    Welke opdracht vond je het leukst om te maken?
  • Inhoud
    In dit thema heb je de bevolkingsontwikkeling in Nederland en Duitsland gevolgd. In verband met de vergrijzing van de bevolking moeten er voor ouderen ook woonvormen zijn of bedacht worden. Kun je een voorbeeld geven?
  • Eindopdracht
    Je hebt geoefend met examenvragen uit voorgaande jaren. Heb je de meeste vragen goed beantwoord?

 

  • Het arrangement Thema Bevolking en ruimte: Nederland - Duitsland vmbo-kgt34 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2025-11-18 07:47:34
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor Aardrijkskunde voor VMBO-kgt leerjaar 3 en 4. In het thema ''Bevolking en ruimte: Nederland & Duitsland'' worden 4 verschillende onderwerpen besproken. Het eerste onderwerp, genaamd "Demografie Nederland - Duitsland", legt het demografische transitie model uit en bespreekt de demografische kenmerken van Nederland en Duitsland. Vervolgens wordt er een vergelijking gemaakt tussen Nederland en Duitsland en wordt gekeken naar hun positie in het demografisch transitie model. Daarna worden de bevolkingsdiagrammen besproken en hoe deze eruitzien in Nederland en Duitsland. Ten slotte worden de bevolkingsontwikkelingen in beide landen besproken, evenals de toekomstige ontwikkelingen en de gevolgen die daarmee gepaard gaan. In het onderwerp "Migratie nader bekeken" wordt verhuizing besproken, waarbij speciale aandacht wordt besteed aan binnenlandse verhuizingen in Duitsland als gevolg van de scheiding tussen West- en Oost-Duitsland. Daarna komt emigratie aan bod, waarbij wordt besproken welke redenen mensen kunnen hebben om te emigreren, zoals economische, politieke of persoonlijke redenen. De begrippen push- en pullfactoren worden uitgelegd en hoe deze verband houden met emigratie. Vervolgens wordt immigratie uitgelegd, waarbij wordt benadrukt dat immigranten vaak uit voormalige koloniën van het moederland komen. Ook worden de begrippen volgmigratie en gezinshereniging toegelicht. Tot slot wordt er aandacht besteed aan vluchtelingen en de redenen voor hun migratie, evenals de uitleg van het begrip migratiesaldo. In het volgende onderwerp, genaamd "Inrichting ruimte", staan de begrippen bevolkingsdichtheid en bevolkingsspreiding centraal, en worden de factoren besproken die zorgen voor verschillen daarin. Vervolgens wordt het begrip verstedelijking behandeld, samen met urbanisatie, re-urbanisatie en suburbanisatie. Tot slot wordt er beschreven hoe ruimte ook nodig is voor zaken als landbouw, verkeer, recreatie en natuur. Het laatste onderwerp, "Ruimte om te wonen", bespreekt verschillende soorten woongebieden en woonwensen in Nederland. Er wordt uitgelegd uit welke onderdelen een stad doorgaans is opgebouwd, zoals het stadscentrum, tuindorpen, vinex-wijken, flats en woonerven. Daarna wordt beschreven hoe het is om in een dorp te wonen, waarbij het begrip verzorgingsgebied wordt uitgelegd en de relatie met vergrijzing wordt beschreven.
    Leerniveau
    VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO gemengde leerweg, 3; VMBO theoretische leerweg, 4; VMBO theoretische leerweg, 3; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 3; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO gemengde leerweg, 4; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 3;
    Leerinhoud en doelen
    Aardrijkskunde; Bevolking en ruimte;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    13 uur 0 minuten
    Trefwoorden
    aardrijksunde, arrangeerbaar, demografie, duitsland, emigratie, immigraite, migratie, nederland, stercollectie, vmbo leerjaar 3 & 4

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content - Toetsen. (z.d.).

    Aardrijkskunde vmbo34 - D-toetsen

    https://maken.wikiwijs.nl/156781/Aardrijkskunde_vmbo34___D_toetsen

    VO-content - Toetsen. (z.d.).

    Thema Bevolking en ruimte toetsen

    https://maken.wikiwijs.nl/144714/Thema_Bevolking_en_ruimte_toetsen

    VO-content Aardrijkskunde. (2020).

    Opdracht: Nederland: Inrichting ruimte vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/82646/Opdracht__Nederland__Inrichting_ruimte_vmbo_kgt34

    VO-content Aardrijkskunde. (2020).

    Opdracht: Nederland: Migratie nader bekeken - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/82643/Opdracht__Nederland__Migratie_nader_bekeken___vmbo_kgt34

    VO-content Aardrijkskunde. (2020).

    Opdracht: Nederland: Nederland - Duitsland - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/82642/Opdracht__Nederland__Nederland___Duitsland___vmbo_kgt34

    VO-content Aardrijkskunde. (2020).

    Opdracht: Nederland: Ruimte om te wonen - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/82647/Opdracht__Nederland__Ruimte_om_te_wonen___vmbo_kgt34

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Bevolking en ruimte

    Bevolking en ruimte Nederland - Duitsland

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.