Klas 2: Thema Milieu

Klas 2: Thema Milieu

Inleiding

Dit thema heet milieu, dat is ook wel je omgeving. Tegenwoordig hebben de mensen het vaak over milieuvervuiling, maar waar komt dat dan vandaan. Wat is de geschiedenis daar achter. Ook leer je bij dit thema welke vormen van milieuvervuiling er zijn en wat daar van de gevolgen voor jou zijn. Als laatste ga je je bezig houden met wat kan jij zelf betekenen voor het milieu.

Dit thema sluiten we niet af met een toets, maar met een eindopdracht. Een filmpje in klokhuis stijl, waarbij je laat zien dat je verschillende leerdoelen van dit thema heb begrepen. Dit zijn de leerdoelen waaraan je werkt bij dit thema:

 

  1. Ik kan uitleggen hoe de mensen in Europa leefden voor de industriële revolutie aan de hand van de volgende begrippen: landbouwsamenleving, huisnijverheid en handmatig produceren.
  2. Ik kan drie oorzaken benoemen van de agrarische revolutie.
  3. Ik kan uitleggen wat de agrarische revolutie is.
  4. Ik kan drie oorzaken benoemen van de industriële revolutie.
  5. Ik kan uitleggen wat de industriële revolutie is.
  6. Ik kan uitleggen wat de wet van vraag en aanbod is.
  7. Ik kan uitleggen wat produceren is.
  8. Ik kan uitleggen wat productiefactoren zijn.
  9. Ik kan drie productiefactoren opnoemen.
  10. Ik kan uitleggen wat de arbeidsomstandigheden waren tijdens de industriële revolutie aan de hand van de volgende begrippen: kinderarbeid, salaris, veiligheid, hygiëne.
  11. Ik kan het verschil uitleggen tussen geschoold werk en ongeschoold werk.
  12. Ik kan uitleggen wat een krappe arbeidsmarkt is.
  13. Ik kan uitleggen wat een gespannen arbeidsmarkt is.
  14. Ik kan twee zaken benoemen die in het Kinderwetje van Van Houten staan.
  15. Ik kan twee zaken benoemen over de arbeidsomstandigheden van jongeren tegenwoordig.
  16. Ik kan het minimumjeugdloon voor jongeren berekenen.
  17. Ik kan benoemen wat een politieke stroming is.
  18. Ik kan twee politieke stromingen benoemen.
  19. Ik kan de twee verschillende standpunten tussen beide politieke stromingen benoemen, aan de hand van het onderwerp "arbeiders".
  20. Ik kan uitleggen wat milieu is.
  21. Ik kan uitleggen wat milieuvervuiling is.
  22. Ik kan drie voorbeelden benoemen  van milieuvervuiling.
  23. Ik kan drie voorbeelden van milieuvervuiling herkennen.
  24. Ik kan uitleggen wat milieu-uitputting is.
  25. Ik kan drie voorbeelden benoemen van milieu-uitputting.
  26. Ik kan drie voorbeelden van milieu-uitputting herkennen.
  27. Ik kan uitleggen wat milieuaantasting is.
  28. Ik kan drie voorbeelden benoemen van milieuaantasting.
  29. Ik kan drie voorbeelden van milieuaantasting herkennen.
  30. Ik kan het natuurlijke broeikaseffect beschrijven aan de hand van de volgende begrippen CO2, dampkring, zonnestralen en warmte.
  31. Ik kan het natuurlijke broeikaseffect tekenen.
  32. Ik kan aan de hand van drie voorbeelden uitleggen hoe het probleem van het versterkte broeikaseffect is ontstaan.
  33. Ik kan het versterkte broeikaseffect tekenen.
  34. Ik kan uitleggen wat een ecosysteem is.
  35. Ik kan uitleggen wat de draagkracht van de aarde is.
  36. Ik kan beschrijven hoe de wereldbevolking groeit, aan de hand van de volgende begrippen: geboortecijfer, sterftecijfer en geboorteoverschot.
  37. Ik kan een verband leggen tussen de draagkracht van de aarde en de groei van de wereldbevolking.
  38. Ik kan één gevolg opnoemen die de bevolkingsspreiding heeft op het milieu.
  39. Ik kan uitleggen wat de ecologische voetafdruk is.
  40. Ik kan mijn eigen ecologische voetafdruk uitrekenen.

1. Het ontstaan van de industrie

Tekst

Leerdoelen:

  • Ik kan uitleggen hoe de mensen in Europa leefden voor de industriële revolutie aan de hand van de volgende begrippen: landbouwsamenleving, huisnijverheid en handmatig produceren.
  • Ik kan drie oorzaken benoemen van de agrarische revolutie.
  • Ik kan uitleggen wat de agrarische revolutie is.
  • Ik kan drie oorzaken benoemen van de industriële revolutie.
  • Ik kan uitleggen wat de industriële revolutie is.
  • Ik kan uitleggen wat de wet van vraag en aanbod is.
  • Ik kan uitleggen wat produceren is.
  • Ik kan uitleggen wat productiefactoren zijn.
  • Ik kan drie productiefactoren opnoemen.

 

De agrarische revolutie

In de zeventiende eeuw komen er nieuwe landbouwgewassen uit Azië en Amerika naar Europa. Deze aardappelen, maïs en bonen zorgen voor grotere landbouwopbrengsten. Succesvolle rijke boeren gaan steeds meer verkopen. Maar armere kleine boeren krijgen het steeds moeilijker. Veel arme boeren verkopen hun stukje grond aan de rijke boeren. Zij worden dan landarbeider of trekken naar de stad en zoeken daar naar werk. De rijkere boeren hebben geld om de landbouwmethoden te verbeteren. Zij ontwikkelen betere machines om het land te bewerken. Er worden vele uitvindingen gedaan die ervoor zorgen dat een boer veel op het land kan doen met machines. Dit noemen we de agrarische revolutie. Door deze agrarische revolutie zijn er minder mensen nodig om meer voedsel te produceren. Dit zorgt voor veel werkloosheid, deze werklozen trekken naar de steden opzoek naar werk.

Halverwege de achttiende eeuw begint de bevolking in Europa te groeien. Dit kan omdat er meer voedsel is. Daarnaast is de kennis over ziekten en gezondheidszorg vergroot. Voor steeds meer dodelijke ziekten wordt een behandeling gevonden. Daarom sterven minder mensen tijdens epidemieën en worden mensen gemiddeld ouder. Ook de kindersterfte neemt af. Zo verdubbelt de Europese bevolking tussen 1750 en 1850.

Naast dat de boeren gewassen produceren, produceren de boerinnen om extra bij te verdienen textielproducten zoals kleding en lakens. Dit noemen we huisnijverheid. Met hulp van het spinnenwiel maken zij van het wol van de dieren draad, dit draad stop je in een weefgetouw waarmee je kleding en lakens kunt weven. Doordat de bevolking begint te groeien stijgt de vraag naar textielproducten enorm. De boerinnen kunnen deze vraag niet aan, om in het aanbod van textielproducten te kunnen voorzien moet er een nieuwe manier komen om sneller te kunnen spinnen en weven.

 

 

Vraag en aanbod

De Wet van vraag en aanbod houdt in dat de prijs van een product tot stand komt door het handelen van kopers en verkopers. De prijs verandert door de gevraagde en aangeboden hoeveelheden. Als het aanbod groter is dan de vraag, dan blijven de producenten met een overaanbod zitten, dat zij alleen kunnen verkopen voor een lagere prijs. Als de vraag groter is dan het aanbod, dan blijven kopers nog vragen naar het product als het product al uitverkocht is. Als zij het product nog willen hebben zullen zij dan bereid moeten zijn een hogere prijs te betalen. In het geval van de textielproducten was het aanbod laag en de vraag groot. Slimme ondernemers springen in op deze vraag, zodat zij veel geld kunnen verdienen. Alleen dan moeten zij wel op een snelle manier deze textielproducten kunnen produceren.

De industriële revolutie

Uitvinders gingen aan het werk en in 1733 werd de schietspoel uitgevonden. Het weven ging nu 4x sneller! In 1764 werd de spinmachine uitgevonden. Deze machine kon net zoveel produceren als 80 spinsters vroeger. In 1769 werden verschillende machines aangedreven door waterkracht. In 1785 vond iemand de weefmachine uit. In 1765 vond James Watt een stoommachine uit. Stoommachines gaven veel stank en herrie, ze werden nooit moe en waren (zoals waterkracht) niet afhankelijk van het weer. De eerste stoommachines waren erg gevaarlijk en ontploften regelmatig, in 1784 verbeterd James Watt de stoommachine, hierdoor kon de stoommachine aangesloten worden op andere machines. Binnen korte tijd gingen alle textielfabrieken over op het gebruik van stoom. Door de verbeteringen van de verschillende machines werden deze groter en was het niet meer mogelijk om ze in huis te plaatsen. Er ontstonden fabrieken, met grote hallen waar veel geproduceerd werd. Deze grote verandering noemen we de industriële revolutie.

Productiefactoren

Een ondernemer kan alleen een fabriek beginnen als hij over de juiste productiefactoren beschikt. Dat zijn de middelen die hij nodig heeft om te kunnen produceren:

  1. Hij moet kapitaal hebben om een fabriek te kunnen bouwen en machines te kunnen kopen. Dat krijgen zij van rijke kooplieden. Zij willen graag geld investeren in de oprichting van fabrieken. Zo hopen zij grote winsten te behalen.
  2. Er zijn grondstoffen/fossiele brandstoffen nodig, deze vind je zoals het woord al zegt in de grond. Bijvoorbeeld ijzererts voor de bouw van machines en steenkolen om de stoommachines te stoken. En tegenwoordig aardolie en aardgas.
  3. Om de machines te bedienen zijn er mensen nodig: arbeid. Arbeiders zijn er ook genoeg, want de agrarische revolutie heeft veel mensen werkloos gemaakt. Deze zijn massaal naar de steden getrokken, daarom vestigen veel ondernemers zich bij de steden. Daar was het aanbod van werkzoekende erg groot.

 

Opdrachten

Opdracht 1:

Neem het schema over in je Word-document. Vul de begrippen in en leg uit wat deze betekenen.

agrarische revolutie                                                        
produceren  
huisnijverheid  
Wet van vraag en aanbod  
industriële revolutie  
productiefactoren  
kapitaal  
grondstoffen/fossiele brandstoffen  
arbeid  

 

 

Opdracht 2:

Bekijk het filmpje van de onderstaande link en maak de onderstaande opdrachten in je Word-document.

http://www.schooltv.nl/video/histoclips-afl-8-de-industriele-revolutie/#q=industriele%20revolutie

1. Hoe werden spullen vroeger gemaakt?
2. Waar woonden de meeste mensen?
3. Wat gebruikte men voor het zware werk?
4. Wat was de eerste uitvinding om kleding sneller te kunnen maken?
5. Wat is een andere uitvinding?
6. Waarom worden de eerste fabrieken naast rivieren gebouwd?
7. Wat is een nadeel van een rivier?
8. Wat is een voordeel van een stoommachine?
9. Waarom is een stoommachine gemaakt van ijzer en staal?
10. Waar worden de eerste fabrieken met stoommachines gebouwd?
11. Waardoor wordt het vervoeren van producten en mensen makkelijker?
12. Wat heb je nodig om een fabriek draaiende te houden?
13. Hoe ontstonden arbeiderswijken?
14. Hoe leefden de arbeiders?
15. Hoe hebben arbeiders het tegenwoordig?

 

Opdracht 3:

Lees nog eens het stukje over vraag en aanbod en maak de onderstaande opdrachten in je Word-document.

A. Ga naar www.marktplaats.nl en zoek naar de IPhone 5.

1. Hoeveel worden er ongeveer aangeboden in Nederland?

2. Hoe denk je dat een aanbieder op zijn prijs komt?

Kijk morgen nog eens op marktplaats naar de IPhone 5 en maak de volgende opdrachten:

3. Hoeveel advertenties zijn er ongeveer bij gekomen?

4. Wat valt je op aan de prijs van de nieuwe advertenties?

 

B. Ga naar www.bol.com en zoek naar de Samsung Galaxy S5 mini en maak de onderstaande opdrachten.

1. Hoeveel kost deze telefoon?

Scrol naar beneden naar de tweedehands aanbiedingen.

2. Hoeveel tweedehands telefoons worden er aangeboden?

3. Wat valt je op aan de prijs van de tweedehands telefoons

 

Opdracht 4:

Lees nog eens het stukje over productiefactoren en maak de onderstaande opdrachten in je Word-document.

Kies uit het onderstaande rijtje vier producten. Zoek van deze producten uit per productiefactor wat er nodig is.

  • Spijkerbroek
  • Houtenkast
  • Telefoon
  • Plastic cola fles
  • Auto
  • Sport schoenen
  • Lipgloss
  • Voetbal
  • Zonnebril
  • Etui
  • Laptop
  • Zakdoekjes

 

Opdracht 5:

In deze paragraaf staan meerdere gebeurtenissen. Kies er drie uit en zet deze op je tijdlijn van het hoofdstuk de tien tijdvakken.

Let op! Zet hem wel in het goede tijdvak!

 

Opdracht 6:

Maak in PowerPoint of in Prezi een oorzaak gevolg ketting waarin de agrarische revolutie en de industriele revolutie verwerkt.

Wat is een oorzaak gevolg ketting?

Gebeurtenissen hebben oorzaken: redenen waarom het gebeurd. Gebeurtenissen hebben ook gevolgen: iets wat eruit voortkomt. Dit kan je vaak aan elkaar koppelen, er zit hier een verband tussen als bij een ketting. Jij gaat nu een oorzaak gevolg ketting maken met acht gebeurtenissen. De eerste twee en de laatste krijg je kado, maar die andere vijf moet jij er tussen bedenken. Dit werk je uit in een PowerPoint of een Prezi.

De twee gebeurtenissen zijn:

1. Europese landen veroveren koloniën -> 2. Landbouwgewassen zoals aardappelen, mais en bonen komen naar Europa.

De laatste gebeurtenis:

-> 8. Industriële revolutie.

2. Gevolgen voor de mens

Tekst

Leerdoelen:

  • Ik kan uitleggen wat de arbeidsomstandigheden waren tijdens de industriële revolutie aan de hand van de volgende begrippen: kinderarbeid, salaris, veiligheid, hygiëne.
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen geschoold werk en ongeschoold werk.
  • Ik kan uitleggen wat een krappe arbeidsmarkt is.
  • Ik  kan uitleggen wat een ruime arbeidsmarkt is.
  • Ik kan twee zaken benoemen die in het Kinderwetje van Van Houten staan.
  • Ik kan twee zaken benoemen over de arbeidsomstandigheden van jongeren tegenwoordig.
  • Ik kan het minimumjeugdloon voor jongeren berekenen.

 

Arbeid van toen….

Door uitvindingen als de stoommachine, konden er steeds meer spullen worden gemaakt. Er kwamen steeds meer fabrieken en er waren meer arbeiders nodig.

De arbeiders die in de fabrieken werkten moesten lange dagen maken voor weinig loon. Het was te weinig geld om vrouw en de kinderen van te kunnen verzorgen. Het resultaat was dat ook vrouwen en kinderen aan het werk werden gezet. De werkweek die de kinderen moesten ondergaan was niet mis. Sommige kinderen werkten al vanaf hun vijfde jaar en soms wel twaalf uur op een dag. Fabrieksdirecteuren maakten graag gebruik van kinderen als werkkracht. Ze waren namelijk niet alleen handig vanwege hun kleine vingertjes, maar waren ook goedkoper dan volwassenen. De arbeidsomstandigheden in die tijd waren slecht en het werk was gevaarlijk. Daarnaast was er een groot aanbod van werkkracht, waardoor de lonen laag konden worden gehouden. Veel mensen zagen geen kwaad in de kinderarbeid. In de landbouw kwam dit namelijk al eeuwen voor. Maar eind 19e eeuw kwam daar verandering in.

Arbeidsmarkt nu……

Tegenwoordig is er vaak een te kort aan werk. De vraag en aanbod van werk (arbeid) noemen we de arbeidsmarkt.

De arbeidsmarkt wordt gevormd door:

  • de vraag naar arbeid.
    De vraag naar arbeid is het totaal aantal banen: de al bezette banen plus de nog niet bezette banen (de vacatures).
    De bedrijven en de overheid zijn de vragers naar arbeid.
  • het aanbod van arbeid.
    mensen die graag een baan wil hebben.
    De werknemers en werkzoekenden bieden werk aan.

Als op de arbeidsmarkt het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid dan spreek je van een ruime arbeidsmarkt.
Is het aanbod van arbeid kleiner dan de vraag naar arbeid, dan spreek je van een krappe arbeidsmarkt.

http://www.studioeconomie.nl/KB1/les3210/arbeidsmarkt2.png

Geschoold en ongeschoold werk

Niet voor alle soorten werk is er evenveel vraag en aanbod. Sommige beroepen kunnen maar door weinig mensen worden uitgevoerd. De mensen die dit beroep kunnen uitvoeren hebben dan meestal ook werk, denk bijvoorbeeld aan een goede arts. Het is zo dat er altijd meer vraag is naar geschoolde arbeiders. Dit zijn werknemers met een diploma. Daarom is er in Nederland ook een leerplicht. Wanneer jongeren beter zijn opgeleid hebben zij een grotere kans op een baan en minder kans om werkloos te worden.

Kinderwetje van Van Houten

Zoals we hebben gelezen was er tijdens de industriële revolutie vaak sprake van kinderarbeid.

In 1874 diende het kamerlid Samuel van Houten een wet in, hierin stond het volgende: "De Wet houdende maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwaarloozing van kinderen………", deze wet werd bekend als het Kinderwetje van Van Houten.

Het was de eerste wet die in Nederland de kinderarbeid zou beperken. In de wet werd besloten dat kinderen jonger dan 12 jaar niet meer in de fabrieken mochten werken. In de eerste jaren na het uitvaardigen van de wet werd er niet toegezien op het naleven van de wet door de fabriekseigenaren. In de praktijk veranderde er dus weinig. Maar met het invoeren van de leerplicht in 1901, kwam er ook echt een einde aan de kinderarbeid in de fabrieken.

Jongeren en werk

Hoe gaat het tegenwoordig met jongeren die werken?

Veel jongeren werken, maar het soort werk dat zij mogen doen en het aantal uren dat zij mogen werken, is aan regels gebonden. Deze regels staan in de Arbeidstijdenwet (ATW). Ook over de hoogte van het loon dat jongeren moeten verdienen, zijn afspraken gemaakt. Personen die jonger zijn dan 23 jaar krijgen in Nederland minimaal het minimumjeugdloon.

Arbeidstijdenwet

In de Arbeidstijdenwet, die geldt sinds 1996, staat dat kinderarbeid verboden is. Kinderen zijn in deze wet personen die jonger zijn dan 16 jaar.  De Arbeidstijdenwet maakt voor kinderen vanaf 13 jaar een aantal uitzonderingen, maar wat kinderen wel en niet mogen is aan strenge regels gebonden. Zo mogen kinderen van 13 en 14 jaar maximaal 2 uur werken op dagen dat ze naar school moeten. En jongeren van 13 en 14 jaar mogen slechts in enkele gevallen (uitvoeringen) op zondagen werken.

Loon

Voor iedere werknemer in Nederland geldt de Wet Minimumloon. De lonen mogen niet lager zijn dan een vastgesteld minimum. Voor jongeren jonger dan 23 jaar geldt het minimumjeugdloon.
In de tabel uit 2008 zie je dat het minimumloon € 1356,60 per maand bedraagt. Je ziet ook hoeveel het minimumjeugdloon voor 15-, 19- en 22-jarigen bedraagt.

http://www.studioeconomie.nl/KB1/les3130/tabeljeugdloon.png

 

Opdrachten

Opdracht 7:

Neem het schema over in je Word-document. Vul de begrippen in en leg uit wat deze betekenen.

                                                                                                                       
   
   
   
   
   
   
   
   
   

 

Opdracht 8:

Noteer de antwoorden van de volgende vragen in je Word-document.

1. Hoe heet de wet waarin geregeld wordt hoeveel uur jongeren mogen werken?

2. Volgens de ATW mogen jongeren van 12 t/m 15 helemaal niet werken. Is dit waar of niet waar?

3. Hoeveel een jongere maximaal mag verdienen is geregeld in de wet minimumloon. Is dit waar of niet waar?

4. Het minimumjeugdloon is voor alle jongeren onder de 23 gelijk is dit waar of niet waar?

 

Minimumjeugdloon
In de bron zie je voor een aantal leeftijden hoe hoog het minimumjeugdloon in 2009 was.

Leeftijd

% min. loon

Bruto/maand

Bruto/week

23-64

100

€1356,60

€323,05

21

72,5

-?-

€226,95

19

52,5

€712,20

€164,35

15

30

€407,00

€93,90

 

Opdracht 9:

Noteer de antwoorden van de vragen in je Word-document.

1. Iemand van 15 jaar moet minimaal 30% van het minimumloon verdienen.

Dus per maand minimaal 30% van € 1356,60.
Dat is 0,3 x € 1356,60 = € 407,-
Ga na of dat klopt.

2. Welk bedrag moet op de plaats van het vraagteken in het schema staan?

3. Vergelijk het inkomen per maand met het inkomen per week.
4. Hoe kun je het inkomen per week uitrekenen als je het inkomen per maand weet?

 

Opdracht 10:

Maak een PowerPoint of een Prezi over het dagelijks leven van een arbeidersgezin tijdens de industriële revolutie.

Hoe ga je dit doen?

- Je maakt gebruik van de informatie uit de tekst die je vind op de ELO.

- Je presentatie heeft in ieder geval 10 dia's.

- Gebruik plaatjes en filmpjes in je presentatie

3. Invloed van de politiek

Tekst

Leerdoelen:
  • Ik kan benoemen wat een politieke stroming is.
  • Ik kan twee politieke stromingen benoemen.
  • Ik kan de twee verschillende standpunten tussen beide politieke stromingen benoemen, aan de hand van het onderwerp "arbeiders".

 

Voor de Industriële Revolutie was Europa een landbouwsamenleving, waarin de overheid een kleine rol had. Nederland werd bestuurd vanaf één centraal punt, waar men zich vooral bezig hield met orde en veiligheid. Door de Industriële Revolutie veranderde onze samenleving. Veel mensen trokken naar steden om daar te wonen. In een vorige paragraaf heb je al gelezen dat de arbeiders leven onder slechte werk- en leefomstandigheden. We kunnen wel zeggen dat de arbeiders leven in armoede.

Politieke stroming

Doordat onze samenleving veranderde, kwamen er ook steeds meer ideeën over hoe het land bestuurd moest worden. In deze paragraaf gaan wij kijken naar twee verschillende meningen over het bestuur van een land in een industriële samenleving. Een mening over het bestuur van een land heb je meestal niet alleen. Op het moment dat een groep mensen dezelfde ideeën heeft over het bestuur van een land, dan noem je dat een politieke stroming.

Liberalen

In Europa was er door de Industriële Revolutie een groep van rijke fabriekseigenaren ontstaan. Deze fabriekseigenaren hadden veel ideeën over hoe de overheid een land moest besturen. Zo vonden zij vrijheid heel erg belangrijk, vooral vrijheid in de economie. Zij vonden dat de overheid zich zo min mogelijk moest bemoeien met de economie en de bevolking van een land. Op deze manier konden de fabriekseigenaren de lonen laag houden. De politieke stroming van deze ideeën is het liberalisme. Aanhangers van het liberalisme noemen wij liberalen.

 

Socialisten

Er kwamen ook andere ideeën en meningen over het bestuur van een land. Zo had je ook een politieke stroming die het socialisme werd genoemd. Deze politieke stroming vond het heel belangrijk dat er gelijkheid in de samenleving is. Zij vinden dat een groot verschil tussen arm en rijk niet kan in een samenleving. Ook kwamen zij op voor de arbeiders. De socialisten wilden dat de werk- en leefomstandigheden voor de arbeiders zouden verbeteren.

 

 

Opdrachten

Opdracht 15:

Kopieer het schema naar je word-document. Noteer de begrippen uit de tekst en schrijf in de tweede kolom de betekenis van het begrip.

Begrip

Betekenis

                                                 

                                                                     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 16:

Kopieer het schema naar je word-document en vul het in.

 

Liberalisme

Socialisme

Standpunt 1

                                                   

                                                       

Standpunt 2

 

 

Aanhangers

 

 

 

Opdracht 17:

In deze paragraaf staat ook een hele belangrijke ontwikkeling, namelijk de opkomst van politieke stromingen.

Zet deze ontwikkeling in je tijdlijn van het hoofdstuk de tien tijdvakken in het juiste tijdvak.

 

Opdracht 18:

Je gaat in groepjes 2 – 3 leerlingen de voorpagina van een krant maken. Op deze voorpagina komen artikelen te staan over de situaties van de arbeiders in de 19de eeuw.

De taakverdeling:

Binnen het groepje zal je verschillende taken hebben. Zo heb je een vormgever (zorgt voor lay-out), een beeldredacteur (zorgt voor beeldmateriaal), een eindredacteur (deze controleert spelling) en een hoofdredacteur (zorgt voor coördinatie). Daarnaast gaat iedereen helpen met het schrijven van de artikelen, je hebt dus allemaal de rol van journalist. Deze taakverdeling en de uiteindelijke uitvoering daarvan leg je vast in een logboek dat je met de uiteindelijke krant inlevert. Hiervoor krijg je een apart formulier waar je deze gegevens op kan invullen.

De bronnen:

Je vindt de informatie grotendeels binnen de website van dit thema. Natuurlijk mag je er extra bronnen bij zoeken in de bibliotheek of op internet. Pas echter op met bepaalde bronnen (bijvoorbeeld Wikipedia) en controleer dan ook de betrouwbaarheid van je bron. Een bronvermelding bij elk artikel is verplicht. Een goede journalist zal ook de betrouwbaarheid controleren en zijn bron vermelden!

De inhoud:

Op de voorpagina komen minimaal  twee artikelen te staan over de situatie van de arbeiders. Eén van de artikelen wordt geschreven vanuit het oogpunt van een liberaal (je doet alsof dit artikel door een liberaal is geschreven). Het tweede artikel is geschreven vanuit het oogpunt van een socialist.

Omvang en presentatie:

De voorpagina van de krant is A4-formaat in lettertype 12. Er staat meerdere afbeeldingen op.

De lay-out is natuurlijk belangrijk bij een krant, zorg voor een echte krantennaam en uiterlijk. Je mag alles bij elkaar plakken en knippen of het geheel op de computer ontwerpen. Let natuurlijk op verzorgd taalgebruik en kleedt het geheel mooi aan met functionele afbeeldingen, etc.

 

Aan het einde van de eerste les moet je het volgende doorgeven aan je docent:

  • Met wie werk je samen?

  • Hoe is jullie taakverdeling?

  • Wat is jullie planning?

    Dit vul je in, in het logboekformulier en lever je aan het einde van de eerste les weer in.

4. Gevolgen voor de aarde

Tekst

Leerdoelen:

  • Ik kan uitleggen wat milieu is.
  • Ik kan uitleggen wat milieuvervuiling is.
  • Ik kan drie voorbeelden benoemen  van milieuvervuiling.
  • Ik kan drie voorbeelden van milieuvervuiling herkennen.
  • Ik kan uitleggen wat milieu-uitputting is.
  • Ik kan drie voorbeelden benoemen van milieu-uitputting.
  • Ik kan drie voorbeelden van milieu-uitputting herkennen.
  • Ik kan uitleggen wat milieuaantasting is.
  • Ik kan drie voorbeelden benoemen van milieuaantasting.
  • Ik kan drie voorbeelden van milieuaantasting herkennen.
  • Ik kan het natuurlijke broeikaseffect beschrijven aan de hand van de volgende begrippen CO2, dampkring, zonnestralen en warmte.
  • Ik kan het natuurlijke broeikaseffect tekenen.
  • Ik kan aan de hand van drie voorbeelden uitleggen hoe het probleem van het versterkte broeikaseffect is ontstaan.
  • Ik kan het versterkte broeikaseffect tekenen.
  • Ik kan uitleggen wat een ecosysteem is.
  • Ik kan uitleggen wat de draagkracht van de aarde is.
 

Milieuproblemen

Je kunt ook aan het milieu zien of een land de draagkracht overschrijdt. Met milieu bedoelen we onze leefomgeving. Drie belangrijke elementen van het milieu zijn water, lucht en de bodem. De gevolgen van produceren hebben vaak negatieve gevolgen voor het milieu. Een van de elementen wordt belast als er een productieproces aan te pas komt. Er zijn drie soorten milieuproblemen: vervuiling, uitputting en aantasting.

Bij milieuvervuiling wordt het milieu gebruikt als een grote afvalbak waarin te veel schadelijke stoffen terechtkomen. De schadelijke stoffen komen in de lucht, de bodem of het water terecht. In 2010 brak in de Golf van Mexico een boorslang van een olieplatform. Wekenlang lekten er miljoenen liters olie in zee. Een groot deel van de kust van de Verenigde Staten raakte vervuild. Vogels raakten vervolgens besmeurd met olie, waardoor vele vogels het niet haalde.

Video - Milieuvervuiling

 

Figuur 1: Olievlek in de golf van Mexico wat vele levens kost van vissen en vogels.

 

Bij milieu-uitputting wordt het milieu gezien als een grote voorraadschuur, waar de mens te veel uithaalt. De voorraad raakt op; hij put uit. We gebruiken bijvoorbeeld veel meer fossiele brandstoffen, zoals steenkool, aardolie en aardgas dan dat er nieuwe ontstaat.

Voorlopig hebben wij in de Nederlandse bodem, provincie Groningen welteverstaan, een grote voorraad aardgas wat wij voor zelf gebruiken, maar ook wat wij exporteren. Als wij de komende jaren zo veel aardgas blijven gebruiken, dan is de voorraad binnen 25 jaar op.

Als de kwaliteit van het milieu vermindert door grote veranderingen, dan noem je dat milieuaantasting. Door toename van het verkeer worden natuurgebieden in Nederland doorkruist door brede snelwegen. Dieren kunnen niet gemakkelijk van het ene deel naar het andere deel van het natuurgebied oversteken. Het leefgebied van de dieren wordt daardoor veel kleiner.

Video - Gevolgen milieuvervuiling voor de mens

Figuur 2: In Groningen zijn vele kleine aardbevingen door aardgas winning.

http://ro-online.robeheer.nl/1731/946A95A2-16ED-4806-802B-8DE2C07325F0/i_NL.IMRO.1731.DWVELD-NV01_0007.png

Figuur 3: Doormiddel van een ecoduct probeert de overheid de milieuaantasting de verminderen.

 

 

Broeikaseffect en versterkt broeikaseffect

Soms duurt het jaren voordat milieuvervuiling opgemerkt wordt. Een voorbeeld daarvan is de toename van CO2 in de lucht. Om de aarde zit een laag lucht, de dampkring. Er zitten gassen in die mensen, planten en dieren nodig hebben. Koolzuurgas (CO2) werkt in de dampkring als een broeikas: het laat zonnestralen door en houdt de warmte vast. Dat heet het broeikaseffect (figuur 4). Zonder broeikaseffect is er op aarde geen leven mogelijk. Het zou te koud zijn, gemiddeld -18°. Nu is dat +15°. Maar door de verbranding van fossiele brandstoffen komt er steeds meer CO2 in de lucht, waardoor er meer warmte wordt vastgehouden. Dat is het versterkte broeikaseffect. Het versterkte broeikaseffect is een probleem over de gehele wereld. De temperatuur op aarde stijgt, waardoor klimaat overal verandert; het wordt warmer.

 

Video - Broeikaseffect

 

Aandacht voor milieu

De aarde kun je vergelijken met een hotel waar zes miljard mensen logeren. Wie regelt daar de temperatuur, het voedsel, het drinkwater en het afval? Dat doet de aarde helemaal zelf! De aarde heeft een eigen systeem dat het allemaal vanzelf gebeurt. Zo zijn ijsberen niet te zien in een woestijn en kan je geen pandabeer vinden in de bossen van Nederland. De dieren en planten hebben zich aan een bepaalde gebied en klimaat aangepast. Planten, dieren en mensen leven in een natuurlijk systeem, ook wel ecosysteem genoemd. Het is een systeem wordt duidelijk aangetast door producerende bedrijven en consumenten en de vraag is hoeveel het kan hebben. Met andere woorden: hoe groot is de draagkracht van de aarde?

Het systeem van de aarde proberen we een handje te helpen door veel meer te recyclen. Hierdoor kunnen gebruikte grondstoffen of halffabricaten weer een nieuw leven krijgen en kunnen wij het ecosysteem minder aantasten, uitputten of vervuilen.

 

 

Opdrachten

Opdracht 19:

Kopieer het schema naar Noteer de begrippen uit de tekst en schrijf daarbij omschrijving

Begrip: Definitie:
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   

 

Opdracht 20:

a. Milieuverontreiniging kun je onderverdelen in uitputting, aantasting en vervuiling. Bepaal hieronder of het gaat over uitputting, vervuiling of aantasting.
1. Een probleem is de illegale houtkap. Door de illegale houtkap verandert het landschap met als gevolg dat er meer lawines en overstromingen in het gebied voorkomen.

2. De waterkwaliteit in veel gebieden is alarmerend. Rioolwater en vervuild industriewater wordt in de rivieren en meren geloosd.

3. Er is een tekort aan water: de rivieren staan een groot deel van het jaar droog. Boeren gaan grondwater gebruiken voor de landbouw. Het grondwaterpeil is hierdoor in sommige gebieden wel 50 meter gezakt.

 

b. Hieronder zie je drie omschrijvingen.
Welke omschrijving past bij vervuiling?
Welke bij uitputting en welke bij aantasting?

1. Het overmatig onttrekken van stoffen aan het milieu, zonder dat het milieu zich voldoende kan herstellen.
2.Stoffen aan het milieu toevoegen die niet in het milieu thuishoren.
3. Verandering aan de omgeving waardoor het leefgebied (ecosysteem) verandert.

 

Opdracht 21:

Bekijk onderstaande video’s en lees de tekst van broeikaseffect

http://www.schooltv.nl/video/het-broeikaseffect-de-aarde-warmt-op/

http://www.schooltv.nl/video/pinguins-en-het-broeikaseffect-pinguins-gaan-dood-door-de-opwarming-van-de-aarde/

http://www.schooltv.nl/video/nederland-en-het-broeikaseffect-wat-merken-wij-ervan/

 

De inhoud van de video’s kun je omschrijven met onderstaande zinnen.
De zinnen staan nog niet in de goede volgorde.

In welke volgorde vertellen de zinnen een logisch verhaal?
De eerste zin (zin 1) staat al goed.

  1. Het broeikaseffect maakt leven op aarde mogelijk.
  2. Door een toename van CO2 in de dampkring blijft er meer warmte hangen in de dampkring.
  3. Eén van de broeikasgassen is CO2.
  4. Het broeikaseffect wordt veroorzaakt door broeikasgassen in de dampkring.
  5. Door een stijging van de zeespiegel kan een deel van Nederland onder water komen te staan.
  6. Doordat mensen veel energie opwekken, komt er veel CO2 vrij.
  7. Hierdoor neemt de temperatuur toe en stijgt de zeespiegel.

De goede volgorde is: 1 - .... - .... - .... - .... - .... - ....

 

Opdracht 22:

  1. Wat is het broeikaseffect?

  2. Waarom is er zonder broeikaseffect geen leven mogelijk?

  3. Op welke manier komt er meer CO2 in de lucht?

  4. Wat is het gevolg daarvan?

    Noteer het goede woord:

  5. Het versterkte broeikaseffect is een vorm van milieuvervuiling/ milieuaantasting/ milieu-uitputting. Het versterkte broeikaseffect speelt zich af op nationaal/ continentaal/ mondiaal schaalniveau.

 

Opdracht 23:

Hieronder zie je wie of wat broeikasgassen uitstoot. Bedenk hoe het minder (of anders) kan.

Wie of wat?

Oplossing

Transport van mensen en producten (vliegtuigen, schepen, vrachtwagens, auto’s)

 

Energiegebruik in huis en op school (verwarming, elektriciteitsgebruik)

 

 

Voeding (vleesconsumptie, verre productielanden)

 

 

 

 

Opdracht 24:

a. Hieronder zie je een aantal grondstoffen en energiebronnen. Zijn ze volgens jou uitputbaar, onuitputbaar of vernieuwbaar bij verstandig gebruik?

 

ijzererts    

katoen

hout

tarwe

vis

regenwater    

windenergie    

aardolie

 

b. Hieronder wordt iets over de productie van een aantal goederen vertelt.
Geef per productieproces aan of het volgens jou wel of geen effect heeft op de draagkracht van de aarde

  1. Voor de productie van kozijnen wordt hardhout uit Brazilië gebruikt.

  2. Kartonnen dozen worden gemaakt van gerecycled papier.

  3. Voor de productie van een kipfilet is 4300 liter water nodig.

  4. Uit één boom worden 15 pakken A4-papier gemaakt.

  5. Als je in de winter aardbeien eet, zijn die afkomstig uit Egypte of Israël.

  6. Gerecycled plastic wordt gebruikt voor de productie van vuilniszakken.

    Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.
    Zijn jullie het met elkaar eens? Bediscussieer de verschillen.

 

Opdracht 25: Verschillende soorten afval

a. In de tabel hieronder staan een aantal materialen. Bedenk per type materiaal 3 soorten afval die je tegenkomt onderweg naar school of op het schoolplein. Zoek per categorie van 1 soort afval op hoe lang het duurt om dit af te breken. Schrijf ook op hoe je dit materiaal kan vervangen of verminderen.

Materiaal

Plastic

Voedsel

Papier en karton

Andere materialen

Soorten afval

1. Plastic flesjes

 

2. …………………

 

3. …………………

 

4. …………………

 

1. Kauwgom

 

2. …………………

 

3. …………………

 

4. …………………

 

1. Pakje drinken

 

2. …………………

 

3. …………………

 

4. …………………

 

 

1.  Cola blikje

 

2. …………………

 

3. …………………

 

4. …………………

 

Tijd om af te breken

 

 

 

 

Alternatieven/ oplossingen

 

 

 

 

 

 

 

b.Welk soort afval is het meest schadelijk voor de natuur?

 

……………………………………………………………………………………………………………………………………

 

Wist je dat…

  • ongeveer 95 procent van de Noordse stormvogels schadelijk plastic in hun maag hebben?
  • meer dan 267 diersoorten lijden onder verstrikking in plastic afval in zee of het inslikken ervan?
  • het wel 1000 jaar kan kosten om 1 plastic zakje af te breken?

 

Dit kan jij doen!

  • Gebruik een stevige boodschappentas in plaats van plastic tasjes
  • Let bij het kopen van producten op de verpakking: probeer verpakkingsmateriaal te besparen
  • Recycle zo veel mogelijk plastic materiaal
  • Scheid je afval zo veel mogelijk
  • Gooi nooit je afval of eten op straat

 

Opdracht 25: Actie tegen afval!

a: Stel: je wilt samen met een aantal klasgenoten een actie starten om zwerfafval rondom de school te verminderen. Hoe ga je dat aanpakken?

TIP: bedenk een goede hashtag

TIP: bedenk een pakkende slogan

TIP: bedenk welke materialen je voor je actie nodig hebt

 

……………………………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………………………

 

……………………………………………………………………………………………………………………………………

b. Maak samen met een klasgenoot een flyer om zwerfafval op school te verminderen. Wat moet er in je flyer naar voren komen?

- een goede hashtag

- een pakkende slogan

 

5. Duurzaamheid

Tekst

Leerdoelen:

  • Ik kan uitleggen wat de ecologische voetafdruk is.
  • Ik kan mijn eigen ecologische voetafdruk uitrekenen.
  • Ik kan beschrijven hoe de wereldbevolking groeit, aan de hand van de volgende begrippen: geboortecijfer, sterftecijfer en geboorteoverschot.
  • Ik kan een verband leggen tussen de draagkracht van de aarde en de groei van de wereldbevolking.
  • Ik kan één gevolg opnoemen die de bevolkingsspreiding heeft op het milieu.

Toen je vanochtend naar school kwam, ben je over de weg gekomen. Wegen, fietspaden en spoorrails nemen ruimte in. Ook jouw manier van leven kun je omrekenen naar ruimte. Onderzoekers hebben berekend hoeveel ruimte jij gemiddeld gebruikt. Bij deze rekensom hebben ze gekeken naar hoeveel jij eet, je energieverbruik en nog veel meer. Het verbouwen van voedsel kost immers ruimte. Het boek dat je gebruikt met Nederlands, is gemaakt van papier. Papier wordt gemaakt van hout en daar zijn bomen voor nodig. En je begrijpt het wel... voor die bomen is weer ruimte nodig. Op deze manier kun je alles wat je koopt, eet en gebruikt uitrekenen naar de hoeveelheid ruimte die daar voor nodig is. Deze berekening heet de ecologische voetafdruk. Een inwoner van India gebruikt 0,75 hectare en een Amerikaan wel 8,59. In Nederland komen we gemiddeld aan 4,15 hectare, dat zijn ruim negen voetbalvelden bij elkaar! Wanneer we alle grond op aarde eerlijk verdelen, dan is er voor iedere wereldbewoner 1,7 hectare grond beschikbaar en putten we de aarde ook niet uit. De werkelijkheid is anders. Kijk maar eens wat wij allemaal uit het buitenland halen: aardolie voor auto's hout voor meubels, cacao voor chocolade enz. Dan snap je waarom wij zo'n grote voetafdruk hebben. Waarom doen andere landen dat dan niet? Omdat zij het geld er niet voor hebben. Denk maar aan de ontwikkelingslanden.

 

Groeiende wereldbevolking

Wist je dat er iedere seconde 4,3 kinderen ter wereld komen? Dat zijn 250 baby's per minuut en per dag zijn dat er al 350.000. Dit is ongeveer de helft van de bevolking van Amsterdam. In 1800 bestond de wereldbevolking uit één miljard mensen. Na 1950 begon de wereldbevolking echter explosief te groeien, vooral in de arme delen van de wereld. Op dit moment komen er 77 miljoen burgers per jaar bij. In het jaar 2050 lopen er ruim negen miljard mensen op de aarde rond. Al deze mensen moeten wonen, werken en eten! Daardoor zullen de natuurlijke hulpbronnen, zoals water, steenkool, aardolie sneller op raken en de vervuiling zal nog erger worden. Moet de groei van de wereldbevolking niet snel worden afgeremd?

Afbeeldingsresultaat voor overpopulation
Figuur 1. Rond 2050 zullen er 9 miljard mensen op de wereld rond lopen

Het was vroeger in Nederland gewoon als een vrouw acht of negen kinderen kreeg. Nu is dat heel anders. De meeste gezinnen hebben twee kinderen. Als je wilt uitrekenen hoeveel mensen erbij komen, maak je gebruik van het geboortecijfer en het sterftecijfer. Het geboortecijfer is het gemiddeld aantal geboorten in een gebied per 1000 inwoners in een jaar. Het sterftecijfer is het gemiddeld aantal overledenen in een gebied per 1000 inwoners in een jaar. In rijke landen ligt het geboortecijfer tussen de 10 en de 15. In arme landen tussen de 20 en 35. In de rijke landen, maar ook in de meeste arme landen, ligt het sterftecijfer te laag: tussen de 6 en 12. Zo 'n tweehonderd jaar geleden was het geboorte- en het sterftecijfer in de gehele wereld hoog. Ruim honderd jaar geleden begon in de rijke landen het sterftecijfer te dalen en kort daarna ook het geboortecijfer. In de ontwikkelingslanden daalde het sterftecijfer ook, maar het geboortecijfer bleef nog lang hoog. Daarom is er een groot geboorteoverschot. Dat is het verschil tussen de geboorte en sterfte. Het gevolg is dat tot op dit moment de bevolking in de ontwikkelingslanden enorm groeit, vooral in Azië en Afrika.

Gerelateerde afbeelding
Figuur 2. Bevolkingsontwikkeling van landen

 

Om de aarde leefbaar te houden, is het nodig dat de bevolkingsgroei in de arme landen snel afneemt. Dat is echter niet zo makkelijk. Er zijn verschillende redenen waarom gezinnen in arme landen nog steeds veel kinderen hebben

  1. Kinderen geven in bepaalde culturen aanzien.
  2. Kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen door te werken.
  3. Kinderen moeten voor de ouders zorgen als die oud zijn.
  4. Er zijn te weinig voorbehoedsmiddelen of men wil ze niet gebruiken!
  5. In verschillende culturen speelt het geloof een belangrijke rol bij het krijgen van kinderen.

Uit onderzoek blijkt dat als vrouwen naar school gaan en werk hebben, het aantal geboorten snel afneemt.

Afbeeldingsresultaat voor grote gezinnen

Je weet nu dat dat de wereldbevolking snel groeit, vooral het aantal mensen in ontwikkelingslanden. Er is uitgerekend dat er nog genoeg eten en drinken is als er tien miljard inwoners zijn. Maar dat geldt niet voor alle gebieden op aarde. Er zijn vooral problemen in gebieden waar veel mensen wonen en de natuur dat niet kan dragen doordat het er droog is of de landbouwgrond slecht is. Je moest daarom goed kijken naar de bevolkingsspreiding: waar wonen veel en waar weinig mensen?

In gebieden waar weinig mensen bij elkaar wonen, zoals in Siberië, is de bevolkingsdichtheid laag. De bevolkingsdichtheid is het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer in een land of een gebied. Hoe meer mensen in klein gebied wonen, des te grote het effect het kan hebben op het milieu. De bevolkingsdichtheid bereken je door het aantal inwoners van een gebied te delen door het aantal vierkante kilometers. Landen waar een hoge bevolkingsdichtheid is moet goed waken wat zijn door voor het milieu. Met name arme landen hebben hier veel moeite mee, zoals India, maar ook rijke landen moeten oppassen. Als mensen dichter op elkaar zitten dan komt er meer afval. Dit zal je in de volgende paragraaf behandelen.

 

Opdrachten

Opdracht 26: Gebruik bij deze vraag een atlas.

a. Wat is bevolkingsspreiding?

b. Waarom wonen in sommige landen de mensen dicht op elkaar en in andere landen niet? Combineer de cijfers met de volgende landen: Libië, India, Rusland, Frankrijk en Mongolië

1. Veel hoge bergen

2. Uitgestrekte bossen

3. Vruchtbare kustgebieden en riviervlaktes

4. (vooral) vlak, vruchtbare grond

5. Woestijn, weinig water, heet

c. Bekijk de kaart van de bevolkingsspreiding. Geef aan welke zinnen kloppen:

1. De bevolking van Zuid-Amerika woont helemaal gelijk verdeeld

2. In het buitenland van Zuid-Amerika wonen minder mensen dan langs de kust.

3. De meeste grote steden van Zuid-Amerika liggen langs de kust.

4. In het binnenland van Zuid-Amerika wonen geen mensen.

d. Beschrijf de bevolkingsspreiding van China. In je antwoord gebruik je in ieder geval de woorden westen en oosten.

e. Zoek in de atlas de kaart van China. Leg je antwoord op vraag c uit. Zeg in je uitleg iets over de ligging aan de kust en de aanwezigheid van gebergtes.

 

Opdracht 27:

a. Hoe bereken je de bevolkingsdichtheid?

b. Bekijk onderstaande tabel en kopieer in je word bestand.

Land Aantal inwoners (2012) Oppervlakte in km2 Bevolkingsdichtheid per km2
Ethiopië 94 000 000 1 100 000  
China 1 300 000 000 9 500 000  
Egypte 84 000 000 1 000 000  
Nederland 16 700 000 42 000  

c. Kleur de naam van het land in de tabel dat volgens jou de hoogste bevolkingsdichtheid heeft, rood.

d. Kleur de naam van het land dat volgens jou de laagste bevolkingsdichtheid heeft, geel.

e. Bereken de bevolkingsdichtheid van de landen in de tabel.

f. Controleer: je antwoord bij vraag c en kloppen wel / niet.

 

Opdracht 28:

a. Wat betekent een ecologische afdruk?

b. Klik hier op: Jouw ecologische voetafdruk

c. Wat is jouw ecologische voetafdruk?

 

6. Eindopdracht

Om te laten zien dat je alles goed begrepen hebt van dit thema maak je een eindopdracht: een eigen gemaakte versie van een klokhuis filmpje. Klokhuis filmpjes ken je misschien wel omdat je zelf wel eens naar het programma van klokhuis kijkt, of je hebt deze vast wel eens tijdens een les gezien.

In een klokhuis filmpje leer je altijd wat, maar er zit ook altijd een stukje komedie in waarbij het onderwerp op een grappige manier laten zien wordt. Het is de bedoeling dat jij dit ook gaat maken. Een filmpje waarin je uitleg geeft over wat je geleerd hebt in dit thema, waar ook een aantal grappige stukjes in verwerkt zijn.

 

Wat moet ik doen?

Je gaat 3 á 4 personen een klokhuis filmpje maken over het thema milieu.

Hoe moet ik dit doen:
1. Met wie: Partner naar keuze
2. Hoe lang: Vijf M&M lessen.
3. Waar: Op school en thuis.
4. Welke Hulpmiddelen: Moviemaker, lesmateriaal, docent, camera/mobiel etc...
                                                           

Welk resultaat wordt er verwacht?

Het filmpje moet aan de volgende eisen voldoen:

  • Het duurt 10 tot 15 minuten.
  • Er zitten tenminste twee grappige stukjes in.
  • Je geeft uitleg over alles uit het thema.
  • De PowerPoint uit paragraaf 1 en 2 + de krant uit paragraaf 3 komen in het filmpje terug.

Verder wordt er nog op de volgende punten gelet:

  • Heb je alles erin verwerkt?
  • Ziet het geheel er netjes en verzorgd uit?
  • Ben je er in de lessen goed en serieus mee bezig geweest?

Hoe verwerk ik het resultaat?

Je gaat voor het filmpje het volgende stappenplan uitvoeren:

1. Maak een groepje en bedenk wat er allemaal in een klokhuis filmpje zit. Als jullie dit niet weten kijk eens een klokhuis filmpje via YouTube.

2. Maak een plan van aanpak:

  • Waar willen jullie filmen.
  • Wat gaan jullie uitleggen = een script (wat ga je zeggen en waar ga je filmen?)
  • Wat heb je nodig aan materiaal.
  • Wanneer willen jullie wat gaan doen.
  • Maak een rolverdeling (wie doet wat).

3. Voer het plan van aanpak uit: Filmen.

4. Knip en plak de fragmenten goed aan elkaar via moviemaker, download dat hier: https://support.microsoft.com/nl-nl/help/17779

5. Voeg eventueel special effects toe.

6. Bekijk het resultaat en pas eventueel nog het een en ander aan.

7. Iedereen schrijft een reflectie:

  • Wat heb ik gedaan.
  • Wat hebben andere gedaan.
  • Wat ging er goed, leg ook uit waarom.
  • Wat ging er minder goed, leg ook uit waarom.
  • Wat vond ik leuk om te doen, leg ook uit waarom.
  • Wat vond ik minder leuk om te doen, leg ook uit waarom.
  • Wat vond ik van de samenwerking, leg ook uit waarom.
  • Wat doe ik de volgende keer anders, leg ook uit waarom.

Uitkomst?

Je filmpje wordt nagekeken en je krijgt een cijfer wat twee keer meetelt bij M&M.

Dit cijfer heb je zelf in de hand en wordt beoordeelt aan de hand van deze rubric:

Onvoldoende = 4
Matig = 5
Voldoende = 6
Goed = 7,5
Uitmuntend= 8,5
(Gemiddelde van alle vakjes word jullie cijfer!)

 

Onvoldoende

Matig

Voldoende

Goed

Uitmuntend

Samenwerking

Jullie hebben niet samengewerkt, er was ruzie en geen overleg.

Ieder deed zijn eigen taak, maar er was geen overleg. Je voelt je alleen verantwoordelijk voor je eigen taak.

Er was overleg in het begin, aan het einde heeft iedereen zijn stukje bijgevoegd maar jullie hebben elkaars talent niet benut.

Er was regelmatig overleg, maar jullie stuurden elkaar niet goed aan.

Jullie waren een top team, regelmatig overleg en stuurden elkaar goed aan.

Tijd Het filmpje duurt minder dan 5 minuten. Het filmpje duurt tussen de 6 en 8 minuten. Het filmpje duurt tussen de 9 en 11 minuten. Het filmpje duurt tussen de 12 en 14 minuten. Het filmpje duurt ongeveer 15 minuten.

Script/plan van aanpak

Jullie hebben geen script gemaakt.

Jullie hebben een script gemaakt maar jullie hier niet aangehouden.

Jullie hebben een script gemaakt en het een en ander aangepast.

Jullie hebben een script gemaakt en maximaal twee dingen aangepast.

Het script klopte helemaal. Maximaal één aanpassing.

Camerawerk

Het beeld bewoog continu. Er wordt vanuit één positie gefilmd.

Het beeld bewoog af en toe. Er wordt vanuit één posities gefilmd.

Het beeld bewoog af en toe. Er wordt vanuit twee posities gefilmd.

Het beeld bewoog niet. Er wordt vanuit twee posities gefilmd.

Er zijn meerdere posities gebruikt en het beeld bewoog niet.

Moviemaker uitwerking/ lay-out

Totaal geen overgang en geen special effect.

Fragmenten sluiten op elkaar aan, maar geen specialeffect.

Fragmenten sluiten op elkaar aan, met maximaal twee specialeffect

Fragmenten sluiten op elkaar aan, met maximaal vier specialeffect

Het lijkt een echt klokhuis filmpje. Doe auditie :)

Inhoud filmpje

In het filmpje herken je minimaal 10 leerdoelen de uitleg klopt helemaal.

In het filmpje herken je minimaal 15 leerdoelen de uitleg klopt helemaal.

In het filmpje herken je minimaal 20 leerdoelen de uitleg klopt helemaal.

In het filmpje herken je minimaal 25 leerdoelen de uitleg klopt helemaal.

In het filmpje herken je minimaal 30 leerdoelen de uitleg klopt helemaal.

Opdrachten uit het hoofdstuk. De PowerPoint uit paragraaf 1 + 2 en de krant van paragraaf 3 komen niet in het filmpje voor. De PowerPoint uit paragraaf 1 + 2 en de krant van paragraaf 3, hiervan komt er maar één in het filmpje voor. De PowerPoint uit paragraaf 1 + 2 en de krant van paragraaf 3, hiervan komen er twee in het filmpje voor. De PowerPoint uit paragraaf 1 + 2 en de krant van paragraaf 3, komen allemaal in het filmpje voor. De PowerPoint uit paragraaf 1 + 2 en de krant van paragraaf 3, komen allemaal in het filmpje voor. Daarnaast zitten er ook andere opdrachten uit dit hoofdstuk in het filmpje verwerkt.

Grappige momenten

Er zitten geen grappige moment in.

Er zitten grappig momenten in maar die hebben niks met het onderwerp te maken.

Er zit één grappig moment in die bij het onderwerp past.

Er zitten twee grappige momenten in die bij het onderwerp passen.

Er zitten meer dan twee grappige momenten in die bij het onderwerp passen.

Aantrekkelijkheid Het is niet aantrekkelijk om te bekijken. Denk aan achtergronden in het filmpje, geluid, goed verstaanbaar, interessante verhalen. Er zitten een aantal aantrekkelijke stukjes in, maar over het algemeen is het filmpje niet aantrekkelijk. Denk aan achtergronden in het filmpje, geluid, goed verstaanbaar, interessante verhalen. Het is 50/50 aantrekkelijk en minder aantrekkelijk. Denk aan achtergronden in het filmpje, geluid, goed verstaanbaar, interessante verhalen. Sommige stukjes zijn niet zo interessant, maar het grootste gedeelte van het filmpje is aantrekkelijk. Denk aan achtergronden in het filmpje, geluid, goed verstaanbaar, interessante verhalen. Het lijkt net een echt filmpje, het is leuk om te kijken, je aandacht blijft bij het filmpje. Denk aan achtergronden in het filmpje, geluid, goed verstaanbaar, interessante verhalen.
Reflectie Niemand heeft een reflectie ingeleverd. Een aantal hebben een reflectie ingeleverd maar die voldeed niet aan de eisen van wat erin de reflectie moest. Iedereen heeft een reflectie ingeleverd maar die voldeed niet aan de eisen van wat erin de reflectie moest. Iedereen heeft een reflectie ingeleverd en die voldeed aan de eisen van wat erin de reflectie moest. Iedereen heeft een reflectie ingeleverd en die voldeed aan de eisen van wat erin de reflectie moest. Daarnaast heeft iedereen ook wat extra's gedaan in hun reflectie.

 

 

 

  • Het arrangement Klas 2: Thema Milieu is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteurs
    Joyce Landman Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2017-11-22 10:39:21
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Landman, Joyce. (2015).

    Klas 2: Industrieel produceren en milieu

    https://maken.wikiwijs.nl/67420/Klas_2__Industrieel_produceren_en_milieu

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.