Module Stijlmiddelen
Inleiding
Een tekst leest beter als de tekst aantrekkelijk geschreven is.
Om een tekst aantrekkelijk te maken, kan een schrijver gebruikmaken van verschillende stijlmiddelen.
Een stijlmiddel moet dan natuurlijk wel goed worden gebruikt en dat is niet altijd even gemakkelijk.
Bepaalde stijlmiddelen zullen alleen door ervaren lezers begrepen worden.
In deze module leer je enkele stijlmiddelen kennen en je leert wanneer je de stijlmiddelen kunt gebruiken.
Wat kan ik straks?
Dit zijn de leerdoelen van de module Stijlmiddelen:
Beeldspraak
Je kunt:
- omschrijven wat beeldspraak is.
- beeldspraak gebruikt als vergelijking herkennen (vergelijking, metafoor en personificatie).
- beeldspraak gebruikt zonder vergelijking herkennen (metonymia, synesthesie).
Stijlfiguren
Je kunt:
- omschrijven met welk doel je een stijlfiguur gebruikt.
- de volgende stijlfiguren herkennen: eufemisme, understatement, ironie, hyperbool, herhaling, tautologie, pleonasme, antithese, paradox en retorische vraag.
- uitleggen wanneer je deze stijlfiguren gebruikt.
Taalgebruik
Je kunt:
- aangeven wat je kunt doen om je tekst aantrekkelijker te maken;
- een woordspeling herkennen en gebruiken;
- een alliteratie herkennen en gebruiken;
- omschrijven waarom je jargon en dure woorden vaak beter kunt vermijden.
Wat ga ik doen?
De module 'Stijlmiddelen' bestaat uit de volgende onderdelen.
Onderdeel |
Tijd in SLU |
Inleiding |
0,5 |
Opdracht: Beeldspraak |
3,5 |
Opdracht: Stijlfiguren |
3,5 |
Opdracht: Taalgebruik |
2,5 |
Afsluiting |
1 |
Totaal |
11 |
Opdrachten
Hier vind je de drie opdrachten die samen de module Stijlmiddelen vormen.
Maak je keuze.
Afsluiting
Samenvattend
Hier vind je een overzicht van de Kennisbanken in deze module.
Eindopdracht A
Inmiddels weet je al veel over eufemisme, understatement, ironie, hyperbool, pleonasme, tautologie en andere stijlfiguren.
Het eindproduct van deze opdracht is het maken van een poster.
De poster is bedoeld voor leerlingen, die niet weten wat deze stijlfiguren inhouden.
Hoe je een poster maakt, kun je zien in de Gereedschapskist. Je kunt deze opdracht samen doen met een klasgenoot.
Voorwaarden waar de poster aan moet voldoen:
- Kies minimaal twee stijlfiguren, bijvoorbeeld pleonasme en tautologie.
- Het onderwerp van de poster gaat over de stijlmiddelen die je hebt uitgekozen.
- Het thema van de poster is: dieren.
(je kunt bijvoorbeeld voorbeeldzinnen gebruiken waar dieren in voorkomen).
- De poster is leuk om naar te kijken (bijvoorbeeld door het gebruik van afbeeldingen).
Klaar?
Hang je poster op in de klas, in overleg met je docent. Laat klasgenoten de gebruikte stijlmiddelen ontdekken.
Beoordeling
De docent zal de poster beoordelen. Hij of zij let daarbij op de volgende punten.
- Op de poster is duidelijk te zien dat gebruik is gemaakt van minimaal twee stijlfiguren.
- De poster is bedoeld voor leerlingen die nog niet zoveel van dit onderwerp afweten.
- Je hebt tekst afgewisseld met afbeeldingen.
- De poster is origineel en te zien is dat er veel aandacht aan is besteed.
|
Op een informatieve poster kun je laten zien wat de belangrijkste delen van de lesstof zijn. Ook kun je weergeven hoe bepaalde delen zich tot elkaar verhouden.
|
|
Eindopdracht B
In deze module heb je geleerd hoe je een tekst aantrekkelijker kunt maken door het gebruik van beeldspraak of stijlfiguren. In je taalgebruik kun je woordspelingen verwerken of synoniemen voor moeilijke woorden.
In deze eindopdracht ga je zelf aan de slag met het bedenken van beeldspraken.
Je kunt deze verwerken in een gedicht of in een tekst, niet groter dan een half A4'tje.
Maak ook gebruik van een of meerdere stijlfiguren.
Bepaal zelf het onderwerp van je gedicht of tekst. Hoe je dit kunt aanpakken, lees je in de Gereedschapskist.
Bekijk hier een paar voorbeelden:
- De wind stoeit met de zee...
- Als een bliksemschicht schoot hij ervandoor...
- De bloemen dansten in de wind...
- Haar glinsterende blauwe ogen waren stralend als de zon en blauw als de lucht...
- Een deken van sneeuw bedekt de hele straat...
- Zij was als een rots in de branding...
|
TIPS
- Gebruik het woordje 'als' en 'alsof' als je een beeldspraak verzint.
- Je kunt de beeldspraak als onderwerp in je zin gebruiken.
- Het is vrij eenvoudig om ook zintuigen in je verhaal te betrekken.
Klaar?
Lees je tekst of gedicht nog eens goed door. Het helpt als je het gedicht of de tekst nog even hardop voorleest voor jezelf. Heb je voldoende beeldspraak, stijlmiddelen en/of woordspelingen gebruikt?
Let ook op taalfouten!
Laat je tekst of gedicht lezen aan een klasgenoot. Kijk of hij of zij jouw woordspelingen, beeldspraak of andere gebruikte stijlfiguren herkent. Bekijk ook de tekst van je klasgenoot.
Bespreek samen wat jullie van de gebruikte beeldspraak en stijlfiguren vinden. Passen ze in deze tekst? Versterken of verzwakken ze de bedoeling van je tekst?
Beoordeling
Laat jullie tekst of gedicht ook beoordelen door de docent. Hij zal kijken of jullie beeldspraak en stijlfiguren goed hebben toegepast.
|
Een gedicht wordt vaak gebruikt om een mening over een onderwerp over te brengen. Dit kan op verschillende manieren en de zinnen hoeven niet altijd precies te rijmen. Een gedicht kun je presenteren op een poster, maar bijvoorbeeld ook op een ansichtkaart.
|
|
Terugkijken
Inleiding
- In de inleiding staat dat het belangrijk is dat een tekst aantrekkelijk geschreven is. Ben je het daar mee eens? Geldt dat voor iedere tekst?
Voor een tekst in een schoolboek, voor een tekst in de krant, voor een artikel in een tijdschrift, voor een juridisch artikel? Schrijf op waarom wel of waarom niet.
Kan ik wat ik moet kunnen?
- Lees de leerdoelen per opdracht nog eens door.
Schrijf twee leerdoelen op waarvan je vindt dat je zeker hebt behaald.
Schrijf ook twee leerdoelen op waarover je twijfelt.
Hoe ging het?
- Tijd
De studiebelasting voor dit thema was ongeveer 11 SLU. Klopte dat een beetje?
Welke opdracht heeft je meer dan de aangegeven tijd gekost? En welke minder?
- Inhoud
Veel zaken die in deze module behandeld worden, zijn in de onderbouw niet behandeld.
Klopt dat? Waren de meeste zaken inderdaad nieuw voor je?
- Eindopdracht
Heb je eindopdracht A of eindopdracht B gedaan?
Ben je tevreden met het eindresultaat?