3B

3B

Leerjaar 3

Voor leerjaar 3 zijn in het totaal 8 thema's beschikbaar.
 

1. Rekenen-1

2. Situaties en verbanden

3. Rekenen-2

4. Informatie verwerking 1

5. Driehoeken en vierhoeken

6. Rekenen-3

7. Lineair verband

8. Informatie verwerking 2

1 Rekenen-1

Thema: Rekenen -1

Rekenen en wiskunde zijn niet hetzelfde, maar hebben wel veel met elkaar te maken. Dit eerste thema bestaat uit vijf paragrafen:

  • Gemiddelde
  • Afronden
  • Schatten
  • Rekenregels
  • Gewogen gemiddeld

1.1 Gemiddelde

Kennisbank gemiddelde berekenen

Bovenbouw VMBO - Lesmateriaal - Wikiwijs

Opgave 1:

Voor geschiedenis heb je de volgende vier cijfers gehaald:
  6    7     7     en  4
  Alle cijfers tellen even zwaar mee.

a)  Bereken het gemiddelde. Laat zien hoe je het doet.

Opgave 2:

Van 7 leerlingen uit 3 Basis weten we hoeveel geld zij op hun spaarrekening hebben staan:
€ 12, € 34, € 88 , € 110 , €  130,  €160  en € 204

a) Hoeveel hebben zij gemiddeld op hun spaarrekening staan?

Opgave 3:

Voor geschiedenis heb je de volgende vijf cijfers gehaald:
  6,5    7,5    8,5   8  en  4,5
  Alle cijfers tellen even zwaar mee.

a) Bereken het gemiddelde. Laat zien hoe je het doet.

Opgave 4:

In een wielerwedstrijd rijdt het peleton.

Wielerwedstrijd | Sport foto van Gerda K | Zoom.nl

- het eerste uur 38 km,
- het tweede uur 42 km en
- het derde uur 43 km.

a) Bereken de gemiddelde afstand per uur over deze drie uren.
     Rond je antwoord af op één decimaal achter de komma.

Opgave 5:

Simone heeft drie toetsen voor Frans gemaakt.
Iedere toets telt even zwaar mee.
Na de drie toetsen staat ze precies een 7 gemiddeld.
Morgen heeft Simone een vierde toets voor Frans.
Ook deze toets telt even zwaar mee.

       a)  Simone kan voor de eerste drie toetsen bijvoorbeeld een 5, een 6 en een 10 gehaald hebben.
            Ga na of dat klopt.

       b)  Simone kan voor de eerste drie toetsen ook bijvoorbeeld een 7, een 6 en een 8 gehaald hebben.
             Ga na of dat klopt.

       c)   Bedenk zelf nog een andere mogelijkheid.

       d)  Stel dat Simone morgen een 3 haalt wat staat ze dan na morgen gemiddeld?

       e)  Stel dat Simone morgen een 9 haalt wat staat ze dan na morgen gemiddeld?

 

Kennisbank gewogen gemiddelde

Bovenbouw VMBO - Lesmateriaal - Wikiwijs

Opgave 6:

  Bekijk de volgende twee situaties:

    Situatie I:
     Je hebt voor vier wiskunde proefwerken de volgende cijfers gehaald: 4, 7, 7 en 6.
      Ieder cijfer telt even zwaar.

    Situatie II:
      Je hebt voor Nederlands drie cijfers gehaald. Voor de overhoringen een 7  en een 8. Voor een proefwerk een 5.
      Het proefwerk telt drie keer zo zwaar als een overhoring.

     In welke situatie(s) heb je te maken met een gewogen gemiddelde?

      a)    I en II beide geen gewogen gemiddelde

      b)    I wel gewogen gemiddelde en II geen gewogen gemiddelde

      c)     I geen gewogen gemiddelde en II wel gewogen gemiddelde

      d)     I en II beide gewogen gemiddelde

 

Opgave 7:

je hebt  voor engels   drie cijfers gehaald . voor de overhoringen heb je een  5 en 6  gehaald . Voor  één proefwerk heb je  een 8 .
Het proefwerk  telt drie keer zo zwaar als een overhoring.

   a)  Hoeveel sta je gemiddeld voor Engels?

 

kennisbank gemiddelde berekenen ( tabel)

Opgave 8:

Een klas heeft een repetitie wiskunde gemaakt.
De resultaten zie je in de tabel.

Cijfer 4   5   6   7   8
Aantal leerlingen 2 6 5 4

  3

 

a) Hoeveel leerlingen zitten er in deze klas?

b) Bereken het gemiddelde van de klas?

 

Opgave 9:

Van 2020 soldaten is de lengte gemeten.
De resultaten staan in de tabel.

lengte (cm) 175 180 185 190 195
Aantal soldaten 4 6 5 3 2


a) Bereken de gemiddelde lengte van de soldaten in cm.

Opgave 10:

In de tabel zie je hoeveel boeken een winkelier de afgelopen week heeft verkocht.

dag maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag
aantal boeken 280 250 350 275 525 1020

   

    a)  Op welke dag zijn er de meeste boeken verkocht?
         En op welke dag het minst?

    b)  Bereken het gemiddeld aantal verkochte boeken per dag.

 

Kennisbank gemiddelde ontbrekende cijfer

 

Bovenbouw VMBO - Lesmateriaal - Wikiwijs

Opgave 11:

Ineke had al 2 cijfers voor wiskunde: een 5 en een 8. Vandaag heeft ze weer een cijfer teruggekregen.

   a) Na vandaag staat zij precies een 6 gemiddeld. Welk cijfer heeft Ineke vandaag teruggekregen?

 

Opgave 12:

Voor Nederlands heb je de volgende cijfers gehaald:

  - Overhoringen: 7,  7 en 8

  - Proefwerken :  5 en 5

Een proefwerk telt drie keer zo zwaar als een overhoring.

   a) Bereken het gewogen gemiddelde. Rond af op twee cijfers achter de komma.

Je krijgt nog een overhoring voor Nederlands.

   b)  Wat moet je halen om precies een 6 gemiddeld te staan?

 

 

 

 

 

 

 

 

1.2 Afronden

 

Kennisbank afronden:

4K - Lesmateriaal - Wikiwijs

Bekijk dit filmpje

Opgave 1:

Rond af op twee cijfers achter de komma.

      a)  4,353 wordt .....

      b)   2,547 wordt .....

      c)   8,758 wordt .....

      d)  1,8266 wordt .....

Opgave 2:

Rond af op 1 cijfer achter de komma.

       a)  2,446 wordt......

       b)  4,007 wordt........

       c)  3,732 wordt........

Opgave 3:

Joost heeft drie cijfers voor Engels gehaald: 5,5   8,5  en  5,5
Alle cijfers tellen even zwaar.
Op het rapport worden alleen gehele getallen gegeven.

      a) Bereken het gemiddelde.

      b) Welk cijfer krijgt Joost op zijn rapport?

Opgave 4:

Stephanie fietst met haar moeder van Zutphen naar Amsterdam.
  De afstand is ruim 100 km.

     
   

Ze fietsen gemiddeld 15 km per uur.
     a) Hoeveel uur doen ze over de fietstocht?
        Rond af op een geheel aantal uren.

 

Kennisbank afronden op gehele getallen

4K - Lesmateriaal - Wikiwijs

Voorbeeld

Afronden - Lesmateriaal - Wikiwijs

Opgave 5:

Rond af op een geheel getal.

       a) 4,34 wordt .....

       b) 2,52 wordt .....

       c) 8,78 wordt .....

       d) 8,648 wordt .....

Opgave 6:

Reken uit. Rond het antwoord af op een geheel getal.

  a) 26:3  wordt  .........
  b) 25:6   wordt  ........
  c) 75:7   wordt  ........
  d) 24:11  wordt .........

Opgave 7:

Joost gaat met zijn vader op de fiets van Amsterdam naar Breda.
   De afstand van Amsterdam naar Breda is 108 km.
   Ze rijden gemiddeld 16 kilometer per uur .

  a) Hoeveel uur doen ze over de fietstocht?
      Rond af op een geheel aantal uren.

Opgave 8:

Irene heeft 3 cijfers voor Engels gehaald:  6,5   6  en 4  .
  Alle cijfers tellen even zwaar.
  Op het rapport worden alleen gehele getallen gegeven.

   
   a) Welk cijfer krijgt Irene voor Engels op haar rapport?

Opgave 9:

Omdat er weinig munten van 1 en 2 eurocent zijn, worden bedragen vaak afgerond op € 0,05.

         
Rond de volgende bedragen af op € 0,05.

     a)  € 19,79 wordt ......

     b)  € 14,56 wordt .....

     c)  € 12,24 wordt .....

     d)  € 18,98 wordt .....

Opgave 10

Emilie heeft 3 proefwerken gehad voor wiskunde.
Ze heeft de volgende cijfers: 6,5 en 8 en 7.
Alle cijfers tellen even zwaar.
Op het rapport ( eindcijfer)  worden alleen gehele getallen gegeven. Zie rapport hieronder. 

Laat met een berekening zien dat Emile inderdaad een 7 krijgt op haar rapport .


 

1.3 Schatten

 

Kennisbank schatten

4K - Lesmateriaal - Wikiwijs

Opgave 1:

Bekijk de tekening hieronder
a) Hoe hoog schat je de man bij de flat?
b) Hoe hoog schat je één verdieping?
c) Hoe hoog schat je de hele flat?

       

Opgave 2:

Maak een schatting.

    a)  Hoe hoog schat je een flatgebouw van 10 verdiepingen?

    b)  Je rijdt met de auto van Amsterdam naar Parijs. De afstand is 500 km.
         Hoe lang schat je dat je over de rit doet?

    c)  Een voetbalveld wordt als parkeerplaats gebruikt.
         Hoeveel auto's kunnen er ongeveer op het voetbalveld?

Opgave 3:

a)  Zeg - niet met veel rekenen, maar door te schatten - of 9,64 . 89,39 meer of minder is dan 1000. Schrijf ook op waarom.

     Reken daarna met je rekenmachine het precieze antwoord van 9,64  .  89,393 uit.

b) Beantwoord zo ook de volgende vragen; eerst zonder rekenen, maar door te schatten. Reken daarna het precieze antwoord uit met je rekenmachine.

        - Is 31,7⋅ 29,2 groter dan 1000?

        - Is 31,7 : 29,2 groter dan 11?

        - Is 5503,58 + 4512,99 groter dan 10000?

        - Is 5503,58 ⋅ 4512,99 groter dan 25.000.000?

Opgave 4:

Tino doet boodschappen. In zijn winkelwagen heeft hij een fles cola, een zak chips, een potje jam, zes eieren, een fles melk, twee flessen yoghurt en een pond jonge kaas.

Je kunt natuurlijk niet weten wat deze artikelen precies kosten, maar misschien heb je toch enig idee in de buurt van welk bedrag de boodschappen in totaal zullen uitkomen.

De cola kost € 0,49 de zak chips €  0,65de eieren € 1,29 de jam € 0,89 de melk € 0,69 een fles yoghurt kost € 1,10 en de kaas kost € 3,40.

Verder moet per fles € 0,25 statiegeld betaald worden.

Tino haalt bij de kassa twee briefjes uit zijn portemonnee: een van 10 euro en een van 5 euro.

     a) Denk je dat dit genoeg is? Maak een schatting van het bedrag dat Tino moet betalen, niet door het precieze bedrag uit te rekenen, maar door (uit het hoofd) grof met afgeronde bedragen te werken.

     b)  Reken met je rekenmachine uit hoeveel Tino precies moet betalen.

Opgave 5:

Aan tafel 8 zitten vier mensen te eten.
Ze hebben alle vier een voorgerecht van € 2,40 en een pizza van € 7,50 besteld.
Hebben ze genoeg aan € 40,-?   

             

Opgave 6:

Irma moet voor school een boek van 135 bladzijden lezen. Na 20 minuten lezen heeft ze 10 bladzijden gelezen.

a) Schat hoeveel minuten ze in het totaal bezig is met het lezen van het boek.

Opgave 7:

Anne heeft voor Nederlands een opstel geschreven op de computer. Als zij het
op de printer uitdraait, blijkt het drie kantjes groot te zijn.

      PPT - Opstel schrijven PowerPoint Presentation, free download - ID ...

   a) Schat hoeveel letters Annes opstel telt.
       En hoeveel woorden.
   b) Schrijf ook op hoe je aan je schatting komt.

 

Opgave 8:

Bekijk het kaartje van een stuk van Noord Frankrijk. Bij het kaartje staat een schaallijn.

Daarop kun je zien hoe lang 10, 20, 30, 40 en 50 km op het kaartje zijn.

 

  a) Schat - zonder te meten - de afstand van hartje Parijs naar Reims hemelsbreed (dat wil zeggen rechtstreeks, volgens een rechte lijn).
      Meet daarna die afstand nauwkeurig op en reken die om met behulp van de schaal.

  b) Schat de afstand van Parijs naar le Havre, via de snelste route over de weg.

 

 

 

1.4 Rekenregels

 

Kennisbank rekenen rekenregels

 

3KGT - VERSIE 2019 - Lesmateriaal - Wikiwijs

Opgave 1:

Reken uit. Gebruik de rekenregels.

      a)  31+ 2+ 5=……

      b)  3+ 8− 2=…….

      c)  30 − 8+ 2=……

      d)  2× 3× 2=……

      e)  6 × 4: 2=……

       f)  12: 4× 3=……

Opgave 2:

Reken uit. Gebruik de rekenregels.

      a) 31 +2 × 5=……

      b) 3 × (8+2)=……

      c) 30 : (8+ 2)=……

      d) (12− 3) × 2=……

      e) 6 × 4 : 8=……

      f) 12 × ( 5: 10)=……

Opgave 3:

Reken uit. Gebruik de rekenregels.

     a)  16 − 4 × 8 : 2=……

      b)  16 − 4 × ( 8 : 2)=……

      c)  (16 − 4) × 8 : 2=……

      d)  ( 16 − 4) × ( 8 : 2) =……

Opgave 4:

Reken uit. Gebruik de rekenregels.
Rond je antwoord af op twee cijfers achter de komma als dat nodig is.

       a)   ( 16 − 4) : 5 =……

       b)   8 × 2 : 3 =…...

       c)   (7 − 4) × 3 : 7 =……

       d)   (15 − 4 ) : 3 =……

 

Kennisbank rekenen met een deelstreep.

3KGT - VERSIE 2019 - Lesmateriaal - Wikiwijs

Opgave 5:

 

Kennisbank rekenen met wortels en machten

Bovenbouw VMBO - Lesmateriaal - Wikiwijs

 

Opgave 6:

 

 

 

 

 

 

Extra: 24 spel

Ken je het 24-spel? Dit spel is geschikt om goed te leren hoofdrekenen.
Je krijgt een speelkaart met 4 getallen. Met deze 4 getallen moet het getal 24
gemaakt worden door optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen.
Alle 4 getallen moeten precies één keer gebruikt worden.

Hiernaast zie je een speelkaart.
Lukt het je om de oplossing te vinden?

Van het 24-spel is ook een digitale versie.

 

  • Ga naar de website met het 24-spel
  • Zoek uit hoe het spel werkt.
  • Probeer vervolgens een aantal series op te lossen.
    Het spel is soms lastiger dan je misschien denkt.

Diagnostische toets

Het thema 'Rekenen 1' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit 11 vragen.

Aan het eind van je toets zie je alle vragen nog een keer.
Je kunt dan de antwoorden die jij hebt gegeven, vergelijken
met de goede antwoorden.

Succes.

Toets:Rekenen 1

2 Situaties en verbanden

Thema 2: Situaties en verbanden

Het thema 'Situaties en verbanden' bestaat uit vier paragrafen:

  • Tabel
  • Grafiek
  • Formule
  • Rekenschema's

 

2.1 Tabel

Bestudeer uit de Kennisbank wiskunde het onderdeel:

KB: Verband in een tabel

Maak de volgende opgaven.

 

 

 

 

 

Toets:Tabel

2.2 Grafiek

Bestudeer uit de Kennisbank wiskunde het onderdeel:

KB: Verband in een grafiek

Maak de volgende opgaven.

 

 

 

 

 

Toets:Grafiek

2.3 Formule

 

Kennisbank 1:

Bij het lineaire verband tussen de tijdtijd en de prijsprijs is een tabel gemaakt:

In de tabel zie je een regelmaat: als de tijdtijd met 11 toeneemt, neemt de prijsprijs  steeds met 20 toe.

Aan deze regelmaat in de tabel kun je zien dat het verband tussen de tijdtijd en de prijsprijs een lineair verband is.
and is

 

Opgave 1:

Een auto rijdt met een snelheid van 60 km per uur.
Bekijk de tabel.

tijd (uur) 0 0,5 1 1,5 2 2,5
afstand (km) 0 30 60 90 120 150

    a) Tussen welke variabelen is in de tabel een verband weergegeven?

    b) Maak de formule af.
        afstand =…..× tijd

 

Opgave 2:

In de grafiek hieronder zie je het verband tussen het benzineverbruik en de afgelegde afstand weergegeven.

  a) Lees uit de grafiek af hoeveel km je kunt rijden met 5 liter benzine.

  b) Vul in: de auto rijdt 1 op ... .

  c) Maak de formule af.
        afgelegde afstand =…..× benzineverbruik

 

Opgave 3:

Een cilindervormige kaars wordt aangestoken. In de tabel zie je het verband tussen de brandtijd van de kaars en de lengte van de kaars weergegeven.

brandtijd (uur) 0 2 4 6 8
lengte (cm) 24 18 12 6 00

 

  1. Hoe lang is de kaars als hij wordt aangestoken?

  2. Hoeveel cm wordt de kaars ieder uur korter?

  3. Welke fomule past bij de tabel?

    1. brandtijd =24−3× lengte
    2. brandtijd =24−6× lengte
    3. lengte =24−3× brandtijd
    4. lengte =24−6× brandtijd
  4. Bereken de lengte die hoort bij een brandtijd van 33 uur.

Opgave 4 :

Voor een mobiele telefoon van Flexi-Bel gelden de volgende tarieven.

Flexi-belFlexi-bel
Vast bedrag per maandVast bedrag per maand
Prijs per minuutPrijs per minuut
€ 25,00€
€   0,15€  


a) Met welke formule kun je de belkosten (k) uitrekenen als je de beltijd (t) weet?

  1) t=0,15×k + 25t

   2) k=25×t+0,15

   3) t=25×k+0,15t

   4) k=0,15×t+25

 

Kennisbank 2:

Als er tussen twee variabelen een lineair verband is dan:

  • is de grafiek een rechte lijn;
  • is er sprake van regelmaat in de tabel;
  • kun je de formule schrijven in de vorm:
    uitkomstuitkomst =⋯× getalgetal +⋯⋯

Bij een verband tussen de tijdtijd (uur) en de prijsprijs (euro) is een grafiek getekend.

De grafiek is een rechte lijn:
er is sprake van een lineair verband tussen de tijdtijd  en de prijsprijs .

 

Opgave 5:

Het taxibedrijf Atax leest uit de grafiek de ritprijsritprijs bij verschillende afstanden af.

a Hoe kun je aan de grafiek zien dat het verband tussen de ritprijsritprijs en de afstandafstand een lineair verband is?

b Vul de tabel in :

afstandafstand ((kmkm)) 0 1 2 3 4 5
ritprijsritprijs ((euroeuro)) …… …… …… …… …… ……


c In de tabel zit een regelmaat.
Vul in:
Telkens als de afstandafstand met 11 km toeneemt, neemt de ritprijsritprijs met …… toe.

d Bij een lineair verband kun je een formule maken.
   In welk punt snijdt de grafiek de verticale as?
   Hoe groot is het hellingsgetal?
   Maak de formule bij dit verband af:

    ritprijsritprijs =…× afstandafstand +…

Opgave 6:

In de grafiek is een lineair verband tussen gg en uu weergegeven.

a Vul de tabel in op het werkblad.

 

g 0 1 2 3 4 5
u …… …… …… …… …… ……


b In welk punt snijdt de grafiek de verticale as?

c Hoe groot is het hellingsgetal?

d Maak een formule bij het verband tussen g en u

 

Toets:Formule

2.4 Rekenschema's

Rekenschema's

Bestudeer uit de Kennisbank wiskunde de twee pagina's van het onderdeel:

KB: Rekenschema's

Maak de volgende opgaven.

 

 

 

 

 

Toets:Rekenschema

Diagnostische toets

Het thema 'Situaties en verbanden' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit 10 vragen.

Aan het eind van je toets zie je alle vragen nog een keer.
Je kunt dan de antwoorden die jij hebt gegeven, vergelijken
met de goede antwoorden.

Succes.

Toets:Situaties en verbanden

Extra Excel

Tabellen, grafieken en formules in Excel
Je hebt vast al wel eens eerder met het programma Excel gewerkt.
In dit rekenprogramma kun je ook werken met tabellen, grafieken en formules.

Download het practicum Tabellen, grafieken en formules in Excel.
Download ook het bijbehorende Excelbestand TGF.xlsx.
Sla de bestanden op op een plaats waar je ze gemakkelijk terug kunt vinden.

Open het pdf-bestand.
Werk de opdrachten in het bestand stap voor stap door.

Klaar?
Je hoort van je docent hoe het ingevulde werkblad wordt nagekeken.

3 Rekenen-2

Thema 3: Rekenen-2

Weet je het nog verhoudingen en procenten?
In dit thema herhaal je in vier paragrafen het werken met verhoudingen en procenten:

  • Verhoudingstabel
  • Vergelijken met verhoudingen
  • Op schaal
  • Procenten

 

3.1 Verhouding(stabel)

 

Bekijk eerst dit filmpje

Kennisbank rekenen met verhoudingstabel.

Bovenbouw VMBO - Lesmateriaal - Wikiwijs

Voorbeeld 1:

Verhoudingstabellen - Lesmateriaal - Wikiwijs

Opgave 1: 

Eén van de drie meisjes draagt een bril.

 a) Neem de tabel hieronder over en vul hem verder in.

meisjes met bril   1      2       3       4   5   6
totaal aantal meisjes   3   6   9 …… …… ……

 

b) In een klas zitten 18 meisjes.
     Hoeveel dragen er een bril?

Opgave 2: 

Vier van de vijf jongens zijn gek op voetbal.

 a) Neem de tabel hieronder over en vul hem verder in.

jongens gek op voetbal   4       8      12    …… …… ……
totaal aantal jongens   5   10   15 …… …… ……

 

 b) In de klassen 1 A en 1B zitten samen 30 jongens.
     Hoeveel zijn er gek op voetbal?

Opgave 3:

Op een feestje zijn er drie keer zoveel meisjes als jongens.

a) Neem de tabel hieronder over en vul hem verder in.

  meisjes     3      6     9 …… …… ……
  jongens        1    2       3    …… …… ……

 b) Op het feestje zijn er 15 meisjes.
      Hoeveel jongens zijn er?
     En hoeveel mensen zijn er dan in het totaal op het feestje?

Opgave 4:

Bekijk de advertentie van een spaarbank.

Spaar je € 50,- per maand dan krijg je na 5 jaar € 3.500 uitgekeerd.
Spaar je € 100,- per maand dan krijg je na 5 jaar € 7.000 uitgekeerd.


Neem de tabel over en vul hem verder in:

bedrag per maand (euro) 50 100 10 20 60
uitkering na 5 jaar (euro) 3500 7000 …… …… ……


Joep spaart bij deze spaarbank € 60,- per maand.
 a) Hoeveel krijgt hij na 5 jaar uitgekeerd?

 

Opgave 5: 

Hieronder zie je een verhoudingstabel.

Wat is de verhouding van de tabel?

  

Opgave 6: 

a) Je verdient € 40,- per maand met het rondbrengen van folders.
    Neem de tabel over en vul hem verder in:

aantal maanden 1 2 4 6 10
verdiensten (euro) …… …… …… …… ……


 b) Vul in: de verhouding van deze tabel is:    1: ...

 

Opgave 7:

Een  ketting heeft een vast patroon.
Na twee witte kralen komen steeds drie blauwe kralen.

a) Vul in:
    Van iedere vijf kralen zijn er …… wit en …… blauw.

b) Neem de tabel over en vul hem verder in:

aantal witte kralen 2 4 …… ……
aantal blauwe kralen 3 …… 18 ……
totaal aantal kralen 5 …… …… 40

 

Opgave 8:

Neem de tabellen van beide kettingen over en vul ze in:

Ketting van Carolien:
aantal witte kralen   2  …… ……
aantal rode kralen   3  …… ……
totaal aantal kralen   5    70   140

 

 

Ketting van Ito:
aantal witte kralen  3   …… ……
aantal rode kralen  4 …… ……
totaal aantal kralen   7   70  140


a) In welke ketting zitten er in verhouding de meeste rode kralen?

 

 

 

 

3.2 Vergelijken

2. Verhoudingen vergelijken.

Bekijk eerst dit filmpje

 

Kennisbank verhoudingen

Verhoudingen vergelijken - Lesmateriaal - Wikiwijs

 

Opgave 1:

Je ziet hieronder twee pakken waspoeder.

Je gaat uitzoeken welke soort waspoeder goedkoper is.

Wasschoon:
gewicht (kg) 4,5 1
prijs (euro) 4,95 ……

 

Cleanwas:
gewicht (kg) 2,5 1
prijs (euro) 2,80 ……


a) Welke soort waspoeder is het goedkoopst?

Opgave 2:

In supermarkt I betaal je voor 400 gram jonge kaas € 5,20.
In supermarkt II betaal je voor 550 gram jonge kaas € 7,70.

  a) Vul de twee tabellen hieronder verder in.

Supermarkt I

gewicht (gram)    400        1100
prijs (€)   5,20 ……


Supermarkt II

gewicht (gram)    550          100   
prijs (€)     7,70 ……

 

b) In welke supermarkt is de jonge kaas in verhouding het goedkoopst?

Opgave 3:

In een winkelcentrum zijn twee groentewinkels.
Bij supermarkt I koop je 30 appels voor € 9,-.
Bij supermarkt II koop je 20 appels voor € 5,60.

  a) Neem de verhoudingstabellen hieronder over en vul ze verder in:

Supermarkt I Supermarkt II
aantal appels     30                1
prijs (euro)   9 ……
aantal appels         20     1
prijs (euro)         5,60 ……

b) Bij welke supermarkt zijn de appels per stuk het goedkoopst?

Opgave 4:

Johan werkt 24 uur per maand een supermarkt.
Hij verdient daarmee € 114.

Marianne werkt bij een andere supermarkt.
Zij werkt 28 uur per week en verdient daarmee € 133

  a) Bereken 114:24 en bereken 133:28

  b) Bij welke supermarkt zou jij gaan werken?

Opgave 5:

In klas 3A hadden 7 van de 24 leerlingen een onvoldoende voor het proefwerk Frans.

In de klas 3B hadden 9 van de 26 leerlingen een onvoldoende voor hetzelfde proefwerk.

   a) Bereken 7:24 en bereken 9:26.
        Rond de antwoorden af op twee cijfers achter de komma.

   b) In welke klas zitten in verhouding het meeste leerlingen met een onvoldoende?

Opgave 6:

In een supermarkt heb je de keuze uit twee merken pindakaas.

In een pot van merk A zit 450 gram pindakaas. De pot kost € 2,40.

Een pot van merk B bevat 540540 gram pindakaas en kost € 2,99.

  a) Bereken 2,40:450 en bereken 2,99:540.
      Rond de antwoorden af op vier cijfers achter de komma.

  b) Welk merk is in verhouding het goedkoopst?

Opgave 7:

In klas 1A zitten 12 meisjes en 8 jongens, in klas 1B zijn er 14 meisjes van de 25 leerlingen.

Sascha vindt dat in 1A naar verhouding meer meisjes zitten.

Laat met een berekening zien of ze gelijk heeft.

Opgave 8:

Milner 30+ kaas kost op zeker moment € 11,90 per 1000 gram.

a) Hoeveel kost 450 gram van die soort kaas?

b) Voor hoeveel gram betaal je € 3,57?

Opgave 9:

Op een pak Optimel staat "Energie: 130 kJ (kilojoule) per 100 mL (milliliter)" .

 

a) Hoeveel energie geeft een glas van 250 mL van deze joghurtdrink?

 

 

3.3 Op schaal

Dekijk eerst deze filmpjes hieronder

Kennisbank Schaallijnen

Bovenbouw VMBO - Lesmateriaal - Wikiwijs

Opgave 1:

Bij een kaart staat een schaallijntje. Het schaallijntje is 5 cm lang.
Bij het schaallijntje staat 30 km. Tussen twee punten die op de kaart 5 cm uit elkaar liggen, is de werkelijke afstand dus 30 km.

a)  Neem de tabel over en vul hem verder in.

afstand op de kaart (cm)   5   1   3 7,5
afstand in werkelijkheid (km)   30   …… …… ……

b) Vul in:
     1 cm op de kaart is in werkelijkheid ..... km = ..... m = ..... cm

c)  Vul in:
      De schaal van de kaart is 1:……...

Opgave 2:

Je ziet hier een schaallijn.
De schaallijn is 5 cm lang.

a) Met hoeveel km komt elke cm op de schaallijn overeen?

b) Deze schaallijn staat bij een plattegrond.

   Op die plattegrond is de lengte van lijnstuk AB gelijk aan 7,2 cm.

    Hoe lang is AB in werkelijkheid?

Opgave 3:

Bij een kaart staat een schaallijntje. Het schaallijntje is 4 cm lang.
Bij het schaallijntje staat 1600 m. Tussen twee punten die op de kaart 4 cm uit elkaar liggen, is de werkelijke afstand dus 1600 m.

a) Neem de tabel over en vul hem verder in.

afstand op de kaart (cm)    4    1    5   10
afstand in werkelijkheid (m) 1600 …… …… ……

b) Vul in:
    1 cm op de kaart is in werkelijkheid ..... m = ..... cm

c) Vul in:
     De schaal van de kaart is Schaal is 1:……..

Opgave 4:

Bekijk de kaart en de schaallijn hieronder.

a)  Meet de afstand van Leerdam naar Gorinchem (in cm).

b)  Hoeveel is die afstand in werkelijkheid (in km)?

c) Hoe ver ligt Culemborg hemelsbreed van Gorinchem (in km)?

Opgave 5:

Deze kaart is getekend met een schaal 1:50.000

   a)  1 cm op de kaart is in werkelijkheid : ..................

   b)  Hoeveel kilometer is het hemelsbreed tussen  Delden en De leuke?

  c)   Hoeveel kilometer is dat over de weg?

Opgave 6:

Bekijk de kaart. Bij de kaart is een schaallijntje getekend.
De schaallijn is 4 cm lang.
Wat op de kaart 3 cm is, is in werkelijkheid ….....

     

a) Maak de schaal van deze kaart. Gebruik een verhoudingstabel.

3.4 Procenten

 

Na het doorwerken van deze paragraaf kun je:

  • procenten als een kommagetal opschrijven en omgekeerd.
  • van enkele veel voorkomende breuken aangeven hoeveel procent het is.
  • een breuk omzetten naar procenten.
  • percentages uitrekenen.
  • uitrekenen hoeveel procent het is.
  • uitrekenen hoe een bedrag of hoeveelheid verandert als er een percentage bijkomt.
  • uitrekenen hoe een bedrag of hoeveelheid verandert als er een percentage afgaat.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

 

Bekijk eerst dit filmpje

 

Opgave 1:

Schrijf als een kommagetal.

1% = .............................

5%= .............................

34% =..........................

 

Opgave 2:

Hoeveel procent is het?

Opgave 3:

Honderd Nederlanders is gevraagd hun favoriete voetbalclub te noemen.
Hieronder zie je de resultaten:

  • Ajax: 26%
  • Feyenoord: 29%
  • PSV: 22%
  • Andere club: ……

   a)  Welke club is het populairst onder de ondervraagden?

   b) Hoeveel procent van de ondervraagden noemden een andere club dan Ajax, Feyenoord of PSV?

 

Bovenbouw VMBO - Lesmateriaal - Wikiwijs

Opgave 4:

a Vul in:

   Je wit uitrekenen hoeveel 30% van € 200,- is.
    30% =......…
    30% van 200=…..........
×.200=…...........
    Dus 30% van  € 200,- is €……........

Opgave 5:

Reken uit .

   a)  6% van 250=….......

   b)  12% van 250=…......

   c)  25% van 250=….....

   d)   45% van 250=…......

 

Opgave 6:

Een klas van 30 leerlingen heeft een proefwerk wiskunde gemaakt.
20% van de leerlingen heeft een onvoldoende gehaald.

  a) Hoeveel leerlingen zijn dat?

Opgave 7:

in het cirkeldiagram zie je hoe de leerlingen van het Weilandcollege naar school komen.

Op het Weilandcollege zitten 800 leerlingen.

 

 

      a) Reken uit hoeveel leerlingen met de fiets naar school komen.

      b) Reken uit hoeveel leerlingen lopend naar school komen.

 

Opgave 8:

 

Opgave 9:

 

Opgave 10:

Bij het tuincentrum ziet Johan dat de natuurmest in de aanbieding is.
Op een groot bord staat het volgende:

NATUURMEST 5 kg     

Normaal € 9,95


  Nu 20% korting


a) Hoeveel betaal je voor je een zak natuurmest van 5 kg?

Opgave 11:

Een kaartje voor Disneyland kost € 80. Sanne koopt vier kaartjes. Daardoor krijgt ze 32% korting op.

Disneyland California back open in July (NL/ENG) – Disneyland Paris News &  Info

  a) Hoeveel moet Sanne betalen?

 

Opgave 12:

Jeroen heeft € 230 op zijn bankrekening staan. Hij krijgt hier 3% rente per jaar op.

Hoogste internetspaarrente op 3%

a) Hoeveel euro staat na één jaar op zijn bankrekening?

Opgave 13:

In de tabel hieronder  staan in de linker kolom de ‘oude’ bedragen.
In de middelste kolom zie je hoeveel procent erbij komt of eraf gaat.
Bereken de ‘nieuwe’ bedragen na prijsverhoging of prijsverlaging.

'oude' bedrag'oude' erbij of eraf 'nieuwe' bedrag'
€ 20.000,- 30% erbij €…….....
€ 20.000,- 15% eraf € ……......
€ 500,- 88% erbij €…….......
€ 500,- 27% eraf € ……......

 

Bekijk dit filmpje

 

Spinozalyceum 2vwo H6 Procenten En Diagramen - Lessons - Tes Teach

 

 

Opgave 14:

In een verrassingsdoos zitten 195 verschillende kadootjes. Je mag er 12 pakken.

a) Hoeveel procent is dit?

Opgave 15:

Een televisietoestel van €1359, kost in de uitverkoop nog €1149 .

 

€210 korting op deze Samsung QLED 55 inch tv - Aanbieding.nl

 

  a) Hoeveel euro is de korting?

  b) Hoeveel procent is de korting?

 

 

 

 

 

 

 

 

Diagnostische toets

Het thema 'Rekenen 2' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit 11 vragen.

Aan het eind van je toets zie je alle vragen nog een keer.
Je kunt dan de antwoorden die jij hebt gegeven, vergelijken
met de goede antwoorden.

Succes.

Toets:Rekenen 2

Extra Excel

Procenten in Excel
Je hebt vast al wel eens eerder met het programma Excel gewerkt.
In dit rekenprogramma kun je ook rekenen met procenten.

Download het practicum Procenten in Excel.
Download ook het bijbehorende Excelbestand Procenten.xlsx.
Sla de bestanden op op een plaats waar je ze gemakkelijk terug kunt vinden.

Open het pdf-bestand.
Werk de opdrachten in het bestand stap voor stap door.

Klaar?
Je hoort van je docent hoe het ingevulde werkblad wordt nagekeken.

Examenvragen

Hier vind je een aantal examenvragen uit examens van ExamenKracht van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt.

Maak bij het beantwoorden ook gebruik van dat wat je al eerder geleerd hebt. Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je een vraag beantwoord hebt, kun je deze zelf nakijken en je score aangeven.

KB 2019-digitaal-TV1

KB 2019-digitaal-TV1 Vraag 3
KB 2019-digitaal-TV1 Vraag 16
KB 2019-digitaal-TV1 Vraag 17

KB 2021-TV1

KB 2021-TV1 Vraag 3
KB 2021-TV1 Vraag 20
KB 2021-TV1 Vraag 21

BB 2019-TV1

BB 2019-TV1 Vraag 2
BB 2019-TV1 Vraag 4
BB 2019-TV1 Vraag 16
BB 2019-TV1 Vraag 19

 

Meer oefenen?
Ga naar ExamenKracht en oefen ook met de nieuwste examens.


VMBO B 2011-1 Vraag 9
VMBO B 2011-1 Vraag 10
VMBO B 2011-1 Vraag 11
VMBO B 2011-1 Vraag 12
VMBO B 2011-1 Vraag 13
VMBO B 2011-1 Vraag 24
VMBO B 2011-1 Vraag 25


VMBO B 2012-1 Vraag 9
VMBO B 2012-1 Vraag 10
VMBO B 2012-1 Vraag 11
VMBO B 2012-1 Vraag 12
VMBO B 2012-1 Vraag 13


VMBO B 2013-1 Vraag 1
VMBO B 2013-1 Vraag 2
VMBO B 2013-1 Vraag 3
VMBO B 2013-1 Vraag 4

4 Informatie verwerking 1

Thema 4: Informatie verwerking 1

Dit thema bestaat uit de volgende drie paragrafen:

  • Gegevens in beeld
  • Cirkeldiagram
  • Steel-bladdiagram

 

4.1 In beeld

Na het doorwerken van deze paragraaf kun je:

  • gegevens uit een beelddiagram aflezen en een beelddiagram (af)maken.

  • gegevens uit een staafdiagram aflezen en een staafdiagram (af)maken.

 

 

Bekijk eerst dit filmpje

 

Kennisbank  Soorten diagrammen .

Gegevens kun je op verschillende manieren in beeld brengen.
Voorbeelden zijn een tabel, een beelddiagram en een staafdiagram.

Voorbeeld

Een klas van 30 leerlingen heeft een toets wiskunde gemaakt.
Met de resultaten is een tabel, een beelddiagram en een staafdiagram gemaak
t.

Tabel

 

Beelddiagram   Staafdiagram
cijfer aantal keer 
4    4
5    3
6    5
7    7
8    8
9    3

 

Opgave 1:

In een ooievaarsdorp is een aantal jaar het aantal ooievaars geteld. zie tabel hieronder.

Honderden ooievaars zorgen voor stroomstoringen | KempenNieuws

                                                                                                                           

   jaar 2011 2012 2013 2014 2015 2016
aantal ooievaars 35 30 25 40 45 25


a) Maak op het werkblad in het assenstelsel de grafiek bij de tabel.

Opgave 2:

Bij deze tabel ga je een grafiek tekenen.
Het begin van de grafiek staat hieronder.

tijd (uur)tijd (uur) 8:00 10:00 12:00 14:00 16:00 18:00
temperatuur (°C)temperatuur (°C) 5 10 12,5 15 15 10

 

    a)  Begin met het benoemen van de assen.

    b) Maak de verdeling langs de assen verder af.

    c) Om 8 uur is de temperatuurtemperatuur 5 °C.
       Het punt (8,5) is al in de grafiek getekend.
      Teken nu ook de andere punten in de grafiek.

    d) Verbind de punten met rechte lijnstukjes.

    e) Hoe hoog schat je dat de temperatuurtemperatuur om 9 uur 's morgens was?

    f)  En hoe warm denk je dat het om 15:00 uur was?

 

Opgave 3:

In het beelddiagram zie je van een aantal beroepen het gemiddeld inkomen.

In de figuur zie je dat een arts een gemiddeld jaarinkomen van € 90.000,- heeft.

     a) Wat is het gemiddeld jaarinkomen van een bakker?

     b) Bij een conrector zie je 5,5 rondje.
          Wat is het gemiddeld inkomen van een conrector?

     c) Wat is het gemiddeld inkomen van een notaris?

     d) Schat ook het gemiddeld inkomen van een journalist.

 

Opgave 4:

Aan een groep jongeren is gevraagd hoe zij aan hun geld komen.


De antwoorden staan in de tabel.

inkomen uit: aantal
zakgeld 22
kleedgeld 15
krantenwijk 10
oppassen 8
vakkenvullen 6
anders 13


Naast de tabel zie je het begin van een beelddiagram bij de tabel.

   a) Waarom staan er 11 rondjes achter 'zakgeld'?

   b) Neem het beelddiagram over en maak het af.

Opgave 5:

In het nationale scholieren onderzoek van NIBUD (2008) staat hoeveel middelbare scholieren gemiddeld per maand uitgeven.

Uit het onderzoek blijkt dat jongens gemiddeld iets meer geld uitgeven dan meisjes.

Leeftijd Jongens € Meisjes €
12 jaar 73 67
13 jaar 81 82
14 jaar 102 101
15 jaar 139 127
16 jaar 190 167
17 jaar 212 193
18 jaar 307 225

Hieronder zie je het begin van een staafdiagram bij de gegevens.


a) Neem het figuur over en maak het diagram verder af.

 

Opgave 6:

Een bedrijf hoopt dat haar website per maand 40.000 keer wordt bezocht.


In het diagram hieronder zie je hoeveel het bezoek het eerste half jaar afweek van dit aantal.

   a) Laat met een berekening zien dat de website in januari 44.000 bezoekers trok.

   b) Bereken het aantal bezoeker in maart.

   c) Bereken ook het aantal bezoeker in april.

   d) Wat denk je: was het gemiddeld aantal bezoekers in de eerste zes maanden hoger of lager dan 40.000?

Opgave 7:

 

Op 10 maart 2018 zijn er gemeenteraadsverkiezingen gehouden.
In de gemeente Bergeyk deden 4 partijen mee aan de verkiezingen.
In het staafdiagram zie je hoeveel zetels iedere partij heeft gehaald.

   a) Welke partij heeft de meeste zeteld gehaald ?

   b) Hoeveel zetels zijn er in totaal in de gemeente Bergeyk ?   

 

Opgave 8:

In het beelddiagram zie je voor een aantal landen het gemiddelde jaarinkomen per inwoner in euro.

  a) Hoeveel verdient een inwoner van Australië gemiddeld per jaar? ​​​​

  b) Hoeveel verdient een inwoner van Indonesië gemiddeld per jaar?

 

 

Toets:Gegevens in beeld

4.2 Cirkeldiagram

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Na het doorwerken van deze paragraaf kun je:

  • De informatie uit een cirkeldiagram aflezen.
  • Een eenvoudig cirkeldiagram afmaken.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Bekijk eerst dit filmpje :

 

Kennisbank cirkeldiagram 1

 Aan 200 mensen is gevraagd wat hun favoriete sport is.
  Met de antwoorden is een cirkeldiagram gemaakt.

   

 

  Een cirkeldiagram wordt vaak gebruikt om gegevens weer te geven.
  De 'taartpunten' van het cirkeldiagram noem je ook wel sectoren.
  In een cirkeldiagram werk je vaak met percentages.

  Je ziet dat  60% van de ondervraagden gekozen heeft voor voetbal.

  • 60 %=0,6
  • 60 % van 200 mensen is 0,6 × 200=120
    Dus van 120 mensen is voetbal de favoriete sport.

Opgave 1:

Aan 50 mensen is gevraagd wat hun favoriete sport is.
Ze mochten kiezen uit voetbal, tennis, volleybal en hockey.
De resultaten vind je in de tabel.

SportSport AantalAantal PercentagePercentage
Voetbal 30 30/50 = 0,6 = 60%
Tennis 12 ……
Volleybal 5 ……
Hockey 3 ……
Totaal 50 ……

 

a) Vul de kolom ''​Percentage​''  verder in.

b) Bij de tabel van vraag 1a is een cirkeldiagram gemaakt.
      Zet de juiste namen bij de sectoren.
       

 

Opgave 2:

 

Een boekhandelaar verkoopt drie soorten boeken:

  • romansromans
  • studieboekenstudieboeken
  • stripboekenstripboeken

 

 

 

Op een zaterdag zijn er 500 boeken verkocht. In het cirkeldiagram zie je welke boeken verkocht zijn.

  a)  Van welk soort boeken zijn er die zaterdag het minst verkocht?

 b)  Hoeveel boeken van elke soort zijn er verkocht?

  • stripboekenstripboeken: ……
  • studieboekenstudieboeken: ……
  • romansromans: …

 

Opgave 3:

Ling krijgt van haar ouders €50,- per maand.
In de tabel zie je waar ze haar geld aan uitgeeft.
Bij de tabel is een cirkeldiagram gemaakt.

Uitgave Bedrag
Kleding € 20
CD's € 15
Beltegoed € 10
Sparen € 5

     a  =............ %

     b =............. %

     c  = .............%

     d =.............. %

 

Opgave 4:

Op een zaterdag zijn er in het totaal 400 boeken verkocht.

 

   

 

 


a)  Hoeveel ​studieboeken​ heeft zijn er op die zaterdag door de boekhandelaar verkocht?

 

Opgave 5:

   

 

 

 

Een pizzeria heeft een jaar lang bijgehouden welke pizza's verkocht zijn. In het cirkeldiagram zie je het resultaat.

      a) Welke pizza wordt het meest verkocht?

      b) In het totaal zijn er dat jaar 7200 pizza's verkocht. Hoeveel van deze pizza's waren pizza Hawaï?

 

Opgave 6:

 

In het cirkeldiagram zie je een dagindeling (24 uur = 1440 minuten) van een gemiddelde middelbare scholier.

 

               

 

  a) Laat met een berekening zien dat een scholier ruim 7 uur per dag op school zit.

  b) Hoeveel minuten gaat op aan het maken van huiswerk?

  c) Van de vrije tijd wordt een derde deel aan tv-kijken besteed. Hoeveel minuten is dat?

  d) Klopt de dagindeling van de gemiddelde scholier met jouw dagindeling? Schrijf de belangrijkste verschillen op.

 

Opgave 7:

 Iram krijgt € 40,- per maand.
 Haar belangrijkste uitgavenposten zijn kleding en haar telefoon.
 Kijk maar in de tabel:

       

UitgaveUitgave BedragBedrag
Kleding € 15,-
Bellen € 17,-
Overigen € 8,-


    Bij de tabel wordt een cirkeldiagram gemaakt.
     a)  Maak het cirkeldiagram op het werkblad af door de legenda en de ontbrekende percentages in te vullen.

 

 

 

Toets:Cirkeldiagrammen

4.3 Steel-bladdiagram

Na het doorwerken van deze paragraaf kun je:

  • steelbladdiagram maken van gegevens 

 

Filmpje steelbladdiagram.

 

 

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Steel - bladdiagram

Zijn je gegevens getallen, dan kun je de gegevens soms ook weergeven in een
steel-bladdiagram. In een steel-bladdiagram is ieder getal gesplitst:
- in de steel staat het eerste deel van het getal,
- in het blad staat het laatste deel van het getal.

Voorbeeld

Hieronder zie je de cijfers voor een proefwerk wiskunde.
De cijfers zijn afgerond op één cijfer achter de komma.

2,6  3,7  4,8  4,9  5,6  5,7  5,9  5,9
6,0 6,0 6,0 6,6 6,6 6,6 6,7 6,7
6,8 7,0 7,4 7,7 7,7 7,7 7,9 8,2
8,4 8,6 8,8 9,0 9,2 9,3    

 


Met de cijfers is een steel-bladdiagram gemaakt.
In de steel staan de gehele getallen, in de bladeren staan
de getallen achter de komma van klein naar groot.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Opgave 1: 

Bekijk de getallen.
14, 16, 17, 23, 24, 25, 25, 26, 28, 30, 32 en 34.
Met deze getallen wordt een steel-bladdiagram gemaakt.
De tientallen staan in de steel.
De eenheden staan in het blad.

    

 

 a) Neem het steelbladdiagram over en maak hem verder af.

 Opgave 2:

   Leerlingen uit klas 3A hebben een proefwerk wiskunde gemaakt.
   Hieronder de resultaten.

4,8  5,7   8,2  8,2  7,4  6,5  6,2  5,4  7,5
8,1 5,0 6,4 6,9 6,7 7,5 4,9 6,7 7,5
6,8 5,8 5,4 6,2 5,7 5,5 6,8 7,7 7,2

 

      a) Hoeveel leerlingen zitten er in de klas?

      b) Maak met de cijfers een steel-bladdiagram.

      c) Hoeveel leerlingen hebben een 7 of meer gehaald?

      d) Hoeveel procent van de leerlingen had een onvoldoende (lager dan 5,5)?

 

Opgave 3:

Na inspanning gaat vaak je polsslag (in slagen per minuut) omhoog. In het steel-bladdiagram zie je dit terug voor een groep leerlingen.

 

     a) Van hoeveel leerlingen is de polsslag vóór en na de inspanning gemeten?

     b) Hoe hoog was de hoogste polsslag voor de oefening?
          En hoe hoog na de oefening?

     c) Wat is het voordeel van het gebruik van een tweezijdig steel-bladdiagram?

     d) Masja kijkt naar het diagram. Ze zegt: "Van alle leerlingen is de polsslag ná de inspanning hoger dan vóór de inspanning."
         Weet je zeker dat Masja gelijk heeft?

Opgave 4: 

 

    Bekijk de dienstregeling voor lijn 36 van de Dynamostraat naar Station Sloterdijk.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            Op de dienstregeling kun je zien hoeveel bussen er ieder uur gaan. De dienstregeling is eigenlijk een vorm van een steelbladdiagram.

         

       a) Welke getallen staan in de steel? En welke in de bladen?

       b) Hoeveel bussen vertrekken er tussen 9 en 10 uur vanaf de Dynamostraat richting Station Sloterdijk?

       c) Bekijk de vertrektijden na 10 uur. Om de hoeveel minuten vertrekt er een bus vanaf de Dynamostraat richting Station Sloterdijk?

  Opgave 5:

   

   Twintig jongens en twintig meisjes lopen de 100 meter.
   Hoe hard ze lopen (in seconden) zie je hieronder.
   Meisjes

      

13,8 14,7 17,2 17,2 16,4 15,5 15,2 14,4 16,5 16,5
17,1 14,0 15,4 15,9 15,7 15,5 13,9 16,7 13,5 14,7

Jongens

12,9 13,6 15,1 16,3 15,7 16,5 14,3 13,6 15,5 16,6
13,4 13,0 14,6 14,0 14,5 15,8 12,8 15,2 14,1 15,5

 

   a) Wat is het voordeel van het op deze manier presenteren van de resultaten?

   b) Maak een steel-bladdiagram van de resultaten. Zet aan de linkerkant de resultaten van de meisjes en aan de rechterkant de resultaten van de jongens.

 

Toets:Steel-bladdiagram

Diagnostische toets

Het eerste thema 'Informatie verwerking' sluit je af met een
diagnostische toets.

De toets bestaat uit 9 vragen.

Aan het eind van je toets zie je alle vragen nog een keer.
Je kunt dan de antwoorden die jij hebt gegeven, vergelijken
met de goede antwoorden.

Succes.

Toets:Informatie verwerking 1

Extra Excel

Je hebt vast al wel eens eerder met het programma Excel gewerkt.
In dit rekenprogramma kun je ook diagrammen maken.

Download het practicum Diagrammen in Excel.
Download ook het bijbehorende Excelbestand Diagrammen.xlsx.
Sla de bestanden op op een plaats waar je ze gemakkelijk terug kunt vinden.

Open het pdf-bestand.
Werk de opdrachten in het bestand stap voor stap door.

Klaar?
Je hoort van je docent hoe het ingevulde werkblad wordt nagekeken.

Bevolkingspiramide

Je weet nu hoe je een cirkeldiagram in Excel maakt.
Je gaat nu ook een bevolkings'piramide' in Excel maken.

Download de opdracht Bevolkings'piramide' in Excel.
Download ook het bijbehorende Excelbestand Bevolking.xlsx.
Sla de bestanden op op een plaats waar je ze gemakkelijk terug kunt vinden.

Open het pdf-bestand.
Werk de opdrachten in het bestand stap voor stap door.

Klaar?
Je hoort van je docent hoe het ingevulde werkblad wordt nagekeken.

5 Driehoeken en vierhoeken

Thema 5: Vlakke figuren

Driehoeken en vierhoeken zijn voorbeelden van vlakke figuren. 
Het thema bestaat uit de volgende vier paragrafen:

  • Driehoeken
  • Driehoeken oppervlakte
  • Vierhoeken
  • Vierhoeken oppervlakte

 

5.1 Driehoek

 

Na het doorwerken van deze paragraaf kun je:

  • als je van een driehoek twee hoeken weet, de grootte van de derde hoek uitrekenen (som van de hoeken 180°).

  • de eigenschappen van een gelijkbenige, gelijkzijdige en een rechthoekige driehoek noemen.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Filmpje

 

 

Normale Driehoeken

Een driehoek is een vlak figuur met drie hoeken en drie zijden.
Je ziet driehoek ABC.
In plaats van driehoek ABC schrijf je ook wel △ABC.
De zijden van de driehoek zijn AB, BC en AC.
De hoeken van de driehoek zijn ∠A, ∠B en ∠C.
In iedere driehoek geldt dat de drie hoeken samen 180∘ zijn.

 

Voorbeeld

 

  Van de driehoek ABCis ∠A=132∘ en ∠B=20∘.
   Hoe groot is ∠C?
  ∠C=180∘−132∘−20∘=28∘

Gelijkbenige driehoek

Een gelijkbenige driehoek is een driehoek met:

  • twee gelijke zijden
  • twee gelijke hoeken
  • één symmetrieas

De symmetrieas gaat door de tophoek.

Voorbeeld

Driehoek PQR is een gelijkbenige driehoek.
De tophoek ∠R=52∘.
Bereken ∠P en ∠Q.
∠P en ∠Q zijn samen 180∘−52∘=128∘
Driehoek PQR is een gelijkbenige driehoek, dus ∠P=∠Q
∠P=∠Q=128∘:2=64∘

 

Gelijkzijdige driehoek en rechthoekige driehoek

 
 

Een gelijkzijdige driehoek is een bijzondere gelijkbenige driehoek. Een gelijkzijdige driehoek heeft:

                   

  • drie gelijke zijden
  • drie gelijke hoeken
  • drie symmetrieassen

De drie hoeken van een gelijkzijdige driehoek zijn 180∘:3=60∘

                     

Een rechthoekige driehoek is een driehoek waarvan één van de hoeken 90∘ is.

Voorbeeld

Driehoek ABC is een rechthoekige driehoek met ∠A=90∘ en ∠B=42∘.
Hoe groot is ∠C?
∠C=180∘−90∘−42∘=48∘

 

Opgave 1:

    a) Hoe groot zijn de hoeken van een gelijkzijdige driehoek?

    b) Hoe groot zijn de hoeken van een gelijkbenige rechthoekige driehoek?

Opgave 2:

Bekijk het plaatje hieronder.

a) Bereken daarna hoek C. Schrijf je berekening netjes op in je schrift.


Schrijf je berekening netjes op in je schrift.

Opgave 3:

Bekijk de twee driehoeken.

 

   

 

    a) Bereken ∠B in het linker figuur.

    b) Bereken ∠Q in het rechter figuur.

 

Opgave 4:

Bekijk de figuur hieronder

Van een rechthoekige driehoek ABC is ∠A de rechte hoek en ∠C =48°

 

  a) Hoeveel graden is ∠A?
  b) Bereken ∠B.

 

Opgave 5:

Bekijk de figuur hieronder.
Driehoek PQR is een gelijkbenige driehoek.

 

    a) Welke hoek is de tophoek?
    b) Wat weet je van ∠P en ∠R?

    c) Hoe groot zijn ∠R en ∠Q.

 

Opgave 6:

Driehoek  ABC is een gelijkbenige driehoek waarin ∠A en ∠B even groot zijn en ∠C=500.

   a) Maak op klad een schetsje van driehoek ABC.

    b) Bereken ∠A.

 

 

Toets:Driehoeken

5.2 Driehoek oppervlakte

Na het doorwerken van deze paragraaf kun je:

 - kun je  de oppervlakte van een driehoek uitrekenen 

 

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Filmpje oppervlakte driehoek.

 

Kennisbank oppervlakte.

 Oppervlakte driehoek

  Voor de oppervlakte van een driehoek geldt:
 oppervlakte driehoek=1/2 × zijde×hoogteoppervlakte driehoek=1/2× zijde × hoogte
  Let op: de hoogte staat altijd loodrecht op de zijde.

  Hieronder  zie je driehoek KLM met LM=10 .

  


  In de driehoek is een hoogtelijn KN op LM getekend; KN=4,6.
  Bereken de oppervlakte van de driehoek KLM.

  oppervlakte△KLM=1/2 × zijde × hoogteoppervlakte.
  oppervlakte△KLM=1/2 ×10 × 4,6
  oppervlakte△KLM=23

 

Opgave 1: 

Bekijk het figuur hieronder.

 

   

Lijnstuk RS is de hoogtelijn van driehoek PQR.
PS=6, SQ=4 en RS =5

a) Bereken de oppervlakte van driehoek PQR.

 

Opgave 2: 

 Bekijk het figuur hieronder.

 

 

Op roosterpapier is een driehoek getekend.
 Ieder hokje is 1 bij 1.

 a) Hoe groot is de oppervlakte van de driehoek?

 

Opgave 3:

Bekijk het figuur hieronder 

 

 

Lijnstuk RSRS is de hoogtelijn van driehoek PQR.
PS=5, SQ=6 en QR=10

a) Bereken eerst RS en bereken dan de oppervlakte van driehoek PQR.

Opgave 4:

Bekijk het figuur hieronder.

 

 

Lijnstuk AD is de hoogtelijn van driehoek ABC.
De oppervlakte van de driehoek is 30.
BD=10 en CD=2

a) Bereken AD.

Opgave 5:

Teken in een assenstelsel de punten A(0,4), B(8,1) en C(8,7).
Teken ook driehoek ABC.

a) Bereken de oppervlakte van driehoek ABC.

Opgave 6:

 a)  Teken een driehoek KLM met KL=8 en een oppervlakte van 20.

 b)  Heeft iedereen dezelfde driehoek?

Opgave 7:

In driehoek ABC is een hoogtelijn getekend.

AB=60 en de hoogtelijn=30.

   

 

  a) Bereken de oppervlakte van driehoek ABC.

  b) Bereken de oppervlakte van de driehoek die je dan krijgt.

 

 

 

Toets:Oppervlakte driehoek

5.3 Vierhoek

Na het doorwerken van deze paragraaf kun je:

  • aangeven hoe groot de vier hoeken van een vierhoek samen zijn.
  • de belangrijkste eigenschappen van een vierkant en rechthoek noemen.
  • de belangrijkste eigenschappen van een ruit, parallellogram en vlieger noemen.

 

Bekijk eerst dit filmpje

 

Kennisbank vierhoeken.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Som hoeken vierhoek

Een vierhoek is een vlak figuur met vier hoeken en vier zijden.

Je ziet vierhoek ABCD.
De zijden van de vierhoek zijn AB, BC, CD en AD.
In iedere vierhoek geldt dat de vier hoeken samen 3600 zijn.

 

Voorbeeld

Van vierhoek ABCD is gegeven dat


∠A=1320, ∠B=650 en ∠D=360.
  Bereken ∠C ?
  ∠C=3600−1320−650−360=1270

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Vierkant en rechthoek

 
 

Een rechthoek is een vierhoek:

        waarvan de zijden die tegenover elkaar liggen even lang zijn,

  • met vier rechte hoeken,
  • waarvan de twee diagonalen even lang zijn,
  • met twee symmetrieassen,
  • die draaisymmetrisch is; draaihoek is 180∘.

 

Een vierkant is een bijzondere rechthoek.
Een vierkant is een vierhoek:

       

 

       .    met vier rechte hoeken,

  • met vier gelijke zijden,
  • waarvan de twee diagonalen even lang zijn,
  • met vier symmetrieassen,
  • die draaisymmetrisch is; draaihoek is 90∘.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------

Ruit en parallellogram

 

Een ruit is een vierhoek:

  • met vier gelijke zijden,
  • waarvan de hoeken die tegenover elkaar liggen even groot zijn,
  • waarvan de twee diagonalen loodrecht op elkaar staan,
  • met twee symmetrieassen.
  • die draaisymmetrisch is; draaihoek is 180∘

Een parallellogram is een vierhoek:

 

  • waarvan de zijden die tegenover elkaar liggen even lang zijn,
  • waarvan de zijden die tegenover elkaar liggen evenwijdig zijn,
  • waarvan de hoeken die tegenover elkaar liggen even groot zijn,
  • die draaisymmetrisch is; draaihoek is

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Opgave 1:

Bekijk het figuur hieronder.

   


Van vierhoek ABCD is ∠A =133°, ∠B= 66° en ∠D =32°

  a) Hoe groot zijn de vier hoeken van een vierhoek samen?

  b) Bereken ∠C.

Opgave 2 :

  a) Waar of niet waar?
       Iedere rechthoek heeft twee symmetrie-assen.

    b) Waar of niet waar?
       Iedere vlieger heeft een symmetrie- as.

   c) Waar of niet waar?
       Iedere ruit heeft vier symmetrie-assen.

   d) Bedenk zelf nog twee stellingen over vierhoeken en symmetrie en leg ze voor aan een klasgenoot.

Opgave 3 :

  Je ziet vlieger ABCD.
  In de vlieger is diagonaal AC getekend.

   a) Is de getekende diagonaal een symmetrieas van de vlieger?

   b) Welke zijde is net zo lang als zijde AB?

   c) Noem nog twee zijden die even lang zijn.

   d) Welke twee hoeken zijn even groot?

   e) De symmetrie-as deelt hoek C in twee delen.
       Wat kun je zeggen over de grootte van die twee delen?

    f)  ∠A =132=132° en ∠B =82°.

           

   

      Neem de figuur hierboven over en geef in de figuur de grootte van de verschillende hoeken aan.

Opgave 4 :

  Je ziet parallellogram ABCD.
   In het parallellogram is diagonaal BD getekend.

     a) Is de getekende diagonaal een symmetrieas van de vlieger?

     b) Welke zijde is net zo lang als zijde AB?

     c) Noem nog twee zijden die even lang zijn.

     d) Welke twee paar hoeken zijn even groot?

     e) De symmetrie-as deelt hoek B in twee delen (∠B1 en ∠B2).
          Zijn de twee delen even groot?

      f)  ∠A =82° en ∠B1 =320.

           


  Neem de figuur hierboven over en geef in de figuur de grootte van de verschillende hoeken aan.

Opgave 5 :

Welke van de volgende vierhoeken zijn draaisymmetrisch?
Meerdere antwoorden mogelijk.

  - Rechthoek

  - Ruit

  - Vlieger

  - Parallellogram

Toets:Vierhoeken

5.4 Vierhoek oppervlakte

Na het doorwerken van deze paragraaf kun je:

  • als je van een vierhoek drie hoeken weet, de grootte van de vierde hoek uitrekenen (som van de hoeken 360°).

  • de eigenschappen van een vierkant, rechthoek, ruit, parallellogram en vlieger noemen.

  • de oppervlakte van een parallellogram uitrekenen.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Filmpje oppervlakte vierhoeken

 

Kennisbank oppervlakte parallellogram .

 

 
 

Voor de oppervlakte van een parallellogram geldt:
oppervlakte parallellogram=zijde × hoogte

Let op: de hoogte staat altijd loodrecht op de zijde.

 

     

 

Voorbeeld

Hiernaast zie je parallellogram KLMN met LM=5 .
In KLMN is een hoogtelijn PQ op LM getekend.

PQ=4,6

           

 

Bereken de oppervlakte van parallellogram KLMN.
oppervlakte KLMN= zijde × hoogte
oppervlakte KLMN=LM×PQ
oppervlakte KLMN=5×4,6
oppervlakte KLMN=23

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Opgave 1:

Bekijk het figuur hieronder.

 

a) Bereken de oppervlakte van parallellogram ABCD.

Opgave 2:

Bekijk het figuur hieronder.

 

Op roosterpapier is een parallellogram getekend.
Ieder hokje is 1 bij 1.

a) Hoe groot is de oppervlakte van het parallellogram?

 

Opgave 3:

Bekijk het figuur hieronder

 

Vierhoek ABCD is een parallellogram.
Lijnstuk DE staat loodrecht op zijde AB.
AE=6, BE=6 en AD=10

a) Bereken eerst DE en bereken dan de oppervlakte van parallellogram ABCD.

Opgave 4:

Bekijk het figuur hieronder

 

Vierhoek ABCD is een parallellogram.
Lijnstuk DE staat loodrecht op zijde AB.
BE=10 en DE=12
De oppervalkte van het parallellogram is 180.
a) Bereken AE en bereken de omtrek van het parallellogram.

Opgave 5:

Teken in een assenstelsel de punten A(0,6), B(2,1) en C(8,1).

  a) Teken parallellogram ABCD.
       Wat zijn de coördinaten van punt D?

   b) Bereken de oppervlakte van parallellogram ABCD.

Opgave 6:

   a) Teken een parallellogram KLMN met KL=8 en een oppervlakte van 40.

   b) Heeft iedereen hetzelfde parallellogram?

Toets:Oppervlakte vierhoek

Diagnostische toets

Het thema 'Vlakke figuren' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit 10 vragen.

Aan het eind van je toets zie je alle vragen nog een keer.
Je kunt dan de antwoorden die jij hebt gegeven, vergelijken
met de goede antwoorden.

Succes.

Toets:Vlakke figuren

Examenvragen

Hier vind je een aantal examenvragen uit examens van ExamenKracht van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt.

Maak bij het beantwoorden ook gebruik van dat wat je al eerder geleerd hebt. Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je een vraag beantwoord hebt, kun je deze zelf nakijken en je score aangeven.

KB 2019-digitaal-TV1

KB 2019-digitaal-TV1 Vraag 21
KB 2019-digitaal-TV1 Vraag 23

BB 2018-TV1

BB 2018-TV1 Vragen 12-14

BB 2019-TV1

BB 2019-TV1 Vraag 9
BB 2019-TV1 Vraag 12
BB 2019-TV1 Vraag 20
BB 2019-TV1 Vraag 21
BB 2019-TV1 Vraag 22

 

Meer oefenen?
Ga naar ExamenKracht en oefen ook met de nieuwste examens.

VMBO B 2013-1 Vraag 13
VMBO B 2013-1 Vraag 14
VMBO B 2013-1 Vraag 15
VMBO B 2013-1 Vraag 16

6 Rekenen-3

Thema 6: Rekenen 3

Weet je nog lengtematen en oppervlaktematen omrekent?
En hoeveel minuten er in een uur zitten?
Dit derde thema rekenthema bestaat uit de volgende paragrafen:

  • Lengtematen
  • Oppervlaktematen
  • Andere maten: tijd, snelheid en massa

 

6.1 Lengtematen

Bestudeer uit de Kennisbank de twee pagina's van het onderdeel:

KB: Omtrek en lengtematen

Maak de volgende opgaven.

 

 

 

 

 

Toets:Lengtematen

6.2 Oppervlaktematen

Bestudeer uit de Kennisbank de twee pagina's van het onderdeel:

KB: Oppervlakte en oppervlaktematen

Maak de volgende opgaven.

 

 

 

 

 

Toets:Oppervlaktematen

6.3 Andere maten

Bestudeer uit de Kennisbank de drie pagina's van het onderdeel:

KB: Tijd, snelheid en massa

Maak de volgende opgaven.

 

 

 

 

 

Toets:Tijd en snelheid

Diagnostische toets

Het thema 'Rekenen 3' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit een 7 vragen.

Aan het eind van je toets zie je alle vragen nog een keer.
Je kunt dan de antwoorden die jij hebt gegeven, vergelijken
met de goede antwoorden.

Succes.

Toets:Rekenen 3

Examentraining

Je hebt de drie thema's Rekenen afgerond.

Hier vind je de examentraining Rekenen. In deze examentraining staat de examenstof nogmaals kort uitgelegd, kun je oefenopgaven maken en ga je aan de slag met opdrachten uit eerdere examens.

Overleg met de docent wanneer je de examentraining gaat doen.

Examentraining Rekenen vmbo-b


VMBO B 2011-1 Vraag 22
VMBO B 2011-1 Vraag 23
VMBO B 2013-1 Vraag 9
VMBO B 2013-1 Vraag 10
VMBO B 2013-1 Vraag 11
VMBO B 2013-1 Vraag 12


VMBO B 2013-1 Vraag 21
VMBO B 2013-1 Vraag 22
VMBO B 2013-1 Vraag 23

7 Lineair verband

 

In het thema 'Situatie en verbanden' ben je al veel verbanden tegengekomen.
In dit thema ga je aan de slag met één soort verbanden, namelijk lineaire verbanden.

Het thema bestaat uit vier pragrafen:

  • Grafiek, tabel en formule
  • Formules maken
  • Vergelijking en oplossing
  • Oplossen met (terug)rekenschema's

 

 

Lineair verband - 1

Lineair verband in een grafiek
In de grafiek is het verband tussen de tijd (uur) en de prijs (euro) weergegeven.
De grafiek is een rechte lijn.
Het verband tussen de tijdtijd en de prijs is een lineair verband.

 

Lineair verband - 2

Lineair verband in een tabel
In de tabel is een verband tussen de tijd (uur) en de prijs (euro) weergegeven.



In de tabel zie je een regelmaat.
Als de tijdtijd met 1 uur toeneemt, neemt de prijs met 20 euro toe.

Het verband tussen de tijd en de prijs is een lineair verband.

 

Opgave 1: 

In de grafiek  hieronder zie je het verband tussen het benzineverbruik en de afgelegde afstand weergegeven.

 

 

 a) Hoe zie je aan de grafiek dat het verband tussen het benzineverbruik en de afgelegde afstand een lineair verband is?

 b) Lees uit de grafiek af hoeveel km je kunt rijden met 55 liter benzine.

 c) Vul in: de auto rijdt 1 op ... .

 d) Hoeveel km kun je rijden met 88 liter benzine?

Opgave 2: 

Een kaars wordt aangestoken. In de grafiek hieronder  zie je het verband tussen de brandtijd en de lengte van de kaars weergegeven.

 

  a) Is het verband tussen de brandtijd en de lengte van de kaars een lineair verband? Leg je antwoord uit.

  b) Hoe denk je dat de kaars eruit zag toen hij werd aangestoken?
     Maak een schets.

  c) Bij welke vorm van de kaars zal het verband tussen de brandtijd en de lengte van de kaars wel een lineair verband zijn?

 

Opgave 3: 

 Hidde heeft een folderwijk.
Het aantal folders dat hij rondbrengt, verschilt per week. Hidde krijgt 6 cent per folder die hij rondbrengt.

Bekijk de tabel.

aantal folders 100 150 200 250 300
verdiensten (€)  6  9 `` `` ``

 

  a) Tussen welke variabelen is in de tabel een verband weergegeven?

  b) Neem de tabel over en vul hem verder in.

  c) Is het verband een lineair verband? Leg je antwoord uit.

 

Opgave 4: 

 Het taxibedrijf Atax gebruikt voor het berekenen van de ritprijs de  formule:

 ritprijsritprijs =2 × afstand + 4

 De ritprijsritprijs is in euro’s en de afstandafstand in kilometers.

 a)  Vul de tabel op het werkblad verder in:

afstand (km) 0 1 2 3 4 5
ritprijs (euro) …… …… …… …… …… ……

 

 b)  Teken de grafiek bij dit verband.

 

 

Opgave 5: 

Profile is een aanbieder van mobiele telefonie.
Met de gegevens uit de tabel kun je uitrekenen hoeveel je per maand betaalt als je een abonnement neemt bij Profile.

ProfileProfile  
vast bedrag per maandvast bedrag per maand €15,-
prijs per minuutprijs per minuut €0,15

 

a Vul de tabel op je werkblad verder in.

beltijd  (​min) 50 100 150 200 250
belkosten(€) …… …… …… …… ……

 

b Teken de grafiek bij dit verband op het werkblad.

 

Opgave 6:

Met lucifers kun je driehoeken leggen. Kijk maar naar de figuur.

                 

Het verband tussen het aantal lucifers en het aantal driehoeken kun je weergeven in een tabel.

aantal driehoeken   1        2       3        4         5   
aantal lucifers   3    5      
  1. Neem de tabel over en vul hem verder in.

  2. Omschrijf de regelmaat in de tabel.

  3. Is het verband tussen het aantal lucifers en het aantal driehoeken een lineair verband.

Opgave 7: 

Lara heeft een kaars van 30 cm lang.
Ieder uur dat de kaars brandt, wordt de kaars 2 cm korter.

a)  Maak de formule bij het verband af:

     lengtelengte =…–…× brandtijd

 

 b Vul de tabel op het werkblad in.

brandtijd ((uur)) 0 2 4 6 8 10
lengte ((cm)) …… …… …… …… …… ……

 

 c Hoe kun je aan de tabel zien dat het verband tussen de brandtijd en de lengte een lineair verband is?

7.1 Grafiek, tabel, formule

 

In het thema 'Situatie en verbanden' ben je al veel verbanden tegengekomen.
In dit thema ga je aan de slag met één soort verbanden, namelijk lineaire verbanden.

Het thema bestaat uit vier pragrafen:

 

  • Grafiek, tabel en formule
  • Formules maken
  • Vergelijking en oplossing
  • Oplossen met (terug)rekenschema's

 

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Lineair verband - 1

Lineair verband in een grafiek
In de grafiek is het verband tussen de tijd (uur) en de prijs (euro) weergegeven.
De grafiek is een rechte lijn.
Het verband tussen de tijdtijd en de prijs is een lineair verband.

 

Lineair verband - 2

Lineair verband in een tabel
In de tabel is een verband tussen de tijd (uur) en de prijs (euro) weergegeven.



In de tabel zie je een regelmaat.
Als de tijdtijd met 1 uur toeneemt, neemt de prijs met 20 euro toe.
Het verband tussen de tijd en de prijs is een lineair verband.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Opgave 1:

In de grafiek  hieronder zie je het verband tussen het benzineverbruik en de afgelegde afstand weergegeven.

 

 

  a) Hoe zie je aan de grafiek dat het verband tussen het benzineverbruik en de afgelegde afstand een lineair verband is?

  b) Lees uit de grafiek af hoeveel km je kunt rijden met 5 liter benzine.

  c) Vul in: de auto rijdt 1 op ... .

  d) Hoeveel km kun je rijden met 8 liter benzine?

Opgave 2:

Een kaars wordt aangestoken. In de grafiek hieronder  zie je het verband tussen de brandtijd en de lengte van de kaars weergegeven.

 

  a) Is het verband tussen de brandtijd en de lengte van de kaars een lineair verband? Leg je antwoord uit.

  b) Hoe denk je dat de kaars eruit zag toen hij werd aangestoken?
     Maak een schets.

  c) Bij welke vorm van de kaars zal het verband tussen de brandtijd en de lengte van de kaars wel een lineair verband zijn?

 

Opgave 3:

Hidde heeft een folderwijk.
Het aantal folders dat hij rondbrengt, verschilt per week. Hidde krijgt 6 cent per folder die hij rondbrengt.

Bekijk de tabel.

aantal folders 100 150 200 250 300
verdiensten (€) 6 9 `` `` ``

 

  a) Tussen welke variabelen is in de tabel een verband weergegeven?

  b) Neem de tabel over en vul hem verder in.

  c) Is het verband een lineair verband? Leg je antwoord uit.

 

Opgave 4:

Het taxibedrijf Atax gebruikt voor het berekenen van de ritprijs de  formule:

ritprijs =2 × afstand + 4

De ritprijsritprijs is in euro’s en de afstandafstand in kilometers.

  a)  Vul de tabel op het werkblad verder in:

afstand (km) 0 1 2 3 4 5
ritprijs (euro) …… …… …… …… …… ……

 

  b)  Teken de grafiek bij dit verband.

 

 

Opgave 5:

Profile is een aanbieder van mobiele telefonie.
Met de gegevens uit de tabel kun je uitrekenen hoeveel je per maand betaalt als je een abonnement neemt bij Profile.

ProfileProfile  
vast bedrag per maandvast bedrag per maand €15,-
prijs per minuutprijs per minuut €0,15

 

   a) Vul de tabel op je werkblad verder in.

beltijd  (​min) 50 100 150 200 250
belkosten(€) …… …… …… …… ……

 

  b)  Teken de grafiek bij dit verband op het werkblad.


 

Opgave 6:

Met lucifers kun je driehoeken leggen. Kijk maar naar de figuur.

                 

Het verband tussen het aantal lucifers en het aantal driehoeken kun je weergeven in een tabel.

aantal driehoeken   1       2       3        4        5   
aantal lucifers   3    5      

 

   a) Neem de tabel over en vul hem verder in.

   b) Omschrijf de regelmaat in de tabel.

   c) Is het verband tussen het aantal lucifers en het aantal driehoeken een lineair verband.

Opgave 7:

Lara heeft een kaars van 30 cm lang.
Ieder uur dat de kaars brandt, wordt de kaars 2 cm korter.

a)  Maak de formule bij het verband af:

     lengtelengte =…....–…....× brandtijd

 

b)  Vul de tabel op het werkblad in.

brandtijd ((uur)) 0 2 4 6 8 10
lengte ((cm)) …… …… …… …… …… ……

 

c)  Hoe kun je aan de tabel zien dat het verband tussen de brandtijd en de lengte een lineair verband is?

 

 

Toets:Lineair verband

7.2 Formule maken

 

 

Hellingstabel en snijpunt met de verticale as

 

 

In de grafiek is het verband tussen een getal en de uitkomst weergegeven. De grafiek is een rechte lijn. Het verband is dus een lineair verband.
De formule bij dit verband is:

Uitkomst = 2 + 3  x getal

Iedere keer als je 1 naar rechts gaat, ga je 3 omhoog. Het getal  3 noem je het hellingsgetal.
Het getal 2 geeft aan waar de grafiek de verticale as snijdt. De grafiek gaat door (0,2).

Het hellingsgetal geeft aan hoe steil de grafiek loopt.

 

Een formule maken bij een lineair verband

 

In de grafiek is het verband tussen een getal en de uitkomst weergegeven.
De grafiek is een rechte lijn.
Het verband is dus een lineair verband.
De formule heeft de vorm:
    uitkomst = ......... x getal + .........

  of

De grafiek snijdt de verticale as in (0,16).
Het hellingsgetal van de grafiek is : -12 :4 =  - 3

De formule bij het verband is:
   uitkomst= 16 -  
3 × getal

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Opgave 1:

Een taxibedrijf laat de prijs voor een rit afhangen van het aantal kilometers van de rit. In de grafiek hiernaast zie je dat verband weergegeven.

       Wommelgems taxibedrijf Gele Taxi neemt Antwerps Havenvervoer... (Wommelgem)  - Gazet van Antwerpen                                                        

  a) Hoe kun je aan de grafiek zien dat het verband tussen de afstand en de ritprijs een lineair verband is.

  b) Neem de tabel over en vul hem verder in.

afstand (km)   0     1      2     3     4    5  
ritprijs (€)   4   `` `` `` `` ``

 

  c) Vul in:
    Telkens als de afstand met 1 km toeneemt, neemt de ritprijs met ........ euro toe.
     Het hellingsgetal van de grafiek is ....

  d) In welk punt snijdt de grafiek de verticale as?

  e) Maak de formule bij dit verband af.
      ritprijs =.......…×  afstand +…..........

 

Opgave 2:

In de grafiek is een verband tussen een getal en de uitkomst weergegeven.
De grafiek is een rechte lijn. Het verband is dus een lineair verband.

   a)  Vul in:
        De grafiek gaat door de punten (0,…) en (8,….).

    b) Bereken het hellingsgetal van de grafiek.
        Hoe zie je aan het hellingsgetal dat de grafiek dalend is?

    c) Maak de formule bij dit verband verder af.
        uitkomst =…....−….....× getal

    d) De grafiek gaat door het punt (4,8). Ga met de formule na of dat klopt.

 

Opgave 3:

 

 

In het assenstelsel zijn drie grafieken getekend.

  1. Bekijk de volgende drie grafieken.
    Zoek uit welke formule bij welke grafiek hoort.

    1. uitkomst =1,5× getal +2
    2. uitkomst =8− getal
    3. uitkomst =1,5× getal +8

Opgave 4:

Een loodgietersbedrijf rekent voor reparaties voorrijkosten + een bedrag per uur.
Bekijk de tabel.

aantal uur    0    1     2     3     4      5
kosten    40      65       90      115       140      165  

                                                                                                                                                                                                           

    a)   Hoe hoog zijn de voorrijkosten?
           Welk bedrag rekent het bedrijf voor een uur klussen?

      b)  Maak de formule bij het verband tussen het aantal uur en het kosten af.
            kosten =…......+….......× aantal uur

 

Opgave 5:

In de tabel is een verband tussen een getal en de uitkomst  weergegeven.

getal     0    1       2    3       4   5   
uitkomst   24        21     18     15   12      9

 

     a) Vul in:
          Als je bij de tabel een grafiek tekent, gaat de grafiek door (0,…).

      b) Vul in:
          Telkens als het getal met 1 toeneemt, neemt de uitkomst met …… af.

     c)  Maak een formule bij het verband tussen getal en uitkomst.

 

Opgave 6:

Meneer Van Driel wil parket kopen. In de krant ziet hij deze advertentie. Meneer Van Driel gaat met de bon naar de winkel.

a) Neem de tabel over en vul hem in.   

   

   

oppervlakte O (m²)   10   20      30      40      50   
prijsprijs p (€) 700    `` `` `` ``

 

b) Maak een formule op die past bij het verband tussen de oppervlakte O en de prijs p.

 

Opgave 7:

Voor het bepalen van de proefwerkcijfers heeft een leraar de volgende tabel gemaakt.

aantal punten   0        4      8      12      16     20      24     28      32     36  
cijfercijfer   1   2   3   4    5    6    7    8    9   10

   a) Vul in:
       Als je bij de tabel een grafiek tekent, gaat de grafiek door (0,…).
       Het hellingsgetal van de grafiek is …… .

   b) Maak een formule bij het verband tussen het aantal punten en het cijfer.

   c) Reken met de formule uit welk cijfer je krijgt als je 30 punten hebt gehaald.

Opgave 8:

a) Teken een assenstelsel. Zet bij de horizontale as de variabele getal en bij de verticale as de variabele uitkomst.

HandleidAF! volgorde

       -Teken in het assenstelsel de punten A(2,6) en B(6,4).
       -Teken een rechte lijn door de punten A en B.

  b)  In welk punt snijdt de lijn de verticale as?

  c)  Leg uit waarom het hellingsgetal −12 is.

  d)  Maak een formule bij het verband tussen getal en uitkomst.
         uitkomst =….−….× getal

 

 

 

 

Toets:Formule maken

7.3 Vergelijking-oplossing

 

Vergelijking en oplossing - Voorbeeld 1

Bekijk de formule:  lengte=20 − 5× brandtijdlengte
Bij de formule is een grafiek gemaakt.


Na hoeveel uur branden is de kaars 12,5 cm?

Vul in de formule  lengte=12,5 cm  in.
Je krijgt de vergelijking:
 12,5 = 20−5×brandtijd

In de grafiek zie je dat bij een lengtelengte van 12,5 cm een brandtijdbrandtijd van 1,5 uur hoort.
De oplossing is dus:  brandtijd=1,5

Controleer de oplossing door het in te vullen in de vergelijking.
12,5=20−5×1,5
12,5=20−7,5
12,5=12,5 Klopt.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Opgave 1: 

Bekijk de formule:  lengte=20−5×brandtijd.

Je wilt weten na hoeveel uur branden de kaars nog 12,5 cm is.

  Welke vergelijking moet je oplossen?

    a) 12,5=20−5×brandtijd

    b) 12,5=20−5×brandtijd

    c)  brandtijd=20 − 5 ×12,5

Opgave 2: 

Bekijk de formule:  spaargeld=5 × aantal weken+100

Je wilt weten na hoeveel weken je € 235,- hebt gespaard.

Je moet de vergelijking 235= 5× aantal weken+100.

Wat is de oplossing van deze vergelijking?

  a)  aantal weken=23

  b)   aantal weken=25

  c)   aantal weken=27

Opgave 3: 

 Een auto rijdt 1 op 15.
 De formule is: afstand = 15× hoeveelheid benzine

       

 

    a) Je wilt weten hoeveel benzine je verbruikt als je 225 km rijdt.
        Maak de vergelijking af:  15 × hoeveelheid benzine =…........

     b) Is hoeveelheid benzine =12 de oplossing van de vergelijking? 

     c)  Is hoeveelheid benzine =15 de oplossing van de vergelijking?

 

Opgave 4: 

Een taxibedrijf gebruikt de volgende formule voor het berekenen van de ritprijs: ritprijs  = 2× afstand + 4

            

 

     a)  Meneer Van Dijk moet aan het eind van een rit € 18,- afrekenen.
          Hij wil weten hoeveel km de rit was.
          Maak de vergelijking af:    2× afstand +4=…..…..

      b)  Is afstand =6 de oplossing van de vergelijking?

      c)  Is afstand =7 de oplossing van de vergelijking?

Opgave 5: 

 

Een klusbedrijf gebruikt de volgende formule voor het berekenen van de kosten voor een reparatie:
 kosten =25× aantal uur +40.

       Klusbedrijf Pijnacker - Klusbedrijf Pijnacker, verbouwen, badkamers, toilet

    a)  Voor een reparatie moet € 440,- worden afgerekend.
         Je wilt weten hoeveel uur de klus in beslag heeft genomen.
         Maak de vergelijking af:    25 × aantal uur +40 = ......

    b)  Is aantal uur =15 de oplossing van de vergelijking?

    c)  Is aantal uur =16 de oplossing van de vergelijking?

 

Opgave 6: 

 

De prijs van een ritje met de taxi  Atax  hangt af van het aantal kilometer van de rit.
Het taxibedrijf Atax gebruikt de volgende formule voor het berekenen van de ritprijs:

   ritprijs = 2× afstand + 4

A T A X Antwerpse Taxi Centrale


Bij de formule is een tabel gemaakt.

afstand a (km) 0    2     4   6   8 10
 ritprijs p (euro)  4   8 12 16 20 24


Meneer Dekkers maakt een ritje met een taxi van Atax.
Aan het eind van de rit moet hij €€ 11,- afrekenen.

   a)  Welke vergelijking hoort bij een ritprijs van € 11,-?

   b)  Gebruik de tabel om de oplossing van de vergelijking te vinden.
         afstandafstand = .......... 

   c)  Controleer de oplossing.

   d)  Wat is de oplossing van de vergelijking:  2 × afstandafstand + 4 = 22 ?
        afstand =…

Opgave 7:

Bekijk de advertentie Hieronder.


Bij de advertentie past de volgende formule:
  p =75× O −50
In de formule is O de oppervlakte in m² en p de bijbehorende prijs in euro.

  a) Meneer Van Driel koopt voor € 1750,- aan parket bij Parketland.
      Je wilt weten hoeveel m² parket hij heeft gekocht.
       Maak de vergelijking af:    75× O −50=….….

   b) Is O =25 de oplossing van de vergelijking?

   c)  Is O =24 de oplossing van de vergelijking?

Opgave 8:

Jan heeft een mobiele telefoon.

Samsung Android 11-updates: deze smartphones worden bijgewerkt

Hij betaalt € 15,- per maand .  Per minuut  betaalt hij  0,10 euro


  a) maak eerst een formule die bij dit verhaal past.

  b) Hoeveel zijn de belkosten in een maand als Jan  60 minuten belt met zijn telefoon?

 

 

 

Toets:Vergelijking en oplossing

7.4 Rekenschema gebruiken

Oplossen met rekenschema's

Bestudeer uit de Kennisbank wiskunde het onderdeel:

KB: Oplossen met rekenschema's

Maak de volgende opgaven.

 

 

 

 

 

Toets:Oplossen met rekenschema's

Diagnostische toets

Het eerste thema 'Lineaire verbanden' sluit je af met een
diagnostische toets.

De toets bestaat uit 10 vragen.

Aan het eind van je toets zie je alle vragen nog een keer.
Je kunt dan de antwoorden die jij hebt gegeven, vergelijken
met de goede antwoorden.

Succes.

Toets:Lineaire verbanden

Examenvragen

Hier vind je een aantal examenvragen uit examens van ExamenKracht van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt.

Maak bij het beantwoorden ook gebruik van dat wat je al eerder geleerd hebt. Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je een vraag beantwoord hebt, kun je deze zelf nakijken en je score aangeven.

BB 2018-TV1

BB 2018-TV1 Vragen 4-8

BB 2019-TV1

BB 2019-TV1 Vraag 6
BB 2019-TV1 Vraag 8
BB 2019-TV1 Vraag 17
BB 2019-TV1 Vraag 18

KB 2018-TV1

KB 2018-TV1 Vraag 6
KB 2018-TV1 Vraag 7

KB 2019-TV1

KB 2019-TV1 Vraag 25

 

Meer oefenen?
Ga naar ExamenKracht en oefen ook met de nieuwste examens.

VMBO B 2011-1 Vraag 1
VMBO B 2011-1 Vraag 2
VMBO B 2011-1 Vraag 3
VMBO B 2011-1 Vraag 4
VMBO B 2011-1 Vraag 5

VMBO B 2011-1 Vraag 14
VMBO B 2011-1 Vraag 15
VMBO B 2011-1 Vraag 16
VMBO B 2011-1 Vraag 17

VMBO B 2012-1 Vraag 14
VMBO B 2012-1 Vraag 15
VMBO B 2012-1 Vraag 16
VMBO B 2012-1 Vraag 17
VMBO B 2012-1 Vraag 18

VMBO B 2013-1 Vraag 17
VMBO B 2013-1 Vraag 18
VMBO B 2013-1 Vraag 19
VMBO B 2013-1 Vraag 20

Extra Excel

Je hebt vast al wel eens eerder met het programma Excel gewerkt.
In dit rekenprogramma kun je ook grafieken maken, onder andere bij een lineair verband.

Download het Excelbestand Rechte lijnen in Excel.
Open het bestand in Excel.

In het bestand zie je in rij 3 de algemene vorm van een lineair verband.
Hoe de grafiek bij dit verband loopt, hangt af van de getallen die je voor a (= hellingsgetal) en b (= startgetal) invult.

In dit bestand kun je de waarde van het hellingsgetal a en het startgetal b veranderen met behulp van de twee schuifbalkjes.
- Gebruik de schuifbalkjes en kijk steeds hoe de formule verandert.
- Kijk ook hoe de grafiek verandert.
- Gebruik voor a en b zowel positieve als negatieve getallen.
- Wanneer loopt de grafiek horizontaal?

8 Informatie verwerking 2

8.1 Grafen

 

Na het doorwerken van deze paragraaf kun je:

  • gegevens uit een (gerichte) graaf aflezen en een graaf afmaken.

  • bij een (gerichte) graaf een afstandstabel maken.

 

Filmpe grafen 

 

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Grafen en gerichte graaf

Een graaf is een schematische weergave van de werkelijkheid. Een graaf bestaat uit knooppunten en wegen.
De wegen in een graaf kunnen echte wegen zijn, maar dat hoeft niet.

Voorbeeld

In de graaf hiernaast geeft een weg tussen twee personen aan dat ze aan dezelfde sport doen.

- Eva zit op voetbal en tennis.
- Jef zit op voetbal en volleybal.
- Jorge zit op volleybal.
- Kate zit op tennis en volleybal.

 

 

 

Een graaf met 'éénrichtingsverkeer' noem je een gerichte graaf.
In een gerichte graaf zie je een of meer pijltjes in de wegen.

Voorbeeld
Bekijk de gerichte graaf.

Je ziet dat je wel rechtstreeks van A naar CC kunt, maar niet rechtstreeks van C naar A, je moet dan via B.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

  Opgave 1: 

   Van vier leerlingen is het volgende bekend:
   Joep zit op hockey en op tennis. Suzanne zit op voetbal en op tennis.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                 Joset   zit alleen op hockey en voetbal.Anke zit op waterpolo en tennis.



  a)  Teken een graaf waarin de knooppunten de vier personen zijn.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             Je tekent een weg tussen twee personen als de twee personen aan dezelfde sport doen.

 Opgave 2:

 In een park zijn vijf ontmoetingsplaatsen: het theehuis (T), de vijver (V), de speeltuin (S), het podium (P) en de kinderboerderij (K).

 

 In het park zijn de volgende wandelpaden:

   - van het theehuis naar de vijver;
  - van het theehuis naar het podium;
  - van de vijver naar de speeltuin;
  - van de speeltuin naar het podium;
  - van de kinderboerderij naar het theehuis

Opgave 3:

Gerard en Hannah hebben allebei een graaf getekend.
Volgens hun leraar zijn de twee grafen gelijk.

 

  

 a) Schrijf van iedere graaf alle wegen op en controleer of hun leraar gelijk heeft.

 

Opgave 4:

               

    a) Teken een graaf met 6 knooppunten en 15 verschillende wegen.

    b)   De graad van verbinding van een graaf is het aantal bestaande verbindingen gedeeld door het aantal mogelijke verbindingen.
         Hoe groot is de graad van verbinding van de in vraag a. getekende graaf?

    c) Teken nu een graaf met 66 knooppunten en een graad van verbinding van 1/3.

Opgave 5:

  

Bekijk de graaf hieronder . De graaf geeft de afstanden in km weer tussen een vijftal steden. De graaf is een gerichte graaf: je kunt wel rechtstreeks van A naar C, maar niet rechtstreeks van C naar A.

     

 

   a) Hoe groot is de afstand van A naar C?
       En hoe groot is de afstand van C naar A?

   b) Hoe groot is de afstand van D naar C?
       En hoe groot is de afstand van C naar D?

 Opgave 6:

  

In deze graaf wordt het aantal verhuizingen tussen vier dorpen in het afgelopen jaar weergegeven. Je ziet bijvoorbeeld dat er vanuit Paaldorp 6 mensen naar Randdorp zijn verhuisd.

 

    

 

   a) Hoeveel mensen zijn er van Randdorp naar Uitdorp verhuisd?
        En hoeveel van Uitdorp naar Randdorp?

   b)  Als je kijkt naar de verhuizingen tussen Randdorp en Uitdorp dan zie je dat Randdorp een 'verhuisoverschot' van 22 mensen heeft: door de verhuizingen tussen Randdorp en Uitdorp is het aantal inwoners van Randdorp met 2 toegenomen.
        Kijk naar de verhuizingen tussen Middendorp en Paaldorp.
       Welke stad heeft een verhuisoverschot?
       Hoe groot is dat verhuisoverschot?

   c) Laat met een berekening zien dat het aantal inwoners van Middendorp door alle verhuizingen met 2 mensen is toegenomen.

   d) Met hoeveel mensen is het aantal inwoners van Uitdorp veranderd?

 

  Opgave 7:

     

    In een bosgebied zijn vier rustpunten (R1, R2, R3 en R4). Tussen de rustpunten zijn wandelingen van een half uur uitgezet. Iedere wandeling is aangeduid met een andere letter.                                                                                                                                                                            Je ziet dat je op twee manieren (wandeling aa en wandeling bb) in een half uur van rustpunt R1 naar rustpunt R2 kunt.

 

           

     a) Je wilt in een uur van R2 naar R4. Op hoeveel manieren kan dat?
         Schrijf alle mogelijke routes op.

     b) Op hoeveel manieren kun je in een uur van R1 naar R3?
         Schrijf ook nu alle mogelijkheden op.

     c) Je staat bij rustpunt R1. Je wilt een uur wandelen en dan weer terug zijn bij rustpunt R1. Hoeveel mogelijkheden zijn er? Schrijf ze allemaal op.

   

 

Toets:Grafen

8.2 'Afstand'tabel

 

Filmpje infografen 

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Kennisbank infografen

In een afstandtabel staan de 'afstanden' tussen de knooppunten.
Dat kunnen kilometers zijn, maar bijvoorbeeld ook reistijden.

 

Voorbeeld

In de graaf zie de reistijden per trein in minuten tussen een aantal steden.

 

Omdat er werkzaamheden aan het spoor zijn, kun je niet rechtstreeks van Zutphen naar Arnhem. De graaf is een gerichte graaf.

 
van:       naar: Amsterdam Amersfoort Arnhem Utrecht Zutpen
Amsterdam - 34 69 32 82
Amersfoort 34 - 51 14 48
Arnhem 69 51 - 37 21
Utrecht 32 14 37 - 58
Zutphen 82 48 99 62 -


De reistijden tussen de steden zijn ook weergegeven in een 'afstand'tabel.
Ook in de tabel kun je zien dat je te maken hebt met een gerichte graaf.
De tabel is niet symmetrisch: de reistijd van Zutphen naar Arnhem is niet gelijk aan de reistijd van Arnhem naar Zutphen.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Opgave 1: 

Je ziet een afstandentabel.

  Br DB Ro Ut
Breda   −−    45    49      66
Den Bosch 45 −− 79 53
Rotterdam 49 79 −− 58
Utrecht 66 53 58 −−

      a) Lees uit de tabel de afstand van Rotterdam naar Utrecht af.

      b) Meneer Coskun maakt de volgede reis:
          Den Bosch−Breda−Utrecht−Den BoschDen Bosch−Breda−Utrecht−Den Bosch.
         Hoeveel kilometer is deze route?

     c) De afstandentabel is symmetrisch.
         Kun je met een voorbeeld uitleggen wat daarmee wordt bedoeld?

 

Opgave 2:

 Bekijk de graaf. In de graaf staan de afstanden tussen een aantal steden.

  

 


 Bij de graaf is een afstandentabel gemaakt.

    A   B      C      D   E
  A     −− .... 6 8 ....
  B  4 −− 6 12 ....
  C   6   6 −− 14   17
  D  8 .... .... −−   3
  E 11   .... .... 3 −−

 De afstandentabel is nog niet helemaal compleet.
  a) Vul de ontbrekende afstanden in.

 

Opgave 3:

 

In een afstandentabel staan niet altijd afstanden in (kilo)meters. Je kunt bijvoorbeeld ook reistijden in een afstandentabel zetten.                                                                                                                                                                                                                                                                              Bekijk de graaf. Uit de graaf kun je aflezen dat de reistijd tussen Amsterdam en Utrecht 32 minuten is.

  Adsterdam  Apeldoorn  Arnhem  Utrecht Zutphen
Amsterdam −−       67 ....    32 ....
Apeldoorn    67 −− ....   45   15
Arnhem    69 .... −−   37   21
Utrecht   32 ....     37 −− ....
Zutphen   82      15     21 .... −−

 

       a) Neem de reistijdentabel over en vul hem verder in.

       b) Als je van Utrecht naar Zutphen reist, reis je dan over Arnhem of over Apeldoorn

 

Opgave 4:

  In een bosgebied zijn vier rustpunten (R1, R2, R3 en R4). Tussen de rustpunten zijn wandelingen van een half uur uitgezet.                                                                                                                                                                                                                                                                         Je ziet je dat op twee manieren van rustpunt R1 naar rustpunt R2 kunt.                 

    

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                           

  In de afstandentabel naast het kaartje zie je het aantal verschillende kortste wandelingen die je kunt maken tussen twee rustpunten.

     R1    R2   R3   R4
R1   −−   2 ....   2
R2   2 −−   2 ....
R3 ....   2 −− ....
R4   2   6 .... −−

 

 a) In de tabel zie je dat er 6 kortste wandelingen zijn van R4 naar R2.
      Laat zien dat dit klopt.

 b) Neem de tabel over en vul hem verder in.

Opgave 5:

 Je ziet een stukje van de spoorkaart van Nederland. Met de dikte van de verbindingen is aangegeven hoeveel treinen er op een bepaald traject rijden.
 Bij dit kaartje wordt een ‘afstanden’tabel gemaakt. De tabel geeft aan hoe vaak je per uur tussen de genoemde steden kunt reizen.

  

 

   Utrecht     Amsterdam    Barneveld    Apeldoorn  
Utrecht −−

       2

.... ....
Amersfoort .... −−        1 ....
Barneveld      1 .... −− ....
Apeldoorn ....        4 .... −−
 

 

 a) Neem de tabel over en vul de tabel verder in.

 

Opgave 6: 

 

Bekijk de graaf. In de graaf zie de reistijden per trein in minuten tussen een aantal steden.
Omdat er werkzaamheden aan het spoor zijn, kun je niet rechtstreeks van Zutphen naar Arnhem. De graaf is een gerichte graaf.

  

van:           naar: Amsterdam  Amersfoort  Arnhem  Utrecht Zutphen 
Amsterdam −− 34    69    32 ....
Amersfoort     34 −−    51 ....   48
Arnhem     69 .... −−    37 ....
Utrecht    32 14   37 −− ....
Zutphen    82 48 .... .... −−

     a) Neem de reistijdentabel over en vul hem verder in.

     b) De afstandentabel is niet-symmetrisch.
          Kun je met een voorbeeld uitleggen wat daarmee wordt bedoeld?

 

Opgave 7:

  In deze graaf wordt het aantal verhuizingen tussen vier dorpen in het afgelopen jaar weergegeven.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                Je ziet bijvoorbeeld dat er vanuit Paaldorp 6 mensen naar Randdorp zijn verhuisd.

 

 


Bij de graaf wordt een 'afstanden'tabel gemaakt.

van:           naar: Middendorp   Paaldorp  Randdorp  Uitdorp 
Middendorp −− .... .... ....
Paaldorp .... −− .... ....
Randdorp .... .... −− ....
Uitdorp .... .... .... −−

a) Neem de tabel over en vul hem verder in.

Opgave 8:

Bekijk de afstandentabel.
Je wilt bij de afstandentabel een graaf tekenen.

van:         naar:   A   B   C   D
A −−   8   8      8
B  16    −−   8  24
C  8   8 −− 16
D  8  16    16     −−

    a) Hoe kun je in de afstandentabel zien dat de graaf bij de tabel een gerichte graaf is?

    b) Maak de graaf af door bij de wegen de juiste afstanden te zetten en in één van de wegen éénrichtingsverkeer aan te geven.

       

 

Toets:'Afstand'tabel

8.3 Infofiguren

 

 

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Informatieve figuren

Voorbeeld

In deze 'graaf' zie je gegevens over de groei van de bevolking van Utrecht in 2017.

Uit de figuur kun je afleiden dat het aantal inwoners van Utrecht in 2017 is toegenomen.
Ga na of dat klopt.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 Opgave 1: 

  

  In de figuur zie je een voedselketen.
  In de voedselketen is aangegeven wie door wie opgegeten wordt. De algen staan in het begin van de voedselketen.                                                                                                                                                                                                                                                                                   De reigerreiger staat aan het eind van de voedselketen.

       

 

  a) Wat eet de reigerreiger?

  b) Zullen de kikkerskikkers ziek worden als onder de kleine visjeskleine visjes een ziekte uitbreekt? Leg je antwoord uit.

 

 Opgave 2:

    In de figuur zie je gegevens over de groei van de bevolking van de gemeente Utrecht in 2009.

   

   a) Bereken met hoeveel personen het aantal inwoners van Utrecht in 2009 is veranderd.

 

 Opgave 3:

  

   Nederland handelt veel met Engeland, België, Duitsland en Frankrijk.

   Bekijk de afbeelding. In de afbeelding zie je onder andere dat Nederland voor 27,1 miljard euro aan goederen en diensten koopt in Duitsland.

 

       

    a) Voor welk bedrag verkoopt Nederlandgoederen en diensten aan Duitsland?

    b) Nederland ‘verdient’ aan de handel met Duitsland.
        Leg uit hoe je dat kunt zien.

    c) ‘Verdient’ Nederland aan de handel met Frankrijk?
        Leg je antwoord uit.

   Opgave 4:

   

    Heb je een baantje, dan verdien je geld. Hoeveel? Dat hangt af van het baantje. Maar je moet minimaal het minimumjeugdloon verdienen.
    Het minimumjeugdloon is een percentage van het minimumloon.

     

 

    Bekijk het figuur hieronder. Stel dat het minimumloon € 1200,- is.

     a) Waarom is de zak bij 15 jaar kleiner dan de zak bij 19 jaar?

     b) Hoeveel bedraagt het minimumjeugdloon voor een 15 jarige?

 

 

Toets:Infofiguren

Diagnostische toets

Het tweede thema 'Informatie verwerking' sluit je af met een
diagnostische toets.

De toets bestaat uit 5 vragen.

Aan het eind van je toets zie je alle vragen nog een keer.
Je kunt dan de antwoorden die jij hebt gegeven, vergelijken
met de goede antwoorden.

Succes.

Toets:Informatie verwerking 2

Kennisbank

In de thema´s/opdrachten van de Stercollecties wiskunde wordt regelmatig verwezen naar de Kennisbank wiskunde. In de Kennisbank vind je de theorie die je nodig hebt voor het beantwoorden van de vragen en het maken van de opdrachten. 

De Kennisbank is te vinden via de volgende link:

Kennisbank wiskunde vmbo-b bovenbouw 

  • Het arrangement 3B is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2022-05-10 14:14:51
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Rearrangeerbare stercollectie wiskunde voor voor leerjaar 3 en 4 VMBO B van Stichting VO-content. De stercollectie is ontwikkeld op basis van de eindtermen voor het vak wiskunde. Een Stercollectie wordt onderhouden en geactualiseerd volgens een kwaliteitszorgsysteem van SLO
    Leerniveau
    VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 3;
    Leerinhoud en doelen
    Rekenen/wiskunde;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content - Leerlijnen. (2016).

    Wiskunde vmbo-b34

    https://maken.wikiwijs.nl/75106/Wiskunde_vmbo_b34

    Wiskunde Ravelijn. (z.d.).

    3B H1

    https://maken.wikiwijs.nl/77748/3B_H1

    Wiskunde Ravelijn. (z.d.).

    3B H2

    https://maken.wikiwijs.nl/77749/3B_H2

    Wiskunde Ravelijn. (z.d.).

    3B H3

    https://maken.wikiwijs.nl/77750/3B_H3

    Wiskunde Ravelijn. (z.d.).

    3B H4

    https://maken.wikiwijs.nl/77751/3B_H4

    Wiskunde Ravelijn. (z.d.).

    3B H5

    https://maken.wikiwijs.nl/77752/3B_H5

    Wiskunde Ravelijn. (z.d.).

    3B H6

    https://maken.wikiwijs.nl/78948/3B_H6

    Wiskunde Ravelijn. (z.d.).

    3B H7

    https://maken.wikiwijs.nl/78949/3B_H7

    Wiskunde Ravelijn. (z.d.).

    3B H8

    https://maken.wikiwijs.nl/78950/3B_H8