Kennisbank rekenen rekenregels

Opgave 1:
Reken uit. Gebruik de rekenregels.
a) 31+ 2+ 5=……
b) 3+ 8− 2=…….
c) 30 − 8+ 2=……
d) 2× 3× 2=……
e) 6 × 4: 2=……
f) 12: 4× 3=……
Opgave 2:
Reken uit. Gebruik de rekenregels.
a) 31 +2 × 5=……
b) 3 × (8+2)=……
c) 30 : (8+ 2)=……
d) (12− 3) × 2=……
e) 6 × 4 : 8=……
f) 12 × ( 5: 10)=……
Opgave 3:
Reken uit. Gebruik de rekenregels.
a) 16 − 4 × 8 : 2=……
b) 16 − 4 × ( 8 : 2)=……
c) (16 − 4) × 8 : 2=……
d) ( 16 − 4) × ( 8 : 2) =……
Opgave 4:
Reken uit. Gebruik de rekenregels.
Rond je antwoord af op twee cijfers achter de komma als dat nodig is.
a) ( 16 − 4) : 5 =……
b) 8 × 2 : 3 =…...
c) (7 − 4) × 3 : 7 =……
d) (15 − 4 ) : 3 =……
Kennisbank rekenen met een deelstreep.

Opgave 5:

Kennisbank rekenen met wortels en machten

Opgave 6:
